Sigrid van Wingerden & Paul Nieuwbeerta



Vergelijkbare documenten
Etnisch gerelateerde verschillen in de straftoemeting

Ontwikkelingen in de lengte van gevangenisstraffen voor moord en doodslag: een trend naar langere straffen

Verkorte inhoudsopgave

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Opgave 3 De burger als rechter

Aangenomen en overgenomen amendementen

DPENBAAR MINISTERIE. College van procureurs-generaal. 2595AJ Den Haag

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

2

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk rechtsstaat &4-6-7

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo II

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever

Samenvatting. 1 Letterlijk: Ontzegging van de Bevoegdheid Motorrijtuigen te besturen.

Berechting. Z.C. Driessen en R.F. Meijer

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Criminaliteit en rechtshandhaving Ontwikkelingen en samenhangen Samenvatting

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Rechtsstaat

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

HET WERK VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Ontucht voor de rechter

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

SAMENVATTING Achtergrond Onderzoeksopzet

5 Vervolging. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

Berechting. A.Th.J. Eggen

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

VAN REDACTIEWEGE. Levenslang en TBS: een LAT-relatie. PM Schuyt

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

De zaak Caelius naar Nederlands strafrecht

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

De voorwaardelijke straf

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

Datum 29 januari 2010 Onderwerp WODC-onderzoek 'Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt'

In Beeld: Misdaadcijfers

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

Datum 28 februari 2013 Onderwerp Beantwoording kamervragen over vervolgingen en veroordelingen wegens majesteitsschennis

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Ook de mondelinge motivering van de straftoemetingsbeslissing laat te wensen over

Datum 20 juli 2017 Onderwerp Beleidsreactie onderzoek "Straftoemeting ernstige verkeersdelicten"

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Samenvatting Geschiedenis Criminaliteit

Voeging ad informandum in strafzaken

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging

Criminaliteit. en rechtsspraak

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

Samenvatting. De onderzoeksgroep

8,6. Samenvatting door een scholier 1173 woorden 3 april keer beoordeeld. Maatschappijleer. Hoofdstuk 4. CRIMINALITEIT. 1. Criminaliteit.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4290 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Sigrid van Wingerden & Hilde Wermink

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING

Verder onderzoek naar etnisch gerelateerde straf -toemeting: verschillende soorten en maten van sanctiesomslag

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet 1998

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

7.1.1 Door de rechter afgedane strafzaken

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Berechting. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

Transcriptie:

De vervolging en berechting van moord en doodslag in Nederland, 1993-2004 Sigrid van Wingerden & Paul Nieuwbeerta Themagroep Levens/oop, crimina/iteit en in/ervent/es Rapport NSCR-2006-2 Februari 2006 Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving NSCR Postbus, 792, 2300 AT Leiden Telefoon: 071 5278527 Fax: 071 5278537 e-mail: nscr@nscr.nl website: www.nscr.nl

Voorwoord In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar vervolging en berechting van moord en doodslag in de periode 1993-2004. Er wordt beschreven hoe moord en doodslag in Nederland in de periode 1993-2004 door het OM en door de rechter wordt afgedaan en welke verschillen er zijn in de afdoening van moord en doodslag in Nederiand in die periode. Er wordt ook onderzocht in hoeverre de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag. Tot slot wordt bestudeerd in hoeverre moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger wordt bestraft. Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van gegevens afkomstig uit de Databank Moord en Doodslag van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Verschillende personen en instanties hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek. Allereerst willen we het WODC danken voor de medewerking bij het verkrijgen van de benodigde gegevens. Met name danken we Stefan Bogaerts, Marisca Brouwers, Frans Leeuwen Paul Smi!. Ook aile medewerkers van de Dienst Justitiele Documentatie die ons zeer hebben geholpen bij dit onderzoek willen we danken - en met name Rinus Pitstra en Barbara Hoekstra. Bijzondere dank zijn we verschuldigd aan Sanne Lotens en Eva van Wijck - ten tijde van het onderzoek werkzaam op het NSCR - die op uitzonderlijke wijze hebben bijgedragen aan de gegevensverzameling van de huidige Databank Moord en Doodslag. Ais laatste willen we Gabry Vanderveen danken voor haar nuttige commentaar op (delen van) eerdere versies van dit rapport. Sigrid van Wingerden Paul Nieuwbeerta "Februari 2006 ij

INHOUDSOPGAVE Lijst met afkortingen vi HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Het belang van dit onderzoek...... 1 1.3 Waarom is de afdoening van moord en doodslag niet eerder uitvoerig onderzocht? 3 1.4 Eerder straftoemetingsonderzoek 4 1.5 Het straftoemetingskader 4 1.6 Onderzoeksvragen 6 1.7 De Databank Moord en Doodslag 7 1.8 Leeswijzer 8 HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN 10 2.1 Inleiding 10 2.2 De conflicttheorie 10 2.3 De patriarchische theorie 11 2.4 De theorie van de organisatorische aspecten 11 2.5 De optimale afschrikkingstheorie 12 2.6 De focal concerns theory of sentencing 12 HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER 16 3.1 Inleiding 16 3.2 Een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse strafrechtssysteem 17 3.3 De zes elementen van het straftoemetingskader. 19 3.4 Wettelijke voorschriften 20 3.4.1 Het sanctietype 20 3.4.2 De hoogte van de straf 21 3.5 Juridische delictskenmerken 21 3.5.1 De juridische kwalificatie van het feil 22 3.5.2 Meerdere strafbare feiten 23 3.5.3 Meerdere verdachten : 23 3.6 Delictsomstandigheden 24 3. 7 Daderkenmerken 25 3.7.1 Geslacht. 25 3.7.2 Herkomst 26 3.7.3 Leeftijd, 26 3.7.4 Overige daderkenmerken 27 3.8 Siachtofferkenmerken 28 3.8.1 Slachtofferkenmerken 28 3.8.2 Daderkenmerken in interactie met slachtofferkenmerken 29 3.9 Procesomstandigheden 30 3.9.1 Het OM, 30 3.9.2 De rechterlijke macht 31 3.9.3 De invloed ter zitting 32 3.9.4 De invloed van de maatschappij 33 3.9.5 De roj van de procesomstandigheden voor dit onderzoek 33 3.10 Overzicht van de hypothesen 34 HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG 36 4.1 Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in Nederland 36 4.2 Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in het buitenland 37 iii

HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 1993-2004 43 5.1 Inleiding 43 5.2 Vervolgde, opgeloste en niet opgeloste moord- en doodslagincidenten 43 5.3 Kenmerken van de incidenten waarbij vervolgd is voor moord of doodslag 45 5.3.1 Aantal incidenten, slachtoffers en verdachten 45 5.3.2 Delictsomstandlgheden,46 5.3.3 Daderkenmerken 47 5.3.4 Slachtofferkenmerken 48 HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2003 49 6.1 Inleiding, 49 6.2 De afdoening door het OM 49 6.2.1 De grondslag van de vervolging 50 6.2.2 Seponeren of dagvaarden 51 6.2.3 Het geeiste straftype 51 6.2.4 De duur van de geeiste vrijheidsstraf.. 52 6.3 De afdoening door de rechler., 55 6.3.1 De grondslag van de veroordeling 56 6.3.2 Het opgelegde slraftype 56 6.3.3 De duur van de opgelegde vrijheidsslraf 57 6.4 De afdoening door de rechter in verhouding tot de afdoening door het OM 62 6.4.1 De grondslag van de vervolging in verhouding lot de grondslag van de veroordeling 62 6.4.2 Het opgelegde straftype in verhouding tot het geeiste straftype 63 6.4.3 De opgelegde duur van de vrijheidsstraf in verhouding tot de geeiste duur van de vrijheidsstraf 65 6.5 Conclusie 67 HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN 69 7.1 Inleiding 69 7.2 Onderzoeksmethoden 69 7.3 De rol van de straftoemetingsfactoren 70 7.3.1 Juridische delictskenmerken 73 7.3.2 Delictsomstandigheden 74 7.3.3 Daderkenmerken 75 7.3.4 Slachlofferkenmerken 75 7.3.4.1 Slachtofferkenmerken 75 7.3.4.2 Daderkenmerken in combinatie met slachtofferkenmerken 76 7.3.5 Procesomstandigheden 78 7.4 Conclusie 78 HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING 81 8.1 Inleiding 81 8.2 De grondslag van de vervolging en de veroordeling 81 8.3 Het geeiste en opgelegde straftype 82 8.4 De duur van de vrijheidsstraf... 84 8.5 Worden de trends veroorzaakt door delicts-, dader- en slachtofferkenmerken? 87 8.6 Conclusie 89 HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE 91 9.1 Samenvatting 91 9.2 Maatschappelijke relevantie van het onderzoek 93 9.3 Aanbevelingen voar verder onderzoek 94 Iv

LiTERATUUROPGAVE 96 BIJLAGEN 102 Bijlage A: Slachtofferkenmerken en delictsomstandigheden naar incidentencategorie voor de slachtoffers 103 Bijlage B: Dader- en delietskenmerken naar incidentencategorie voorde verdachten 105 Bijlage C: Overzicht van de variabelen uit de Databank Moord & Doodslag 107 Bijlage D: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij het OM 110 Bijlage E: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij de rechter. 113 v

LIJST MET AFKORTINGEN UJST MET AFKORTINGEN ANP Art. CBS CJD JDET NSCR OVAR OvJ OM PIJ Sr Sv TBS Aigemeen Nederlands Persbureau Artikel Centraal Bureau voor de Statistiek Centrale Justitiele Documentatie Jeugddetentie Nederlarlds Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving Ontslag van aile rechtsvervolging Officier van Justitie Openbaar Minlsterie Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafvordering Terbeschikkingstelling vi

HOOFDSTUK 1: INLEIDING HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.1 Inleiding Burgers geven aan van mening te zijn dat moord en doodsiag te Iicht bestraft worden' De politiek lijkt het daar mee eens te zijn: de Eerste Kamer nam onlangs een wetsvoorstel aan waardoor met ingang van 1 februari 2006 de maximale vrijheidsstraf bij moord wordt verhoogd van twintig jaar of levenslang naar dertig jaar of levenslang 2 De maximale strafduur wordt verhoogd vanwege de vervroegde invrijheidsstelling: een vrijheidsstraf van twintig jaar betekent in de praktijk slechts een vrijheidsstraf van ruim dertien jaar. Voor moord vindt men deze straf te licht. Bovendien wordt het 'gat' dat nu bestaat tussen de maximaie tijdelijke vrijheidsstraf en de levenslange gevangenisstraf te groat bevonden. Zowel de opinie van de burgers als de recente wetswijziging is echter gebaseerd op een mager kennisniveau over de bestraffing van moord en doodslag. Het is immers nog altijd onbekend hoe moord en doodslag in Nederland worden afgedaan. Het verkrijgen van meer inzicht in de afdoening van moord en doodslag is dan ook wenselijk, met name vanwege de zeer belangrijke rol die de straftoemeting in het strafproces inneemt. Ten eerste beoordeelt de burger het functioneren van het strafrechtelijk systeem vooral op basis van de opgelegde straffen' Daarnaast is ook voor de verdachte de straftoemeting de belangrijkste fase van het strafproces: hier vallen immers de klappen. Ondanks de grote belangen die op het spel staan bij de straftoemeting is nog altijd niet duidelijk hoe de rechter tot zijn straftoemetingsbeslissing komt. am deze zwarte vlek in de kennis over de afdoeningspraktijk op te helderen, wordt in deze studie onderzocht op welke wijze moord en doodslag over de periode 1993-2004 zijn afgedaan. Daarbij wordt tevens onderzocht welke factoren van invloed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag: waardoor krijgt de ene verdachte een gevangenisstraf van twee jaar en de andere een gevangenisstraf van twintig jaar? Ten slotte wordt naar aanleiding van de roep om zwaardere straffen onderzocht of moord en doodslag in de loop der jaren steeds strenger worden bestraft. 1.2 Het belang van dit onderzoek Dit onderzoek is om verschillende redenen van belang. Ten eerste wordt meer inzicht geboden in de theoretische achtergronden van de straftoemeting door de rechter. Bij gebrek aan goed bruikbare bestaande straftoemetingstheorieen wordt in dit onderzoek een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse rechtssysteem geformuleerd, waardoor het 1 TNS-NIPO onderzoek van 13 juni 2002 (te downloaden op http://www.tns-nipo.com. trefwoord doodstraf). 2 Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. 3 De Roos 2000.

HOOFDSTUK 1: INLEIOING onderzoek naar de invloed van verschillende straftoemetingsfactoren theoretisch onderbouwd kan worden. Daarnaast wordt een straftoemetingskader uiteengezet, waardoor duidelijk wordt van welke factoren de straftoemetingsbeslissing van de rechter in de praktijk afhankelijk is. Het grootste belang van dit onderzoek is echter niet gelegen in theoretische achtergronden bij de straftoemeting, maar in het feit dat een beschrijving van de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan voor verschillende partijen meer inzicht kan bieden in ~ functioneren van het strafrechtelijk systeem. Dat geldt in de eerste plaats voor de instanties die betrokken zijn bij de afdoening van moord en doodslag. Bij zowel de politie, als het OM en de rechter ontbreekt het aan een overzicht van de doorloop van moord- en doodslagverdachten door de strafrechtsketen. Wanneer meer duidelijkheid wordt verkregen over de afdoening van moord en doodslag kunnen de eigen moord- en doodslagstatistieken van de politie, het OM en de rechtbanken in een breder perspectief geplaatst worden. Het onderzoek naar veranderingen in de bestraffing van moord en doodslag door de jaren heen kan het OM en de rechter bewust maken van ontwikkelingen in de geeiste en opgelegde straffen. Zij zouden op basis hiervan kunnen overwegen of zij hun beleid op dezelfde Iijn willen voortzetten. Daarnaast kan het ontrafelen van de factoren die van invloed zijn op de straftoemeting het OM en de rechter bewust maken van rechtsongelijkheid en bijdragen aan meer rechtsgelijkheid in de straftoemeting in de toekomst. Niet aileen het OM en de rechter hebben baat bij het verkrijgen van meer inzicht in de afdoening van moord en doodslag. Ook voor burgers is het belangrijk om meer te weten over de wijze waarop moord en doodslag afgedaan worden. Meer transparantie in de afdoening van moord en doodslag brengt voor burgers met zich mee, dat zij zich een beter oordeel kunnen vormen over de wijze waarop de overheid uitvoering geeft aan haar vervolgingsmonopolie. Meer inzicht in de afdoening kan leiden tot meer beg rip bij de burger over de afdoening van moord en doodslag, maar ook tot meer onbegrip. Wanneer de burger zich niet kan vinden in de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan, dient de overheid de wijze van afdoening beter aan de burger un te leggen, of de wijze van afdoening meer aan te passen aan de wensen van de burger. Daarmee heeft niet aileen de burger, maar ook de politiek belang bij inzicht in de afdoening van moord en doodslag. De maatschappelijk en politieke discussie over strenger straffen kan op basis van dit onderzoek met feiten ondersteund worden. Met name feiten over de wijze waarop de afdoening van moord en doodslag in de periode 1993-2004 veranderd is, kunnen van belang zijn bij maatschappelijke en politieke discussies over strenger straffen. het 2

