NEDERLANDSE VERENIGING VOOR STRALINGSHYGIËNE. foniserende STRALiNG EN HET BEROEPSRISICO

Vergelijkbare documenten
Dosisbegrippen stralingsbescherming. /stralingsbeschermingsdienst SBD-TU/e

Radioactiviteit enkele begrippen

5,5. Samenvatting door een scholier 1429 woorden 13 juli keer beoordeeld. Natuurkunde

Hoofdstuk 5 Straling. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

RICHTLIJN ZWANGERSCHAP EN IONISERENDE STRALING

Hoofdstuk 5 Straling. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Hoofdstuk 9: Radioactiviteit

Stralingsbeschermingsdienst SBD-TU/e 1

PROCEDURE V1. APR 2017

Samenvatting Natuurkunde Ioniserende straling

Nationale instelling voor radioactief afval en verrijkte splijtstoffen. informatiefiche RADIOACTIVITEIT, EEN INLEIDING

Risico s en maatregelen bij stralingsongevallen

Radioactiviteit. Jurgen Nijs Brandweer Leopoldsburg APB Campus Vesta Brandweeropleiding

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Ioniserende straling - samenvatting

Straling. Onderdeel van het college Kernenergie

Registratie-richtlijn

Samenvatting H5 straling Natuurkunde

Werken met radioactieve straling

IONISERENDE STRALING. Deeltjes-straling

Samenvatting. Blootstelling

Grootheden en eenheden TMS MR & VRS-d Stijn Laarakkers

Samenvatting Natuurkunde Domein B2

Basiskennis inzake radioactiviteit en basisprincipes van de stralingsbescherming

Gezondheids effecten. van ioniserende straling. Stralingsbeschermingsdienst SBD-TU/e

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

RADIOACTIEF VERVAL. Vervalsnelheid

Stralingsveiligheid niveau 5

Detectie TMS MR & VRS-d Stijn Laarakkers

- U zou geslaagd zijn als u voor het oefenexamen totaal 66 punten of meer behaalt (dus u moet minimaal 33 vragen juist beantwoorden).

Fysische grondslagen radioprotectie deel 2. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

Fysische grondslagen radioprotectie deel 1. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

1 Wisselwerking en afscherming TS VRS-D/MR vj Mieke Blaauw

Radioactiviteit werd ontdekt in 1898 door de Franse natuurkundige Henri Becquerel.

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hoofdstuk 1: Radioactiviteit

- KLAS 5. c) Bereken de snelheid waarmee een elektron vrijkomt als het groene licht op de Rbkathode

1 Uit welke deeltjes is de kern van een atoom opgebouwd? Protonen en neutronen.

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

H8 straling les.notebook. June 11, Straling? Straling: Wordt doorgelaten of wordt geabsorbeerd. Stralingsbron en straling

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Fysische grondslagen radioprotectie deel 1. dhr. Rik Leyssen Fysicus Radiotherapie Limburgs Oncologisch Centrum

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Opleiding Stralingsdeskundigheid niveau 3. Kernenergiewetgeving deel 1

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

PositronEmissieTomografie (PET) Een medische toepassing van deeltjesfysica

Wisselwerking. van ioniserende straling met materie

Opgave 4 Het atoomnummer is het aantal protonen in de kern. Het massagetal is het aantal protonen plus het aantal neutronen in de kern.

Alfastraling bestaat uit positieve heliumkernen (2 protonen en 2 neutronen) met veel energie. Wordt gestopt door een blad papier.

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Bestaand (les)materiaal. Loran de Vries

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Opgave 4 Het atoomnummer is het aantal protonen in de kern. Het massagetal is het aantal protonen plus het aantal neutronen in de kern.

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

B-werknemer: Andere blootgestelde werknemer dan een A-werknemer.

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Begripsvragen: Radioactiviteit

Toezichthouder Stralingsbescherming. Oefenvragen

NATUURKUNDE. a) Bereken voor alle drie kleuren licht de energie van een foton in ev.

DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER. Mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Naam: Klas: Repetitie Radioactiviteit VWO (versie A)

1 Atoom- en kernfysica TS VRS-D/MR vj Mieke Blaauw

Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (tekst geldig vanaf )

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

REGELING VERWERKEN EN AFVOEREN VAN RADIOACTIEF AFVAL

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

p na = p n,na + p p,na p n,na = m n v 3

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Opleiding Stralingsdeskundigheid niveau 3 / 4B. Dosimetrie, deel 1. introductie dosisbegrip. W.P. Moerman

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Leids Universitair Medisch Centrum

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Hoeveel straling krijg ik eigenlijk? Prof. dr. ir. Wim Deferme

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Welk van onderstaande schakelingen is geschikt om de remspanning te meten?

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Algemeen. Cosmic air showers J.M.C. Montanus. HiSPARC. 1 Kosmische deeltjes. 2 De energie van een deeltje

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 19, eerste lid, 21, 29, 30, tweede lid, 31 en 32 van de Kernenergiewet

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER. Mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Examen VWO. natuurkunde 1,2 Compex. Vragen 1 tot en met 12. In dit deel van het examen staan vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Inleiding stralingsfysica

Overwegende, dat van bovengenoemde vergunning geen gebruik meer zal worden gemaakt;

Arbo & Milieu. Met het oog op veilig werken! Y Arbo & Milieu. Stralingsbeschermingseenheid. Zwangerschap & Straling

Röntgenstraling. Medische beeldvorming

Transcriptie:

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR STRALINGSHYGIËNE foniserende STRALiNG EN HET BEROEPSRISICO VEEL GESTELDE VRAGEN NVS-PUBLICATIE NR 6 (1985)

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR STRALINGSHYGIËNE IONISERENDE STRALING EN HET BEROEPSRISICO VEEL GESTELDE VRAGEN NVS-PUBLICATIE NR. 6 (1985)

De Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS) is opgericht op 4 februari 1960 als wetenschappelijke vereniging met als doel * het bevorderen van de wetenschappelijke bestudering van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen straling * het bevorderen van de toepassing van de verworven kennis en inzichten over stralingshygiëne in de praktijk. De NVS tracht haar doelstelling te bereiken door * het organiseren van wetenschappelijke vergaderingen * het in studie nemen van onderwerpen die verband houden met de bescherming tegen straling * het stimuleren van de onderlinge uitwisseling van kennis tussen deskundigen die werkzaam zijn op het gebied van stralingshygiëne * het verzorgen van studiebijeenkomsten en nascholingscursussen * het openbaar maken van verslagen van wetenschappelijke vergaderingen en het uitgeven van vaktechnische publicaties en artikelen Stralingshygiëne - ook vaak aangeduid als Stralingsbescherming of Health Physics - is een interdisciplinair vakgebied. De vereniging telt onder haar leden dan ook deskundigen op velerlei terrein, waaronder natuurkundigen, biologen, geneeskundigen, scheikundigen, technologen, juristen en veiligheidskundigan. De NVS beoogt de Nederlandse deskundigen samen te brengen die werkzaam zijn op het gebied van stralingshygiëne of op gebieden die hiermee in nauwe betrekking staan. De vereniging staat ook open voor buitenlandse deskundigen. De vereniging geeft een bulletin uit genaamd NVS-NIEUWS. De inhoud bestaat onder meer uit : - berichten over actuele gebeurtenissen en wetenswaardigheden uit het vakgebied - aankondigingen, recensies van publicaties en boeken - aankondigingen van nationale en internationale congressen, symposia, cursussen e.d. - vaktechnische artikelen - teksten van voordrachten tijdens wetenschappelijke vergaderingen. De vereniging verzorgt ook de uitgave van de reeks NVS-PUBLICATIES waarin thema-nummers verschijnen over fundamentele of actuele onderwerpen. In de reeks NVS-PUBLICATIES zijn verschenen : 1. Stralingshygiëne en maatschappij: Een risico in perspectief (1980) 2. Inventarisatie Radiologisch Werk in Nederland (1982) 3. Dosimetric bij inwendige besmetting volgens het ICRP-30 model (1984) 4. Categorie indeling van personen die beroepshalve aan straling worden blootgesteld (19P4) 5. Biologische gevolgen van straling, risicofactoren (1985) 6. Ioniserende straling en het beroepsrisico (1985) NVS-PUBLICATIES kunnen worden besteld bij het secretariaat. Verdere inlichtingen over de vereniging zijn verkrijgbaar bij het secretariaat : Ir. Chr.J. Huyskens Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne Postbus 662-5600 AR Eindhoven Tel. 040-473355/472075

