VLAAMSE RAAD ARCHIEF VLAAMSE RAAD VOORSTEL VAN DECREET. - van de heer L. Hancké - houdende organisatie van de prenatale preventie TOELICHTING



Vergelijkbare documenten
Persconferentie van de ministers Vanhengel en Cerexhe. Brusselse babyboom: de recentste gegevens over de gezondheid van pasgeborenen

Internationale positie van Nederlandse geboortezorg is verbeterd

KANSVERHOUDINGEN FOETO- INFANTIELE STERFTE

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Risico op sterfte door hart- en vaatziekten in 10 jaar tijd met 25 procent gedaald

VLAAMSERAA D VOORSTEL VAN DECREET

Verslag zwangerschapsafbreking na 24 weken. Zwangerschapsduur weken dagen ten tijde van de bevalling

1 jaar Zoet Zwanger: Vlaanderen in actie tegen diabetes

Koninklijk besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw (officieuze coördinatie).

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET

Wet van 10 mei 2007 betreffende de transseksualiteit

VLAAMSERAAD VOORSTEL VAN DECREET

2. Groei allochtone bevolking fors minder

Wanneer is de opname van het levenloos geboren kind in de Basisregistratie Personen (BRP) mogelijk?

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Hopeloos moederschap, een verloskundig paradigma.

K.B In werking B.S

Downsyndroom In dit informatieblad leest u meer over Downsyndroom. Pagina 1 van 3

Gezondzwangerworden. be PASCALE MOKANGI, ILSE DELBAERE, HANS DE STEUR

Factsheet Zwangerschap en Geboorte 2016 gegevens onder embargo tot donderdag 25 januari, 08.00u

Als iemand slachtoffer is geworden van incest moet abortus ook kunnen worden gepleegd.

K.B In werking B.S

Voor deze verstrekking is een voorschrift van een geneesheer vereist. Bedrag van verstrekking door de mutualiteit terugbetaald = 8,62.

HOOFDSTUK IV. - VERLOSSINGEN

VR DOC.0834/4BIS

1 FEBRUARI Koninklijk besluit betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw.

K.B B.S In werking

K.B B.S In werking

VERLOSSINGEN Art. 9 pag. 1 officieuze coördinatie. 1. Inspuitingen : Inspuiting V Prenatale zorgen:"

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt

Wat uitleg over begrippen, codes en tarieven

KAMER VAN BEROEP GESUBSIDIEERD OFFICIEEL ONDERWIJS BESLISSING. Nr. GOO/2012/157/, Inzake : de heer, wonende te, bijgestaan door Mter, advocaat te,

Kinkhoest en zwangerschap

VLAAMSERAAD ARCHIEF VLAAMSE RAAD TERUGBEZORGEN VOORSTEL VAN DECREET. betreffende de toegankelijkheid van openbare gebouwen voor gehandicapten

Kinderarmoede in het Brussels Gewest

Model I GEBOORTE VAN EEN LEVEND KIND STROOK C. (Strook in te vullen en onder gesloten omslag te plaatsen door de geneesheer of de vroedvrouw)

VLAAMSE RAAD VOORSTEL VAN DECREET. - van de heer G. Moens C.S. - houdende erkenning van het Postuniversitair Centrum Limburg TOELICHTING

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

Resultaten voor België Risicofactoren voor wiegendood Gezondheidsenquête, België, 1997

De arbeidsmarkt in augustus 2015

K.B In werking B.S

HOOFDSTUK IV. - VERLOSSINGEN

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

II. Het stelsel voor werknemers C. Statistieken 2. Uitkeringen (RIZIV)

Statistisch Product. Foeto-infantiele sterfte

Wet houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid 13 december 2006 Verschenen in het Belgisch Staatsblad

Gezondheid: uw Europese ziekteverzekeringskaart altijd mee op vakantie?

VLAAMSE RAAD VOORSTEL VAN DECREET. houdende subsidiëring van werken tot het oprichten en/of verbeteren van private sportinfmstructuur TOELICHTING

ENQUÊTE COLLEGE MOEDER/PASGEBORENE Materniteit & neonatologie Deel voor pediaters IN TE VULLEN DOOR PEDIATER

loop van de bevolking

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 29; Advies nr 33/2009 van 25 november 2009

GEBOORTE, PERINATALE STERFTE EN KINDERSTERFTE,

INDIVIDUELE TEGEMOETKOMINGEN - GEHANDICAPTEN

De arbeidsmarkt in mei 2017

Verhoging fiscale inkomsten op tabak kan staatskas 200 à 300 miljoen opbrengen.

