!i2jj -JIJ III. Hoge Raad der Nederlanden Postbus EN DEN HAAG. Amsterdam, 26 september 2016

Vergelijkbare documenten
Reactie op prejudiciële vraag 16/03955

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954

Reactie op prejudiciële vraag 19/01141

Reactie op prejudiciële vraag 16/03955

Reactie op prejudiciële vraag 16/03954

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Datum van inontvangstneming : 16/05/2017

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

138 De Pensioenwereld in 2014

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2016:4829

Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland

Reactie op prejudiciële vraag 17/01041

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

Particuliere beleggers in een beleggingsinstelling, een aantal fiscale aspecten

!i2ji ]]] ]]] de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Kort Nieuws. Met name uit Nederland. Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013

Toekomst van de fiscale beleggingsinstelling

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

1. Belanghebbende is een in Finland gevestigd ' open-end '-beleggingsfonds.

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015

ECLI:NL:HR:2013:1774. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/04717

Reactie op prejudiciële vraag 19/00104

Belangrijk advies A-G bij Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap gevestigd op Curaçao

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Bijlage: Presentatie van de NOB, gehouden op 4 juli 2016

Fiscale aspecten bij opzetten van een vastgoedfonds Zorginstellingen en vennootschapsbelasting

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Fiscale aandachtspunten bij de structurering van Investeringsfondsen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Date de réception : 01/12/2011

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Insinger de Beaufort Income Plus Fund

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

De (ir)relevantie van de inhoudingsplicht voor de objectieve vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling

De fiscale behandeling van portfoliodividenden bij niet-ingezetenen na de arresten Miljoen, X en Société Générale: enkele kanttekeningen

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund

Het verrekenen van buitenlandse dividendbelasting

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

JJJ. de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs INTERNATIONALE ASPECTEN VAN DE FORFAITAIRE RENDEMENTSHEFFING

Datum van inontvangstneming : 11/06/2015

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast

Tweede Kamer der Staten-Generaal

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

Inhoudsopgave Introductie De bronnen van het IBR en de samenhang daartussen

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

JJJ. de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

Instelling. Onderwerp. Datum

Datum van inontvangstneming : 21/11/2016

Uitzondering op 90%-eis voor kwalificerend buitenland

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het terugkrijgen van buitenlandse dividendbelasting

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2681

Hoge Raad der Nederlanden. Arrest. Derde Kamer. Nrs. 09/00296 en 09/ september 2010

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Instituut Financieel Management

Bachelorthesis Fiscale Economie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Dubbele winst bij verliezen Rechtpraak Hoge Raad biedt nieuwe kansen over de grens

Reactie op prejudiciële vraag 17/01256

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

Spoedreparatie in de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage

Directoraat-generaal Belastingdienst, Cluster Fiscaliteit. Besluit van 26 april 2013, nr. DGB 2013/201M

Schriftelijk overleg over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet ter versterking van de positie van leveranciers uit het mkb

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

O^/ O9ÖOCQ S. Edelhoogachtbaar College, 1. Inleiding

Datum van inontvangstneming : 13/09/2012

Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Wet op de dividendbelasting 1965

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Brondatum:

Naar aanleiding van uw brief van 6 juni 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

Transcriptie:

!i2jj -JIJ III de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EN DEN HAAG Amsterdam, 26 september 2016 Betreft: Schriftelijke opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs bij de prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 augustus 2016, nrs. 15/6759 tot en met 15/6762 en nrs. 12/29, 12/ 30 en 12/152 tot en met 12/154, uw kenmerk 16/03954 en 16/03955 Edelhoogachtbaar College, De Nederlandse Orde van I3elastingadviseurs (hierna: de Orde) heeft met belangstelling kennis genomen van liet verzoek om schriftelijke opmerkingen in te dienen bij bovengenoemde prejudiciële vragen. De Orde geeti hierbij graag gehoor aan dit verzoek. inleidende opmerkingen Bronheffingen op dividendbetalingen verricht vanuit de Europese Unie liggen Luropeesrechtelijk al ruim een decennium onder vuur. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) vloeit voort dat het lidstaten in beginsel niet is toegestaan om buitenlandse aandeelhouders zwaarder te belasten dan vergelijkbare binnenlandse aandeelhouders, tenzij het nadelige effect van deze discriminerende heffing op basis van liet toepasselijke belastingverdrag in de woonstaat van de aandeelhouder wordt geneutraliseerd, bijvoorbeeld omdat de bronheffing in de woonstaal verrekend kan worden. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor Europese aandeelhouders, maar ook voor aandeelhouders gevestigd buiten de Europese Unie. In de onderhavige zaken staat de vraag centraal hoe moet worden vastgesteld oi en zo ja onder welke omstandigheden cii in hoeverre, een buitenlands beleggingsfonds op basis van Europees recht gerechtigd is tot een teruggave van Nederlandse dividendbelasting. 1-let antwoord op deze vraag valt naar de mening van de Orde niet eenduidig uit de rechtspraak van het HvJ EU en van uw Raad af te leiden. De Orde meent daarom dat het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU aangewezen is. De Orde hecht er in dit verband aan het volgende te benadrukken. Ondanks dat de jurisprudentie zich op het vlak van bronheffingen al lange tijd ontwikkelt, bestaan er in de praktijk nog steeds tal van vragen waarop dc jurisprudentie geen duidelijk antwoord geeft. Tevens is onzekerheid ontstaan over de verhouding van eerdere rechtspraak van uw Raad tot meer recente de Muiderpoort. Sarphatistraat 500, 1018 AV Amsterdam, Postbus 2977, 1000 cz Amsterdam Tel. (020) 514 1880, Fax (020) 514 1889, E-mail: noh@nob.net, interuet: www.nob.net, THAN: NL73 ABNA 0450 0450 05, KvK nr. 40531315