Voorwoord In de Verenigde Staten is enkele jaren geleden door de toezichthoudende overheidsinstanties tezamen met werkgevers en werknemers een informatieve brochure over de risico's van het werken met ioniserende straling opgesteld. Deze lijst had de vorm van een vraag en antwoord. De vragen waren aan de praktijk ontleend. Het idee van de Amerikaanse brochure sloeg bij een van ons (JR) aan. Na overleg met de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne gingen wij aan het werk. Al snel kwamen we tot de conclusie dat een volledige herschrijving, dus in feite het maken van een nieuwe brochure, ons, en naar wij hoopten ook de toekomstige lezers, het meest aansprak. De opzet van "u vraagt" en "wij proberen te antwoorden" hebben we echter gehandhaafd. Aangezien deze brochure tevens dient om het afscheid uit de actieve "stralingsbeschermingsdienst" van een van ons (JR) te markeren, was de beschikbare voorbereidingstijd kort. Naar wij hopen heeft dat desondanks geleid tot een correct en goed leesbaar verhaal. Op deze plaats willen we dankbaar melding maken van de nuttige suggesties van Drs. A.W. van Weers, Ir. Chr.J. Huyskens en Dr. H.A. Selling. Mensen die met stralingsbronnen werken stellen praktische vragen. Wij hopen in de praktijk bruikbare antwoorden gegeven te hebben. J.A.M.M. Kops W.F. Passchier J. Rosendaal Bij de tweede druk Tot onze verrassing bleek er voor onze brochure grote belangstelling. Kennelijk bestaat er ook buiten de kring van stralingsdeskundigen, veiligheidskundigen en bedrijfsartsen behoefte aan antwoorden op vragen over het risico van het werken met ioniserende stralingsbronnen. Deze tweede druk is nagenoeg geheel gelijk aan de eerste. Enkele kleine type- en taalfouten zijn verbeterd. Voor suggesties en kritiek naar aan.eiding van deze brochure houden wij ons aanbevolen. De schrijvers januari 1986

INHOUDSOPGAVE Pag. 1. Inleiding 1 2. Ioniserende straling algeaeen 2 2.1. Wat is ioniserende straling? 2 2.2. Hoe komt ioniserende straling voor? 2 2.3. Welke soorten straling zijn er? 3 2.4. Wat zijn de verschillen van deze soorten straling? 3 2.5. Hoe meet men ioniserende straling? 4 2.6. Welke grootheden en eenheden worden gebruikt? 8 3. Biologische gevolgen 11 3.1. Wat verstaat men onder risico? 11 3.2. Wat zijn de mogelijke gevolgen van de blootstelling 11 aan ioniserende straling voor de gezondheid? 3.3. Wat is een dosis-effect relatie? 11 3.4. Wat verstaat men onder acute effecten? 12 3.5. Wat verstaat men onder late effecten? 12 3.6. Wat verstaat men onder erfelijke gevolgen? 12 3.7. Naar welke gevolgen gaat onze grootste aandacht uit 13 bij de bescherming van de medewerkers? 3.8. Maakt het verschil of de stralingsdosis gedurende 13 korte tijd of verdeeld over langere tijd opgelopen wordt? 3.9. Hoe wordt kanker veroorzaakt door straling? 13 3.10. Indien ik aan straling wordt blootgesteld, betekent 14 dit dan dat ik met zekerheid kanker en kinderen met erfelijke afwijkingen zal krijgen? 3.11. Kun je zien of een geconstateerde kanker door stra- 14 ling is veroorzaak!? 3.12. Hoe groot wordt het risico op kanker als gevolg van 14 een blootstelling aan straling geschat? 3.13. Wat is het risico voor vrouwen die zwanger zijn, als 16 ze blootgesteld worden aan straling? 3.14. Kan een werknemer steriel of impotent worden als ge- 16 volg van een blootstelling aan straling? 4. Toezicht op het toepassen van ioniserende straling 18 4.1. Welke wettelijke regelingen zijn in Nederland voor 18 het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden van belang? 4.2. In welke gevallen en bij welke overheidsinstanties 20 moet vernunnig worden aangevraagd voor het gebruiken van radioactieve stoffen, splijtstoffen, ertsen en toestellen die ioniserende straling uitzenden? 4.3. Wat zijn de voornaamste overheidsinstanties die zich 21 bezig houden met het toezicht op de toepassing van ioniserende straling?

5. Principes voor het veilig toepassen van ioniserende 22 straling 5-t. Wat zijn de uitgangspunten voor het veilig toepassen 22 van ioniserende stralingsbronnen? 5.2. Wat verstaat men in dit verband onder rechtvaardi- 22 ging? 5.3. Wat betekent "^lara"? 23 5.4. Welke rol spelen de dosislimieten? 23 5.5. Wat zijn de wettelijke dosislimieten? 24 5.6. Waar-om worden medische bestralingen bij het bepalen 24 van het effectief dosisequivalent van een werknemer buiten beschouwing gelaten? 5.7. Welke bijdragen tot de stralingsdosis moeten alle- 25 maal meegenomen worden bij de toetsing aan de dosislimieten? 5.8. Wat houdt het begrip collectieve dosis in? 25 5.9. Waarom schrijft de wet geen collectieve dosislimiet 25 /oor? 5.10. T? het inzetten van meer personen bij werkzaamheden 26 net stralingsbronnen een middel om het risico te verminderen? 5.1t. Viat houdt het begrip "levensdosis" in? 26 5.12. Is het zinvol om een limiet voor de levensdosis vast 26 te stellen? 5.13. Hoe komen de aanbevelingen voor principes van de 27 stralingsbescherming en in het bijzonder de wettelijke dosislimieten tot stand? 6. Het stralingsrisico in de praktijk 28 6.1. foe v an het stralingsrisico bij het werken met stra- 28 lingsbronnen worden vergeleken met andere beroepsrisico's? 6.2. Zijn er gegevens over de stralingsdocis van werkne- 29 mers in Nederland? 6.3. Wat is de consequentie als een werknemer de dosisli- 30 miet overschrijdt? 6.4. Hoe kan men stralingsrisico's bij de bevolking ver- 30 9elijken met andere risico's? 6.5. Wat is het gemiddelde effectief dosisequivalent van 30 een lid van de Nederlandse bevolking? 7. Trefwoorden 32