Perinatale Zorg in Nederland

De arbeidsmarkt in april 2017

Subsidieoproep voor groepsgericht aanbod opvoedingsondersteuning door vrijwilligers, gericht op gezinnen met kinderen of jongeren met specifieke

INHOUD. Voorwoord / 5. 1 Burgerlijk Wetboek Boek 1 (uittreksel) / 17. Titel 1 Algemene bepalingen / 17. Titel 2 Het recht op de naam / 17

Inleiding. Bespreking pagina 1

De arbeidsmarkt in augustus 2016

De arbeidsmarkt in april 2015

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE. van de heer Felix Strackx. betreffende het terugdringen van het aantal abortussen in Vlaanderen VERSLAG

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Nomenclatuur voor vroedvrouwen vanaf 1 januari 2014

Samenvatting. Keuze voor à terme sterfte. Hoe werkt perinatale audit in de praktijk?

De arbeidsmarkt in oktober 2015

10 MEI Wet betreffende de transseksualiteit

De arbeidsmarkt in augustus 2017

Perinatale gezondheidsindicatoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijkomende informatie bij het bestand 'geboortegegevens pasgeborene' (PATBIRTH)

Thuisverpleging

De arbeidsmarkt in november 2015

Sociale verschillen in gezondheid: inleiding op het thema

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

V anaf september komt er een

De arbeidsmarkt in maart 2016

De nota s van het Observatorium nr1


Zwangerschap bij de psychiatrische patient. Cijfers telefoondienst TIS. TIS kenniscentrum. vragen/exposities SSRI s

Met een bijschrijving kan na 26 juni 2012 niet meer gereisd worden.

Jeugdgezondheidszorg interventies. Pre- en postnataal

Op 14 december 2015 stelde ik reeds een schriftelijke vraag (nr. 193) in verband met suïcidepreventie. Daarin stelde ik de volgende deelvragen.

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Model III D OVERLIJDEN VAN EEN KIND JONGER DAN EEN JAAR OF VAN EEN DOODGEBOORTE STROOK C. A. Inlichtingen met betrekking tot de geboorte

De arbeidsmarkt in februari 2015

De arbeidsmarkt in juni 2015

Foto: v.l.n.r. dr. Anke Thaens, dr. Tinne Mesens en dr. Caroline Van Holsbeke. 6 Ziekenhuis Oost-Limburg ZOLarium 2018 nr. 68

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepaling. Artikel 1. HOOFDSTUK 2 Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 2

Vrouwen die zwanger zijn van een meerling hebben een verhoogde kans op vroeggeboorte

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN DECREET. van de heer Marc Olivier c.s. houdende invoering van een recht op opleiding voor structureel werklozen

De arbeidsmarkt in mei 2015

De arbeidsmarkt in maart 2015

Aandachtspunten bekwaamheidsbewijzen islamitische godsdienst zoals meegedeeld in het schooljaar

Implementatie van de VMIS in de verloskundigenpraktijk

Aanvraag tot erkenning als centrum voor opsporing van aangeboren metabole aandoeningen

Veel gestelde vragen (FAQ) Identificatie van paarden

15 FEBRUARI Koninklijk besluit betreffende de kwalitatieve toetsing van de medische activiteit in de ziekenhuizen

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Prenatale opvolging Gezondheidsenquête, België, 1997

Transcriptie:

Stuk 36 (19851986) - Nr. 1 ARCHIEF VLAAMSE RAAD TEfWt33EZORGEN VLAAMSE RAAD ZITTING 1985-1986 13 DECEMBER 1985 VOORSTEL VAN DECREET - van de heer L. Hancké - houdende organisatie van de prenatale preventie TOELICHTING DAMES EN HEREN, 1. Definities Kindersterfte is een verzamelnaam voor de mortaliteit van kinderen na de 180e dag zwangerschap tot het einde van het eerste levensjaar. Door de veelheid van definities bestaat daarover nog wel eens een misverstand. Daarom beginnen we met enkele definities : - zuigelingensterfte : sterfte onder de levendgeboren kinderen vooraleer deze de leeftijd van één jaar hebben. De levenloos aangegevenen zijn hierin dus begrepen, de doodgeborenen niet ; - levenloos aangegeven kind : levend geboren, maar overleden voor de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand ; - doodgeboren : levenloos ter wereld gekomen kind na de 180e dag van de zwangerschap ; - perinatale sterfte : doodgeboorte plus sterfte tijdens de zeven eerste levensdagen ; - neonatale sterfte : sterfte tijdens de eerste 28 dagen ; - postneonatale sterfte : sterfte na de 28e dag tot het einde van het eerste levensjaar. Deze definities hebben hun belang, omdat zij toelaten de verschuivingen in de kindersterfte te meten ; zo wordt de re- 17

