Bibliotheekvernieuwing in Nederland Ervaringen en visies van provincies, gemeenten en bibliotheken

Vergelijkbare documenten
Monitor Bibliotheekvernieuwing Integrale rapportage

Monitor Bibliotheekvernieuwing Integrale rapportage

Nr.: a/6/A.22, C Groningen, 10 februari 2005

Marsrouteplan Bibliotheekvernieuwing Provincie Groningen. (Versie 1)

Inhuur in de Kempen. Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden. Onderzoeksaanpak

Bibliotheekbeleidsplan Gemeente Middelburg

Minieme toename uitgaven cultuur en sport

14 december 2007 MLB/LB/2007/52.305

VACATUREPROFIEL KWARTIERMAKER NATIONALE POLITIE

Nieuwsbrief Vereniging PBC's

De gemeente van de toekomst

Werkconferentie samen netwerken - net samenwerken

Samen aan de IJssel Inleiding

De uitvoering van de onderzoeken is gebaseerd op het zogenaamde Groninger Model. Over dit model hebben wij u reeds eerder geïnformeerd.

PS2011RGW : Statenvoorstel rapport Randstedelijke Rekenkamer Vitaal Platteland Provincie Utrecht. Ontwerp-besluit pag. 5

Communicatieplan. Communicatieplan implementatie voorbereidingstraject participatiebudget PAGINA ONDERWERP

KBO Zeeland. beleidsplan

Informatieprotocol. Gemeenschappelijke regelingen gemeente Heumen

Vernieuwing geeft méér waarde aan medezeggenschap

Bibliotheekvernieuwing maal twaalf. Nulmeting stand van zaken in de twaalf Nederlandse provincies

Presentatie evaluatie RAP

BESTURINGSFILOSOFIE GEMEENTE GOOISE MEREN

verbonden stichtingen

Uw kenmerk Uw brief Ons kenmerk Datum ZC/2005/

Centrumregeling samenwerking DDFK-gemeenten en Leeuwarden

gemeentenieuwkoopafdelingfysiekeenmaatschappelijke ontwikkeling Het college van burgemeester & wethouders stelt de raadvoor hetvolgende te besluiten:

Regiegemeente Wendbaar met de blik naar buiten. Zichtbaar met de blik naar binnen. Auteur: Daan Platje VeranderVisie Datum: maart 2011 Pagina 1 van 7

Bezuinigingen openbaar groen Branche vereniging VHG Uitvoering december 2010 VELDWERK OPTIMAAL

Raadsnota. Raadsvergadering d.d.: 30 juni 2008 Agenda nr: Onderwerp: Beleidsplan Bibliotheekwerk Heuvelland Gemeenten Aan de gemeenteraad,

Governance. Informatiemanagement. Architectuur. Gemeenschappelijk

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Aanbevelingen Rekenkamer Breda in relatie tot nota Verbonden Partijen

Subsidie voor Natuur en Milieu Flevoland

Monitor Bibliotheekvernieuwing 2007

ORGANISATIE- EN PERSONEELSBELEID

Raadsvoorstel Programma Inwoners - en Overheidsparticipatie

OCW, provincie Zuid-Holland, provincie Noord-Holland, gemeente Leiden, gemeente Haarlem

SUBSIDIEREGELING BEVORDEREN INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING ZUID-HOLLAND 2017

Onderzoek effectiviteit subsidie aan de Openbare Bibliotheek Gelderland Zuid

Onderwerp: Onderzoek naar de overschrijding van de raming Brandweerkazerne Cothen-Langbroek

De rekenkamercommissie heeft voor het onderzoek offertes gevraagd aan 3 adviesbureaus en heeft de opdracht gegund aan Partners+Pröpper.

CONCEPT-OPDRACHT STICHTING EINDHOVEN/BRABANT 2018

Kleine scholen en leefbaarheid

Raadsvoorstel. Onderwerp. Status. Voorstel. Inleiding. Ag. nr.: Reg. nr.: BP Datum: Toekomstagenda Vijf van de Meierij.

Concept Convenant Voorraadbeheersing en Afstemming Werklocaties Flevoland. 1. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere,

Stand van zaken gemeentelijke woonvisies

Bezuinigingen openbaar groen Branche vereniging VHG Uitvoering augustus 2013 VELDWERK OPTIMAAL

Agendanummer: Registratienummer: Onderwerp: Maatschappelijk beleidskader. Purmerend, 27 oktober Aan de gemeenteraad van Purmerend,

.., Algemene Rekenkamer. BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gen era a Binnenhof AA Den Haag

Bibliotheekvernieuwini

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

Motie Ondersteuning Standaardisatie Uitvoeringsprocessen. voor BALV 17 november 2014

Bovenlokale samenwerking transitie jeugdzorg

Iedereen denkt bij informatieveiligheid dat het alleen over ICT en bedrijfsvoering gaat, maar het is veel meer dan dat. Ook bij provincies.

Jaarbericht auditoren SCOB. Zeven signaleringen over 2015

Rapport. Inventarisatie onderzoek route April 2015

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

Voorblad agendapunt 3 Stand van zaken speerpunt Informatiemanagement

Langdurige zorg: evaluatie van het eerste jaar onafhankelijke ondersteuning van cliënten met een WLZ-indicatie of hun vertegenwoordigers

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw mr. M.C. van der Laan

OCW, provincie Drenthe, provincie Fryslân, provincie Groningen, gemeente Groningen, gemeente Leeuwarden

Plan van Aanpak. Beleidsplan WMO Jeugd Aanleiding

Geachte heer/mevrouw,

Onderzoeksopzet De Poort van Limburg gemeente Weert

& voort. gang Plan van aanpak Evaluatie BOH 1 juli juli 2015

Herstelprogramma. GGD Zuid-Holland West. Bram Anker 2 juli 2012 concept 0.3. concept juli

Provinciale Staten van Overijssel

Samenvatting. Verkenning Prioriteiten e Justitie

agendanummer afdeling Simpelveld VI- Burgerzaken 24 juli 2008

Begrote gemeentelijke uitgaven aan openbare bibliotheken

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

DOEN WE HET IN ARNHEM

Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2012

Regiovisie Bergen-Gennep-Mook en Middelaar

Knelpunten Hieronder worden de 10 belangrijkste knelpunten bij de vormgeving van de regierol op het gebied van integrale veiligheid samengevat.

Functieprofiel: Manager Functiecode: 0202

opvolgingsonderzoek re-integratie en voortijdig schoolverlaten

KOERSNOTITIE OIRSCHOT

De gemeenteraad buitenspel na de invoering van de Omgevingswet? Gemeenteraad Bergen op Zoom 10 april 2017

Raadsbijlage Voorstel inzake duurzame ontwikkeling in Eindhoven

Functieprofiel lid Raad van Toezicht

Voorstel voor een Maatschappelijke Verkenning naar de beleving van het begrip Veiligheid door de inwoners van Maassluis

Strategisch document Ambulancezorg Nederland

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

SML Voorstel van GS aan PS: kennisnemen van bijgaande stukken op basis van actieve informatieplicht

AMBITIE & VISIE. Dienstverlening

Werkt Gedragswerk? Evaluatie project Gedragswerk Juni 2009

RAADSBERICHT (voor de leden van de raad en de algemene raadscommissie)

BB/U Lbr. 15/103

OP ZOEK NAAR...NIEUWE GEMEENTEGRENZEN. EEN PRAATSTUK

Het BEL-model werkt voor Blaricum, Eemnes en Laren 2011

Toolkit Cliëntenparticipatie Zorg en Welzijn

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handelende in de hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: de Minister;

Onderwerp: Voorstel tot deelname aan de AntiDiscriminatieVoorziening Limburg (ADV-Limburg)

Profielschets Controller / Manager Bedrijfsvoering

Advies aan de gemeenteraad

De gemeenteraad buitenspel na de invoering Omgevingswet? Gemeenteraden Hellendoorn en Raalte 28 maart 2017