IONISERENDE STRALING Dl HET BBROEPSRISIOO 1. Inleiding In deze publikatie wordt informatie verstrekt over de huidige kennis van de gevaren voor de gezondheid, die veroorzaakt worden door de blootstelling aan ioniserende straling. Dit wordt gedaan door toepassing van het systeem van vraag en antwoord. De vragen hoort men regelmatig stellen door werknemers die met of in de buurt van ioniserende stralingsbronnen werken. De publikatie richt zich in eerste instantie tot stralingsdeskundigen, niveau 3, veiligheidskundigen en bedrijfsartsen. Zij zijn veelal aangewezen om de gestelde vragen in eerste aanleg te beantwoorden. Deze brochure kan daarbij een hulpmiddel zijn. De bedoeling is dat deze informatie ertoe bijdraagt dat een beter begrip ontstaat van de aan de straling verbonden risico's. Na de inleiding (Hoofdstuk 1) komen de volgende onderwerpen aan de orde : 2. Ioniserende straling : algemeen. 3. Biologische gevolgen. 4. Toezicht op het toepassen van ioniserende straling. 5. Principes die gelden bij de toepassing van ioniserende straling. 6. Risicovergelijking met andere beroepen. 7. Trefwoorden. Nadere informatie over ioniserende straling en het ermee verbonden beroepsrisico is verkrijgbaar bij : a. Uw eigen stralingsdeskundige. b. Indien aanwezig, bij uw stralingsbeschermingsdienst. c. Districtshoofden Arbeidsinspectie. d. Directie Stralenbescherming, Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. e. Kernfysische Dienst, Directoraat-Generaal van de Arbeid, Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. f. Bij het Secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne, Postbus 662, 5600 AR Eindhoven, tel. 040-473355. 1

2. Ioniserende straling algemeen 2.1. Wat is ioniserende straling? Ioniserende straling is een verzamelnaam voor een aantal uiteenlopende fysische verschijnselen. Zowel (hoogenergetische) elektro-magnetische golven als geladen en ongeladen kerndeeltjes met een hoge energie behoren ertoe. Het gemeenschappelijke van al die vormen van ioniserende straling is het optreden van ionisatie bij wisselwerking met materie. Ionisatie is het vrijmaken van één of meer elektronen van e?;, atoom of molecuul, waarbij een positief geladen ion achterblijft. 2.2. Hoe komt ioniserende straling voor? Ioniserende straling bereikt de aarde vanuit het heelal, de zogenoemde kosmische ioniserende straling. Verder wordt ioniserende straling uitgezonden door radioactieve stoffen en door stralingstoestellen. De kosmische straling en van nature op aarde voorkomende radioactieve stoffen noemt men natuurlijke bronnen. De overige zijn kunstmatige bronnen. Over radioactieve stoffen en stralingstoestellen nog het volgende. - Radioactieve stoffen De meeste in de natuur voorkomende elementen hebben een stabiele atoomkern. Van enkele elementen, zoals uranium en thorium, is de atoomkern echter niet stabiel. Onder uitzending van ioniserende straling wordt een ander stabiel element of een ander radioactief element gevormd. In het laatste geval treedt opnieuw radioactief verval op totdat uiteindelijk een stabiel element is gevormd. De snelheid waarmee radioactieve stoffen zich omzetten wordt gekarakteriseerd door de halveringstijd, dat is de tijd waarin de helft van een radioactieve stof is omgezet. De door een radioactieve stof uitgezonden hoeveelheid straling neemt in de loop van de tijd afy de stralingsbron is echter niet uitschakelbaar. Na 1945 is men erin geslaagd om stabiele atoomkernen in een reactor of een cyclotron om te zetten in instabiele; op die wijze produceert men de kunstmatige radioactieve stoffen. - Toestellen die ioniserende straling uitzenden Wanneer in een geëvacueerde buis een hoge elektrische spanning wordt opgewekt, zullen elektronen daardoor tussen de negatieve elektrode {de kathode) en de positieve elektrode (de anode) versneld worden. Worden deze elektronen plotseling afgeremd, dan wordt een deel van de bewegingsenergie van de elektronen omgezet in ioniserende straling (röntgenstraling). In röntgenapparatuur maakt men daarvan gebruik. In andere gevallen, bv. televisiebuizen, treedt röntgenstraling op als bijverschijnsel. Bij het uitschakelen van de apparatuur stopt de uitzending van ioniserende straling. 2

Wat voor soorten straling zijn er? De belangrijkste soorten straling zijn Alfa straling Kernen van het element helium (bestaande uit 2 protonen en 2 neutronen) uitgezonden door een atoomkern. Alfastraling wordt voornamelijk uitgezonden door zware radioactieve elementen, zoals uranium, radium, thorium, plutonium. Neg. bèta straling Elektronen uitgezonden door een atoomkern. Daarbij gaat in de atoomkern een neutron over in een proton. Pos. bèta straling Positronen uitgezonden door een atoomkern. Daarbij gaat in de atoomkern een proton over in een neutron. Een positron heeft dezelfde massa als een elektron maar een tegengestelde lading. Als een uitgezonden positron tot stilstand is gekomen zal het zich met een atomair e- lektron omzetten in elektromagnetische straling (annihilatie). Neutronenstraling Een neutron is een kerndeeltje met ongeveer dezelfde massa als een proton, maar zonder lading. Neutronen ontstaan bij kernreacties b.v. bij het splijten van zware atoomkernen als uranium. Gammastraling Elektromagnetische straling, die door een atoomkern uitgezonden wordt. Röntgenstraling Elektromagnetische straling, die ontstaat bij de afremming van versnelde e- lektronen. Wat zijn de verschillen van deze soorten straling? Stralings soort Aard van het deeltje Ioniserend vermogen Doordringingsdiepte in lucht / weefsel Alfa zware pos. geladen deeltjes zeer groot 4 cm 0,04 mm Bèta + Bèta - lichte pos. of neg, geladen deeltjes groot meters afhank* energie 0,1-9 mm afhank, energie Gamma Röntgen elektromagn. straling gering groot (m) groot <m) Neutronen zware neutrale deeltjes geen, wel indirecte ionisatie groot (m) groot (m)

Onder ioniserend vermogen wordt verstaan het vermogen tot ionisatie (zie 2.1). Bij röntgen- en gammastraling werkt het vrijgemaakte elektron op zijn beurt ook ioniserend met een groot ioniserend vermogen. Neutronenstraling draagt energie over aan atoomkernen; deze geven daardoor plaatselijk ionisaties en hebben een zeer groot ioniserende vermogen. Hoe aeet Hen ioniserende straling? Dit hangt af van de soort straling die moet worden gemeten. Tevens is van belang of men het stralingsniveau op een bepaalde plaats wil meten (omgevingsmetingen) of dat men wil vaststellen hoeveel straling iemand tijdens zijn werkzaamheden heeft ontvangen (persoonsdosimetrie). Meetapparatuur voor omgevingsmetingen : - Ionisatiekamer - Geiger-Müller telbuis - Seintillatiedetector Meters voor persoonlijke stralingscontrole : - Thermoluminescentiedosimeter (TLD) - Filmbadge - Zakionisatiemeter - Zakalarmeringsmeter - Ionisatiekamer Ionisat iekaner De werking van de ionisatiekamer is als volgt (zie figuur hieronder) : Door de straling wordt de lucht in de kamer geïoniseerd en ontstaan er (negatieve) elektronen en positieve ionen. Deze deeltjes worden afgevoerd door het spanningsverschil (50-300V) tussen de positieve elektrode en het huis van de ionisatiekamer. Door de kamer loopt dus een elektrische stroom, die kan worden afgelezen op de microampèremeter en waarvan de waarde afhankelijk is van het aartal ionisaties dat per tijdseenheid in de kamer optreedt. Dit aantal ionisaties is afhankelijk van : - de soort straling - de energie van de straling - de intensiteit van de straling Ionisatiekamers worden voornamelijk voor röntgen- en gammastraling gebruikt. Door het toepassen van dun wandmateriaal voor het huis en van hogere spanningen kan ook alfa- en bètastraling worden gemeten.