36 (19851986) - Nr. 1 Vl cente evolutie gekenmerkt door een overwicht van de sterfte tijdens de zeven eerste - en daarin zelfs van de eerste - levensdagen, die verantwoordelijk is voor ongeveer 60 ten honderd van de kindersterfte. De kindersterfte-index wordt vrijwel algemeen beschouwd als een uiterst geschikte indicator voor de stand van medischsanitaire voorzieningen in een land. De vrij bescheiden plaats van ons land moet dan in feite opzien baren, want zowel qua intramurale zorg, artsen, verpleging, apparatuur enzovoort staat ons land mede aan de leiding, zoniet geheel vooraan. Er moet onder meer op gewezen worden dat Nederland zijn lagere cijfers behaalt met een effectief aan pediaters dat half zo hoog ligt als in ons land, en alhoewel er slechts de helft (bij ons vrijwel het totaal) der bevallingen in gespecialiseerde instellingen plaatsvinden. 2. Enkele cijfergegevens Evolutie van de zuigelingensterfte in België en Nederland* Jaar België Nederland sterfte % sterfte % 1974 17,38 10,o 1975 16,14 9,2 1976 15,27 937 1977 13,59 870 1978 13,26 976 1979 11,15 877 1980 10,97 876 1981 11,67 873 1982 10,90 893 1983 9,60** 874 Procentueel aandeel van de eersteweeksterfte binnen de zuigelingensterfte in België en in Nederland* Jaar België % Nederland % 1956 46 61 1957 50 62 1958 51 62 1959 54 64 1960 55 66 1976 60 65 1977 59 67 1978 54 55 1979 60 56 1980 60 51 De evolutie van de zuigelingensterfte is positief te noemen. Het jaar 1900 mag als een beginjaar voor een vrijwel permanente daling van de zuigelingensterfte beschouwd worden dank zij een beleid van preventie : het ontstaan van de zuigelingenraadplegingen en de melkbedeling aan moeders en zuigelingen. Bedroeg de zuigelingensterfte in 1900 nog 178,2 per duizend, dan daalde zij, ondanks een toename tijdens de eerste wereldoorlog, tot 110,2 per duizend in 1920, tot 82,4 in * Prof. R. Beckers, M. Verlinden :,,Gunstige evolutie van de zuigelingensterfte in België : 1974-1983 ; Biomedisch onderzoekscentrum. ** Voorlopig cijfer.