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.3 Waarom is de afdoening van moord en doodslag niet eerder uitvoerig onderzocht? Er zijn verschillende redenen aan te wijzen waarom de afdoening van moord en doodslag in Nederland niet eerder goed beschreven is. De eerste reden ligt in het feit dat er in de registraties van het OM en van de rechtbanken geen onderscheid wordt gemaakt tussen pogingen en voltooide delicten. Ook in de statistieken van het CBS, waarin het aantal geregistreerde misdrijven wordt bijgehouden, wordt dit onderscheid niet gemaakt. Zowel een poging als een voltooide moord of doodslag wordt door het CBS als 'misdrijf tegen het leven en persoon' beschouwd. Op basis van de gegevens van het OM, van de rechtbanken of van het CBS is het dus niet mogelijk om een dataset te creeren met uitsluitend de gegevens van aile voltooide levensdelicten. am de afdoening van moord en doodslag goed te onderzoeken, is het echter van groot belang om de pogingen van de voltooide delicten te onderscheiden. Met name bij de straftoemeting is immers een groot verschil te verwachten in de bestraffing van pogingen en voltooide levensdelicten. De tweede reden waarom nog altijd onbekend is hoe moord en doodslag in Nederland worden afgedaan, is dat de beschrijving van de geeiste en opgelegde straffen gezamenlijk niet eerder heeft plaatsgevonden. Ott komt doordat de betrokken instanties aileen het eigen werk in kaart brengen. De politie registreert de moordzaken wei, maar houdt niet bij wat er in het vervolg van de justiliele keten gebeurt. Het OM registreert op haar beurt 'Iosse' gegevens over de vervolging en de geeiste straffen en de rechtbank houdt aileen gegevens bij over de afdoening en de opgelegde straffen. De gegevens van de verschillende betrokken instanties worden echter nergens samengebracht en met elkaar vergeleken. Hierdoor is onduidelijk wat de doorloop van de verdachte door het strafrechtsysteem is: Wat gebeurt er precies met de ~ moord- en doodslagverdachten in de strafrechtsketen? Niet aileen de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan is nog altijd onduidelijk, ook is nooit goed onderzocht welke factoren van invloed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag. Bij het onderzoek naar de straftoemeting bij moord en doodslag geldt hetzelfde probleem als hierboven: het ontbreekt aan een geschikte dataset. Oit wordt ten eerste veroorzaakt doordat er in de registraties van de geeiste en de opgelegde straffen geen onderscheid wordt gemaakt naar pogingen en voltooide delicten. Ten tweede zijn voor straftoemetingsonderzoek niet aileen gegevens nodig over juridische kenmerken van de moord of doodslag, maar ook gegevens over bijvoorbeeld de verdachte, het slachtoffer en de omstandigheden van de moord. Een dataset waarin al deze gegevens gezamenlijk geregistreerd zijn, was niet eerder voorhanden. ~ 3

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.4 Eerder straftoemetingsonderzoek Tot op heden zijn er in Nederland slechts drie studies geweest waarin de afdoening van moord en doodslag wei is onderzocht 4 Straftoemeting in het algemeen is wei vaak onderzocht, meestal vanuit een juridisch oogpunt. Er is bijvoorbeeld beschrijvend onderzoek gedaan naar de legitimering S, motivering 6 en doelen 7 van straffen en naar de ontwikkeling van een databank voor consistente straftoemeting 8. Tevens is onderzocht hoe verschillende arrondissementen, ve,~chillende rechters, of verschillende door rechters nagestreefde strafdoelen de afdoening be'fnvloeden 9 en hoe de strafrechtelljke sanctionering zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. Zo is bijvoorbeeld onderzocht of de Nederlandse strafrechter strenger is gaan straffen. 'D Bovengenoemde onderzoeken richten zich meestal op (een groot dee! van) aile delicten en niet specifiek op de straftoemeting van moord en doodslag. Internationaal gezien is er wei veel onderzoek gedaan naar factoren die van invloed zijn op de straftoemeting. Vaak vonden deze onderzoeken plaats naar aanleiding van wetswijzigingen, zoals de invoering van sentencing guidelines." Bij de meeste onderzoeken is echter zowel de theoretische onderbouwing als het aantal onderzochte factoren beperkt. Het straftoemetingsonderzoek richt zich veelal op slechts een variabele, zoals etniciteit of geslacht, zonder er rekening mee te houden dat verschillende factoren gelljktijdig de straftoemeting kunnen be'fnvloeden. Bovendien richt veruit het merendeel van het onderzoek' zich uitsluitend op daderkenmerken, terwijl uit verschillende onderzoeken is gebleken dat ook andere kenmerken, zoals slachtoffer- en dellctskenmerken van invloed zijn op de straftoemeting-" Tot op heden is daarom onbekend welke factoren van invloed zijn op de bestraffing van moord en doodslag. 1.5 Het straftoemetingskader Om te onderzoeken welke factoren van inv!oed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag, is het voor een theoretische onderbouwing van belang een straftoemetingskader uiteen te zetten. Het straftoemetingskader heeft betrekking op de wettelijke regels waaraan de rechter gebonden is en op de kenmerken en achtergronden van de verdachte en de moord, die belangrijk zijn bij de straftoemeting. 4 Leistra & Nieuwbeerta 2003, Nieuwbeerta & Leistra 2004, Zoomer 1981. 5 Duker 2003. 6 a.a. Ter Brake 2002, Loth 2005. 7 De Keijser 2001. 8 a.a. Brenninkmeijer & Schoep 2002, De Hullu 2002, Lodder & askamp 2004, Schoep & Schuyt 2005. 9 Berghuis 1992, Fiselier 1985, De Keijser 2002, Zoomer 1981. 10 Berghuis & Mak 2002, Van Tulder 2005, Zoomer 1981. 11 a.a. Crow 2005, Koons-Witt 2002. 12 a.a Crow 2005, Leiber & Mack 2003, Zatz 2000. 4

