Actualiteiten Verbintenissenrecht Webinar 7 april 2015 Academie voor de Rechtspraktijk R.J.Q. Klomp
Bankgarantie Bankgarantie is abstract. Wat betekent dat? Beginsel van strikte conformiteit. Uitzondering mogelijk op grond van de derogerende werking redelijkheid en billijkheid bij bedrog of willekeur (HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2778, NJ 2004/309), ook met betrekking tot de onderliggende rechtsverhouding. 2
Bestuurdersaansprakelijkheid HR 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:499 (ING/X en Y) Casus: Op de dag dat het door een indirecte bestuurder aangevraagde faillissement is uitgesproken, heeft deze bestuurder een aantal betalingsopdrachten aan de bank gegeven zonder melding te maken van het aangevraagde faillissement. De bank wordt vervolgens door de curator aangesproken tot (nogmaals) betaling en vordert (in vrijwaring) schadevergoeding van de indirecte bestuurder. Rb: +, Hof: - (want geen persoonlijk ernstig verwijt), HR casseert (want oordeel hof hetzij onjuiste rechtsopvatting, hetzij ontoereikend gemotiveerd).
Grondslagen Art. 2:9 BW: Hoofdelijke aansprakelijkheid van iedere bestuurder voor het geheel terzake van onbehoorlijk bestuur, tenzij (intern) Art. 2:138/248 BW: Kennelijk onbehoorlijke taakvervulling ingeval van faillissement (extern) Art. 2:216 BW: Aansprakelijkheid voor onverantwoorde uitkeringen op aandelen (extern) Art. 6:162 BW: Onrechtmatige daad jegens schuldeisers van de vennootschap (extern)
Bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 6:162 Bestuurder werkt mee aan het aangaan van een verbintenis met een derde terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap (1) niet zal kunnen nakomen en (2) geen verhaal zal bieden ( Beklamel-norm : HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9522, NJ 1990, 286); Bestuurder werkt mee aan (1) het niet-betalen van een schuldeiser en (2) nadien biedt de vennootschap geen verhaal. Voor beide is vereist objectieve voorzienbaarheid van daadwerkelijke benadeling.
Bestuurdersaansprakeijkheid ex art. 6:162 Geen collectieve verantwoordelijkheid- /aansprakelijkheid zoals bij art. 2:9 BW; De crediteur van de vennootschap zal per aangesproken bestuurder moeten aantonen, dat de desbetreffende bestuurder persoonlijk jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Handelen i.s.m. een statutaire bepaling die een individuele aandeelhouder beoogt te beschermen brengt in beginsel aansprakelijkheid mee.
Bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:138/248 BW Ingeval van faillissement van de vennootschap kan de curator ieder der bestuurders voor het tekort in de boedel, indien het bestuur (1) zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en (2) het aannemelijk is niet: vaststaat dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke niet: de oorzaak is van het faillissement. Stelplicht en bewijslast voor de curator. Lukt het dan zijn alle bestuuders voor het gehele tekort persoonlijk aansprakelijk, tenzij individuele disculpatie.
Bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:138/248 BW, vervolg Verlichting van de bewijslast van de curator indien het bestuur: - zijn administratieplicht (art. 2:10 BW) of - Zijn publicatieplicht (art. 2:394 BW) heeft geschonden. Dit levert een onweerlegbaar vermoeden op van onbehoorlijke taakvervulling. Bovendien wordt dan weerlegbaar vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Samenloop van bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW met bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:9 BW Ook hier geldt: in beginsel cumulatie, maar de beperkingen die voor de interne aansprakelijkheid ex art. 2:9 BW gelden, gelden ook voor aansprakelijkheid ex art. 6:162 (denk aan ernstig verwijt)
Dwangsom HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:396 (X/Y) Casus: Buurman A bouwt zwembad tegen de erfgrens. Fundering zwembad wordt deels onder bibliotheek buurman B gelegd. Buurman B vordert met succes amotie fundering onder bibliotheek, inclusief dwangsom. Buurman A wil nu van de dwangsom af omdat fundering niet, althans niet goed, kan worden verwijderd.