Kunstgebouw Beleidsplan

: 23 en 24 juni 2014 : 7 juli : dhr. C.L. Jonkers : J. van Delden

Leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland Postbus AB LELYSTAD. Geachte leden van de Provinciale Staten Provincie Flevoland,

Transcriptie:

Bibliotheekvernieuwing in Nederland Ervaringen en visies van provincies, gemeenten en bibliotheken

Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 1.1. Monitor Bibliotheekvernieuwing: deelonderzoek 1 1.2. Probleemstelling 2 1.3. Onderzoeksopzet 3 1.4. Leeswijzer 6 2. Bibliotheekvernieuwing in Nederland: visies en ervaringen van de provincies 7 2.1 Deel 1: Twaalf provincies: hoofdlijnen - overeenkomsten - verschillen 9 2.1.1 Inleiding 9 2.1.2 De vorming van basisbibliotheken 10 2.1.3 De vorming van netwerken 11 2.1.4 De omvorming van de provinciale ondersteuning 13 2.1.5 Inhoudelijke vernieuwing 15 2.1.6 Partijen als partners 17 2.1.7 Bibliotheekvernieuwing in modaliteiten 22 2.1.8 Conclusie 27 2.2 Deel 2: Twaalf provincies in beeld 29 2.2.1. Drenthe 29 2.2.2. Flevoland 33 2.2.3. Fryslân 36 2.2.4. Gelderland 39 2.2.5. Groningen 42 2.2.6. Limburg 45 2.2.7. Noord-Brabant 48 I

2.2.8. Noord-Holland 51 2.2.9. Overijssel 54 2.2.10. Utrecht 58 2.2.11. Zeeland 62 2.2.12. Zuid-Holland 65 3. Bibliotheekvernieuwing in Nederland: visies en ervaringen van de gemeenten en bibliotheken 69 3.1. Deel 1: gemeenten en bibliotheken 71 3.1.1. Inleiding 71 3.1.2. De situatie van het bibliotheekwerk begin 2001 75 3.1.3. De vorming van basisbibliotheken 77 3.1.4. Inhoudelijke vernieuwing 81 3.1.5. De bibliotheek als opdrachtgever en als instrument voor integraal beleid 83 3.1.6. De vorming van netwerken 85 3.1.7 De rolinvulling door de provincie 86 3.1.8. Externe ondersteuning 88 3.1.9. Praktijkvoorbeelden van bibliotheekvernieuwing in de regio 89 3.1.10. Succesfactoren en kansen vs. faalfactoren en risico s 90 3.1.11. Aanvullingen vanuit de bibliotheken 91 3.2. Deel 2: gemeenten en bibliotheken in beeld 95 3.2.1. Gemeentelijke profielen bibliotheekvernieuwing in 30- gemeenten 95 3.2.2. Gemeentelijke profielen bibliotheekvernieuwing in 30+ gemeenten 105 Woord van dank 114 II

Hoofdstuk 1 Inleiding In 2001 is in de openbare bibliotheeksector een begin gemaakt met een omvangrijke en intensieve operatie, gericht op een grondige herziening van het stelsel en van de dienstverlening van de openbare bibliotheken. Bibliotheekvernieuwing is noodzakelijk om de bestaande bibliotheken in staat te stellen hun functie en opdracht te blijven vervullen, in een samenleving die sterk aan verandering onderhevig is. De lijnen voor de toekomst zijn uitgezet in de rapporten: Open poort tot kennis, rapport van de stuurgroep Meijer (april 2000); en het Koepelconvenant (2001) met de Aanvulling Koepelconvenant (2004). Bibliotheekvernieuwing is een veelzijdig proces waarbij vele partijen betrokken zijn, elk met eigen rollen, posities en verantwoordelijkheden. In hoofdlijnen dient de vernieuwing langs twee sporen te verlopen. Het eerste spoor heeft betrekking op de inhoudelijke vernieuwing. Deze is erop gericht de dienstverlening van de bibliotheek over alle kernfuncties (cultureel, informatief, educatief en maatschappelijk) te verbeteren; aan deze traditionele functies is de ICT-component nog toe te voegen. Spoor 2 betreft de stelselvernieuwing. Het is gericht op de vorming van basisbibliotheken en van provinciale netwerken; op de garantie van kwaliteit; op versterking van de HRM-factor; en op de herpositionering van de provinciale ondersteuningsstructuur van het bibliotheekwezen. De taakverdeling tussen de verschillende partijen die bij het proces van bibliotheekvernieuwing betrokken zijn, is uitgebreid omschreven in de nota De basisbibliotheek (2002), opgesteld in opdracht van het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing. 1.1. Monitor Bibliotheekvernieuwing: deelonderzoek Het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing gaf in maart 2005 aan IVA Beleidsonderzoek en Advies opdracht tot het uitvoeren van een deelonderzoek in het kader van de Monitor Bibliotheekvernieuwing, waarin de vorderingen op het gebied van bibliotheekvernieuwing in de periode vanaf begin 2004 tot nu toe in kaart dienden te worden gebracht. Een ander deelonderzoek zou worden uitgevoerd door Research voor Beleid. Op dit moment zijn beide deelonderzoeken afgerond. Het IVA-deel betreft een onderzoek van kwalitatieve aard, terwijl RvB een (on line) kwantitatief onderzoek uitvoerde onder alle bibliotheken in Nederland. Met beide deelonderzoeken als basis, nog aangevuld met een tweetal onderzoekingen naar de financiële bijdragen aan de bibliotheek- 1

vernieuwing door gemeenten en provincies, heeft Johanna Kasperkovitz Beleidsonderzoek en - advies de integrale eindrapportage opgesteld. Eind 2001 ondertekenden IPO, VNG en het ministerie van OCW het koepelconvenant Herstructurering openbaar bibliotheekwerk. In juni 2004 verklaarden de convenantpartners zich akkoord met een aanvulling op dat convenant, waarin nadere afspraken werden vastgelegd over de inzet van de investeringsmiddelen die door het Kabinet ter beschikking werden gesteld. De monitor moet duidelijk maken welke vorderingen met het proces van bibliotheekvernieuwing zijn gemaakt in het licht van de doelstellingen voor 2007, zoals geformuleerd in genoemde Aanvulling Koepelconvenant. In de monitor worden de vorderingen op landelijk, provinciaal, lokaal en bibliotheekniveau in beschouwing genomen. Aldus ontstaat een samenhangend beeld van wat zich in de afgelopen jaren heeft afgespeeld in het veld van de bibliotheekvernieuwing. Het onderzoek is echter met name gericht op de toekomst. Het beeld van verleden en heden laat zien welke vorderingen tot op dit moment zijn gemaakt, maar ook waar doelstellingen nog niet zijn gehaald, waar knelpunten zitten en waar derhalve de activiteiten in de toekomst op gericht dienen te zijn. Het onderzoek is dus ook sterk toekomst- en praktijkgericht. Concrete aanbevelingen worden gedaan voor de verschillende partijen die betrokken zijn bij de vernieuwing van het bibliotheekwezen in Nederland. 1.2. Probleemstelling De twee hoofdvragen van het onderzoek luiden: Welke vorderingen zijn vanaf 2004 gemaakt in het proces van de bibliotheekvernieuwing in Nederland? Welke is daarbij de rol geweest van de verschillende partners op landelijk, provinciaal en lokaal niveau? Op lokaal niveau onderscheiden we gemeenten en bibliotheken. Meer specifiek zijn aan de vraagstelling de volgende aspecten te onderscheiden: De bibliotheekvernieuwing kent twee hoofdaspecten: de stelselvernieuwing en de inhoudelijke vernieuwing. Het gaat uiteindelijk om de inhoudelijke vernieuwing; de stelselvernieuwing is voorwaarde daartoe. Onder het hoofd van de stelselvernieuwing worden drie onderwerpen in beschouwing genomen: basisbibliotheekvorming, netwerkvorming en de omvorming van de provinciale ondersteuningsstructuur van bibliotheekcentrale naar service-organisatie. De inhoudelijke vernieuwing is een afgeleide van de functies die de openbare bibliotheek vervult in de samenleving van vandaag en morgen, die een grote verscheidenheid aan bevolkingsgroepen laat zien, die alle op zoek zijn naar optimale participatie. In die samenleving kan de bibliotheek, samen met andere instellingen, een belangrijke rol vervullen. Belangrijke aspecten van inhoudelijke vernieuwing zijn: het identificeren van nieuwe doelgroepen en van nieuwe (culturele) activiteiten; de verbreding van het bibliotheekwerk door er ook de nieuwe media in te betrekken; 2