HOOFDSTUK 1: INLEIDING Het straftoemetingskader bestaat uit de volgende zes elementen: 1. wettelijke voorschriften 2. juridische delictskenmerken 3. delictsomstandigheden 4. daderkenmerken 5. slachtofferkenmerken 6. procesomstandigheden. Deze elementen staan niet los van elkaar. Er bestaat onderling een grate verwevenheid tussen de verschillende elementen. Hieronder wordt uitgelegd waaram het straftoemetingskader uit deze zes elementen bestaat. Ten eerste is de rechter bij zijn straftoemetingsbeslissing gebonden aan de wet: in het Wetboek van Strafrecht staat aangegeven wat de maximaie straffen zijn die voor een bepaald delict opgelegd kunnen worden. De straffen en maatregelen die in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen vormen samen de strafrechtelijke sancties. Het begrip straftoemeting heeft in dit onderzoek zowel betrekking op straffen als op maatregelen. 13 De wettelijke voorschriften waaraan de rechter bij de strafoplegging gebonden is, vormen het eerste element van het straftoemetingskader: de rechter moet een straftoemetingsbeslissing maken die past binnen de wettelijke regels. De wettelijke voorschriften vormen als het ware de bandbreedte waarbinnen de rechter een straftoemetingsbeslissing neemt. Bij de nadere concretisering van de straf spelen andere factoren mee. Welke factoren dit zijn, blijkt uit de standaard strafmotivering die vaak door rechters wordt gebruikt: 'Na te me/den straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoon/ijke "omstandigheden van de verdachte, zoa/s van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is geb/eken'. Hieruit blijkt dat de rechter de ernst van het feit, de persoon van de dader en de ernst van de omstandigheden mee laat wegen bij de straftoemeting. 14 In het straftoemetingskader wordt de ernst van het feit gevormd door 'juridische delictskenmerken'. Dit zijn kenmerken van het feit die uit de tenlastelegging kunnen blijken, zoals het delict waarvoor vervolgd wordt (de juridische kwalificatie van het feit), het aantal delicten waarvoor vervolgd wordt (samenloop van strafbare feiten), of de deeinemingsvorm (plegen, medeplegen of medeplichtigheid). Verder bestaat de ernst van de omstandigheden uit slachtofferkenmerken en delictsomstandigheden. De delictsomstandigheden betreffen bijvoorbeeld de modus operandus of de locus delicti. 'De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte' worden in het straftoemetingskader daderkenmerken I I -I,j 1 II 13 Tach wordt niet van sanctietoemeting gesproken r omdat dit in de terrninologie van zowel de zittende als de staande magistratuur oak niet zo genoemd wordt. 14 Zie ook art. 9A Sr. 5

HOOFDSTUK 1: INLEIDING :; :! il "I I genoemd. 15 Behalve uit wettelijke voorschriften bestaat het straftoemetingskader daarom uit de volgende vier elementen: juridische delictskenmerken, delictsomstandigheden, daderkenmerken en slachtofferkenmerken. Het laatste element bestaat uit factoren die pas aanwezig zijn wanneer de verdachte vervolgd word!: zij spelen een rol voorafgaand aan of tijdens het proces. Deze factoren, zoals de persoon van de rechter, de houding van de verdachte ter zitting, de handelingen van de advocaat, het, arrondissement waarin de verdachte vervolgd wordt en de druk vanuit de maatschappij om de verdachte hard aan te pakken, vormen binnen het straftoemetingskader samen de procesomstandigheden. In hoofdstuk 3 wordt het straftoemetingskader verder uitgewerkt door de inhoud van de zes elementen verder uiteen te zetten. 1.6 Onderzoeksvragen Met dit onderzoek wordt getracht meer duidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan. Het is daarbij van belang om de doorloop van de moord- en doodslagzaken in het strafrechtsysteem te kennen. De eerste onderzoeksvraag heeft daarom betrekking op de wijze waarop het OM en de rechter voltooide moord- en doodslagincidenten afdoen, die van 1993 tot en met 2004 in Nederland hebbe~ plaatsgevonden. '6 Onder afdoening wordt hier de vervolging en veroordeling in eerste aanleg verstaan: is de moord opgelost, wordt de verdachte vervolgd voor moord of doodslag, spreekt de rechter een veroordeling uit, voor welk delict wordt de verdachte veroordeeld en welke straf legt de rechter aan de verdachte Op?17 Vraagstelling 1: Hoe wordt moord en doods/ag in Nederland in de periode 1993-2004 door het OM en door de rechter afgedaan en welke verschi/len zijn er in de afdoening van moord en doods/ag in Nederland in die periode? (Zie hoofdstuk zes). Wanneer duidelijk is hoe de moord- en doodslagincidenten zijn afgedaan, kan voor de verdachten bij wie voor moord of doodslag een tijdelijke vrijheidsstraf wordt geeist of opgelegd, worden onderzocht in hoeverre de elementen uit het straftoemetingskader van 15 Er wordt niet over kenmerken van de verdachte gesproken. Ais de rechter aan de vraag omrrent de straftoemeting toekomt, heeft hij immers al besloten, dat de ten lasle gelegde feiten bewezen zijn verklaard. Een verdachte kan daarom dader worden genoemd. 16 Het gaat dan om gebeurtenissen die staan omschreven in de artikelen 287 tot en met 291 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in, dat euthanasie, hulp bij zelfdoding, illegale abortus, dood door schuld, mishandeling de dood ten gevolge hebbend en brandstichting de dood ten gevolge hebbend buiten het bereik van dit onderzoek vallen. 17 Aangezien moord en dooclslag tot de ernstigste delicten uit het wetboek behoren, waarbij voorlopige hechtenis eerder regel dan uitzondering is, wordt in dit onderzoek de beslissing van de Officier van Justitie om de verdachte in voorlopige hechtenis te stellen buiten beschouwing gelaten. 6

HOOFDSTUK 1: INLEIDING invloed zijn op de duur van de geeiste en opgelegde vrijheidsstraf. '8 Op die manier kan duidelijk worden waarom de ene verdachte een gevangenisstraf van twee jaar en de andere verdachte een gevangenisstraf van twintig jaar krijgt. Vraagstelling 2: In hoeverre zijn de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed op de straftoemeting bij moord en doodslag? (Zie hoofdstuk zeven). Hoewel de Nederlandse rechter onafhankelijk is, staat hij niet los van de maatschappij. In de maatschappij klinkt steeds vaker de roep om zwaardere straffen. '9 Ook de wetgever koerst aan op strengere straffen. 20 Een belangrijke vraag is daarom, wat in de periode 1993-2004 de ontwikkelingen zijn in de straftoemeting. Komt de rechter bij de bestraffing van moord en doodslag de burger tegemoet door steeds strenger te straffen? Vraagstelling 3: Worden moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger bestraft? (Zie hoofdstuk acht). In deze studie wordt de afdoening van moord en doodslag bij zowel het OM als bij de rechter onderzocht. Bovendien wordt de invloed op de straftoemeting van meerdere factoren onderzocht, waarbij zowel de invloed van daderkenmerken, als van delictskenmerken en tevens van slachtofferkenmerken wordt meegenomen. Dit onderzoek is daarom zowel in nationaal als in internationaal opzicht vernieuwend. 1.7 De Databank Moord en Doodslag am de afdoening en straftoemeting bij moord en doodslag te onderzoeken zijn gegevens nodig over verdachten, slachtoffers, delictsomstandigheden en strafrechtelijke afdoeningen. Er bestaat in Nederland echter geen centrale registratie van deze verschillende gegevens. Informatie omtrent het delict, het slachtoffer, de verdachte en de afdoening wordt door verschillende instanties beheerd. am de versnipperde gegevens van moord- en doodslagzaken bijeen te brengen, is op het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) een 'Databank Moord en Doodslag' opgezet, waarin gegevens over moordzaken, slachtoffers, daders en afdoening zijn samengebracht. 21 I "I ~ i I, 18 De elementen uit het straftoemetingskader omvatten vele factoren die de straftoemeting kunnen bemvloeden (zie hoofdstuk 3). Binnen het kader van dit onderzoek is het niet mogelijk om alle factoren in het onderzoek te betrekken. Het onderzoek beperkt zich daarom tot de factoren die op basis van de 'Databank Moord en Doodslag' onderzocht kunnen worden (zie bijlage q. 19 TN5-NIPO onderzoek van 13 jum 2002 (te downloaden op http:!jwww.tns-nipo.com. trefwoord doodstraf). 20 Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. 21 Nieuwbeerta & Leistra 2004. i. 7