vaak JiQLPi rechtspraak van liet l-lvj EU. De kwesties die in de onderhavige zaken aan de orde zijn, zijn hier een duidelijk voorbeeld van. Het gevolg is grote rechtsonzekerheid voor buitenlandse beleggingsfondsen. Zij zien zich hierdoor genoodzaakt de kostbare en tijdrovende gang naar de rechter te maken. Hoewel de Orde geen exacte gegevens voorhanden heeft, blijkt in de praktijk dat buitenlandse beleggingsfondsen over de afgelopen tien jaar op grote schaal teruggaafverzoeken hebben ingediend, waarbij de teruggevraagde bedragen per beleggingsfonds variëren van enkele duizenden tot soms enkele miljoenen euro s en waarop tot op heden nog niet definitief is beslist. Het betreft een waaier aan verschillende typen beleggingsfondsen, die niet alleen binnen de Europese Unie, maar regelmatig ook daarbuiten gevestigd zijn. De Rechtbank spreekt in dit verband over 1 500 lopende zaken, welk aantal mogelijk zou kunnen oplopen tot 4500. Alhoewel de feiten op detailniveau kunnen verschillen, zijn bij vrijwel al deze zaken op hoofdlijnen dezelfde rechtsvragen aan de orde. Gezien het bovenstaande is de Orde met de Rechtbank van mening dat het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is om snel en duidelijk antwoord op deze vragen te verkrijgen, zodat in ieder geval in een groot aantal, soms langlopende, zaken een definitieve beslissing kan worden genomen. Prej udiciële vragen Rechtbank Zeeland-West-Brabant Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 1 augustus 2016 in een tweetal zaken prejudiciële vragen gesteld aan uw Raad omtrent de juistheid van de vergelijkingsmaatstaf zoals aangelegd in de uitspraak van uw Raad van 10juli 2015, nr. 14/03956. Hierna volgt omwille van de leesbaarheid de letterlijke tekst van de voorgelegde vragen. Prejudiciële vraag 16/03955 1. Ziet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10juli 2015, nr. 14/03956, ECLI:NL:HR:20l5:l777, BNB 2015/203, namelijk dat een in liet buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingspl ichtig is voor de dividendbelasting?; 2. Zo neen, is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?; Prei udiciële vraag 16/03954 1. Ziet delloge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10juli 2015, nr. 14/03956, ECLI:NL:l-IR:2015:1777, BNB 2015/203, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting? Voor liet geval uit de antwoorden van de 1-loge Raad volgt dat in liet kader van de vergelijkbaarheidstoets ook wordt toegekomen aan de vraag of aan cle wettelijke eisen voor de FBI wordt voldaan: 2. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingsthnds niet aannemelijk maakt dat aan de in de Wet Vpb neergelegde criteria voor de zogenoemde aandeelhouderseis wordt voldaan, betekent dit dan zonder meer dat dat fbnds niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi? 2