verbreding ook door samenwerking te zoeken met andere lokale instellingen (horizontale integratie); het inzetten van de bibliotheek als instrument van integraal sociaal beleid van de gemeente; de optimale toepassing van ICT. Uiteindelijk moet de bibliotheekvernieuwing zichtbaar en merkbaar worden op de werkvloer en voor het publiek. Maar daar gaat veel aan vooraf. Op verschillende manieren en op verschillende niveaus zijn actoren bereid taken op zich te nemen en verantwoordelijkheid te dragen. Op landelijk niveau is dat de Stuurgroep Bibliotheken, die - gesteund door het Procesbureau en het Ambtelijk en Bestuurlijk Overleg - het vernieuwingsproces op hoofdlijnen begeleidt, het belang ervan in politiek-bestuurlijke kring bepleit en waar nodig en wenselijk het proces faciliteert. De provincie vervult de taak van regisseur. Dat wil zeggen, dat zij zich inspant om de plannen van (clusters van) gemeenten en de implementatie daarvan te ondersteunen, te stimuleren en te coördineren. Omdat maatwerk is toegestaan kan en zal de specifieke invulling van de regisseursrol per provincie verschillen. Richtinggevend, echter, blijven de doelstellingen van de bibliotheekvernieuwing zoals neergelegd in het Koepelconvenant. Maatwerk binnen een gemeenschappelijk kader, zo kan de formule voor de bibliotheekvernieuwing worden samengevat. De gemeente is de voornaamste financier en de formele opdrachtgever van de bibliotheek. Het opdrachtgeverschap houdt in dat de gemeentelijke overheid op hoofdlijnen een beleidsbepalende rol vervult. Het gemeentebestuur maakt duidelijk wat het van de bibliotheek verwacht en heeft een open oog voor de bijdrage die de bibliotheek kan leveren aan de ontwikkeling en uitvoering van het gemeentebeleid. Bibliotheken zijn de organisaties die uitvoering geven aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot het bibliotheekwerk. De VOB is de branche-organisatie van de verzamelde bibliotheken. Bij elk van de actoren is het steeds de vraag, in welke mate en op welke wijze deze zijn of haar rol in het vernieuwingsproces gestalte geeft. En de direct aansluitende vraag luidt, in hoeverre de uitvoering van de rollen op landelijk, provinciaal en lokaal niveau op elkaar zijn afgestemd. 1.3. Onderzoeksopzet De studie draagt het karakter van een monitor. Dat wil zeggen, dat het vooral gaat om een beschrijvend onderzoek: naar de stand van zaken, en naar de vorderingen die in de recente periode, na 2003, zijn gemaakt, of juist niet gemaakt, in het proces van bibliotheekvernieuwing. De doelstellingen van de bibliotheekvernieuwing en het bijbehorende tijdschema zijn omschreven in de Aanvulling van het Koepelconvenant. Afspraken en doelstellingen zien er voor 2007 op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau als volgt uit: 3

LANDELIJK NIVEAU 1. Landelijk dekkend netwerk van voorzieningen, waarvan dienstverlening voldoet aan richtlijnen van VOB. 2. Basisbibliotheken zijn gecertificeerd; hanteren INK-model voor kwaliteitszorg; er is gebruikersonderzoek en evaluatie als vaste onderdelen van de werkprocessen. 3. Bibliotheekpersoneel en management zijn voldoende gekwalificeerd voor inhoudelijke bibliotheekvernieuwing. 4. Gebruikmakend van nieuwe media en communicatiemogelijkheden is er een nieuwe digitale dienstverlening geschapen, lokaal, regionaal en landelijk. 5. Benchmarking is vanzelfsprekend geworden voor onderlinge vergelijking van bibliotheken. 6. Bibliotheken worden op elk niveau gezien als instrument van integraal beleid. PROVINCIAAL NIVEAU 1. Eind 2005 is per provincie een principe-akkoord tot stand gebracht over de vorming van basisbibliotheken, in relatie met hervorming van provinciale ondersteuningsorganisatie. 2. Eind 2007 is herpositionering van provinciale ondersteuningsstructuur in alle provincies voltooid, zijn provinciale netwerken gevormd en basisbibliotheken geimplementeerd. 3. Eind 2007 worden bibliotheken op elk niveau gezien als instrument van integraal beleid. GEMEENTELIJK NIVEAU 1. Eind 2007 hebben gemeenten en bibliotheken weloverwogen keuzes gemaakt voor vernieuwings- en verbredingsactiviteiten op de diverse thema's van een lokaal vastgestelde vernieuwingsagenda. 2. Eind 2007 worden bibliotheken op elk niveau gezien als instrument van integraal beleid. Om na te gaan hoe ver de verschillende actoren na het eerste kwartaal van het jaar 2005 zijn gevorderd op de weg naar realisatie van deze doelstellingen, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen: voor het verkrijgen van een beeld van de provincies: telefonische gesprekken met de twaalf provinciale coördinatoren; telefonische gesprekken met representanten van de twaalf provinciale ondersteuningsorganisaties (elf PBC s en het Servicecentrum Flevolandse Bibliotheken); de marsrouteplannen van de twaalf provincies; en informatie van (de website van) het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing. 4

voor het verkrijgen van een beeld van de gemeenten: telefonische gesprekken met de aandachtsfunctionaris bibliotheekvernieuwing in 12 gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, één in elke provincie; telefonische gesprekken met de aandachtsfunctionaris bibliotheekvernieuwing in vijf gemeenten met een inwonertal van tussen 30.000 en 90.000 inwoners; voor het verkrijgen van een beeld van de bibliotheken: telefonische gesprekken met de directeur van de openbare bibliotheek in 12 gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, één in elke provincie; telefonische gesprekken met de directeur van de openbare bibliotheek in vijf gemeenten met een inwonertal van tussen 30.000 en 90.000 inwoners; een telefonisch gesprek met de directeur van de openbare bibliotheek in één G4-gemeente. Daarnaast zijn ter algemene informatie en voor de vervolmaking van het beeld gesprekken gevoerd met: vier informateurs; en met vijf sleutelpersonen. Ten slotte is in het kader van de evaluatie van de Stuurgroep gesproken met de Stuurgroep Bibliotheken zelf, het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing en het Ambtelijk Overleg. Ook in deze gesprekken zijn de vorderingen van het vernieuwingsproces aan de orde gesteld. Het is van belang zich te realiseren dat de informatie die wordt verkregen uit de verschillende bronnen, mogelijk wordt gekleurd door de rol en positie van de betrokken actoren. Dat hoeft niet zozeer een kwestie van onbetrouwbaarheid te zijn, maar wellicht meer van de visie die men heeft op de eigen taakopvatting en op de belangen van personen of zaken waarvoor men zich primair verantwoordelijk stelt. Waar het gaat om de weergave van feitelijke gebeurtenissen neemt de geldigheid van het beeld dat wordt opgeroepen, toe, naarmate er meer sprake is van overeenkomst en consistentie in de informatie die wordt gegeven. De beoordelingen door de actoren van feiten en processen kunnen verschillen te zien geven. De geldigheid daarvan neemt toe naarmate deze beter kunnen worden geïnterpreteerd in termen van de specifieke rollen en posities die de betrokken actoren bekleden. In aansluiting op deze overwegingen hebben wij actoren aan elkaar gespiegeld : hoe kijken zij tegen elkaar aan? Vinden ze van zichzelf en van elkaar dat ze de goede dingen doen en dat ze de dingen goed doen? Vinden ze dat ze goed samenwerken en communiceren, en als dat niet zo is, waaraan of aan wie ligt dit dan? Een andere opmerking betreft de aard van het onderzoek. Het is een onderzoek van kwalitatieve aard. Dat wil zeggen, dat het tot doel heeft een genuanceerd en rijk geschakeerd beeld te verschaffen van de inzichten en opvattingen die er leven onder de verschillende actoren die bij de bibliotheekvernieuwing betrokken zijn. Het resultaat van het onderzoek laat zien hoe relevante 5