Op grond van art. 611d lid 1 Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen, in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Art. 611d lid 1 Rv berust op de Benelux- Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (Trb. 1974, 6) (hierna: de EW) en is gelijkluidend aan art. 4 lid 1 EW. Zie: A.W. Jongbloed, De privaatrechtelijke dwangsom, 2 e druk, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2015
Uit de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting moet worden afgeleid dat het de rechter die de dwangsom heeft opgelegd niet is toegestaan om terug te komen van zijn beslissing een dwangsom als prikkel tot uitvoering van de hoofdveroordeling op te leggen, en dat hij enkel over het al dan niet behoud en de omvang van de dwangsom opnieuw kan beslissen in geval van onmogelijkheid om aan de nog niet uitgevoerde hoofdveroordeling te voldoen.
Het vorenstaande brengt mee dat de rechter uit hoofde van art. 4 lid 1 EW dient te onderzoeken of de veroordeelde sinds zijn veroordeling redelijkerwijze al het mogelijke heeft gedaan om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De onmogelijkheid om de hoofdveroordeling uit te voeren moet dan ook in beginsel worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de hoofdveroordeling. Hof en HR: I.c. van onmogelijkheid geen sprake.
Voortbouwende overeenkomst of vaststellingsovereenkomst? HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:13 (X en Y/Varde Investments).In deze effectenleasezaak staat centraal de vraag of de deelnemer/belegger die het door Dexia gedane zgn. Dexiaaanbod heeft aanvaard, daaraan blijft gebonden ingeval de onderliggende effectenleaseovereenkomst op de voet van art. 1:89 juncto 1:88 BW wordt vernietigd door de echtgenoot die noch voor de effectenleaseovereenkomst noch voor het Dexia- aanbod toestemming heeft verleend.
De echtgenote wil van het Dexia-aanbod af nu haar echtgenoot de effectenleaseovereenkomst met succes heeft vernietigd. De vraag is nu of het Dexia-aanbod een voortbouwende overeenkomst in de zin van artikel 6:229 BW is (en dus het lot deelt van de onderliggende overeenkomst) of een vaststellingsovereenkomst is die aan een onzekere situatie een einde heeft gemaakt en juist niet het lot deelt van een onderliggende overeenkomst. Hof, AG en HR (81 RO): Dexia-aanbod is een vaststellingsovereenkomst.
Aansprakelijkheid deurwaarder Hof Den Bosch 4 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4587. De vordering van de schuldenaar tegen GGN wordt afgewezen omdat het leggen van executoriaal derdenbeslag een ambtshandeling is die de deurwaarder verricht in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Die handeling is zodanig verbonden aan de persoon van de deurwaarder dat de vordering had moeten worden gericht tot de deurwaarder en niet tot het samenwerkingsverband waarbinnen de deurwaarder werkzaam is. Facturatie en debiteurenbeheer 17
Hoor en wederhoor; recht op pleidooi HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3352 Hof Den Haag had eindarrest gewezen terwijl de zaak voor arrest in een incident stond. HR: 1) Geïntimeerde heeft recht op antwoord 2) Appellant heeft recht op pleidooi of akte Casus betrof een kg-vordering tot ontruiming en verkoop van echtelijke woning. Incident betrof het schorsen van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
HR verwijst naar het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij gerechtshoven (LPH): 2.24 Partijberaad Na de roldatum waarop de laatst toegelaten memorie van antwoord kon worden genomen, wordt een termijn van twee weken verleend voor het vragen van een akte, pleidooi, arrest of doorhaling. Indien een partij geen instructie heeft gegeven, wordt een uitstel van twee weken verleend.
Beslagvrije voet en vakantiegeld HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068 Valt eens per jaar uitgekeerd vakantiegeld onder de beslagvrije voet? HR (in afwijking van PG die cassatie in belang der wet had ingesteld): Ja, tenzij het ná toerekening aan de maand waarin het is opgebouwd samen met hetgeen die maand aan inkomen is genoten boven de beslagvrije voet van die maand uitkomt.
HR: Een andere opvatting, zoals die welke door het middel wordt aangevoerd, zou meebrengen dat de toepassing van de beslagvrije voet in gevallen waarin het maandelijkse inkomen beneden die voet blijft, tot verschillende uitkomsten leidt naar gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel maandelijks wordt uitbetaald. Aangezien het hier gaat om gevallen die in wezen gelijk zijn, bestaat voor dit verschil geen rechtvaardiging.