HOOFDSTUK 1: INLEIOING De verzamelde gegevens over moordzaken zijn afkomstig van verschillende bronnen. Ten eerste zijn op basis van ANP-berichten en op basis van de Elsevier-lijsten 22 gegevens over moord- en doodslagincidenten verzameld. Op basis van deze gegevens is vervolgens de politie benaderd voor het verstrekken van dader-, delicts- en slachtoffergegevens. De politie heeft tevens informatie verstrekt over moordzaken, die op basis van de Eisevier-lijsten en de ANP-berichten nag niet bekend waren. Met de dadergegevens van de politie zijn bij de Centrale Justitiele Documentatie (CJD) strafbladen en parketnummers opgezocht. Voor dit onderzoek is de Databank Moord en Doodslag aangevuld met afdoeningsgegevens in eerste aanleg, afkomstig van 'OM-data', het landelijke administratiesysteem van het Openbaar Ministerie. Hiertoe zijn de afdoeningsgegevens van de feiten waarvoor vervolgd wordt gekoppeld aan de gegevens van de bijbehorende strafzaken. Op deze manier werd duidelijk of de verdachte voor moord of doodslag werd vervolgd, welke sanctie door het OM werd geeist, welke uitspraak de rechter heeft gedaan, of de verdachte voor moord of doodslag werd veroordeeld, en welke sanctie de rechter aan de verdachte oplegde. Deze gegevens omtrent de strafrechtelijke afdoening zijn op basis van het parketnummer aan de verdachte gekoppeld. De combinatie van de informatie uit de ANP-berichten, uit de Eisevier-lijsten, van de politie en van het OM zorgt ervoor dat gegevens over moordzaken, slachtoffers, daders en afdoening worden samengebracht. Hierdoor is van een opgeloste moordzaak niet aileen de plaats en het tijdstip van het misdrijf bekend, maar ook de modus operand us, de daderslachtoffer-relatie, het geslacht, de leeftijd en de afkomst van de dader en het slachtoffer, en de afdoening van de strafzaak. De Databank Moord en Doodslag is voor dit onderzoek aangevuld met aile gegevens tot en met 2004. Aangezien het OM pas in 1993 een automatisering doorvoerde, zal dn onderzoek naar de afdoening en straftoemeting bij moord en doodslag gebaseerd zijn op de Databank Moord en Doodslag 1993-2004. 1.8 Leeswijzer In hoofdstuk twee worden de theorieen beschreven, waar bestaand straftoemetingsonderzoek in het algemeen op wordt gebaseerd. Hieruit blijkt niet aileen op welke wijze straftoemetingsonderzoek theoretisch onderbouwd kan worden, ook wordt duidelijk van welke factoren verwacht wordt dat zij de straftoemeting be"invloeden. am de straftoemetingsfactoren tegen een theoretische achtergrond te onderzoeken, wordt vervolgens in hoofdstuk drie een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse strafrechtsysteem geschetst. Vervolgens wordt het straftoemetingskader uiteen gezet door 22 Jaarlijkse publicatie over moord- en doodslagincidenten in de Elsevier. 8

HOOFDSTUK 1: INLEIDING achtereenvolgens de zes elementen van het straftoemetingskader te bespreken: de wettelijke voorschriften, de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden. De beschrijving van de straftoemetingsfactoren wordt gevolgd door enkele hypothesen. In hoofdstuk vier worden zowel nationale als internationale studies naar de straftoemeting bij moord en doodslag besproken. Bij iedere studie wordt onder meer bekeken welke straftoemetingsfactoren, die uit het straftoemetingskader voortvloeien, in het betreffende onderzoek zijn betrokken. Voordat de afdoening van moord en doodslag wordt onderzocht, is het eerst van belang om te weten hoeveel gevallen van moord en doodslag van 1993 tot en met 2004 in Nederland hebben plaatsgevonden en wat de bijbehorende delictsomstandigheden, dader- en slachtofferkenmerken zijn. Dit wordt in hoofdstuk vijf beschreven. In hoofdstuk zes wordt vervolgens antwoord gegeven op de eerste vraagstelling; de wijze waarop moord en doodslag van 1993 tot en met 2004 is afgedaan. Hier wordt beschreven hoeveel zaken opgelost, vervolgd en berecht zijn en welke straf is geeist en opgelegd. Vervolgens wordt in hoofdstuk zeven voor de verdachten tegen wie een tijdelijke vrijheidsstraf wordt geeist of opgelegd de tweede vraagstelling onderzocht. Er wordt bnderzocht in hoeverre faetoren uit het straftoemetlngskader de straftoemeting bernvloeden. Hierdoor kunnen oorzaken voor verschillen in de straftoemeting duidelijk worden. Daarna wordt in hoofdstuk acht de derde vraagstelling onderzocht. Er wordt onderzocht of het OM en de rechter moord en doodslag in de periode 1993-2004 steeds zwaarder zijn gaan afdoen. Ten slotte wordt in de conclusie de maatschappelijke relevantie van de onderzoeksresultaten :, besproken. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek. 9