aan i2tpi 3. Indien niet aan de uitdelingseis zou worden voldaan maar het heffingsregirne van het land van vestiging van het beleggingsfonds inhoudt dat (een deel van) de winst van het beleggingsfonds bij de aandeelhouders wordt belast als ware die uitgekeerd, is dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets sprake van een situatie die gelijkgesteld kan worden aaii die waarin wel aan de uitdelingseis is voldaan? 4a. Kaii naar Nederlands recht slechts worden voldaan aan de uitdelingseis indien een beleggingsfonds (wettelijk of statutair) verplicht is zijn winsten door uit te delen? Indien vraag 4a bevestigend wordt beantwoord: 4b. Indien een in liet buitenland gevestigd beleggingsfonds wel feitelijk aan de uitdelingseis voldoet (zonder dat er een wettelijk of statutaire verplichting tot dooruitdeling was), is dat dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets voldoende om vergelijkbaar te zijn met een Nederlandse fbi op liet punt van de uitdelingseis? 5. Dient de beoordeling of in kwantitatieve zin de uitdelingseis wordt voldaan in het kader vaii de vergelijkbaarheidstoets, te geschieden naar strikt Nederlandse maatstaven of kan bij die beoordeling rekening worden gehouden met winst die niet is uitgekeerd maar naar Duitse maatstaven wel geacht wordt te zijn uitgekeerd? Schriftelijke opmerkingen bij prejudiciële vraag 16/03955 Vraag 1 Op 10 juli 2015 besliste uw Raad dat buitenlandse beleggingsfondsen die dividendinkomen ontvangen uit Nederlandse portfoliobeleggingen in principe niet vergelijkbaar zijn met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen (fbi s) en daarom geen recht hebben op een teruggaaf van de te hunnen laste ingehouden Nederlandse dividendbelasting (nr. 14/03956). Een teruggaaf zou in strijd komen met het aan liet Nederlandse ibi-regirne ten grondslag liggende uitgangspunt vaii fiscale neutraliteit tussen buitenlandse portibliobeleggers die direct investeren in Nederlandse aandelen en buitenlandse portibliobeleggers die via een beleggingstbnds indirect iiivesteren in Nederlandse aandelen. De Rechtbank heeft echter terecht geconstateerd dat naar aanleiding van de naderhand gewezen arresten Miljoen, X en Société Générale (llvj EU 17 september 2015, C-l0/14, C-14/l4 en C 17/14) vragen rijzen bij de uitspraak van uw Raad van 10juli 2015, nr. 14/03956. De reden is dat uit dc genoemde arresten volgt dat ook buitenlandse portibliobeleggers die direct investereii in Nederlandse aandelen over hun Nederlandse dividenden niet noodzakelijkerwijs aan (volledige) Nederlandse helling zijn onderworpen. 1-lierdoor kan de vraag worden gesteld in hoeverre het door uw Raad gehanteerde argument van fiscale neutraliteit nog steeds valide is. In de praktijk is hierdoor rechtsonzekerheid ontstaan. Mede gezien de omvang van de financiële belangen brengt deze onzekerheid met zich dat buitenlandse beleggingsfondsen er op grote schaal voor kiezen om ter behoud van recht hun bestaande teruggaafverzoeken niet in te trekken. Hierdoor zien buitenlandse beleggingsfbndsen zich genoodzaakt tot het voeren van tijdrovende en kostbare procedures, die achteraf bezien mogelijk niet nodig blijken te zijn. Dit acht de Orde geen wenselijke situatie. Naar de mening van de Orde is liet van belang dat zo snel mogelijk absolute duidelijkheid wordt verschaft over de vraag of, en zoja onder welke voorwaarden, een buitenlands beleggingslhnds recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting, mede gelet op hel 3