131 36 (1985-1986) - Nr. 1 1939, 53,4 in 1950, 31,2 in 1960, 21,2 in 1970, 10,9 in 1980. De mortinataliteit daalde van 39,62 (1920-1924) naar 30,38 (1936-1939), naar 22,88 (1950), 15,14 (1960), 11,24 (1970) en 7,92 (1980). De kindersterfte bedroeg dus in 1900 : 178,2 + 40 = 218,2 per duizend en liep terug naar 150 (1920), 112,78 (1939), 76,28 (1950), 46,34 (1960), 32,44 (1970) en 18,82 (1980). In een (onvolledige) internationale vergelijking van twaalf landen neemt België in 1981 telkens de zevende plaats in, zowel voor perinatale sterfte, neonatale sterfte en zuigelingensterfte. Voor de mortinataliteit bekleedt België de zesde plaats, dezelfde als voor de gehele kindersterfte. - Mortinataliteit : Denemarken (4,4), Bondsrepubliek (5,3), Luxemburg (5,5), Nederland (6,6), Verenigd Koninkrijk (7,2), België (7,5), Verenigde Staten (7,7, maar dit cijfer dateert van 1978), Japan (7,8, cijfer van 1980), Italië (8), Frankrijk (8,6), Ierland (9,1), Griekenland (9,2). - Eersteweeksterfte : Japan (3,9, cijfer van 1980), Luxemburg (4,3), Frankrijk (4,4), Nederland (4,5), Denemarken (4,6), Ierland (5), Verenigd Koninkrijk (6,2), Bondsrepubliek (6,3), België (7,1, cijfer van 1978!), Verenigde Staten (8, cijfer van 1978), Italië (9,3), Griekenland (11,2). - Perinatale sterfte : Denemarken (8,9), Luxemburg (9,8), Nederland (1 l,l), Bondsrepubliek (11,6), Japan (12, cijfer van 1980), Frankrijk (12,9), Verenigd Koninkrijk (13,4), Verenigde Staten (14,2, cijfer van 1978), Ierland (14,9), België (15,4, cijfer van 1978!), Italië (17,4), Griekenland (20,3). - Neonatale sterfte : Japan (4,5, cijfer van 1980), Luxemburg (5,3), Denemarken (5,6), Nederland (5,7), Frankrijk (5,8), Ierland (6,9), Verenigd Koninkrijk (7,7), Bondsrepubliek (7,8), België (8,6, cijfer van 1978!), Verenigde Staten (9,5, cijfer van 1978), Italië (11,2), Griekenland (13,8). - Kindersterfte : Denemarken (12,8), Nederland (15,2), Japan (16,3), Luxemburg (17), Bondsrepubliek (18), België (18,5), Frankrijk (18,7), Verenigd Koninkrijk (19,3), Ierland (20,3), Verenigde Staten (21,5), Italië (22,3), Griekenland 21,7). Daarbij moet aangetekend worden dat in deze internationale vergelijking landen met een betere index dan België niet zijn opgenomen : dat geldt voor Zweden, Noorwegen, Finland en Zwitserland bijvoorbeeld. Aangenomen moet worden dat ons land in een totale internationale vergelijking een plaats zowat tussen de tiende en de vijftiende inneemt. 3. Kindersterfte en sociale ongelijkheid Mevrouw G. Masuy-Stroobant verrichtte in de jaren 1974-1975 een enquête die betrekking had op 10 ten honderd van de geboorten in de twee jaar, zijnde 23.665 levendgeboren kinderen. De resultaten ervan werden gepubliceerd in haar doctoraal proefschrift :,,Les déterminants individuels et régionaux de la mortalité infantile ; la Belgique hier et aujourd hui (1983). Zij verrichtte deze analyse op grond van variabelen van sociale identificatie (nationaliteit, beroep van de vader, burgerlijke stand van de ouders) en variabelen van het fysiologische type (interval tussen twee geboorten, de geboorterang, leeftijd van de moeder, een vroeger overlijden van een kind), plus enkele kenmerken van het kind (geslacht ; hoedanigheid van de geborene : al dan niet tweeling). Zij wijst er echter op dat het,,sociale en,,fysiologische tal van interacties vertonen en

36 (1985-1986) - Nr. 1 Vl schrijft daarover :,,zo worden de sociale kindersterfterisico s vaak verklaard door het gedrag van de moeder tijdens de zwangerschap, dat als ongunstig moet beschouwd worden voor de overlevenskansen van het kind. In het algemeen onthult de verklaring van het verband op individueel vlak tussen sociale klasse of sociaal-economisch milieu of nog tussen beroepsactiviteit van de moeder en het risico op kindersterfte, een opleidingseffect : de best opgeleide of sociaal-meestgegoede vrouwen genieten het eerst van de vorderingen in de pre- en postnatale geneeskunde ; relatief genieten zij ook van een betere gezondheid ; zij roken minder, plannen beter hun geboorten, hebben minder zwaar beroeps- of huishoudelijk werk, houden het best toezicht op het verloop van hun zwangerschap. Aan gemiddeld ongunstiger gedragingen verbinden vrouwen uit sociaal-economisch zwakkere groepen meestal een minder goede gezondheid, die vaak samengaat met een voeding van mindere kwaliteit ; dit verband voeding-gezondheid is overigens niet eigen aan de zwangerschapsperiode, maar zij kenmerkt over het algemeen heel hun leven sedert hun prille jeugd, die in een ongunstige sociaal-economisch milieu werd doorgebracht. Dat versterkt de stelling dat een althans gedeeltelij ke reproduktie van sociale ongelijkheden inzake kindersterfte voorhanden is (p. 350). Haar bevindingen inzake de variabelen van sociale identificatie en kindersterfterisico in 1974-1975 alsmede haar bevindingen inzake de fysiologische variabelen komen voor in de tabellen in bijlage bij dit voorstel van decreet. Zij komt tot de volgende conclusies. A. De studie wijst met grote zekerheid op het bestaan van interacties tussen de fysiologische risicocriteria en de sociale kenmerken van de gezinnen en van de geboorten inzake kindersterfte. B. De studie wijst op de bestendige aanwezigheid van het beroep van de vader van het kind in alle analyses. In drie op zes analyses is dit kenmerk steeds de discriminerende variabele ten opzichte van het sterfterisico! Bovendien treden de sociale criteria (beroep van de vader, prenuptiale bevruchting) meer op de eerste plaats dan de fysciologische criteria, die nochtans hogere risico s determineren. Daarentegen is de sociale stand van de moeder vrijwel zonder betekenis. Elders (p. 416) gaat zij op deze vaststelling verder in :,,over het algemeen laten de fysiologische risicomodaliteiten toe de hoogste sterfteniveaus te identificeren, maar het zijn de variabelen van sociale identificatie die de zwakste sterfterisico s determineren. De fysiologische risico s zoals een geboorteïnterval kleiner dan één jaar of een vroeger overlijden van een kind, veroorzaken hoge risico s voor de komende geboorte, maar zij komen relatief weinig voor, terwijl de risico s verbonden aan de variabelen van sociale identificatie over het algemeen minder hoog zijn, maar meestal een belangrijker deel van de geboorten treffen. Een belangrijke conclusie dringt zich op : het blijvend bestaan van betekenisvolle risicoverschillen volgens de verschillende variabelen van sociale identificatie en daardoor het voortduren van een sociale ongelijkheid voor de dood, terwijl vandaag de preventieve en curatieve sociaal-medische middelen in beginsel beschikbaar zijn en toegankelijk zijn voor de gehele bevolking. 4. Medische factoren die de kindersterfte bepalen - Het ontbreken van een doeltreffende organisatie van de prenatale zorgen. - Het gebrek aan de noodzakelijke samenwerking tussen