De ionisatiekamer is gebouwd volgens onderstaand principe lllilll 5lrnli«r liirln gelijk v.-inrd ir nia t e r j ;i,12 ~ j! (.! at ie elektrode f*lt! idmdtf ^1 ^ spanningsbron micron)peremeter Geiger-Müller tel buis De Geiger-Müller telbuis is gebouwd volgens onderstaand principe : ; isolatie geleidend edel gas [ halogeen De constructie van de Geiger-Müller telbuis en de spanning tussen elektrode en huis is zodanig dat de in de buis gevormde elektronen en ionen op hun beurt weer nieuwe ionisaties teweeg brengen. Er ontstaat 20 een lawine van ionisaties, die een pulsvormige stroomstoot in het elektrisch circuit geven. Deze stroompulsen worden elektronisch geteld. Het aantal pulsen is dus een maat voor het aantal stralingsdeeltjes dat in de buis een ionisatie heeft veroorzaakt. Geiger-Müller of GM-buizen worden gebtuikt om gammastraling te meten. Met buizen roet een dunne wand kan ook bètastraling worden gemeten. 5

De vorming van de "ionisatie-lawine" kost tijd, ca. 50 f-.ot 500 vis. Gedurende die tijd kunnen geen andere stralingsdeeltjes worden gemeten; men noemt die tijd de "dode tijd" van de buis. Bij zeer hoge stralingsintensiteiten kan de GM-buis zelfs "dichtslaan" en het teltempo teruglopen. Goede GM-telbuizen zijn daartegen beveiligd; bij overbelasting blijft het telwerk het maximale teltempo aanwijzen. Die uitslag behoeft dus niet altijd de juiste stralingsintensiteit aan te geven. Scintillatiedetector De scintillatiedetector is gebouwd volgens onderstaand principe : W-afscherm ing MgO-reflectcr dynodes tf-bron glasvenster Nol (TU kristal tqtokathode elektronen versterker anode J. versterker ^ naar registratie -* OPP urt gangs impuls Het stralingsgevoelige element in de scintillatiedetector is het natriumjodide kristal. Door het absorberen van gammastraling ontstaan lichtflitsjes (een aantal lichtfotonen). De sterkte van het lichtflitsje, dat is het aantal geproduceerde lichtfotonen, is afhankelijk van de energie die door de straling in het kristal is afgegeven. De lichtflitsjes worden gezien door een lichtgevoelige laag (fotokathode) in een fotoversterkerbuis. Deze fotokathode zendt ten gevolge van het opvallende licht elektronen uit (meer licht, meer elektronen). In de fotoversterkerbuis wordt de elektronenpuls versterkt en daarna met behulp van elektronische apparatuur geregistreerd. De grootte van een elektronenpuls is een maat voor de in het kristal door de straling afgegeven energie, het aantal pulsen voor de intensiteit. Doordat de energie van de (gamma)straling wordt gemeten is het mogelijk onderscheid te maken tussen straling uitgezonden door verschillende radioactieve stoffen. Thermoluminescentiedosismeter (TUV-meter) Kristallen komen door de ioniserende werking van ioniserende straling in een aangeslagen toestand. In sommige kristallen, bv. lithiumfluoride en calciumfluoride, kan die aangeslagen toestand bij kamertemperatuur lang (vele weken) behouden blijven. Wordt het kristal vervolgens verhit tot ongeveer 300*C dan keert het kristal weer naar de grondtoestand terug onder uitzending van licht. Dit licht kan met een fotoversterkerbuis worden omgezet in een elektrische stroom en zo worden gemeten. De hoeveelheid licht is evenredig met de in het thermoluminescerend kristal geabsorbeerde stralingsenergie. 6

TLD-meters worden toegepast in de vorm van kleine kristallen of in de vorm van poeder in een plastic omhulsel. Afbeelding van een TLD-meter, die wordt gebruikt als "stralingsbadge". Filmbadge Een voorbeeld van de opbouw van een filmdosismeter is huis lesxxt M I straling' ca dm 1 urn filters film lichtdicht verpakt. De werking is als volgt : Door de stralingsenergie worden de zilverbromide moleculen in de film ontleedt. De filmkorrels waarin dat is gebeurd, worden door een chemische reactie met een ontwikkelaar donker gekleurd. De mate van zwarting is een maat voor de geabsorbeerde stralingsenergie. Door het toepassen van een combinatie van verschillende typen films en van filters kan een meetresultaat dat niet tezeer afhankelijk is van de energie van de (gamma)straling worden verkregen. Bij bepaling van de stralingsbelasting door gamma- en röntgenstraling ligt de ondergrens voor het dosisequivalent op ca. 0,2 msv (zie 6.2.). De bovengrens wordt bepaald door het bereik van de zwartingsmeter en bedraagt voor hoog-energetische gammastraling ongeveer 50 msv. Hogere waarden zijn via een chemisch-analytische methode te bepalen. Door gebruik van een dunwandige verpakking van de film is het ook mogelijk om bètastraling te meten. Zakionisatiekamer De werking van de zakionisatiekamer berust op het principe van de ionisatiekamer (zie figuur hieronder). Men laadt de meter 7

tevoren opr daarbij komt via de condensator lading op de elektrometer. De beide blaadjes, waarvan er één is vastgezet, bewegen uit elkaar, daar ze eenzelfde lading hebben. Door de ioniserende straling wordt de elektrometer gedeeltelijk ontladen. Het niet vastgezette blaadje beweegt over een schaalverdeling naar het andere blaadje. Via de lenzen kan men de schaal aflezen en zo bepalen aan welke hoeveelheid straling men heeft blootgestaan. Het meetbereik van een zakionisatiekamer, ook wel pendosismeter genoemd, is in het algemeen 2 msv, hoewel er ook uitvoeringen zijn die tot 500 msv gaan. De meter is erg gevoelig voor storingen en lekstromen. Een zakionisatiekamer is als volgt opgebouwd : isolator condensator ^ 'V"f ma ;r><»t iïch* schakelaar Zakalaraeringsaonitor De zakalarmeringsmonitor is een klein formaat stralingsmeter met een GM-buis. Er zijn types die op een toenemende stralingsintensiteit reageren door een toenemende "piep"-frequentie. Andere types geven een pieptoon bij overschrijding van een instelbaar niveau. Dat kan zowel een niveau zijn voor de stralingsintensiteit, als voor de totale hoeveelheid straling waaraan de meter is blootgesteld. Door gebruik te maken van micro-elektronica zijn er thans monitoren die al dergelijke functies in zich verenigen en bovendien nog afleesbaar zijn. Automatische uitlezing en registratie van de gemeten hoeveelheid straling in een computerbestand is mogelijk. Welke grootheden en eenheden worden gebruikt? Activiteit Onder de activiteit van een radioactieve bron wordt verstaan het aantal atoomkernmutaties dat per tijdseenheid in het radioactieve materiaal van de bron plaatsvindt. De eenheid van de activiteit is één atoomkernmutatie per seconde. Deze eenheid wordt becquerel (Bq) genoemd. Vroeger werd de eenheid curie (Ci) gebruikt? 1 Ci - 3,7 x 10 10 Bq. Halveringstijd Of er in een bepaalde atoomkern van een radioactieve stof op een bepaald tijdstip een atoomkernmutatie zal optreden is niet