actoren denken over zichzelf en over anderen in verband met de bibliotheekvernieuwing: wat vinden ze van kansen en risico s? Tegen welke problemen lopen ze aan, van praktische of van meer principiële aard? Welke oplossingen zien ze? Statistische bewerkingen mogen dan niet aan de orde zijn, de sterkte van het kwalitatieve onderzoek is gelegen in de diepgang en de nuancering van de resultaten die worden verkregen. De aard van de resultaten van het onderzoek is zodanig dat de onderzoekers er met recht en reden ook beleidsaanbevelingen aan kunnen verbinden. Ze brengen valkuilen in beeld, ze laten zien waar actie geboden is en hoe die acties er uit (kunnen) zien. 1.4. Leeswijzer Nadat in dit eerste hoofdstuk de vraagstelling en de opzet van het onderzoek zijn uiteengezet, is dit rapport verder samengesteld uit twee delen. In Hoofdstuk 2 worden de ervaringen en visies in beeld gebracht van de actoren van het provinciale niveau: de provinciale coördinatoren en de vertegenwoordigers van de PBC s. Hoofdstuk 3 bevat de weergave van het beeld dat de onderzoekers ontleenden aan de gesprekken die zij voerden met de actoren van het lokale niveau: de aandachtsfunctionarissen voor het bibliotheekwezen in de gemeenten en de directeuren van bibliotheken. Op basis van de voorliggende rapportage is door Johanna Kasperkovitz Beleidsonderzoek en - advies een samenvattende integrale rapportage opgesteld, waarin ook het parallel aan dit IVAonderzoek uitgevoerde - kwantitatieve - onderzoek van Research voor Beleid is verwerkt. 6

Hoofdstuk 2 Bibliotheekvernieuwing in Nederland: ervaringen en visies van de provincies In dit deel van de rapportage wordt een beeld geschetst van de stand van zaken rond de bibliotheekvernieuwing, zoals dat er in de optiek van de provincies uitziet. Het totaalbeeld is gebaseerd op de profielen die de twaalf provincies laten zien op basis van verschillende informatiebronnen: de telefonische gesprekken met de provinciale coördinatoren; de marsrouteplannen van de twaalf provincies; en informatie van (de website van) het procesbureau. Een vierde informatiebron bestaat uit de telefonische gesprekken met de representanten van de provinciale ondersteuningsorganisaties (PBC s). Het is van belang zich te realiseren dat het beeld dat ontstaat wordt gekleurd door de actoren, die voor dit deel van het onderzoek door de onderzoekers werden geraadpleegd: de provinciale coördinatoren en de vertegenwoordigers van de PBC s. Het blijkt dat de inzichten van coördinatoren en PBC s over het verloop van het bibliotheekvernieuwingsproces in een aantal opzichten sterk met elkaar overeenkomen, maar dat de voorkeuren die beide partijen aan de dag leggen voor bepaalde oplossingsrichtingen, niet in alle provincies parallel aan elkaar lopen. Dat is dan met name het geval waar het gaat om de toekomstige positie van de PBC zelf. Dat is begrijpelijk, omdat rollen en posities van provinciaal coördinatoren van elkaar verschillen. Aan de PBC s wordt derhalve waar daar aanleiding toe bestaat, apart aandacht gegeven. Nog een andere opmerking moet vooraf worden gemaakt. Een veel gemaakt onderscheid is dat tussen stads- en plattelandsbibliotheken. Dit onderscheid valt samen met bibliotheken die wel of die niet aangesloten zijn of waren bij een PBC, de ondersteuningsorganisatie van de provincie. Aansluiting bij een PBC houdt in dat het werkgeverschap en de administratie niet berusten bij de bibliotheek zelf, maar dat deze zijn belegd bij de betreffende PBC. De provincie heeft aldus vooral te maken met de kleinere instellingen. De grotere treden zelf op als werkgever en hebben ook minder behoefte aan ondersteuning. (Overigens, dit beeld is momenteel sterk aan het kantelen. Door fusie ontstaan ook op het platteland grotere bibliotheken, die als basisbibliotheek of als 7

cluster van bibliotheken in staat worden geacht meer eigen baas te zijn. Daardoor verandert ook de positie van de PBC s. Wij gaan hier nog uitgebreid op in.) In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen naar voren gehaald uit de gesprekken die werden gevoerd met de provinciale coördinatoren en de vertegenwoordigers van de PBC s in de twaalf Nederlandse provincies. Gewezen wordt zowel op de punten waar zij met elkaar overeenkomen, maar evenzeer op de punten waar zij van elkaar verschillen. In het tweede deel zijn de provincies afzonderlijk in beeld gebracht. Dit deel bevat de basisinformatie waaraan het beeld van het eerste gedeelte is ontleend. 8

2.1. Deel 1 Twaalf provincies: hoofdlijnen overeenkomsten - verschillen 2.1.1. Inleiding In elke provincie heeft het vrijkomen van extra rijksmiddelen voor de bibliotheekvernieuwing, met de daaraan gekoppelde verplichting tot het opstellen van een marsrouteplan, aanleiding gegeven tot verhoogde activiteit. De provincies werden geïnspireerd en gestimuleerd tot een meer actieve rol als regisseur van het vernieuwingsproces. Dat heeft in eerste instantie vooral geleid tot een versnelling in het proces van herstructurering: het proces van basisbibliotheekvorming heeft een sterke impuls gekregen; in elke provincie wordt ingezet op de vorming van netwerken, ter ondersteuning van de basisbibliotheken; en de provinciale ondersteuningsstructuur wordt herzien: PBC s worden omgevormd tot provinciale serviceorganisaties (PSO s). In essentie, echter, gaat het niet om de herstructurering, maar om de inhoudelijke vernieuwing. Die is erop gericht het openbare bibliotheekwerk in Nederland in overeenstemming te brengen met de actuele maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, opdat de bibliotheek in staat wordt gesteld tot een optimale bijdrage aan de sociale participatie van alle burgers. Laten we in het kort ingaan op de ontwikkelingen die in de recente periode op elk van deze drie terreinen zichtbaar zijn geworden. In dit gedeelte van het onderzoek doen wij dat vanuit het perspectief van de provincie. Onze informatiebronnen worden gevormd door de gesprekken die wij voerden met de provinciaal coördinator van de bibliotheekvernieuwing, de provinciale Marsrouteplannen, de informatie die mondeling werd verstrekt door representanten van de provinciale ondersteuningsstructuur (PBC s), en de informatie die wij mondeling en schriftelijk ontvingen van het Procesbureau. 9