Vl 36 (1985-1986) - Nr. 1 huisartsen, gynaecologen, kinderartsen enzovoort, kortom tussen al diegenen die beroepshalve bij de begeleiding van de zwangere vrouw betrokken zijn. - Het gebrek aan of de onvoldoende benutting van de neonatale diensten. - Geen veralgemeende inentingen tegen rubella. - Te veel kleine materniteiten die onvoldoende werk hebben om aan goede verloskunde te doen. - Het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek. In de meeste gevallen wordt de oorzaak van prenatale sterfte niet achterhaald, kennis die in een ander geval het overlijden van een pasgeboren kind kan voorkomen. - Het gebrek aan registratie van de oorzaken van de kindersterfte waardoor men over onvoldoende gegevens beschikt over de oorzaken van de sterften. 5. Maatregelen tot vermindering van de zuigelingensterfte a) Sociaal-economische maatregelen - Betere leefomstandigheden : betere behuizing, goede voeding, aangepaste werkvoorwaarden. - Betere algemene en sanitaire opvoeding, door de bevolking te wijzen op : - het gevaar van roken en alcoholverbruik ; - het belang van een voldoende interval tussen verschillende zwangerschappen ; - het belang van de leeftijd van de moeder. Dit is de taak van de overheid, artsen en andere zorgenverstrekkers. - Toegang tot alle zorgen voor alle toekomstige moeders, voornamelijk goede prenatale zorgen. - Een betere organisatie en efficiënter aanwenden van de beschikbare middelen. b) Medische maatregelen Een goede organisatie van de prenatale, natale en neonatale zorg en een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen zullen zeker de zuigelingensterfte sterk doen dalen. Het bewijs hiervoor vinden wij in Frankrijk*. In 1970 besliste de Franse Regering een ernstige inspanning te doen om de zuigelingensterfte en het aantal kinderen met een handicap van perinatale oorsprong, drastisch te verminderen. Een vijfjarenplan werd uitgebouwd waarin 2 miljard 200 miljoen frank Franse frank werd geïnvesteerd. Het Ministerie van Financiën kwam tot het besluit dat deze investering op lange termijn door voorkomen van handicaps financieel renderend is voor de gemeenschap. Het plan omvatte de volgende zes punten. 1. Opleiding van meer preventief georiënteerde verloskundigen en neonatalogen en stimulatie van samenwerking tussen beiden. * Ministère de la Santé :,,Bilan de 12 ans de perinatalité.