Verjaring HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3240 Allianz procedeert tegen bestuurder van voormalige agent GS. GS heeft voor 2,7 mio premies weggesluisd. Allianz procedeert eind jaren 90 al tegen de bestuurder èn tegen GS. Procedure tegen GS wordt voortgezet als arbitrage. Procedure tegen bestuurder wordt niet doorgezet. GS wordt in de arbitrageprocedure veroordeeld tot betaling, maar blijkt geen verhaal te bieden.
Dan begint Allianz de onderhavige procedure. Verweer bestuurder: Te laat, want Allianz was eind jaren 90 al voldoende bekend met schade, aansprakelijke persoon en causaal verband. Hof honoreert verjaringsverweer (niet zo gek) HR casseert: Oorzaak van de schade is i.c. het niet kunnen incasseren van de weggesluisde premiebedragen en het niet kunnen verhalen op de vennootschap van de daardoor geleden schade. Die schade bleek pas na de veroordelingen van GS in de arbitrageprocedure in 2009. Dus is de vordering van Allianz op de bestuurder nog niet verjaard.
Opzegging kredietrelatie door bank HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929 Bank beëindigt kredietrelatie op grond van contractuele opzeggingsbevoegdheid. Hof toetst terecht aan de derogerende werking redelijkheid en billijkheid, art. 6:248 lid 2 BW. Mag bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de beëindiging onderscheid worden gemaakt tussen verschillende onderdelen van de kredietovereenkomst? Hof en HR: Ja.
De pijn zit vooral in de boete die moet worden betaald bij de voortijdige beëindiging van twee rentevaste leningen voor bepaalde tijd. Hof en HR: Deze twee leningen zijn als onderdeel van de kredietrelatie op zich wel opzegbaar (want dat was overeengekomen), maar ING had onvoldoende belang om ook deze twee leningen op te zeggen en daarmee het boetebeding te triggeren. Opzegging was dus deels op grond van de R&B onaanvaardbaar.
HR: Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre gebruikmaking van deze bevoegdheid [tot opzegging van de kredietrelatie] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat onderscheid wordt gemaakt naar gelang het de beëindiging van het ene dan wel het andere onderdeel van de kredietovereenkomst betreft, mede in het licht van de uiteenlopende daaraan verbonden gevolgen en de overige omstandigheden van het geval.
Onverschuldigde betaling na faillissement ( Ontvanger/Hamm-regel ) HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3080 CZ-Zorgkantoor betaalt rekeningen direct op rekening zorgverlener Raad & Daad, ook na diens faillissement. Geen onmiskenbare vergissing want er bestond eerder een rechtsverhouding op grond waarvan bedragen aan Raad & Daad werden betaald.
Vergoeding kosten ex art.6:96 BW HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797 (X/Scheeper Ziekenhuis) Ook de uitleg van art. 6:96 BW betreffend. Kern: Ook de kosten op grond van een schaderegelingsovereenkomst (waarbij op basis van een no-cure-no-pay-afspraak 15% voor de schaderegelaar is) komen op grond van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking, aldus de HR (anders dan het hof).
Winstafdracht HR 14 november 2014, ECLI:3241 (X/Jumbo). Betreft winstafdracht in het auteursrecht. Shoppingspel vs Sjopspel Inbreukmaker is verplicht rekening en verantwoording af te leggen over de in strijd met het auteursrecht gemaakte winst. Doet hij dat niet dan is er geen specifieke sanctie. Wel mag de rechter daar de gevolgen aan verbinden die hij geraden acht, want strijd met art 21 Rv.
Winstafdracht heeft geen punitief karakter, ook niet in het auteursrecht. Ook in het auteursrecht is de regeling van de winstafdracht bedoeld de rechthebbende tegemoet te komen indien zijn schade moeilijk aantoonbaar is, maar de aanwezigheid van enige (vorm van) schade aannemelijk is (HR, NJ 2006, 585; Kecofa/Lancôme)
Winstafdracht algemeen: - HR 24 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1202 (Waeyen- Scheers/Naus): Als er in het geheel geen schade is geleden, mag niet op grond van art. 6:104 BW een vordering tot winstafdracht worden toegewezen. M.a.w.: Art. 6:104 BW biedt geen grondslag voor aansprakelijkheid maar mag slechts worden gebruikt om schade te begroten. - HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0893 (Doerga/Ymere): Als er maar enige schade is dan mag deze worden begroot op de door de veroorzaker gemaakte winst.
rjqklomp@hotmail.com