roet zekerheid te zeggen. Wel is er een voor alle kernen van de stof gelijke kans dat dat gebeurt. Daarom neemt de activiteit van een radioactieve stof per tijdseenheid met een vaste fractie af. De halveringstijd geeft de tijd waarin de helft van het oorspronkelijk aantal kernen muteert, en dus ook de tijd waarin de activiteit halveert. Energie De energie van ioniserende straling hangt samen met de snelheid waarmee de stralingsdeeltjes bewegen (bewegingsenergie). In de stralingshygiëne maakt men voor deze energie meestal geen gebruik van de tot het internationale eenhedensysteem (SI) behorende eenheid joule (J), maar van de - overigens naast het Si-stelsel toegelaten - eenheid elektronvolt (ev) of van een veelvoud daarvan ("! kev = 103 ev, 1 MeV = 10^ ev). Eén elektronvolt is de energie die aan een vrij elektron wordt toegevoerd bij versnelling ten gevolge van een potentiaalverschil van 1 volt. Exposie Een van de belangrijkste eigenschappen van de straling die wordt uitgezonden door radioactieve stoffen en ioniserende straling uitzendende toestellen, is het vermogen om in de bestraalde materie ionisaties te veroorzaken. Men maakt hiervan gebruik om de straling te meten. Onder de exposie (symbool X) in een bepaald punt wordt verstaan de elektrische lading van één teken, die de elektromagnetische straling per massaeenheid lucht vrijmaakt. De eenheid die hiervoor gebruikt wordt is coulomb per kg lucht (C/kg lucht). Deze eenheid vervangt de vroegere eenheid röntgen (R); 1 R = 2,6 x 10~ 4 CAg» De exposie per tijdseenheid wordt exposietempo genoemd, symbool X. Exposie heeft alleen betrekking op gamma- en röntgenstraling in lucht. Geabsorbeerde dosis Onder de geabsorbeerde dosis (symbool D) in een bepaald materiaal op een bepaalde plaats verstaat men de hoeveelheid energie die door de ioniserende straling aan een massaeenheid stof ter plaatse wordt overgedragen. De geabsorbeerde dosis wordt uitgedrukt in de eenheid gray (Gy); 1 Gy 1 J/kg- Deze Sl-eenheid vervangt de in het verleden gebruikte eenheid rad (1 rad = 0,01 Gy). In tegenstelling tot de exposie kan de geabsorbeerde dosis worden gebruikt voor een willekeurige stralingssoort en een willekeurig materiaal. Analoog als bij de exposie wordt de geabsorbeerde dosis per tijdseenheid het geabsorbeerde-dosistempo genoemd. Symbool D, eenheid Gy/s. 9

Dosisequivalent De geabsorbeerde dosis in weefsel die nodig is om een bepaald biologisch effect te bereiken, is afhankelijk van de soort straling en soms (bij eenzelfde atralingssoort) ook nog van de energie van de straling. Dat laatste is het geval bij neutronen en bij alfa deeltjes. Bij bèta deeitjes en gammastraling is het energie-effect betrekkelijk gering. Om de invloed van deze punten in rekening te brengen wordt de geabsorbeerde dosis verynenigvuldigd met een getal, dat karakteristiek is voor de biologische schade die door de betreffende straling wordt veroorzaakt, de kwaliteitsfactor Q. De op deze wijze verkregen grootheid is het dosisequivalent (symbool H). Als de geabsorbeerde dosis wordt uitgedrukt in Gy dan vindt men het dosisequivalent in de SI-eenheid sievert (Sv). Vroeger werd het dosisequivalent uitgedrukt in de eenheid rem; 1 rem = 0,01 Sv. Dosisequivalentbijdragen veroorzaakt door verschillende soorten straling kunnen bij elkaar worden opgeteld. Veelal middelt men het dosisequivalent over een bepaald orgaan of over het gehele lichaam. Vaak wordt kortwea over stralingsdosis gesproken; uit de context moet dar. blijken of de geabsorbeerde dosis (in weefsel) of het dosisequivalent wordt bedoeld. Effectief dosisequivalent Om het risico van een ongelijknatige bestraling van het lichaam te kunnen vergelijken met dat van een gelijkmatige bestraling, heeft men de grootheid effectief dosisequivalent ingevoerd. Daarbij weegt men het dosisequivalent in een bepaald orgaan met een voor dat orgaan specifieke factor en telt de diverse bijdragen bij elkaar op. Het effectief dosisequivalent is bruikbaar als risicomaafc voor de blootstelling aan ioniserende straling (zie ook 5.5.). 10

3. Biologische gevolgen 3.1. Wat verstaat w+n onder risico? Het begrip risico kan in algemene termen worden omschreven als de kans op het optreden van schade. Dat kan zowel materiële schade zijn, als biologische schade aan planten, dieren of mensen, of schade aan het milieu in het algemeen. Bij de gevolgen van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling beperken we ons meestal tot schade aan mensen, dus het optreden van letsel of ziekte. Daarbij krijgt de mogelijkheid van overlijden en van afwijkingen bij nakomelingen bijzondere aandacht. De waarneming en de waardering van het risico wordt beïnvloed door de wijze waarop een individu de waarschijnlijkheid en de ernst voor zichzelf ervaart. 3.2. Wat xijn de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan ioniserende straling voor de gezondheid? Voorbeelden van de gevolgen voor de gezondheid die veroorzaakt kunnen worden door blootstelling aan ioniserende straling zijn kanker (niet inbegrip van leukemie), cataract (grauwe staar) en ontwikkelingsstoornissen bij de kinderen en verdere nakomelingen van voorheen bestraalde ouders. Deze gevolgen (met uitzondering van de erfelijke) zijn waargenomen bij radiologen, werknemers in de uraniummijnen, arbeiders die werkten met radium in de horloge-industrie, patiënten die hoge radiotherapeutische stralingsdoses gekregen hebben en bij personen die blootgesteld zijn aan straling afkomstig van kernexplosies. Daarnaast hobben studies bij proefdieren een groot aantal gegevens opgeleverd over de gevolgen van straling, inclusief de erfelijke gevolgen. De bovengenoemde waarnemingen en studies hebben vrijwel steeds betrekking op blootstelling aan hoge doses (enkele Sv) die in kor to tijd werden ontvangen. Bij werk met stralingsbronnen (vaak radiologisch werk genoemd) zijn de ontvangen dosisequivalentwaarden veel lager, hooguit enkele tientallen msv per jaar. Bij radiologische werkers in de industrie, kerncentrales en laboratoria heeft men geen schadelijk effect op lange termijn (verhoging van aantal tumoren) eenduidig kunnen aantonen. Weliswaar zijn er onderzoekers die een verhoging van het santal tumoren bij bepaalde groepen radiologische werkers menen te constateren, doch weer andere weerleggen dit. Desalniettemin wordt er in de stralingshygiëne van uitgegaan dat elke dosis, hoe laag ook, een zeker risico inhoudt. Derhalve dient de stralingsdosis zo laag als redelijkerwijs mogelijk gehouden te worden (het ALARA-principe, zie vraag 5.3.). 3.3. Wat is een dosis-effect relatie? Het effect dat bij een bepaalde stralingsdosis optreedt, of beter het risico bij die stralingsdosis, wordt gegeven door de dosis-effect relatie. Voor het optreden van kanker en van afwijkingen bij nakomelingen van bestraalde ouders neemt men 11