36 (1985-1986) - Nr. 1 Vl 2. Ontwerp van,,zwangerschapspaspoort en,,gezondheidsboekje voor het kind. 3. Veralgemeende inenting tegen rubella, bestrijding van toxoplasmose en andere infecties. 4. Organisatie van prenatale zorgen van goede kwaliteit. Er zijn vier prenatale consultaties vereist om recht te hebben op een financiële tegemoetkoming. 5. Sluiting van kleine materniteiten en verplicht opleggen van normen inzake apparatuur voor eenvoudige intensieve zorgen vanaf 1973. Opleiden van personeel. 6. Oprichten van ten minste één afdeling voor gespecialiseerde neonatale zorgen per regio. Dank zij dit plan is de perinatale mortaliteit in Frankrijk sneller gedaald dan voorzien : het cijfer van 18 ten honderd gepland voor 1980 werd bereikt in 1975, ondanks het feit dat de uitbouw van centra voor prenatale onderzoeken en voor intensieve zorgen voor de pasgeborenen onvoldoende werd gerealiseerd. De perinatale mortaliteit is gedaald van 26 per duizend in 1970 tot 14,7 per duizend in 1978. Hierdoor is per jaar het aantal perinatale overlijdens van 22.000 gedaald tot 12.000 en het aantal gehandicapte kinderen van 40.000 in 1970 tot 22.000 in 1978. 6. De organisatie van de prenatale zorgen De belangrijkste bijdrage tot vermindering van de zuigelingensterfte en het voorkomen van handicaps gebeurt voornamelijk in de prenatale consultaties. In landen met een lagere zuigelingensterfte blij kt dat het aantal prenatale raadplegingen hoog ligt : - Zweden : 11,5 raadplegingen per zwangerschap ; - Finland : 16 raadplegingen per zwangerschap ; - Nederland : 12 à 15 raadplegingen per zwangerschap. In een in 1956 gepubliceerd onderzoek in Engeland werd reeds aangetoond dat 10 à 13 prenatale onderzoeken, in plaats van 4 zoals aanbevolen door het sociaal zekerheidsstelsel, over een periode van 15 jaar zouden leiden tot een daling van 30.000 doodgeborenen en 60.000 gehandicapten. De doelstellingen van de prenatale raadplegingen zijn : - preventie van prematuriteit ; - preventie van bevallingsverwikkelingen ; - preventie van prenatale sterfte en beschadiging van de foetus door infecties van de moeder ; - preventie van rhesus-isoïmmunisatie ; - preventie van een te laag geboortegewicht ; - een aangepaste tijdige verwijzing. De prenatale raadplegingen streven ernaar de toekomstige moeder zowel fysisch, sociaal als psychologisch voor te bereiden op de bevalling en het moederschap. De prenatale onderzoeken dienen volgens het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn te gebeuren liefst vanaf de tweede maand van de zwangerschap. Zeven prenatale raadplegingen is het volstrekste minimum. Enkel door vroegtijdig en systematisch prenataal onderzoek kunnen risico-zwangerschappen