2.1.2. De vorming van basisbibliotheken Analyse van het verloop van het proces van basisbibliotheekvorming laat zien dat daar in de recente periode in alle provincies werk van is gemaakt, maar dat er tussen provincies grote verschillen bestaan in aanpak en tempo: In sommige provincies is het proces van bibliotheekvernieuwing eerder ingezet dan in andere. Met name in de vier noordelijke provincies en in Zeeland waren vormen van samenwerking tussen bibliotheken zichtbaar, ook al vóórdat het sein daartoe gegeven werd door het rapport van de Commissie Meijer; daarmee hadden zij een voorsprong op de andere provincies. In elke provincie wordt de clustering van bibliotheken nagestreefd, maar niet elke provincie doet dat door middel van basisbibliotheekvorming; in Groningen en Overijssel zijn basisbibliotheken geen doelstelling van provinciaal beleid. Samenwerking tussen bibliotheken vindt daar langs andere weg plaats. Provincies leggen een verschillend accent in hun benadering van het veld (gemeenten en bibliotheken): elke provincie neemt een eigen positie in op het continuüm tussen een bottom up en een top down benadering. Zo dringen zij in verschillende mate aan op fusie: sommige laten gemakkelijker ook andere lichtere vormen van clustering toe. En de ene provincie stuurt meer dan de andere om bibliotheken tot clustering en samenwerking te bewegen: in Noord-Brabant is een sterke regie vanuit de provincie, maar in Groningen en Noord- en Zuid- Holland wordt meer het principe gevolgd dat de bibliotheken zelf elkaar moeten vinden en moeten besluiten om tot vormen van samenwerking met elkaar over te gaan. De schaalgrootte van de basisbibliotheken loopt sterk uiteen, zowel binnen als tussen provincies; met name in de provincies waar de bibliotheekclustering de (heringedeelde) gemeentegrenzen volgt, komen kleine verzorgingsgebieden voor (Drenthe, Overijssel), maar ook in andere provincies is dat het geval Vastgesteld kan worden dat het proces van basisbibliotheekvorming formeel nog in geen provincie volledig en formeel is voltooid, al is men in Fryslân praktisch gesproken wel rond en zijn Noord-Brabant, Zeeland, Drenthe en Flevoland ver gevorderd. De andere provincies zijn in verschillend stadia van ontwikkeling. In Overijssel is de verdere clustering van bibliotheken geen doelstelling van beleid. In Limburg is het roer omgegooid. Nadat in eerste instantie de door de provincie voorgestelde clustering van bibliotheken tot vier basisbibliotheken is mislukt, wordt nu het accent volledig gelegd op de inhoudelijke ontwikkeling: men hoopt dat gemeenten en bibliotheken elkaar min of meer spontaan zullen vinden in vormen van samenwerking rond concrete onderwerpen en concrete projecten. De schaalgrootte van basisbibliotheken is een vraag apart. In de Aanvulling Koepelconvenant wordt geen getal genoemd. Aan de provincies wordt opgedragen een dusdanige schaalgrootte te kiezen dat voldoende kwaliteitswinst bij de dienstverlening kan worden geboekt en dat ook voldoende schaal- en efficiency-voordelen kunnen worden gerealiseerd. In de praktijk zien we dat de gevormde basisbibliotheken zeer sterk in omvang uiteenlopen: er zijn verzorgingsgebieden 10

van minder dan 20.000 inwoners, maar ook van een aantal honderdduizenden. Een basisbibliotheek is een zelfstandige organisatie met een vastgesteld minimumpakket aan kernfuncties. Het is duidelijk dat een groot aantal basisbibliotheken daaraan niet kan toekomen. Groningen (maar daar wordt de hele provincie beschouwd als één basisbibliotheek), Flevoland en Zeeland hebben uitsluitend basisbibliotheken met een verzorgingsgebied van tenminste 100.000 inwoners. In de overige provincies is steeds tenminste een aantal basisbibliotheken met een geringe -en soms heel geringe- omvang. Deze waarnemingen wijzen op het bestaan van enkele onduidelijkheden en ook van problemen: Wanneer kan een bibliotheek zichzelf basisbibliotheek noemen? In het koepelconvenant worden de criteria inhoudelijk verwoord: met name dient de basisbibliotheek in staat te zijn tot de adequate uitoefening van een aantal kerntaken. Operationalisering in de vorm van objectieve criteria ontbreekt, maar die is naar alle waarschijnlijkheid ook niet te geven. Het is duidelijk dat kleine basisbibliotheken niet alle kerntaken (kunnen) vervullen. Het is duidelijk dat het niet alleen een kwestie van aantallen is. Soms is het verzorgingsgebied qua inwonertal omvangrijk, maar gaat het om een verzameling van kleine gemeenten waar geen grotere bibliotheek is die als trekker kan fungeren. En met name de noordelijke provincies (Groningen, Fryslân, Drenthe, Overijssel) pretenderen dat zij compensatie kunnen bieden in de vorm van een sterk netwerk. De ideale situatie qua schaalgrootte en slagkracht wordt in een aantal gevallen niet gehaald doordat de stadsbibliotheken er in meerderheid de voorkeur aan geven een basisbibliotheek op zichzelf te vormen. Daar zijn verschillende redenen voor. Zij zien voor zichzelf geen meerwaarde in een fusie met kleine bibliotheken. Zij hebben geen behoefte aan een PSO, omdat zij de functies van ontwikkeling en vernieuwing liever in eigen hand houden, omdat zij de kwaliteit van de PSO niet hoog genoeg aanslaan, of omdat zij de PSO zien als een mogelijke bedreiging voor hun autonomie. De kleine gemeenten van hun kant kunnen eveneens de boot afhouden, omdat zij bevreesd zijn te worden verzwolgen door een usurpator. In Noord-Brabant spreekt de provinciaal coördinator over de onwenselijkheid van het ontstaan van donuts: clusters van plattelandsbibliotheken die rond de grote kerngemeente zijn gegroepeerd, maar waarvan de grote stadsbibliotheek geen deel uitmaakt. 2.1.3. De vorming van netwerken Waar de gemeente verantwoordelijk is voor de basisbibliotheek, richt de provincie zich op het bovenlokale niveau. In het kader van de bibliotheekvernieuwing houdt dat in dat de provincie inspanningen doet om de netwerkvorming te bevorderen en de ondersteuningsstructuur voor de basisbibliotheken te optimaliseren. In alle provincies wordt gewerkt aan de vorming van een netwerk, als het samenwerkingsverband tussen de basisbibliotheken. 11

De provincies zijn ervan overtuigd dat netwerken van basisbibliotheken provinciebreed noodzakelijk zijn voor een succesvolle bibliotheekvernieuwing. Bovendien ziet men de voordelen om de provinciale netwerken daarenboven ook nog op nationaal niveau aan elkaar te knopen. Dat laatste ligt praktisch gesproken echter nog niet binnen bereik. Aan provinciale netwerkvorming hebben de provincies voorlopig de handen (meer dan) vol. Waarom een provinciaal netwerk? Het is de opvatting van de provincies dat de basisbibliotheken elkaar continu en structureel moeten ondersteunen, om de ontwikkelingen in de samenleving op het terrein van de informatievoorziening te kunnen blijven volgen en er adequaat op te kunnen reageren. In laatste instantie houdt dat in dat de bibliotheek bijdraagt aan de optimale sociale participatie van alle burgers. Het is van belang dat alle actoren hun rol goed (kunnen) vervullen: dat zij weten wat zij over en weer van elkaar kunnen verwachten; dat zij hun rol proactief invullen, en dus niet alleen halen, maar ook brengen ; en dat zij elkaar ondersteunen, maar elkaar ook aanspreken wanneer afspraken niet worden nagekomen. Het netwerk is het forum waar partijen elkaar ontmoeten. Netwerken zijn overal van belang, maar ze zijn extra belangrijk in de provincies waar de gewenste schaalgrootte en slagkracht van de basisbibliotheken niet worden gehaald, omdat deze op zich te weinig potentieel hebben om de doelstellingen van de vernieuwing op eigen vermogen te realiseren. Beoogd wordt dat de netwerken daar de compensatie bieden die nodig is om de basisbibliotheken de verlangde prestaties toch te kunnen laten leveren. De provincies zelf menen in staat te zijn netwerken te creëren die de kwaliteit daartoe bezitten. Sterke basisbibliotheken worden door de provincie beschouwd als een voorwaarde om het netwerk optimaal tot zijn recht te laten komen. Zij treden meestal via een provinciaal diecteurenoverleg op als de opdrachtgevers voor de service-organisatie. Om die taak goed te kunnen vervullen moeten zij weten welke vragen er spelen in het veld, waar knelpunten zitten en waaraan behoefte bestaat bij de basisbibliotheken. Wanneer zij daar duidelijk over kunnen zijn, wanneer zij in het directeurenberaad onderling tot overeenstemming kunnen komen en wanneer zij door hun achterban van basisbibliotheken als hun representanten worden erkend, kunnen zij op overtuigende wijze inhoud geven aan de uitgangspunten van vraagsturing van hun kant en van dienovereenkomstig vraaggericht handelen van de kant van de PSO. Het directeurenoverleg zal zich daarom moeten omvormen van een plaats waar min of meer vrijblijvend wordt overlegd tot een forum waar besluitvorming plaats vindt en niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt over beleid en over strategisch handelen. De directeuren dienen naar opvatting van de provincie aanwezig te zijn op de werkvloer, daar alert en opmerkzaam te zijn en goed overleg te voeren met hun achterban, opdat zij in staat zijn de PSO te richten op problemen die door de bibliotheken als zodanig worden ervaren, en oplossingen aan te dragen die praktisch zijn en direct toepasbaar. Ook moet de mogelijkheid bestaan dat maatwerk wordt geleverd specifiek voor individuele bibliotheken. Dan zullen bibliotheken zich 12