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN 2.1 Inleiding Met name in de Verenigde Staten is veel onderzdek gedaan naar factoren die een rol spelen bij de straftoemetlng. Bestaand straftoemetingsonderzoek mist echter vaak een theoretische onderbouwing. In veel studies wordt de invloed van factoren, waarvan men vermoedt dat zij de strafmaat bernvloeden, onderzocht zonder dat er een theorie aan ten grondslag ligt waarin wordt aangegeven waarom van die straftoemetingsfactoren een rol bij de straftoemeting wordt verwacht. De theorieen die wei in eerder straftoemetingsonderzoek gebruikt zijn, worden in dlt hoofdstuk besproken, waarbij tevens de ontwikkeling van straftoemetingstheorieen uiteen wordt gezet. Het bestuderen van de theorieen die wei in verschillende straftoemetingsonderzoeken gebruikt worden, is om twee redenen van belang. Ten eerste veronderstellen de straftoemetingstheorieen allemaal dat de straftoemeting niet aileen door 'wettelijke' factoren, maar ook door 'buitenwettelijke' factoren wordt be"invloed. Deze 'buitenwettelijke' factoren kunnen betrekking hebben op delictsomstandigheden, dader- of slachtofferkenmerken, of op procesomstandigheden. Wanneer een theorie een bepaalde invloed van een factor veronderstelt, is dat een aanduiding dat de betreffende factor tevens in dit onderzoek betrokken zou moeten worden. Daarnaast is beschrijven van de straftoemetingstheorieen van belang, omdat zij het fundament vormen voor een nieuwe Nederlandse straftoemetingstheorie die in het volgende hoofdstuk wordt geschetst. 2.2 De conflicttheorie Meer dan 75 jaar geleden schreef Sellin 'The Negro criminal, A statistical note'." Sindsdien is er veel onderzoek verricht naar verschillen in straftoemeting in de Verenigde Staten. Het pioniersonderzoek richtte zich meestal uitsluitend op het ras van de verdachte. 24 Onderzoek naar de wijze waarop ras of etniciteit de strafmaat bernvloedt, is meestal gebaseerd op de conflicttheorie. Bij de conflicttheorie is het uitgangspunt dat de wet en het systeem van rechtshandhaving middelen zijn van de hogere sociale klasse om de lagere sociaie klasse te onderdrukken. Op basis van deze theorie wordt verwacht dat niet-blanken zwaarder bestraft worden dan blanken, omdat niet-blanken tot de machteloze klasse worden gerekend. Uit verscheidene onderzoeksresultaten bleek dit ook zo te zijn. 25 Andere onderzoeken kunnen echter, wanneer ook rekening wordt gehouden met de ernst van het feit en met het strafrechtelijk verleden van de verdachte, geen discriminatie bij de straftoemeting 23 Sellin 1928. 24 Crow 2005. 25 0.. Bullock 1961, Johnson 1941, Lemert e..1948, Sellin 1928, Spohn 2000, Z.tz 1987. 10

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEeN aantonen. 26 Weer anderen ontdekten dat Afro-Amerikanen onder bepaalde omstandigheden bij moord en doodslag juist Iichter worden bestraft dan blanken. 27 2.3 De patriarchische theorie Naast de invloed van het ras is ook de invloed van het geslacht van de dader veelvuldig onderzocht. Vaak lag de conflictthearie ook aan deze onderzoeken ten grondslag. Volgens de confjicttheorie worden vrouwen zwaarder gestraft dan mannen, omdat vrouwen nog altijd een zwakkere positie innemen in de maatschappij.28 De resultaten van de onderzoeken sluiten hier echter niet bij aan 29 In de meeste gevallen blijkt dat vrouwen niet zwaarder, maar juist Iichter worden bestraft. Vanaf de tweede hel1't van de vorige eeuw werd de invloed van het geslacht van de dader daarom onderzocht op basis van de patriarchische theorie 30 Ook in deze theorie wordt er vanuit gegaan dat de straftoemeting betnvloed wordt door daderkenmerken. De theorie veronderstelt dat mannelijke rechters optreden als beschenmers van de zwakke vrouw door een vrouwelijke verdachte zoveel mogelijk te ontzien bij de bestraffing. Uit het onderzoek van bijvoorbeeld Koons-Witt blijkt dat rechters voorallichtere straffen toekennen aan vrouwen die getrouwd zijn en kinderen hebben, die aan hun zorg zijn toevertrouwd. 31 Dat vrouwen die aan het traditionele rolpatroon voldoen Iichter bestraft worden, sluit aan bij de patriarchische theorie. 2.4 De theorie van de organisatorische aspecten Vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw verfijnden de studies, doordat in steeds meer studies niet langer aileen de invloed van daderkenmerken werd onderzocht, maar werd ook rekening gehouden met deliclskenmerken of met strafprocessuele kenmerken-" Om de invloed van strafprocessuele kenmerken te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van de organisational theory of sentencing, waarbij verondersteld wordt dat kenmerken van de strafrechterlijke organisatie en de doorstroom in de strafrechtsketen grote invloed uitoefenen op de afdoening door de rechter. Deze thearie zoekt de verklaring voor verschillen in straftoemeting dus in de procesomstandigheden. Dit houdt in, dat de afdoening van strafbare feiten onder meer afhankelijk is van het arrondissement waarin de zaak behandeld wordt, het sepotbeleid, de fase van de rechtszaak (eerste aanleg of hoger beroep), de werkdruk bij 26 Chiricos & Crawford 1995, Hagan 1974, Kleck 1981, Mitchell 2003. 27 Blurne, Eisenburg & Wells 2004 28 Het salaris van vrouwen ligt bijvoorbeeld gemiddeld lager dan dat vari"mannen voor dezelfde banen en vrouwen hebben minder vaak topbanen (zie Madonis & Plummer 2002). 29 Crow 2005. 30 Deze theorie wordt in hetengels ook wei chivalry theory genoemd. 31 Koons-Witt 2002. 32 Crow 2005. 11

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEE'N zowel de staande als de bij zittende magistratuur, de persoon van de rechter en het type advocaat en voor de Angelsaksische rechtssystemen tevens de samenstelling van de jury en de invloed van de guilty plea. Resultaten van onderzoeken van bijvoorbeeld Ulmer duiden er inderdaad op dat de organisatie van het strafrechtelijk systeem straftoemetingsverschillen met zich mee brengt: in grote arrondissementen en arrondissementen met een hoge werkdruk wordt minder snel een vrijheidsstraf opgelegd dan in andere arrondissementen. 33 2.5 De optimale afschrikkingstheorie Naast delictskenmerken en strafprocessuele kenmerken werden vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw ook steeds vaker slachtofferkenmerken betrokken in het straftoemetingsonderzoek. Zo hebben Glaeser en Sacerdote de invloed van slachtoffereigenschappen op de straftoemeting onderzocht. Zij baseerden hun onderzoek op de theory of optimal deterrence. 34 Deze (economische) lheorie gaat ervan uit dal de straf precies zo zwaar moet zijn, dal het de dader weerhoudt van toekomslig crimineel gedrag. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden mel de mate waarin er begrip voor de moord is op Ie brengen, mel daderkenmerken en mel recidivekansen. Slachlofferkenmerken, zoals leeftijd, geslachl, beroep en strafrechlelijk verleden, zouden geen invloed mogen hebben op de slraftoemeting, omdat hel betrekken van slachlofferkenmerken bij de slraftoemelingsbeslissing slechts wraakgevoelens uitdrukt en niels Ie maken heeft met het afschrikken van de dader. Uil hun onderzoek naar 'vehicular homicide', waarbij individuen min of meer willekeurig het slachtoffer worden, blijkl echter dal slachtofferkenmerken wei degelijk de slrafmaal betnvloeden. 35 Automobilisten die een Afro-Amerikaan doodrijden krijgen een kortere slraf dan degenen die een blanke doodrijden. Daarnaasl wordl hel doodrijden van een vrouw zwaarder beslraft dan he! doodrijden van een man. Glaeser en Sacerdote komen daarom tol de conclusie dat slraftoemeting niel goed verklaard kan worden mel de theory ofoptimal deterrence, omdat deze lheorie geen slachtofferkenmerken verdisconteert. De theorie biedt geen ruimte om bij de strafoplegging wraakgevoelens, die bepaalde slachtofferkenmerken met zich mee kunnen brengen, uit te drukken. 2.6 De focal concerns theory ofsentencing Ondanks de empirische vooruitgang bij het onderzoek naar straftoemeting bleef een echte theoretische vooruitgang lange tijd uit. In de jaren '80 van de vorige eeuw waren het nog altijd de conflicttheorie en de patriarchische theorie die de meeste toepassing vonden. Hoewel veel onderzoek naar straftoemeting is gebaseerd op deze!wee theorieen, bieden zij 33 Ulmer & Johnson 2004. Zie ook Kautt2oo2, Ulmer 1997, Ulmer & Kramer 1998. 34 Glaeser & Sacerdote 2000. '5 Glaeser & Sacerdote 2003, Glaeser & Sacerdote 2000. 12