[71 36 (1985-1986) - Nr. 1 tijdig opgespoord worden en kan sterfte voorkomen worden. De prenatale raadplegingen dienen ook aangewend te worden om gezondheidsvoorlichting en -opvoeding te verstrekken. De resultaten van de prenatale raadplegingen moeten systematisch geregistreerd worden in het,,moederboekje, dat werd samengesteld door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Elke toekomstige moeder moet, bij het begin van de zwangerschap, een,,moederboekje ter beschikking krijgen. Naast medische gegevens bevat het,,moederboekje gezondheidsinformatie en gegevens van sociale en administratieve aard. Het,,moederboekje is de schakel tussen de verschillende personen die beroepsmatig bij de zwangerschap betrokken zijn, en bevorderd aldus de samenwerking. De resultaten van de medische onderzoeken en belangrijke sociale gegevens zoals het beroep van de ouders, hun opleidingsniveau, het inkomstenniveau, de burgerlijke stand, het rangnummer van het kind in het gezin enzovoort, worden op een gestandaardiseerde wijze geregistreerd in het,,moederboekje. Deze gegevens worden in dubbel opgemaakt. Een exemplaar ervan wordt bij de geboorte, samen met het geboorteaangifteformulier doorgestuurd naar de gemeente. Deze stuurt de gegevens door naar het Ministerie van Volksgezondheid, waar gecontroleerd wordt of het vereiste aantal prenatale onderzoeken werd uitgevoerd. Op grond hiervan wordt de extra-geboortepremie al dan niet toegestaan. De grootte van het bedrag is afhankelijk van de sociale categorie waartoe de moeder behoort. Vervolgens worden de geregistreerde sociale en medische gegevens gecentraliseerd in de Instelling Kind en Gezin, die tot taak heeft het kinderzorgbeleid ter harte te nemen. Hier worden de gegevens verwerkt tot statistisch materiaal dat belangrijke gegevens zal opleveren waarop een verder beleid zal moeten gesteund worden. De resultaten van de medische gegevens zullen de mogelijkheid scheppen een efficiënter preventief medisch beleid uit te stippelen inzake moeder- en kindzorg. De sociale gegevens zullen een inzicht geven in de sociaal-economische factoren die mede oorzaak zijn van de kindersterfte. Het is van groot belang vroegtijdig prenataal onderzoek aan te moedigen. Er dienen voorlichtingscampagnes over de biologische en psychologische aspecten van de zwangerschap gevoerd te worden. De bevolking moet overtuigd worden van het nut van prenatale raadplegingen. Dit kan gebeuren via de massamedia, openbare spreekbeurten enzovoort. Een positieve prikkel tot motivatie zijn wij onder vorm van een bijkomende geboortepremie. Indien de zwangere vrouw 7 prenatale raadplegingen heeft ondergaan heeft zij recht op een extra-geboortepremie van 10.000 frank. In België zijn er 120.000 bevallingen per jaar. Een extra-geboortepremie betekent dus een investering van 1 miljard 200 miljoen frank. Ook het aantal prenatale raadplegingen zal veel hoger liggen dan dit nu het geval is. Toch blijkt dit een renderende investering te kunnen zijn. Het voorbeeld hiervan is Frankrijk waar een vijfjarenplan werd uitgebouwd om de kindersterfte te verminderen en handicaps te voorkomen. Hiervoor werd 2 miljard 200 miljoen Franse frank geïnvesteerd. Alleen al door het verminderen van het aantal handicaps was deze investering financieel rendabel. Het kindersterftecijfer in de perinatale periode daalde er van 23,3 per duizend in 1971 tot 12,9 per duizend in 1980. Wij kunnen dus ook verwachten dat de perinatale sterfte, die in België 60 ten honderd bedraagt van de totale zuigelin-

36 (1985-1986) - Nr. 1 [81 gensterfte, door de voorgestelde maatregelen zal dalen en dat zoals in Frankrijk het aantal gehandicapten zal verminderen. L. HANCKE

[91 36 (1985-1986) - Nr. 1 VOORSTEL VAN DECREET Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Artikel 2 Onder prenatale preventie wordt verstaan het geheel van medische, administratieve, financiële en andere maatregelen die nodig zijn om de bescherming van de toekomstige moeder en haar kind te verzekeren, met het oog op het voorkomen van verwikkelingen gedurende de zwangerschap, de verlossing en de postnatale periode. Artikel 3 De in artikel 2 genoemde maatregelen zijn : 1. het verplicht stellen van ten minste zeven medische prenatale onderzoeken ; 2. de gegevens van de onderzoeken worden opgetekend in het zogenaamd moederboekje, dat elke toekomstige moeder in het begin van de zwangerschap krijgt van de behandelende arts. De Vlaamse Executieve bepaalt de samenstelling van het moederboekje na advies van de Instelling Kind en Gezin ; 3. het moederboekje omvat ook gezondheidsinformatie voor de aanstaande moeder en bovendien gegevens van sociale en administratieve aard in te vullen door personen die de zwangerschap beroepshalve volgen ; 4. het toekennen van een bijkomende financiële tegemoetkoming aan de toekomstige moeder die het programma van onderzoeken bepaald in punt 1, heeft doorgemaakt. Artikel 4 Het in artikel 3, 2 vermelde moederboekje heeft tot doel zwangerschappen met laag, matig en hoog risico voor moeder en kind vroegtijdig op te sporen door onder meer : 1. de samenwerking te bevorderen tussen alle personen die beroepshalve bij de zwangerschap, de verlossing en de postnatale zorg betrokken zijn ; 2. de met het oog op de bevalling aangepaste doorverwijzing te doen : - voor zwangerschappen met een laag en matig risico naar een verloskundige dienst verbonden aan een ziekenhuis ; - voor zwangerschappen met een hoog risico naar de dienst voor neonatale zorgen verbonden aan de obstetrische afdeling. Artikel 5 $ 1. De geboortepremie wordt verhoogd met een zwangerschapsvergoeding indien de moeder het medisch programma van prenatale onderzoeken heeft voltooid.