herkennen in het netwerk als een organisatie die van hen is en die er voor hen is. Fryslân levert een voorbeeld van een ver doorgevoerd accentuering van sturing vanuit het veld: daar vormen de directeuren van de clusterbibliotheken Raad van Bestuur van de Bibliotheek Service Fryslân. Het algemene beeld is dat in alle provincies over netwerkvorming wordt gedacht, maar dat het denk en besluitvormingsproces over doelstellingen en vormgeving nog (lang) niet is afgerond, laat staan dat het in vol bedrijf zou zijn. De voornaamste oorzaak is dat de (directeuren van de) basisbibliotheken primair bezig zijn met het stevig neerzetten van de eigen organisatie. Dat vraagt veel aandacht en energie, maar het is ook moeilijk om afspraken te maken en verplichtingen aan te gaan, zolang de richting en de inrichting van de eigen organisatie nog onduidelijk zijn. In sommige provincies worden kwartiermakers ingezet. In Fryslân is men het verst gevorderd, maar daar is de basisbibliotheekvorming dan ook praktisch afgerond en is de provinciale steunorganisatie omgevormd tot een servicecentrum met een kenniscentrum en een facilitair bedrijf. 2.1.4. De omvorming van de provinciale ondersteuning De discussies over de taakstelling en positionering van de PBC s zijn in de provincies in volle gang. Van duidelijkheid is het meest sprake in de noordelijke provincies waar ook de basisbibliotheekvorming het verst is voortgeschreden: Fryslân, Groningen, Overijssel. Alle provincies zijn het eens met de opvatting dat de PBC-nieuwe-stijl (die in elke provincie weer een andere benaming heeft; wij spreken verder van provinciale serviceorganisatie, PSO) op een andere wijze dan de oude PBC in het bibliotheekveld wordt gepositioneerd. Hij krijgt een taakstelling waaraan globaal een drietal zwaartepunten te onderkennen is. Wat de positionering betreft verandert er veel. Tot aan het moment waarop het vernieuwingsproces in gang werd gezet, bestond de taak van de PBC s er vooral in om de kleinere bibliotheken te ondersteunen bij de bedrijfsvoering. De PSO s zijn gericht op alle bibliotheken in de provincie en in hun taakstelling staan inhoudelijke aspecten centraal. Die positie wordt hen niet zo maar in de schoot geworpen, maar zij zullen die moeten afdwingen en waar maken. Het zijn met name de grote(re), zelfstandige bibliotheken die sceptisch zijn over hun verhouding tot de PSO, omdat zij vrezen aan autonomie in te boeten; en de echt grote bibliotheken zien voor zichzelf de meerwaarde niet in van toetreding tot het provinciale netwerk. In de tweede plaats is de PSO geen beleidsbepalende instelling, maar fungeert zij als een service-instituut ten dienste van de basisbibliotheken. Opdrachtgevers zijn de partners in de netwerkorganisatie, met een voorname rol daarin voor het directeurenoverleg. Dienstbaarheid aan de basisbibliotheken en een vraag- in plaats van een aanbodgeoriënteerde houding zijn de kernbegrippen voor de positie van de PSO in de toekomst. Haar taakstelling ziet er in hoofdlijnen als volgt uit: 13

1. De PSO is kenniscentrum; dat wil zeggen, dat zij fungeert als centrum voor ontwikkeling en broedplaats van innovatie; tevens wordt er alle informatie die van belang kan zijn voor de bibliotheken, verzameld en ook weer ontsloten en aangeboden aan alle actoren, met name aan de basisbibliotheken. 2. De PSO verzorgt netwerktaken, die gericht zijn op de vorming en ondersteuning van het netwerk. De PSO daagt ertoe bij dat alle actoren hun rol op adequate wijze kunnen vervullen. 3. De PSO verricht facilitaire taken, zoals werkgeverschap, personeels- en salarisadministratie, financiële administratie en advies. Deze volgorde is niet geheel willekeurig, want het is het voornemen dat de PSO vooral een vooraanstaande rol gaat vervullen bij de inhoudelijke vernieuwing van het bibliotheekwerk, waarvan alle provincies zeggen dat zij daar zo na aan toe zijn. De provincies zijn het erover eens dat er een accentverschuiving dient plaats te vinden in de dienstverlening door de PSO van de eerste naar de tweede lijn, met andere woorden, van facilitaire dienstverlening naar ondersteuning bij innovatie. Over de omvang van de facilitaire taken wordt in verschillende provincies verschillend gedacht. Met name in de noordelijke provincies wordt meer gehecht aan het behoud van ook een facilitaire taakstelling dan in de overige provincies. En niet alleen tussen provincies loopt de scheidslijn, maar ook daarbinnen: in het directeurenoverleg zien we in elke provincie met uitzondering van Groningen en Fryslân dat grote bibliotheken de rol van de PSO beperkt willen houden, terwijl de kleine die rol juist willen versterken. De laatste zien in de PSO een bondgenoot die hen kan beschermen tegen de overheersing door de grotestadsbibliotheek. De formele verhouding van PSO tot netwerkorganisatie blijkt in verschillende provincies verschillend te zijn. In Groningen en in Drenthe, bijvoorbeeld, maken de PSO s onderdeel uit van het provinciale netwerk. Dat is in die zin opmerkelijk, omdat het netwerk ook de formele opdrachtgever is van de PSO. De PSO zou bijvoorbeeld meebeslissen over projectvoorstellen die zij weliswaar na overleg met andere partijen, zoals de bibliotheken zelf zou indienen, en zo opdrachtgever en uitvoerder tegelijkertijd zijn. Om die reden wordt de PSO in andere provincies juist buiten het bestuur van het netwerk gehouden. Zij is bij netwerkvergaderingen wel aanwezig, maar heeft slechts een adviserende stem. In Noord-Holland, bijvoorbeeld, is het overleg over het netwerk in gang, maar is al op voorhand uitgesproken dat de PSO zeker niet in het bestuur komt van de nieuwe organisatie. De achterliggende gedachte is overigens in alle gevallen dezelfde: men wil bevorderen dat de PSO geen organisatie op zichzelf is, maar dat zij zich dienstbaar opstelt ten opzichte van het bibliotheekveld. In het ene geval wil men dat kunnen afdwingen door een formele opdrachtgever opdrachtnemer-relatie te creëren, met de nodige afstand tussen beide functies ( Wie baas is kan niet vraaggericht werken ). In het andere geval wil men bevorderen dat de PSO goed op de 14

