Samenvatting Duits Grammatica Duits Samenvatting door S. 836 woorden 20 februari 2013 5,8 61 keer beoordeeld Vak Duits Naamvallen. Nederlands: 2e naamval 4e naamval (bijvoegelijke bepaling, is 3e naamval bezit van, is deel van, als (aan/voor 1e naamval (hij/ow) iets bij iets anders hem:meewerkend hoort)(i.p.v van de, van het, voorwerp)/ (1 plek) (hem/lv)/ etc.) (verplaatsing) Ik ich - mir mich Jij du - dir dich Hij er - ihm ihn Zij sie - ihr sie Het (dier/ding) es - ihm es Wij wir - uns uns Jullie ihr - euch euch Zij (mv) sie - ihnen sie U Sie - Ihnen Sie Voorzetsels: 1e naamval: sein, werden, bleiben 2e naamval: wegen, statt, trotz. 3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu 4e naamval: durch, für, gegen, ohne, um https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 1 van 7
1e naamval 2e naamval 3e naamval 4e naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud Das (m)ein (m)eine (m)ein (k)eine Des Des meines meiner meines keiner (maar: (k)ein) Dem Dem Den (m)einem (m)einer (m)einem (k)einen Den Das (m)einen (m)eine (m)ein (k)eine Net zoals in (m)ein- bij: mijn zijn jouw haar onze jullie hun uw geen mein- sein- dein- ihr- unser- euer- ihr- Ihr- kein- Let op! Bij 2e naamval krijgen der- en das- woorden de uitgang -s: v.b.: der Lehrer- des Lehrers als het het ZN uit een lettegreep bestaat of op een sisklank (-s, ß, z, -sch) eindigt, krijgt het uitgang -ES. V.B.: das Kind, des Kindes; das Traumhaus, des Traumhauses. 9 keuzevoorzetsels: aan achter naast in onder voor tussen op over an hinter neben in unter vor zwischen auf über Gaat het om 1 plek (bent): 3e naamval. Gaat het om verplaatsing (komt): 4e naamval. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 2 van 7
7/2 regel (keuzevoorzetsels): Auf/über 4 e naamval de rest 3 e naamval Gebiedende wijs: Enkelvoud De Stam Meervoud De Jullie-vorm Beleefdheidsvorm De u-vorm Let op! Bij enkelvoud kan er e/i-wissel plaatsvinden, maar geen a/ä-wissel! wann/ wenn/ als Wann= wanneer (op welk tijdstip) Ik weet niet wanneer hij komt. Ich weiß nicht, wann er kommt. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 3 van 7
Wenn= wanneer, als (indien) Als ik jou was, ging ik niet. Wenn ich du wäre, ginge ich nicht. Als= toen (verleden tijd) Toen hij nog in Bonn woonde... Als er noch in Bonn wohnte... ob/ oder oder= of bij een keuze: Doet hij het of doet hij het niet? Tut er es oder tut er es nicht? Ob= of als voegwoord: Weet jij of hij het doet? Weißt du, ob er es tut? dann/ denn https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 4 van 7
dann= dan ('daarna' of in dat geval') (kan klemtoon hebben) Eerst wassen en dan naar bed. Erst waschen und dann ins Bett. Aha, ja, dan snap ik dat. Ach so, ja dann verstehe ich das. Denn= dan (dan toch) (altijd onbeklemtoond) Wat heeft ze dan gezegd? Was hat sie denn gesagt? Aber/ nur/ sondern sondern= maar (integendeel, bij tegenstelling) X is niet goedkoop, maar duur. X ist nicht billig, sondern teuer. Aber= maar (beperkend, geen tegenstelling) X is goedkoop, maar wel goed. X ist billig, aber doch gut. Nur= maar (slechts) X kost maar 2 euro. X kostet nur 2 Euro. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 5 van 7
als/ wie wie= net als/ lijkend op: Ze huilt als een kind. Sie weint wie ein Kind. Als= in de hoedanigheid van (in de rol of functie van (ik geef dit antwoord in de hoedanigheid van meneer pieter): Dat zeg ik je als vriend. Das sage ich dir als Freund. das/ dass dass kan alleen als voegwoord worden gebruikt. Het koppelt zinnen aan elkaar: Ik geloof dat ze kwaad is. Ich glaube, dass sie böse ist. das gebruik je in alle andere gevallen. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 6 van 7
Handig weetje: voorzetsels plakken: durch + das= durchs bei + dem= beim an + das=ans für + das= fürs von + dem= vom an + dem= am um + das= ums zu + dem= zum in + das= ins zu + der= zur in + dem= im auf + das= aufs V. De zou vormen. De zou vormen gebruik je als je bijv. een wens, een idee of gedachte uitdrukt. In het Duits is daarvoor een aparte vorm met een Umlaut en afgeleid van de verleden tijdsvorm van een werkwoord. Werkwoorden Haben Werden Mögen Können Sein De zou- vorm Hätt- Würd- Möcht- Könnt- Wär- stam zou(den) hebben zou(den) zou(den) (graag) willen zou(den) kunnen zou(den) zijn Ich Hätte Würde Möchte Könnte Wäre Du Hättest Würdest Möchtest Könntest Wärst Er/sie/es Hätte Würde Möchte Könnte Wäre Wir Hätten Würden Möchten Könnten Wären Ihr Hättet Würdet Möchtet Könntet Wärt Sie/sie Hätten Würden Möchten Könnten Wären Opmerkingen: Omdat de stam van de werkwoorden, behalve wär -, op een d of t eindigt, krijg je eerst overal een e en dan de mogelijke uitgang. (Dus dezelfde redenering als bij de regelmatige werkwoorden, waarvan de stam eindigt op en d of t). https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-duits-grammatica-duits-76682 Pagina 7 van 7