36 (1985-1986) - Nr. 1 1 10 1 5 2. De daartoe nodige kredieten worden ingeschreven op de begroting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en door toedoen van dit Ministerie uitgekeerd. De Vlaamse Executieve bepaalt het bedrag en de modaliteiten van deze uitkering. L. HANCKE

[ 111 36 (19851986) - Nr. 1 BIJLAGE

36 (19851986) - Nr. 1 [ 121 TABEL 1 Bevindingen inzake de variabelen van sociale identificatie. en kindersterfterisico 1974-1975 Variabelen van sociale identificatie Mortinataliteit Neonatale sterfte Postneonatale %o %o sterfte %o Totale sterfte * %o Geboorten % NATIONALITEIT VAN DE VADER : (wettige geboorten) Belg Europeaan of industrieland-nationaliteit Griek en Turk Maghrebland-nationaliteit Andere 997 10,l 65 26,l 85 0 938 9,2 65 25,3 9 20,3 12,4 11,3 43,4 2e 17,4 11,4 939 38,2 30 12,7 791 5,6-25,2 BEROEP VAN DE VADER : (wettige geboorten) 1. Medische en paramedische beroepen II. Kaders, administratie en onderwijs III. Geschoolde arbeiders, ambachtslieden, landbouwers en handelaars IV. Geoefende en ongeschoolde arbeiders V. Arbeiders in mijnen, groevenen dergelijke 690 774 498 18,l 14 0 874 931 577 13,0 33 10,4 10,l 677 26,8 29 14,6 13,2 9,2 36,5 21 18,0 11,6 10,7 39,7 1 SOCIALE STAAT VAN DE MOEDER (alle geboorten) Zelfstandige Bediende Arbeidster Zonder beroep NATIONALITEIT VAN DE MOEDER (alle geboorten) Belg Andere 10,8 11,l 577 27,4 3 833 877 573 22,l 33 0 11,9 11,3 696 29,5 18 0 11,o 10,7 777 29,2 46 0 9,9 10,2 6,5 26,4 87 0 12,8 10,2 798 30,5 13 0 PRENUPTIALE BEVRUCHTING (wettige geboorten) Ja Neen - 15,6 18,7 f.40 41,8 40 976 777 577 22,9 42 0 WETTIGHEID VAN DE GEBOORTE (alle geboorten) Wettig Onwettig 10,l 10,o 677 26,6 97 0 14,3 13,9 62 34,l 3* OVERLIJDENSRISICO ALLE CATEGORIEEN 10,3 10,2 697 26,9 * Verhouding doodgeborenen en kinderoverlijdens ten opzichte van alle geboorten, met inbegrip van doodgeborenen. 0 Laag risico. 0 Hoog risico. Bron : Registers burgerlijke stand 1974-1975.

[ 131 36 (19851986) - Nr. 1 TABEL II Bevindingen inzake de fysiologische variabelen en kindersterfterisico 1974-1975 Fysiologische variabelen Mortinataliteit Neonatale sterfte Postneonatale Totale sterfte Geboorten, %o %o sterfte %o %o % GEBOORTERANG : (alle geboorten) Eerste geboorte Tweede geboorte Derde geboorte Vierde geboorte Vijfde geboorte en meer 10,4 879 9,2 10,7 10,l 12,5 12,2 ll,o 16,l 14,3 670 25,l 49 0 62 25,s 30 0 8,9 31,l 11 8,3 31,2 5 10,6 40,4 50 LEEFTIJD VAN DE MOEDER : (alle geboorten) 15-19 jaar 20-29 jaar 30-34 jaar 35 jaar en ouder 11,l 14,l 990 33,9 7 8,9 995 538 24,0 710 11,3 10,7 7,2 28,9 14 19,s 12,l 12,0 43,3 80 AARD VAN DE GEBOORTE : (alle geboorten) Enkelvoudige geboorte Tweelinggeboorte 999 973 675 25,5 98 0 28,9 55,3 14,3 104,4 20 VROEGER OVERLIJDEN : (geboorten van rang 2 en meer) Ja Neen 31,3 42,l 12,4 83,6 3a 9,O 975 770 25,3 48 0 LAATSTE INTERVAL : (geboorten van rang 2 en meer, uitgezonderd tweelingen) Minder dan 1 jaar Van 1 tot minder dan 3jaar Van 3 tot minder dan 6jaar 6 jaar en ouder 24,7 25,s 12,5 61,7 30 735 898 737 23,7 30 0 997 897 574 23,6 110 12,l 9,2 5,6 26,7 6 0 Laag risico. 0 Hoog risico. Bron : Registers burgerlijke stand 1974-1975.