hoogte blijft van wat er leeft in het veld door de afstand tussen de verschillende actoren zo gering mogelijk te maken. In principe valt er voor beide zienswijzen iets te zeggen. Het is zaak goed te blijven monitoren wat er in de praktijk gebeurt, te evalueren welke de effecten zijn en zo nodig bij te sturen. Parallel hieraan loopt de discussie over de wenselijkheid van de ontwikkeling van de PSO tot een marktgericht bedrijf. In de noordelijke provincies wil men expliciet geen marktverhoudingen laten ontstaan en geen klant-leveranciersverhouding tussen basisbibliotheken en PSO, vanuit de overweging dat marktwerking niet functioneert bij zo ver doorgevierd specifiek maatwerk als door de basisbibliotheken wordt verlangd. In bijvoorbeeld Noord-Brabant wordt juist wel toegewerkt naar een klant-leveranciersverhouding tussen basisbibliotheken en PSO, terwijl aan de PBC anderhalf jaar de tijd wordt geboden om uit te groeien tot een marktgeoriënteerd bedrijf. 2.1.5. Inhoudelijke vernieuwing Hoewel in de Koepelconvenant is benadrukt dat de inhoudelijke vernieuwing centraal staat, en dat de stelselherziening geen doel op zich is, maar moet worden beschouwd als een voorwaarde om tot inhoudelijke vernieuwing te kunnen komen, moet toch worden vastgesteld dat in de afgelopen jaren de meeste aandacht en energie is gaan zitten in de herstructurering. De belangrijkste vraag was: wie gaat met wie? En bij de beantwoording van die vraag hebben niet alleen maar rationele argumenten een rol gespeeld. De lokale en regionale geschiedenis blijkt nog steeds door te werken, en ook elementen van macht en status doen zich gelden. De slogan Structuur volgt inhoud is een mooie gedachte, maar het leven blijkt telkenmale sterker dan de leer, zo zeggen de provinciale coördinatoren te hebben ondervonden. Zolang de structuur niet is geregeld blijkt die steeds weer alle aandacht op te eisen. De meeste coördinatoren vinden het daarom om praktische redenen verstandig om de kwestie van de herstructurering dan maar eerst naar behoren te regelen, om zich daarna met volle energie op de inhoud te kunnen storten. Toch zijn de provinciale coördinatoren van mening dat de herstructurering wel erg veel tijd en energie heeft gekost en dat het moment waarop kan worden begonnen met de inhoudelijke vernieuwing wel erg lang op zich laat wachten. Gevaar is dat het enthousiasme voor de vernieuwing wegebt. Met het oog daarop heeft Drenthe in het afgelopen jaar alvast enkele inhoudelijke projecten in uitvoering genomen. Men wilde bewust de mensen in het veld laten weten dat er meer is dan de structuurdiscussie alleen, en dat het primair om de inhoud is begonnen. Een concreet product is de Drentse bibliotheekpas, waarmee men bij elke bibliotheek in Drenthe terecht kan. De inhoudelijke vernieuwing staat dus nog in de kinderschoenen. Sommige provincies staan nog helemaal aan het begin, zoals Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, Utrecht. In andere provincies zijn er wel tekenen dat er leven komt. In sommige provincies, zoals Groningen, Overijssel, Zeeland, worden provinciale ondersteunings- en vernieuwingsgelden beschikbaar gesteld voor inhoudelijke vernieuwing. 15

In de meeste provincies staat de inhoudelijke vernieuwing geprogrammeerd voor de komende jaren. Wat verstaan de provincies concreet onder de term inhoudelijke bibliotheekvernieuwing? De volgende elementen werden door de coördinatoren genoemd: In de eerste plaats willen bibliotheken beter en sneller toegankelijk zijn voor de gebruikers; Er is sterke belangstelling voor lokaal integraal beleid. Een substantieel deel van de vernieuwingsgelden gaat naar programma s voor horizontale samenwerking met organisaties en instellingen uit verschillende sectoren: cultuur, zorg, welzijn, onderwijs. Bibliotheken willen zich ontwikkelen tot een gewaardeerde partner in de informatievoorziening en ondersteuning van culturele en educatieve programma s. Bibliotheken willen (en worden op een aantal plaatsen reeds) betrokken worden bij het gemeentelijk accommodatiebeleid voor de (gezamenlijke) huisvesting van culturele en maatschappelijke instellingen. Dat is met name en heel herkenbaar in gemeenten waar het concept van het Kulturhus daadwerkelijk wordt uitgewerkt. Overijssel trekt daarvoor extra budget uit. Kulturhusen zijn schoolvoorbeelden van integraal beleid. De bibliotheek is in dit concept geen noodzakelijke, maar wel een logische partner. In driekwart van de gevallen participeert de bibliotheek in het Kulturhus. De inhoudelijke doelstellingen zijn veelal gekoppeld aan de uitwerking van de vijf gezamenlijke landelijke programmalijnen, die in het Marsrouteplan worden aangegeven: ICT en netwerkstructuur; inhoudelijk bibliotheekbeleid; professionalisering; kwaliteitszorg, certificering en benchmark; en horizontale samenwerking. Ze zijn door de provincies veelal echter nog niet zodanig uitgewerkt dat men er onmiddellijk mee aan de slag zou kunnen gaan. Dat geldt zowel voor de inhoudelijke aspecten als voor de bij de uitvoering te betrekken actoren. Om dit te kunnen realiseren zal er naar het oordeel van de provincie een cultuurverandering nodig zijn binnen de bibliotheekorganisaties zelf, gericht op ondernemerschap, een meer zakelijke instelling en externe gerichtheid. Het zijn kwaliteiten die bij het bibliotheekpersoneel zeker niet als vanzelfsprekend aanwezig kunnen worden geacht, maar die vragen om investering in het kader van de bibliotheekvernieuwing. Er worden ook nieuwe eisen gesteld aan de andere partijen. Alle betrokkenen dienen hun rol op proactieve wijze te kunnen vervullen. Dat wil zeggen, dat zij niet alleen halen, maar ook brengen. Voor de bibliotheken betekent dat vooral dat zij zich ontwikkelen tot goede culturele ondernemers en voor de gemeenten dat zij adequaat inhoud weten te geven aan hun taak als opdrachtgever. 16

In de volgende paragraaf gaan wij nader in op de rol van de verschillende betrokken partijen en op hun onderlinge relaties. De provincie is steeds als eerste aan het woord, waar dat van toepassing is gevolgd door andere partijen. 2.1.6. Partijen als partners De verhouding tussen de actoren (provincie, ondersteunende organisatie, gemeenten en bibliotheken) wordt effectiever en efficiënter naarmate elke partij zijn rol beter vervult. Partnerschap is niet het panacee voor zwakke partijen die steun bij elkaar zoeken. Partnerschap is juist gebaat bij sterke partijen, die juist ook op hun sterke kanten worden aangesproken. Dan komt ieders meerwaarde het best tot zijn recht en levert de samenwerking meer op dan de som der delen. In het kader van de bibliotheekvernieuwing fungeren de betrokken partijen beter als partner ten opzichte van elkaar wanneer zij zich als volgt opstellen en handelen: De provincie vervult haar rol als regisseur doordat zij stimulerend optreedt, randvoorwaarden vervult en partijen bijeenbrengt die moeten samenwerken om bibliotheekwerk en bibliotheekvernieuwing optimaal mogelijk te maken en vorm te geven. Zij tracht daarbij de juiste verhouding te vinden tussen een bottom up en een top down benadering, tussen sturen en loslaten, ten opzichte van gemeenten en bibliotheken. De gemeenten zijn erop uit het bestuurlijk draagvlak voor de verdere ontplooiing van de bibliotheken op het lokale niveau te versterken en hun opdrachtgeverschap ten opzichte van de bibliotheken te vervullen op basis van de visie die zij hebben op de betekenis van het bibliotheekwerk voor de lokale en regionale samenleving. Bibliotheken werken samen in de vorm van basisbibliotheken, met het doel zoveel mogelijk (groepen van) gebruikers zo goed mogelijk te bedienen. Deze gebruikers kunnen individuen zijn, maar ook instituties zoals scholen, culturele instellingen, zorginstellingen, etc. De dienstverlening wordt zo veel mogelijk gebaseerd op onderzoek naar behoeften en wensen van gebruikers. Omdat zij formeel de uitvoerders zijn van het beleid dat door de gemeente wordt bepaald, is een goede communicatie met de gemeente van groot belang. PBC s waren jarenlang steun en toeverlaat van de kleinere bibliotheken, maar zij staan nu voor de opgave zich om te vormen tot provinciale service-organisaties: de PSO s. Hoofdlijnen zijn dat de facilitaire taken worden overgenomen door de basisbibliotheken en dat zij in hun activiteiten het accent verleggen van eerste- naar tweedelijnstaken; dat wil zeggen, van directie, werkgeverschap, financiële en personeelsadministratie naar ontwikkeling, innovatie en implementatie van het bibliotheekwerk van de toekomst. Het gaat om ondersteuning bij interne aspecten van ICT-infrastructuur, inkoop, expeditie, etc, maar ook bij externe aspecten 17