iplbj grote aantal teruggaafverzoeken dat door buitenlandse beleggingsfondsen tot nu toe is ingediend en de hiermee gepaard gaande (financillc) belangen. Om die reden geeft de Orde in overweging het rechtsoordeel in de uitspraak van uw Raad van 10juli 2015, nr. 14/03956, te bezien in het licht van de naderhand gewezen jurisprudentie door het [-lvj EU en prejudiciële vragen te stellen aan het 1 lvj EU. De Orde meent dat deze vragen betrekking zouden kunnen hebben op de mate waarin buitenlandse beleggingsfondsen aan de Nederlandse f bi-voorwaarden, zoals de dooruitdelingseis en de aandeelhouderstoets, moeten voldoen. Tot slot zouden naar de mening van de Orde de vragen betrekking kunnen hebben op de mate waarin het relevant is dat de Nederlandse dividendbelasting geheel of gedeeltelijk verrekend kan worden op het niveau van het beleggingsfonds, dan wel op het niveau van de achterliggende aandeelhouders. Vraag 2 Indien ook binnenlandse particulieren beleggen in het in het buitenland gevestigde fonds, dient de vergelijkingsmaatstaf met betrekking tot deze binnenlandse particulieren naar de mening van de Orde anders te zijn dan de maatstaf die uw Raad heeft aangelegd in de uitspraak van 10juli 2015. nr. 14/03956. Indien namelijk geen restitutie van de ten laste van het in het buitenland gevestigde beleggingsfonds geheven Nederlandse dividendbelasting plaats zal vinden, dan is de Nederlandse belastingdruk die deze binnenlandse particulieren uiteindelijk ervaren zeer waarschijnlijk hoger dan dat deze zou zijn geweest als de binnenlandse particulieren direct in Nederlandse aandelen hadden belegd, dus zonder tussenkomst van het buitenlandse beleggingsfonds. Bij directe investering zouden zij immers de Nederlandse dividendbelasting kunnen verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting, met een teruggavemogelij kheid md ien de Nederlandse dividendbelasting meer bedraagt. Indien de Nederlandse particulieren beleggen via een buitenlands beleggingsfonds, kunnen zij de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting. Aangenomen dat het buitenlandse beleggingsfonds vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi, strookt dit niet met de ratio van de fbi regeling, waarbij het geen verschil mag maken of een particulier belegt door middel van een beleggingsvehikel of dat er sprake is van direct beleggen. De Orde wijst in dit verbaiid ook op de aantekening in Vakstudie-Nieuws bij deze zaak (V-N 2016/43.14): Ook in deze zaak wil de rechtbank weten of de 1-loge Raad reden ziet om terug te komen op zijn arrest van 10juli 2015, nr. 14/03956, V-N 2015/36.14, BNB 2015/203. Mocht dit niet het geval zijn, dan wil de rechtbank weten in hoeverre het verschil maakt dat er ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het buitenlandse beleggingsfonds. De gedachte achter deze vraag is dat er in dat geval bij de particuliere aandeelhouder wel een compenserende heffing kan plaatsvinden, zodat het niet-teruggeven van de ingehouden dividendbelasting aan het buitenlandse lbnds uiteindelijk tot dubbele heffing kan leiden. Wat ons betreft zou dit inderdaad verschil moeten maken. Dat kan naar onze mening ook impliciet worden afgeleid uit r.o. 3.2 van het arrest BNI3 2015/203. Daarin acht de I-Eoge Raad het namelijk doorslaggevend dat de door het buitenlandse fonds uitgekeerde winsten niet aan dividendbelasting zijn onderworpen en dat Nederland evenmin een heffingsrecht heeft over de inkomsten van de in het buitenland wonende aandeelhouders van het beleggingslbnds. 1-let is dus de Nederlandse onderworpenheid van de dooruitdeling die cruciaal is, en het ontbreken daarvan is voor de 1-loge Raad voldoende om te beslissen dat er geen recht bestaat op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aan het buitenlandse lbnds. Naar onze mening betekent dit a fortiori dat, voor zover binnenlandse particuliere aandeelhouders 4

ij2jj participeren in het in het buitenland gevestigde beleggingsfonds, er wel sprake is van Nederlandse onderworpenheid en er prima facie dus wel sprake kan zijn van een belemmering (zie ook onze aantekening in V-N 20 15/36.14). De Orde onderschrijft deze visie van de redactie van onderhavige vraag bevestigend moet worden beantwoord. Vakstudie-Nieuws en meent dat de Schriftelijke opmerkingen bij prei udiciële vraag 16/03954 Vraag 1 De Orde volstaat hier graag met een verwijzing naar de opmerkingen hiervôôr bij vraag 1, onder prejudiciële vraag 16/03955, die hier eveneens van toepassing zijn. Vraag 2 Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de Nederlandse fbi was bedoeld om te functioneren als een investeringsvehikel dat particuliere investeerders in staat zou stellen om een potentieel hoger rendement op de investeringen te ontvangen door de samenvoeging van kapitaal en de mogelijkheid om risico s te spreiden. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingslbnds niet aannemelijk maakt dat aan de in de Wet Vpb neergelegde criteria voor de zogenoemde aandeelhouderseis wordt voldaan, zou dit naar de mening van de Orde niet tot gevolg moeten hebben dat een fonds zonder meer niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde in. De aandeelhouderseis heeft een antimisbruikkarakter, het voorkomen van misbruik van het fbi-regime door Nederlandse aandeelhouders in bijvoorbeeld concernverband. Een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds is niet aan het fbi-regime onderworpen en er kan dus ook geen misbruik worden gemaakt van het fbi-regime. Derhalve wordt niet aan de ratio van deze voorwaarde voldaan. 1-loe dan ook is de aandeelhouderstoets als antimisbruikbepaling bezien vanuit de jurisprudentie van het HvJ EU disproportioneel. Het feit dat een buitenlands beleggingsibnds niet vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi vanwege cle aandeelhouderstoets, bijvoorbeeld omdat geen sprake is van gespreid aandeelhouderschap of liet fonds niet gereglementeerd wordt door een financiële toezichtliouder en haar aandelen evenmin zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, brengt naar de mening van de Orde nog niet automatisch met zich dat sprake is van misbruik in Luropeesrechtelijke zin. De genoemde eisen fungeren slechts als saib harbour. Naar de mening van de Orde zouden buitenlandse beleggingsfondsen alleen in geval van kunstmatige constructies de teruggaafrege Ii ng casu quo de afdrachtsverm indering kunnen worden ontzegd. 1)e Orde erkent echter dat dc juistheid van bovenstaande uitleg niet boven redelijke twijfel is verheven. De Orde meent daarom dat deze kwestie aan het 1-lvi EU dient te worden voorgelegd. Zie bijvoorbeeld llvj EG 17juli 1997, C-28/95 (Leur-Bloem), punt 44. Zie ook Conclusie A-G Wattel van 19 maart 2015, nr. 14/03956, punt 529. 5