aan dat de dosis-effect relatie bij kleine dosisequivalent- en dosisequivalenttempowaarden (minder dan 0,1 Sv per jaar) lineair is. Dat wil zeggen dat het risico evenredig is met het ontvangen dosisequivalent. De verhouding tussen risico en dosisequivalent noemt men risicogetal (zie 3.12.). Wat verstaat men onder acute effecten? Bij geabsorbeerde doses van meer dan 0,5 Gy kunnen er in een orgaan zoveel cellen door ioniserende straling worden gedood dat het orgaan kortere of langere tijd niet meer goed functioneert. Dat effect treedt dus pas op als de dosis een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. De ernst van het effect neemt toe met toenemende dosis. Indien voldoende vitale cellen intact gebleven zijn, kan het lichaam de schade herstellen. Bij bestraling van het gehele lichaam met een geabsorbeerde dosis van enkele Gy of meer treden de effecten binnen enkele uren tot dagen na de bestraling op; men spreekt dan van acute effecten. Acute effecten die boven 3 Gy optreden en de dood tot gevolg hebben zijn het beenmergsyndroom, het maagdarmsyndroom en het centraie-zenuwstelselsyndroom. Als letale dosis wordt ca. 4 Gy beschouwd, dat wil zeggen dat 50% van de bestraalde personen een dergelijke dosis niet zal overleven als gevolg van het beenmergsyndroom. Bij bestraling van een enkel orgaan zijn in het algemeen hogere doses nodig om een acuut effect met fatale afloop te krijgen. Acute effecten zullen niet optreden beneden een geabsorbeerde dosis van ca 0,5 Gy, ontvangen in korte tijd, en zullen normaliter bij radiologisch werk dus niet voorkomen. Wat verstaat men onder late effecten? Late effecten van blootstelling aan ioniserende straling treden pas enkele tot vele jaren na de blootstelling op. De voor de stralingshygiëne belangrijkste zijn het optreden van leukemie en kanker. Met gaat ervan uit dat voor deze effecten geen drempeldosis geldt (zie ook 3.3). Er zijn ook effecten die bepaald worden door het beschadigen van een zeker aantal cellen in een orgaan, en die ook tot de late effecten gerekend kunnen worden. Daarbij geldt, zoals in 3.4 uiteengezet, dus wel een drempeldosis. Na vele jaren kan de gecumuleerde dosis een drempelwaarde overschrijden en kan het effect optreden. Een voorbeeld is cataract (staar) in het oog. Wat verstaat «en onder erfelijke gevolgen? Evenals bij bestraling van andere lichaamsdelen kan bij bestraling van de gonaden (geslachtsorganen) beschadiging van de chromosomen van vrouwelijke eicellen danwei mannelijke spermatogonia (stamcellen waaruit zaadcellen geproduceerd worden) optreden. Indien een dergelijke beschadigde geslachtscel betrokken is bij een bevruchting, en de vrucht is levensvatbaar

fveelal is dit niet het geval en treedt spontane abortus op), dan zal dit tot min of meer ernstige ergelijke ziekten of afwijkingen kannen leiden in de eerste en/of latere generaties. Het optreder van erfelijke gevolgen van straling heeft men bij mensen niet kunnen vaststellen. Op grond van de resultaten bij dierproeven wordt er echter van uitgegaan dat zij ook bij de mens kunnen voorkomen. Men neemt aan dat er geen drempelwaarde voor het effect geldt; elke bestraling brengt een zekere kans met zich wee op erfelijke gevolgen (voor zover men nog kinderen krijgt). Blootstelling van zwangere vrouwen kan ook gevolgen hebben voor het reeds gevormde embryo. In vraag 3.13 wordt hierop nader ingegaan. 3.7. Naar welke gevolgen gaat onze grootste aandacht uit bij de bescherming van de werknemers? Dat is het risico van het optreden van late effecten. Men neemt momenteel aan dat de kans op het ontstaan van kanker door straling afhangt van de hoeveelheid straling die eer. persoon ontvangt (het dosisequivalent), zodat al onze aandacht gericht moet blijven op het zo laag mogelijk houden van de stralingsdosis. Acute gevolgen kunnen alleen bij bepaalde, ernstige gevallen optreden en zijn daarom zeer onwaarschijnlijk. De ongevalscijfers op dit gebied zijn uitermate laag en slechts zeer weinig ongevallen geven aanleiding tot blootstelling welke boven de wettelijke limiet liggen. Omtrent de kans op erfelijke gevolgen zijn de inzichten onzekerder. Dit vooral omdat dergelijke gevolgen bij de mens niet aangetoond zijn en men derhalve aangewezen is op extrapolatie vanuit dierproeven. Wel kan op grond van de huidige inzichten gesteld worden dat de kans op erfelijke gevolgen zeker niet groter zal zijn dan de kans op een tumor. Omdat de kans toeneent met toenemende gonadendosis zal onze aandacht erop gericht moeten blijven om ook de gonadendosis zo laag mogelijk te houden. 3.8. Maakt het verschil of de stralingsdosis gedurende korte tijd of verdeeld over langere tijd opgelopen wordt? Uit radiobiologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde stralingseffecten zich kunnen herstellen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het dosistempo van invloed is op de dosis-effect relatie. De dosis-effect relaties voor mensen zijn afgeleid van gegevens bij hoge doses en dosistempi. Bij de lage dosistempi, als gangbaar bij radiologisch werk, zal het effect veelal minder zijn. 3.9. Hoe wordt kanker veroorzaakt door straling? De wijze waarop straling kanker veroorzaakt is niet goed bekend. Het is niet mogelijk aan te geven of een bepaalde kanker veroorzaakt werd door stralng, dan wel door een andere van de 13

talrijke mogelijke oorzaken. Daarbij kunnen verschillende factoren tegelijk van invloed zijn. De algemene fysiscitc toestand, erfelijke invloeden, leeftijd, geslacht en blootstelling aan andere kankerverwekkende agentia zoals bijvoorbeeld tabak zijn enkele factoren die mogelijk het ontstaan van kanker bevorderen, volgens een theorie beschadigt straling de chromosomen in een cel, waarop de cel abnormaal gaat groeien. Volgens een ander? theorie vermindert de straling de normale weerstand van het lichaam tegen aanwezige virussen, die zo kunnen vermenigvuldigen en de cel beschadigen. Een derde theorie is dat straling een in het lichaam aanwezig virus activeert. Hierdoor worden de normale cellen aangetast. Deze gaan daarna versneld groeien. 3.10. Indien ik aan straling wordt blootgesteld, betekent dit dan dat ik met zekerheid kanker en kinderen met erfelijke afwijkingen zal krijgen? Helemaal niet. Dit blijkt al eenduidig uit het feit dat iedereen dagelijks aan straling is blootgesteld (zie vraag 6.4), doch niet iedereen kanker krijgt en niet alle kinderen aangeboren afwijkingen hebben. Zelfs bij stralingsdoses die boven de wettelijke limieten liggen zullen bij de meesten geen (late) stralingseffecten optreden. Het ontvangen van een stralingsdosis geeft een kans op het krijgen van kanker of kinderen met een aangeboren afwijking. Alhoewel dit voor de lage doses die ontvangen worden bij radiologisch werk niet exact bekend is, nemen we aan dat de kans lineair toeneemt met de dosis. In verband met het toevalskarakter van het optreden van de effecten van straling spreekt men van stochastische effecten. 3.11. Kun je zien of een geconstateerde kanker door straling is veroorzaakt? Neen, aan een kanker kan op geen enkele wijze gezien worden of deze veroorzaakt is door straling. Indien de stralingsdosis in een orgaan bekend is, kan alleen iets worden gezegd over de kans (waarschijnlijkheid) dat een kwaadaardig gezwel in dat orgaan door do blootstelling aan straling is teweeg gebracht. 3.12. Hoe groot wordt het risico op kanker als gevolg van een blootstellino aan straling geschat? Bij de lage stralingsdoses als ontvangen bij radiologisch werk, is het aantal geïnduceerde tumorgevallen zo gering ver- 14