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN onvoldoende houvast om verschillen in straftoemeting voldoende te verklaren. De patriarchische theorie lijkt in de hedendaagse geemancipeerde samenleving aan betekenis te hebben ingeboet; vrouwen voldoen steeds minder aan het 'ouderwetse' rolpatroon van de hulpeloze vrouw. De conflicttheorie is een algemene theorie voor sociaie verschijnselen en is niet als specifieke straftheorie ontwikkeld. De theoretische onderbouwing van onderzoek naar straftoemeting op basis van de conflicttheorie is daarom niet erg sterk: de conflicttheorie houdt uitsluitend rekening met het geslacht, de leeftijd, de etnicileil, het inkomen en de sociale klasse van de dader. De ernst van het delict, het criminele verleden van de dader en slachtofferkenmerken blijven in deze theorie builen beschouwing, terwijl deze factoren de straftoemeting wei degelijk blijken te bernvloeden. Ook de theorie van de organisatorische aspecten kenmerkt zich door eenzijdigheid. Deze theorie richt zich uitsluilend op strafprocesrechtelijke omstandigheden, zoals het arrondissement waarin de zaak voorkomt, maar vergeet daarbij rekening te houden met dader- en slachtofferkenmerken en de omstandigheden waaronder het delict heeft plaatsgevonden. Om aan de zwakke theoretische onderbouwing en eenzijdigheid van onderzoek naar straftoemeting een einde te maken, ontwikkelde Steffensmeier samen met anderen in de jaren '90 de focal concerns theory of sentencing 3S Bij de focal concerns theorie (te vertalen als 'hoofdaandachtspunten-theorie') staat de rechter die een verdachte een straf moet toemeten centraal. De focal concerns theorie is daarmee de eerste echte straftoemetingstheorie. Volgens de focal concerns theorie houdt de rechter bij de straftoemeting rekening met de kans op recidive van de verdachte en met het gevaar dat de verdachte vormt voor de maatschappij. De rechter beschikt echter in zijn dossier niet over aile gegevens die de kans op recidive en het gevaar voor de maatschappij exact weergeven. "De focal concerns theorie gaat over de wijze waarop de rechter omgaat met dit gebrek aan informatie en borduurt voort op de bounded rationality-uncertainty avoidance theorie van Albonetti. 37 Ais rechters beslissingen moeten maken, wanneer niet aile relevantie informatie voorhanden is, ontwikkelen zij volgens Albonetti 'patterned responses' op basis van de ernst van het delict en het criminele verieden van de dader, aangevuld met stereotype beelden van het ras, het geslacht, de leeftijd, en de sociale klasse van de dader. Tevens borduurt de theorie voort op de expectation states approach van Unnever en Hembroff. 38 Op basis van demografische kenmerken, zoals ras, etniciteil, geslacht, leeftijd, sociaie klasse en aantrekkelijkheid van de dader worden hem bepaalde eigenschappen toegedicht. Dil gebeurt!! i " 36 Crow 2005, Steffensmeier & Demuth 2001, Steffensmeier, Kramer & Streifel 1993, Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998. 37 Albonetti 1991, Crow 2005. 38 Crow 2005, Unnever & Hembroff 1988. 13

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN door stereotypering. Zo wordt bijvoorbeeld iedere allochtoon geacht bepaalde eigenschappen te hebben en iedere autochtoon andere eigenschappen. De patterned responses en de stereotypering uit bovenstaande theorieen worden bij de focal concerns theorie gebruikt om te verklaren, hoe de rechter omgaat met de onzekerheid omtrent de kans op recidive van de dader. Volgens de focal concerns theorie grijpt de rechter bij het nemen van zijn beslissing terug op de volgende drie criteria van focal concern (hoofdaandachtspunten).39 ". 1. Mate van verwijtbaarheid van de dader 2. Bescherming van de maatschappij 3. Praktische gevolgen van de beslissing voor organisaties en individuen De informatie over de dader haalt de rechter uit hetgeen hem ter terechtzilting ter kennis komi. Hoewel deze informatie niet volledig is, prebeert de rechter bij de straftoemeting toch de bovenstaande drie criteria van focal concern zo volledig mogelijk te adresseren. Door het gebrek aan informatie over de dader ontwikkelen rechters een perceptual shorthand, een heuristiek om de drie criteria van focal concern vast te stellen. 4o Deze heuristiek omvat onder meer de ernst van het feit en het criminele verleden van de dader. Omdat hetgeen de rechter tijdens de zilting ter kennis komt niet genoeg informatie verschaft om de drie punten van ~ focal concern te adresseren, valt de rechter terug op stereotype benaderingen van ras, geslacht, leeftijd en sociaie klasse. 41 De perceptual shorthand aan de hand waarvan de rechter de straftoemeting bepaalt, incorporeert dus zowel 'weltelijke' factoren, zoals de ernst van het felt en het aantal feiten waarvoor wordt vervolgd, als stereotype daderkenmerken. Doordat de rechter bij de straftoemeting terugvalt op stereotypering, kunnen voor verschillende groepen daders verschillen in straftoemeting ontstaan: op basis van stereotypering kan een man of een allochtoon zwaarder worden bestraft dan een vrouw of een autochtoon. Hoewel verschillende onderzoeken gebaseerd zijn op de focal concerns theorie, wordt de theorie zelf in die onderzoeken niet zo zeer getoetst. 42 De focal concerns theorie wordt gebruikt als kapstok om hypothesen over de invloed van bijvoorbeeld ras en geslacht aan op te. hangen. Steffensmeier e.a. vinden bijvoorbeeld dat jonge, Afro-Amerikaanse mannen zwaarder bestraft worden, omdat zij door de rechter gevaarlijker worden gevonden. 43 Ook Unnever en Hembroff baseerden hun onderzoek op de focal concerns theorie. Zij ontdekten dat de demografische kenmerken van de dader een grotere rei spelen, wanneer de ernst van het feit, het criminele verleden van de dader en het aantal feiten waarvoor vervolgd wordt, 39 Crow 2005. 40 Crow 2005. 41 Crow 2005. 42 O.a. Demuth & Steffensmeier 2004, Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998. 43 Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998 14

HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN gering zijn. Volgens Crow let de rechter bij het beantwoorden van de drie hoofdvragen voornamejijk op de ernst van het feit en op het criminele verleden van de verdachte, maar ook het ras en het geslacht van de verdachte spelen een rol bij de straftoemeting. Daarbij bjijkt overigens dat minderheden bij bepaalde dejicten zwaarder worden bestraft, terwijl blanken voor andere delicten hogere straffen krijgen. Voor moord krijgen Afro-Amerikanen en mannen een hogere straf dan blanken en vrouwen. 44 De focal concerns theorie is een theorie, die specifiek voar de straftoemeting is ontwikkeld. De theorie omvat vele straftoemetingsfactoren: vaor het vaststellen van de drie punten van focal concern houdt de rechter onder meer rekening met de ernst van het feit, de persoan van de dader, het gevaar voar de maatschappij en met allerlei strafprocessuele omstandigheden, zoals het arrondissement, de persoon van de rechter en de druk van de maatschappij. Ondanks de vele straftoemetingsfactoren, die deel uitmaken van de focal concerns thearie, wordt er geen rekening gehouden met slachtofferkenmerken. In het volgende hoofdstuk wordt daarom een straftoemetingstheorie gepresenteerd waarin de verschillende theorieen uit dit haofdstuk gecombineerd worden en aangepast worden aan het Nederlandse strafrechtsysteem. Op die manier kan de wijze waarop de straftaemeting in Nederland plaatsvindt theoretisch worden onderbouwd. 44 Crow 2005. 15

HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER 3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk zijn diverse theorieen beschreven die verschillen in straftoemeting verklaren. Geen enkele theorie omvat echter straftoemetingsfactoren die zowel betrekking hebben op delicts-, als op dader- en slachtofferkenmerken. Bovendien sluit geen enkele theorie goed aan bij het Nederlandse rechtssysteem. Daarom wordt in dit hoofdstuk een, straftoemetingstheorie geschetst waarmee de straftoemeting door de Nederlandse rechter theoretisch onderbouwd kan worden. Ook wordt een straftoemetingskader uiteengezet op basis waarvan de straftoemeting door de rechter plaatsvindt. Echter voordat uiteengezet wordt hoe de rechter straft, wordt eerst beschreven waarom de rechter straft. Verschillende strafdoelen legitimeren immers verschillende sancties. Welke doelen streeft de rechter nu na bij de bestraffing van wetsovertreders? Straf kan gedefinieerd worden als bewuste leedtoevoeging. De overheid heeft het alleenrecht op de vervolging en berechting van strafbare feiten. Het voorkomen van eigenrichting is daarmee een direct doel van de strafrechtspleging. Leedtoevoeging door de overheid vereist wei de nodige legitimatie. Daarom is wettelijk geregeld welke gedragingen strafbaar zijn, dat het OM beslist wie er vervolgd wordt en dat vervolgens een onafhankelijke rechter beslist over de schuld van de verdachte en over een passende sanctie. Maar legitimiteit aileen is niet genoeg om straffen door de overheid te verantwoorden. De bewuste leedtoevoeging door de staat dient ook een rechtsgrond te hebben en een doel te dienen. 45 Er bestaan verschillende theorieen over de rechtsgrond en doeleinden van de straf 46 De absolute theorieen beschouwen de vergelding als zowel de rechtsgrond, als het doel van de straf. Tegenover de absolute theorieen staan de relatieve theorieen. Volgens de relatieve theorieen is de rechtvaardiging van de straf gelegen in het doel daarvan. Een straf mag dus slechts opgelegd worden voorzover de strafdoelen bereikt worden. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de dominante strafrechtscultuur in ons land de verenigingstheorie waarbij zowel de vergelding als de strafdoelen een rol spelen. De verenigingstheorie maakt een scherp onderscheid tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het strafrecht anderzijds. De vergelding vormt bij deze theorie de grondslag van de straf. Het is rechtvaardig om iemand een straf op te leggen, omdat een misdaad vergolden moet worden. Tegelijkertijd biedt de vergelding bescherming aan de verdachte. De vergelding vormt een bovengrens voor de straftoemeting. De verdachte mag niet zwaarder worden gestraft dan in het kader van de vergelding noodzakelijk is. Er wordt aldus bij de straftoemeting rekening gehouden met de omvang van de schade en de mate van het te 45 Kelk 2001. 46 Kelk 2001. 16

HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER maken verwijt. De persoonlijke omstandigheden van de dader worden daarom ook bij de straftoemeting verdisconteerd. Er kunnen meerdere strafdoelen naast elkaar worden nagestreefd. Een eerste strafdoel is de normbevestiging. Hierdoor wordt aangetoond dat het overlreden van wettelijke regels niet wordt getolereerd. Ais wetsoverlredingen adequaat worden vervolgd, neemt bovendien de kans op eigenrichting af. Het voorkomen van eigenrichting is het tweede strafdoel. Een derde strafdoel is de generale preventie. Hierbij is het de bedoeling om de burgers ervan te weerhouden om in de toekomst een zelfde soorl delicten te plegen. De straf beoogt burgers die criminele plannen hebben af te schrikken. Een vierde strafdoel is de speciale preventie. Hierbij wordt getracht recidive door de dader tegen te gaan. Ott kan onder meer bereikt worden door behandeling en resocialisatie van de dader. Opsluiting van de dader voorkomt echter ook recidive voor zolang de dader vast zit. Ten slotte is bescherming van de maatschappij een strafdoel. Om te voorkomen dat de dader opnieuw slachtoffers maakt, kan de rechter er voor kiezen om daders die een gevaar zijn voor de maatschappij langdurig op te sluiten. De rechter kan dus, afhankelijk van delicts-, dader- en slachtofferkenmerken en van zijn persoonlijke voorkeur, verschillende strafdoelen nastreven. Het valt echter buiten het bereik van dit onderzoek om na te gaan welke strafdoelen door de individuele rechter worden nagestreefd. Desondanks spelen de strafdoelen in dit onderzoek wei een rol op de achtergrond. Wanneer de rechter denkt dat een verdachte een hoge recidivekans heeft, zal hij de verdachte vanuit het oogpunt van de speciale preventie en de bescherrning van de maatschappij zwaarder bestraffen, dan verdachten die een lager recidiverisico hebben: de strafdoelen bieden een verklaring waarom de rechter bij bepaalde delicts-, dader- of slachtofferkenmerken zwaarder straft. De strafdoelen zeggen echter niets over welke delicts-, dader- of slachtofferkenmerken de straftoemetingsbeslissing van de rechter betnvloeden. Omdat in deze studie wordt onderzocht welke factoren van invloed zijn op de straftoemeting, bieden de strafdoelen op zich onvoldoende theoretische ondergrond voor een straftoemetingskader. Daarom wordt in de volgende paragraaf een straftoemetingstheorie geschetst waarmee verschillen in de straftoemeting verklaard kunnen worden op basis van delicts-, dader- en slachtofferkenmerken en procesomstandigheden. 3.2 Een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse stratrechtssysteem De theorieen die in het voorgaande hoofdstuk beschreven zijn, omvatten te welmg straftoemetingsfactoren, of sluiten te slecht aan bij het Nederlandse rechtssysteem om een verklaring te bieden voor verschillen in straftoemeting. Daarom wordt in dit hoofdstuk een nieuwe straftoemetingstheorie geschetst, waarmee de straftoemeting door de Nederlandse rechter theoretisch onderbouwd kan worden. 17