!i2tpi Vraag 3 tot en met 5 1-let doel van de dooruitdelingseis is in essentie gelegen in fiscale neutraliteit tussen direct en indirect beleggen. Zonder dooruitdelingseis zou heffing over het beleggingsinkornen kunnen worden uitgesteld door dit inkomen op het niveau van de fbi op te potten, terwijl een directe belegger op het moment dat deze beleggingsinkornen geniet in beginsel wel in de Nederlandse heffing kan worden betrokken. Volgens de Orde is het echter de vraag in hoeverre de dooruitdelingseis met de invoering van box 3 in de inkomstenbelasting in 2001 nog een wezenlijk onderscheidend criterium vormt. Deze vraag klemt te meer gelet op de invoering van de regeling inzake de afdrachtsverrnindering in 2008. Het effect van deze regeling is namelijk dat zolang een fbi geen dividend dooruitdeelt, er bij gebreke aan heffingsgrondslag in de dividendbelasting geen aanspraak kan worden gemaakt op de afdrachtsverrnindering. In de techniek van de afrachtsverrnindering ligt derhalve al besloten dat een fbi haar beleggingsinkornen niet onbelast kan oppotten. De eis dat een fbi desondanks toch binnen acht maanden moet dooruitdelen, is daarom niet langer noodzakelijk om het doel van dc regeling, fiscale neutraliteit, te waarborgen. Tot slot is met het arrest van het HvJ EU van 17 september 2015, C-l0/14, Miljoen, de noodzaak van dooruitdeling nog verder op de achtergrond geraakt. De Orde verwijst hierbij naar de opmerkingen hiervéér bij vraag 1. De Orde is dan ook van mening dat de dooruitdelingseis thans geen wezenlijk onderscheidend criterium meer vormt (in dezelfde zin: Van Horzen in zijn commentaar bij Rechtbank Zeeland-West Brabant, 5 maart 2013, nr. 12/00261, NTFR 2013/1581). Of er in het buitenland ook daadwerkelijk heffing bij de achterliggende aandeelhouders plaatsvindt, is naar de mening van de Orde niet relevant. Immers, ook in zuiver Nederlandse verholidingen is de terliggaafregeling (onder het regime zoals dat gold tot 2008) respectievelijk de afdrachtsverrnindering (onder het regime zoals dat geldt vanaf 2008) ook niet steeds afhankelijk van de mate van heffing bij de achterliggende aandeelhouders. Of het beleggingsinkomen bij dooruitdeling belast wordt, is een zaak van de sta(a)ten waar het buitenlandse beleggingsfonds en de aandeelhouders gevestigd respectievelijk woonachtig zijn. 2 De Orde erkent echter dat de juistheid van bovenstaande uitleg niet boven redelijke twijfel is verheven. De Orde meent daarom dat deze kwestie aan het l-lvj EU dient te worden voorgelegd. 1-loogachtend, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs rnrf1. l-lcrreveld voorzitter Commissie Prej ud iciële Vragen 2 Een voorbeeld is de situatie waarbij een Nederlandse particuliere belegger per saldo geen divideridbelasting en inkomstenbelasting is verschuldigd over zijn (Ibrfaitaire) rendement, bijvoorbeeld omdat de waarde van de aandelen het heffingsvrije vermogen niet overstijgt. 6