geleken bij de natuurlijke frequentie (ongeveer 25% van de totale sterfte in de Nederlandse bevolking wordt door kanker veroorzaakt) dat deze verhoging niet aantoonbaar is. Daarom moeten de risicogetallen afgeleid worden uit gegevens welke betrekking hebben op hoge doses (bijvoorbeeld bij de overlevenden van de atoombomexplosies in Japan). Hierbij doet zich het probeem voor van de wijze waarop deze gegevens naar de voor ons van belang zijnde lage doses geëxtrapoleerd moeten worden. Dit kan volgens een lineaire functie of een kwadratische functie, of een combinatie van beide. Bovendien zou je nog in rekening kunnen brengen dat het stralingsrisico afhangt van de overlijdensfrequentie op een bepaalde leeftijd. Ook het soort van gezwel (tumor) en de aard van de straling kunnen van invloed zijn op de risicogetallen. Voldoende gegevens hierover zijn nog niet bekend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende instanties op grond van dezelfde gegevens tot verschillende risicogetallen komen. In onderstaande tabel zijn de risicogetallen als afgeleid door de Internationale Commissie voor de Stralingsbescherming, ICRP (1) (zie vraag 5.13.) en een commissie van de Nederlandse Gezondheidsraad (2), gegeven. (1) ICRP publikatie 26 (1977) (2) Gezondheidsraadadvies nr. 1985/7 Tabel Risicogetallen voor werkers (kans op een dodelijk tumor of leukemie per Sv) als afgeleid door de ICRP en door de Gezondheidsraad orgaan ICRP Gezondheidsraad borstklier man vrouw nihil nihil 50x10-4 80x10-4 _ 160x10-4 schildklier 5x10-4 4x10-4 rode beenmerg 20x10-4 6 f 5x10-4 - 32x10*4 bot 5x10-4 0,45x10*4-4,2x10-4 longen 20x10-4 18x10-4 - 65x10-4 overige organen 50x10-4 30x10-4 totaal man vrouw 100x10-4 150x10-4 60x10-4 - 140x10-4 130x10-4 - 300x10-4 Het valt op in deze tabel dat de Gezondheidsraad het risico van borsttumoren bij vrouwen, aanmerkeiijker hoger inschat dan de ICRP. Daarbij dient bedacht te worden dat de "natuurlijke" incidentie van borstkanker bij vrouwen in Nederland relatief hoog is, hetgeen mede een rol heeft gespeeld bij de overwegingen van de Gezondheidsraad. 15

3.13. Wat is het risico voor vrouwen die zwanger zijn, als ze blootgesteld worden aan straling? Naast het risico van tumorinductie bij de vrouw zelf, bestaat er een extra risico voor de foetus. De aard van de schade en de mate van risico is afhankelijk van de fase van de zwangerschap. Te onderscheiden zijn : a. tot 8 dagen na de conceptie kan bestraling leiden tot afstoting van de vrucht; het risico hierop wordt geschat op 1 Sv" 1 (dat wil zeggen 100% bij een dosis van 1 Sv en 50% bij een dosis van 0,5 Sv); b. in de periode van 9 dagen tot 15 weken na de conceptie kan bestraling diverse misvormingen en geestelijke onvolwaardigheden veroorzaken; aanvankelijk beschouwde men als meest risicovolle periode de eerste weken van de zwangerschap (dus de periode waarin nog geen zekerheid omtrent de zwangerschap bestaat); recente onderzoeken wijzen er echter op dat de periode van 8 tot 15 weken na de conceptie het meest risicovol is; het risico wordt geschat op 0,5 Sv~K c. na 15 weken na de conceptie (foetale groei) kan bestraling met een dosisequivalent groter dan 0,5 Sv groeiremming veroorzaken; bovendien moet erop gewezen worden dat in deze periode het risico van tumor- en leukemie-inductie bij de baby groter is dan bij bestraling na de geboorte ; het risico wordt geschat op 2x10" 2 Sv~* tot 2,5x10~ 2 Sv"* 1. In b is al gesteld dat er onzekerheid heerst over de risico's gedurende de eerste weken van de zwangerschap, de periode dus waarin men niet zeker weet of men al dan niet zwanger is. Daarom is veiligheidshalve in de wet vastgelegd dat vrouwen die kinderen kunnen voortbrengen geen radiologisch werk mogen doen, waarbij een dosisequivalent in de gonaden (geslachtsorganen) in 13 weken (een kwartaal) van meer dan 13 msv wordt opgelopen. Na het bekend worden van de zwangerschap is er een wettelijke beperking van het dosisequivalent in de foetus van 5 msv. Gezien met name de risico's in de 8ste tot de 15de week na de conceptie is het in overeenstemming met een goede stralingshygiënische zorg de zwangere vrouw zoveel mogelijk te ontlasten van werk waarbij de foetus bestraald zou kunnen worden. 3.14. Kan een werknemer steriel of Jopotent worsen als gevolg van een blootstelling aan straling? 16 Uit waarnemingen bij patiënten op wie radiotherapie werd toegepast en die gewoonlijk gespreid over enkele weken plaatselijk aan straling blootgesteld worden, is gebleken dat een dosis van 5-8 Sv in de geslachtsorganen blijvende steriliteit bij mannen of vrouwen kan veroorzaken (een acute dosis van deze orde van grootte over het gehele lichaam zal waarschijnlijk het overlijden veroorzaken binnen de 60 dagen).

Een acute dosis van 0,2 Sv in de testikels kan aanleiding geven tot een tijdelijke steriliteit. Dergelijke hoge blootstellingen bij het werk kunnen uitsluitend resulteren uit ernstige stralingsongevallen. Dergelijke ongevallen komen zelden voor. Hoewel hoge stralingsdoses de vruchtbaarheid kunnen aantasten, hebben zij geen invloed op de seksuele functie. Blootstelling aan de in het werkmilieu toegelaten stralingsniveaus heeft geen merkbare invloed op de vruchtbaarheid of op de seksuele functie. 17