van samenwerking op lokaal niveau met andere instellingen (horizontale integratie) en op bestuurlijk niveau met rijk, provincie en gemeente (verticale integratie). VOB, de Vereniging van Openbare Bibliotheken, is de brancheorganisaties van de openbare bibliotheken in Nederland. Zij vertegenwoordigt de bibliotheken en treedt op als hun belangenbehartiger. Daarnaast tracht zij als denktank de ontwikkeling te bevorderen van de branche, de beroepsgroep, de bedrijven in de branche, de branche-informatie, de communicatie, het marktbeleid, de kwaliteitszorg, de functie-innovatie, etc. Wij gaan in het kort in op de opvattingen die er bij de provincie leven ten aanzien van de bijdrage die deze partijen leveren aan de bibliotheekvernieuwing. Waar dat relevant is komen ook andere partijen aan het woord. Gemeenten Gemeenten zijn formeel de opdrachtgevers van de bibliotheken. De provincie neemt grote lokale verschillen waar tussen de wijzen waarop gemeenten zich tot hun bibliotheken verhouden. In sommige gemeenten, met een wethouder die overtuigd is van het belang van de bibliotheek voor de lokale gemeenschap, en met een ambtenaar die actief en alert is en die weet wat er in de bibliotheek speelt omdat hij door de bibliotheek goed op de hoogte wordt gehouden, krijgt de bibliotheek de kans zich te ontplooien en zich prominent te manifesteren. De grote lijn is op dit moment echter nog dat gemeenten zich niet sterk bij het bibliotheekwerk betrokken voelen. Bibliotheken kosten veel geld, zo is de houding, en als het kan, wordt er bezuinigd. Dit laatste trad bijvoorbeeld aan het licht, toen bij de vaststelling van een norm voor het instapniveau om in aanmerking te komen voor vernieuwingsgelden van het rijk, een aantal gemeenten dat boven de norm zat, concludeerde dat het dus wel minder kon. Veel gemeenten beschouwen de bibliotheek als een kostenpost en hebben er geen idee van hoe belangrijk deze voor hen kan zijn. Het is onvoldoende duidelijk welke rol de bibliotheek kan vervullen bij het uitvoeren van lokaal sociaal beleid en dus bij het helpen oplossen van problemen in de lokale samenleving. Waarschijnlijk mede door gebrek aan betrokkenheid wordt door de provincie ook een informatieachterstand vastgesteld bij de gemeenten. Men is weinig op de hoogte van wat met de bibliotheekvernieuwing wordt beoogd: men vindt het ingewikkeld, het is een extra belasting en het kost tijd. Dat is een gevaarlijke situatie, vooral in tijden van bezuiniging. Wanneer het maatschappelijk nut van een voorziening onvoldoende over het voetlicht wordt gebracht en het inzicht in de samenhang en de structuur van de betreffende voorziening ontbreekt, wordt het risico van snijden in de begroting groter. De ervaring is dat gemeenten minder afhoudend worden naarmate zij beter worden geïnformeerd, vooral over onderwerpen waarbij zijzelf betrokken zijn: clustervorming, vernieuwingsagenda, gemeentelijke opdrachtgeverschap, etc. Daar ligt ook een taak voor de provincie, zo vindt de provincie ook zelf: goed contact houden en een helder perspectief bieden, niet te hard vooruit lopen, mensen erbij betrekken, overtuigen van het nut van een bibliotheek en van de 18

bibliotheekvernieuwing, etc. In sommige provincies zijn gemeenten door de communicatie rond het Marsrouteplan meer betrokken geraakt. De jaarlijks terugkerende vernieuwingsagenda s kunnen hen betrokken houden. Gemeenten zijn vaak te weinig betrokken bij en te weinig op de hoogte van het bibliotheekwerk in het algemeen en van de bibliotheekvernieuwing in het bijzonder en zolang dat het geval is kunnen zij op dat terrein ook geen visie hebben of ontwikkelen, zo tekenen de provincies de grote lijn. Formeel mag de gemeente dan wel de opdrachtgever zijn van de bibliotheek, informeel zijn meestal de bibliotheken de leidende partij. Zo wordt bijvoorbeeld de jaarlijkse vernieuwingsagenda niet opgesteld door de gemeente, maar door de bibliotheek. De provincie is van mening dat de gemeenten nog duidelijk moeten groeien in hun rol als actief beleidsmaker en als opdrachtgever van de bibliotheek. De beschreven opstelling van de gemeenten is niet alleen te wijten aan de gemeenten, maar ook aan de bibliotheken zelf, die te weinig pogingen doen of er niet in slagen om wethouder, ambtenaren en gemeenteraad van het maatschappelijk nut van de bibliotheek te overtuigen. Maar die zijn nog te veel naar binnen gericht en te weinig assertief. Bibliotheken Lokale bibliotheken, vooral in de kleinere gemeenten, stellen zich vaak nog te afwachtend op als het gaat om de bibliotheekvernieuwing. Dat is begrijpelijk, want het is de eerste zorg van de bibliotheek om zijn eigen zaak draaiende te houden, en dat is juist voor die kleinere gemeenten vaak al moeilijk genoeg. Toch wordt er ook van hen een nieuwe positionering en een nieuwe rol verwacht, en daarop moeten ze zich voorbereiden. De provincie dient er mede zorg voor te dragen dat zij op die taak berekend zijn. De provincie stelt vast dat het personeel van de bibliotheken de vernieuwing te gelaten en passief over zich heen laat komen. Mogelijk heeft dat te maken met een tekort aan informatie over de doelstellingen en de inhoud van de vernieuwing. Op een aantal plaatsen proberen de bibliotheken dat op te vangen door een interne nieuwsbrief te verspreiden. Gelatenheid en passiviteit hebben zeker ook te maken met het type mens dat in het bibliotheekwezen werkzaam is. De bibliotheek heeft een stoffig imago, en daar zijn de mensen die er werken, mede debet aan. Er is onder bibliotheekmedewerkers een conservatieve stroming, die vraagt waarom dit alles nodig is. Op een aantal plaatsen is een verschil in beleving waar te men tussen een proactieve bibliotheekdirecteur en een behoudzuchtige werkvloer. Het is van levensbelang dat bibliotheken ervoor zorgen op de lokale kaart te staan: dat zij zich duidelijk manifesteren, dat zij zichzelf goed weten te verkopen. De boodschap van de (noodzaak tot) vernieuwing moet met overtuigingskracht worden uitgedragen. Dat kan, want de bibliotheek heeft heel te bieden. Bijvoorbeeld het concept van het Kulturhus kan heel aanschouwelijk maken 19