Toezicht op het toepassen van ioniserende straling Welke wettelijke re9elingen zijn in Nederland voor het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden van belang? Kernenergiewet (Stb. 82, 1963) Evenals in vele andere landen is in Nederland een raamwet met betrekking tot het gebruik van ioniserende straling tot stand gekomen: de Kernenergiewet. Deze wet geeft regels voor het vrijmaken van kernenergie en het bereiden, toepassen, vervoeren en het zich ontdoen van radioactieve stoffen en het gebruiken van ioniserende straling uitzendende toestellen. In deze wet wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan : a. Splijtstoffen en ertsen. b. Radioactieve stoffen en ioniserende straling uitzendende toestellen. c. Werkzaamheden of verblijf in ruimten. d. Bescherming tegen stralingsgevaar. e. Beroepskwesties. f. Ambtelijke bevoegdheden. Kenmerkend voor de Kernenergiewet is dat het toepassen van ioniserende-stralingsbronnen, behoudens uitzonderingen, aan door de rijksoverheid af te geven vergunningen is gebonden. De wet is een raamwet; dat wil zeggen dat in de wet slechts algemene regels worden gegeven die in algemene maatregelen van bestuur nader worden uitgewerkt. De belangrijkste van deze algemene maatregelen van bestuur komen hierna aan de orde. Aan het slot van de wet zijn strafbepalingen opgenomen. Het met opzet overtreden van de voorschriften van de Kernenergiewet is een misdrijf. Doet men dat uit nalatigheid dan wordt dit gezien als een overtreding. Indien het strafbare feit door of vanwege een rechtspersoon (bv. een bedrijf) wordt gepleegd, dan kunnen de straffen zowel tegen de rechtspersoon, als tegen degene die tot het feit opdracht gegeven heeft of die feitelijk de leiding heeft gehad bij het verboden handelen, als tegen beiden worden uitgesproken. De belangrijkste strafmaten bij : - het 2onder vergunning splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen in bezit hebben of toepassen, - het lozen van radioactieve stoffen zodanig dat de openbare gezondheid in aanmerkelijk gevaar is, - het niet opvolgen van de regels van de vergunning, zijn in geval van opzet ten hoogste 2 jaar gevangenisstraf en/of f 100.000, boete en in geval van schuld ten hoogste 1 jaar hechtenis en/of f 50.000, boete.

De belangrijkste strafmaten bij : - het geen administratie voeren van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen, - het zonder vergunning toestellen waarvoor een vergunning is vereist gebruiken, - het niet opvolgen van de aan deze vergunning verbonden regels, - het niet opvolgen van de voorschriften betreffende het meten van doses en besmettingen, zijn in geval van opzet ten hoogste 1 jaar gevangenisstraf en/of f 50.000, boete en in geval van schuld ten hoogste 6 maanden hechtenis en/of f 10.000, boete. Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb 501, 1981) Dit besluit heeft betrekking op het bereiden, voorhanden hebben, gebruiken en het zich ontdoen van radioactieve stoffen. Hierin vindt men o.a. de volgende algemene verplichtingen : - Het vaststellen van schriftelijke instructies voor diegenen, die het stralingswerk uitvoeren en voor diegenen, die hierop toezicht houden. Deze personen zijn verplicht deze instructies in acht te nemen. - Maatregelen om bestraling resp. besmetting van personen zoveel mogelijk te voorkomen en het aantal bestraalde of besmette personen zoveel mogelijk te beperken. - Zo min mogelijk radioactieve stoffen te lozen. - Veilig te werken. - Beperken stralingsintensiteit buiten de werkruimten. - Het in acht nemen van voorgeschreven dosislimieten (zie 5.5). - De leeftijdsgrenzen voor personen die met stralingsbronnen werken. - De indelingscriteria voor werkers met stralingsbronnen en de daaraan verbonden verplichting voor de memng van de stralingsdosis en het medisch toezicht. - De vereiste deskundigheid. Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb 502, 1981) Dit besluit is van toepassing op toestellen die bij inschakeling van elektrische stroom ioniserende straling uitzenden. Enige algemene verplichtingen van de gebruiker zijn : - Schriftelijke instructies aan diegenen, die met de apparaten werken en voor diegenen, die hierop toezicht houden. Zij zijn verplicht deze instructies op te volgen. - Veilig te werken. - Het beperken van de stralingsdosis en het in acht nemen van voorgeschreven dcsislimieten. - Leeftijdsgrenzen voor personen die met of bij toestellen werken. 19

- Indelingscriteria voor de werkers met of bij de stralingstoestellen en de daaraan verbonden verplichting voor de meting van de stralingsdosis en het medisch toezicht - De vereiste deskundigheid. Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 403, 1969). Dit besluit heeft betrekking op het voorhanden u ben en het 2ich ontdoen van splijtstoffen en ertsen. Tevens wotx-t het oprichten en in werking brengen en houden van kerninstallaties te land of in vaartuigen in dit besluit nader geregeld. Onder splijtstoffen verstaat de Kernenergiewet stoffen met een uraniumgehalte groter dan 0,1 gewichtsprocent of een thoriumgehalte groter dan 3 gewichtsprocent. Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb 405, 1969). In dit besluit zijn de regels bijeengebracht voor : - Het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. - De opslag in verband met vervoer. - Het binnen of buiten Nederland brengen van deze stoffen. Voor een verdere uitwerking van de vervoersvoorschriften verwijst het besluit naar de grotendeels in internationaal overleg vastgestelde vervoersreglementen. Voor alle andere stoffen en goederen zijn de vervoersreglementen gebaseerd op de Wet Gevaarlijke Stoffen. Besluit stralenbescheraing (ontwerp) Er is thans een Besluit stralenbescherming in voorbereiding dat het Radioactieve-stoffenbesluit en het Toestellenbesluit te zijner tijd zal vervangen en waarin de in 1980 door de Ministerraad vsn de Europese Gemeenschappen vastgestelde normen voor de stralingsbescherming zullen worden verwerkt. Bij de in vraag 5.5 genoemde dosislimieten zijn de waarden volgens dit ontwerpbesluit reeds vermeld. Dit geldt eveneens voor de in vraag 4.2 opgenomen waarden. Voor de praktijk zijn de verschillen met de thans geldende voorschriften overigens beperkt. In welke gevallen en bij welke overheidsinstanties stoet vergunning worden aangevraagd voor het gebruiken van radioactieve stoffen, splijtstoffen, ertsen en toestellen die ioniserende straling uitzenden? Radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden Voor het toepassen van radioactieve stoffen moet altijd vergunning worden aangevraagd, behalve voor het toepassen vans

a. Radioactieve stoffen met een specifieke activiteit van minder dan 100 Bg/g. b. Vaste natuurlijke stoffen met een specifieke activiteit van minder dan 500 Bq/g. c. Radioactieve stoffen die tezamen als één bron van straling beschouwd kunnen worden en waarvan de activiteit minder bedraagt dan : - voor zeer hoog radiotoxische stoffen : 5 kbq, - voor de hoog radiotoxische stoffen : 50 kbq, - voor de matig radiotoxische stoffen : 500 kbq, - voor de laag radiotoxische stoffen : 5000 kbq. Voor het lozen van radioactieve stoffen in het milieu zonder vergunning gelden andere uitzonderingen. Voor het gebruik van de volgende toestellen die ioniserende straling uitzenden moet een vergunning worden aangevraagd. a. Deeltjesversnellers, zoals cyclotrons, betatrons en lineaire versnellers. b. Toestellen voor röntgenspectografie en diffractieapparaten. c. Röntgentoestellen met een maximale buisspanning van 100 kv of meer. Wanneer het röntgentoestellen betreft voor onderwijsdoeleinden of therapie moet altijd een vergunning worden aangevraagd. De vergunningen moeten worden aangevraagd bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Stralenbescherming, Leidschendam. Splijtstoffen en ertsen Voor de gevallen waarin een vergunning niet nodig is raadplege men de wettelijke voorschriften of informere men bij de betrokken overheidsinstanties. Vergunningen voor splijtstoffen en ertsen moeten worden aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken met gelijktijdige toezending van een afschrift aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wat zijn de voornaamste overheidsinstanties die zich bezig houden net het toezicht op de toepassing van ioniserende stralingsbronnen? Dit zijn : - Inspecteurs, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu. - Ambtenaren van de Arbeidsinspectie. - Ambtenaren van de Keuringsdienst van Waren. - Overige door de Minister aangewezen ambtenaren. 21