Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie



Vergelijkbare documenten
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 1 juli 2014 (*)

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Hof van Justitie sauveert nationale steunregeling inzake duurzame elektriciteit

Staatssteun nr. N 14/ België Belgische federale steunregeling ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstne ming : 13/04/2012

Conceptnota nieuwe regelgeving taaldecreet Commissie Werk en Economie Vlaams Parlement

Zaak C-380/03. Bondsrepubliek Duitsland tegen. Raad van de Europese Unie

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie

De Vlaamse autoriteiten hebben op 10 juli 2003 een decreet goedgekeurd teneinde een systeem van warmtekrachtcertificaten in te voeren.

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

Date de réception : 18/10/2011

Europees Hof van Justitie

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING. INTERPRETATIENOTA Nr

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

ADVIES OVER HET WIJZIGINGSBESLUIT GROENE STROOM

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Zaak T-308/00. Salzgitter AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Duurzame energie Juridische kansen en belemmeringen. Onder redactie van drs. B. Krot en mr. L. Smorenburg-van Middelkoop

Hof van Justitie verklaart de richtlijn betreffende gegevensbewaring ongeldig

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Zwaarlijvigheid kan een handicap vormen in de zin van de richtlijn betreffende gelijke behandeling inzake arbeid

Inhoudsopgave. Voorwoord / 9. Inleiding / 11

Onderzoek. Wie is de grootste producent van duurzame elektriciteit in Nederland Auteur: C. J. Arthers, afd. Corporate Responsibility, Essent

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

certificeert duurzame energie

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

(Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

1. DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

CBN-Avies 2009/14 omtrent de boekhoudkundige verwerking van groenestroom- en warmtekrachtcertificaten

Date de réception : 10/01/2012

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Toelichting bij het begrip onderneming binnen de call voor kleine en middelgrote windturbines

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Steunmaatregel N 118/2004 -België (Vlaanderen) Subsidies voor haalbaarheidsstudies met betrekking tot bouw- en milieuprojecten buiten de EU.

HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

Datum van inontvangstneming : 14/01/2014

natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Verklaring de-minimissteun

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Datum van inontvangstneming : 21/06/2012

van 24 november 2004

Rapport van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 8 augustus 2006

Afdeling I. Algemene beginselen van Unierecht en de relatie met het HGEU 11. Afdeling III. Onderzoeksvragen, onderzoeksdoelstelling en beperkingen 17

Europese krijtlijnen voor een sociaal federalisme

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Raad van de Europese Unie Brussel, 2 december 2014 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Ketenemissies hernieuwbare elektriciteit

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Hernieuwbare elektriciteit,

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

ARREST VAN HET HOF VAN 12 DECEMBER 1974.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

de positie van de verzekerde/patiënt in Nederland en daarbuiten in het licht van de voorgenomen wijziging van art 13 Zvw (EU-aspecten)

Date de réception : 06/12/2011

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2013/N) Nederland Compensatie van indirecte EU-ETS-kosten

Reactie op prejudiciële vraag 19/01141

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

MEDEDELING AAN DE LEDEN

In het Belgisch Staatsblad van 31 december 2012 werd op bladzijde e.v. bovengenoemd besluit gepubliceerd.

Datum van inontvangstneming : 16/02/2018

EINDBESLISSING (B) CDC-1251

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Richtsnoeren milieu- en energiesteun Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 10 januari 2000 (18.01) (OR.en) 5168/00 Interinstitutioneel dossier: 97/0359 (COD) LIMITE PI 3 CULTURE 2 CODEC 12

De toenemende invloed van het Handvest op het auteursrecht AIPPI. woensdag 11 maart 2015

Diensten van algemeen economisch belang: Commissie stelt nieuwe regels voor met het oog op meer rechtszekerheid

ECLI:NL:CBB:2016:282. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/661

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

Handel in garanties van oorsprong betreffende elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Zaak C-377/98. Koninkrijk der Nederlanden tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Nadere Voorwaarden Staatssteun Innovaties met maatschappelijke impact

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2013/N) Nederland Botlek Zuid - stoompijpleiding

Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80)

C Gerechtelijke statistieken van het Gerecht

Handel in garanties van oorsprong betreffende elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

BIJLAGE. bij het. Voorstel voor een besluit van de Raad

Transcriptie:

Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie mr. S.R.W. van Hees * Annotatie bij de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 juli 2014 (C-573/12, ECLI:EU:C:2014:2037) 1. Inleiding Het jaar tweeduizendveertien was een jaar met twee interessante Europese zaken over door lidstaten opgezette nationale steunprogramma s voor duurzame energie. Met deze steunprogramma s beogen lidstaten de productie van duurzame energie te promoten, om zo hun bindend nationaal streefcijfer te behalen voor het binnenlands gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in 2020 (als vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van hernieuwbare energie). 1 In september 2014 deed het Hof uitspraak in de zaak Essent/VREG waarin het ging over de verenigbaarheid met art. 34 VWEU (vrij verkeer van goederen) van een Vlaams steunprogramma dat enkel ten goede kwam aan in Vlaanderen geproduceerde duurzame energie. Interessant is dat de toen van toepassing zijnde Richtlijn 2001/77/EG (de voorloper van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van hernieuwbare energie) ook helemaal niet de bedoeling had de lidstaten te verplichten hun steunregelingen ten goede te laten komen aan duurzame energie die in een andere lidstaat was geproduceerd. 2 In deze zaak besloot het Hof dat het Vlaamse steunprogramma inbreuk maakte op art. 34 VWEU, maar dat deze inbreuk om redenen van milieubescherming gerechtvaardigd kon worden. 3 Twee maanden eerder, in juli 2014, werd er uitspraak gedaan in de zaak Ålands Vindkraft (de zaak die wordt besproken in deze annotatie) die over bijna volledig dezelfde materie gaat. Een verschil is dat ten tijde van het geschil in de zaak Ålands Vindkraft Richtlijn 2009/28/EG van toepassing was. In die richtlijn wordt de mogelijkheid van een territoriale beperking (het beperken van de werkingssfeer van een steunprogramma tot binnen de eigen lidstaat opgewekte energie) expliciet toegestaan. Beiden zaken doen denken aan de zaak PreussenElektra uit 2001, waarin het Hof ook al een uitspraak deed over de relatie tussen een nationaal systeem ter bevordering van duurzame energie en het vrij verkeer van goederen. 4 Interessant aan zowel Essent/VREG als Ålands Vindkraft is dat ze een gebrek aan onderlinge afstemming prijsgeven tussen twee belangrijke Europese beleidsterreinen: het duurzame-energiebeleid en de regels omtrent het vrij verkeer van goederen. Op die tegenstelling zal de analyse onder punt 3 van deze annotatie zich richten. 2. Samenvatting Het Zweedse steunprogramma voor duurzame energie Richtlijn 2009/28 ter bevordering van hernieuwbare energie 5 verplicht de lidstaten om een nationaal streefcijfer te behalen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen op hun grondgebied. In feite wordt dit verbruik echter berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd. 6 Tenein- * Sander van Hees is als promovendus verbonden aan het Utrecht Centre for Water Oceans and Sustainability Law van de Universiteit Utrecht. Hij doet onderzoek naar de inbedding van nieuwe en innovatieve methoden van energieproductie in het Europese recht. 1. Voor Nederland is het bindend streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in het jaar 2020 bijvoorbeeld 14%; zie Bijlage 1 van Richtlijn 2009/28/EG. 2. Gevoegde zaken C-204/12 tot en met C-208/12, Essent/ VREG, par. 66. 3. Gevoegde zaken C-204/12 tot en met C-208/12, Essent/ VREG, zie met name par. 83-115. 4. In PreussenElektra (Zaak C-379/98, PreussenElektra) was het promotiesysteem echter anders vormgegeven. Het ging daar om een Duits systeem dat elektriciteitsdistributiebedrijven verplichtte om alle in hun gebied geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen af te nemen tegen een vaste prijs. Het Hof kwam toen tot de conclusie dat onder de toenmalige stand van het Unierecht inzake de elektriciteitsmarkt een dergelijke regeling niet onverenigbaar was met art. 34 (toen art. 28) van het Verdrag. Zie voor verdere beschouwingen over deze zaak: H.H.B. Vedder, Het Europese recht en de stimulering van duurzame energie Duitse windhandel, Nederlands Tijdschrift voor Europees Recht (NVER), nr. 6, juni 2001, p. 147-155. 5. Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, PB L 140/16. 6. De richtlijn (art. 3 en Bijlage 1) laat zien dat de nationale streefcijfers betrekking hebben op het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie van elke lidstaat in een specifiek jaar. Echter, Art. 212 Nederlands Tijdschrift voor Energierecht Nr. 5/6 december 2014 ER2014_05_06.indb 212 23/01/2015 17:29:04

Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie de dit productiestreefcijfer te behalen suggereert de richtlijn dat de lidstaten onder andere nationale steunprogramma s kunnen invoeren die gebaseerd zijn op een systeem van groenestroomcertificaten (Art. 3(3) en 2(k)-(l) van de richtlijn). In het kader van de Ålands Vindkraft-zaak zijn groenestroomcertificaten verhandelbare waardepapieren die uitgegeven worden door de Zweedse overheid. Aan de ene kant krijgen de door de Zweedse overheid erkende energieproducenten een stroomcertificaat per megawattuur (MWh) 7 door hen geproduceerde groene stroom. Aan de andere kant rust op elektriciteitsleveranciers en bepaalde verbruikers de verplichting elk jaar een bepaald aantal certificaten te bezitten en deze bij de Zweedse overheid aan te leveren. Dat aantal certificaten moet overeenstemmen met een deel van de totale hoeveelheid elektriciteit die zij het afgelopen jaar hebben geleverd of verbruikt. 8 Die elektriciteitsleveranciers en (bepaalde) verbruikers kunnen de benodigde certificaten kopen van de producenten van groene energie aangezien de stroomcertificaten verhandelbaar zijn op een markt waarop de mededinging speelt en de prijs wordt bepaald door het spel van vraag en aanbod. 9 De territoriale beperking Onder Zweeds recht kunnen groenestroomcertificaten enkel toegekend worden aan elektriciteit die in Zweden is geproduceerd. 10 Dit lijkt in overeenstemming te zijn met Richtlijn 2009/28 die namelijk vermeldt dat de lidstaten het recht hebben te besluiten in welke mate zij in een andere lidstaat geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen steunen. 11 Advocaat-Generaal Bot merkt in dit verband op dat De nationale uitlegging van de doelstelling van de bevordering van het gebruik van groene energie en de nadruk die wordt gelegd op de productie lijken te rechtvaardigen dat een lidstaat kan beslissen zijn steun voor te behouden aan zijn nationale productie, zijnde de productie waarmee hij zijn streefcijfers kan halen. 12 Desalniettemin vroeg Ålands Vindkraft (een energieproducent) aan de Zweedse overheid om de toekenning van groenestroomcertificaten in verband met elektriciteit die wordt geproduceerd in een windmolenpark in de Finse Åland-archipel. Het Zweedse energieagentschap weigerde deze certificaten te verstrekken. In de daaropvolgende rechtzaak vraagt de Zweedse verwijzende rechter ten eerste aan het Europees Hof van Justitie ( het Hof ) of de territoriale beperking in het Zweedse groenestroomcertificatenprogramma is toegestaan in het kader van Richtlijn 2009/28. Het Hof geeft in zijn antwoord aan dat het volgens de richtlijn van wezenlijk belang is dat lidstaten kunnen bepalen of, en in welke mate, hun nationale steunregelingen van toepassing zijn op groene energie die in andere lidstaten is geproduceerd. 13 Deze discretionaire bevoegdheid van de lidstaten is expliciet in de richtlijn vermeld, waardoor volgens het Hof het Zweedse steunprogramma in overeenstemming is met de richtlijn. 14 Inbreuk op het vrij verkeer van goederen Vervolgens vraagt de Zweedse rechtbank zich af of de territoriale beperking van het Zweedse groenestroomcertificatenprogramma een schending vormt van het vrij verkeer van goederen (art. 34 VWEU). Ten eerste benadrukt het Hof dat nationale steunprogramma s niet uitputtend door Richtlijn 2009/28 worden geharmoniseerd. De richtlijn geeft (in de woorden van het Hof) geen aanwijzingen dat deze richtlijn zou beogen de kenmerken van de verschillende nationale steunregelingen te harmoniseren. 15 Het Zweedse groenestroomcertificatenprogramma moet daarom gewoon aan art. 34 VWEU worden getoetst. 16 Ten eerste verplicht het Zweedse systeem leveranciers van geïmporteerde energie ertoe om Zweedse groenestroomcertificaten te kopen (het inbrengen van buitenlandse certificaten is immers niet toegestaan). Als die leveranciers daarin niet slagen dan moeten ze een boete te betalen. Volgens het Hof kunnen dergelijke maatregelen de invoer van elektriciteit uit andere lidstaten belemmeren. 17 Ten tweede merkt het Hof op dat Zweedse producenten van groene energie de mogelijkheid hebben om hun (groene en/ of grijze) elektriciteit in combinatie met groenestroomcertificaten te verkopen (als een package deal ). Niet-Zweedse energieproducenten hebben deze mogelijkheid niet en dit zou daarom tot een afname van de elektriciteitsimport vanuit andere lidstaten naar Zweden kunnen leiden. Volgens het Hof kan het nalaten van de Zweedse staat om dit soort negatieve effecten op de import te voorkomen als een inbreuk (door Zweden) op art. 34 VWEU worden gezien (vgl. met de zaken Spaanse aardbeien en Schmidberger). 18 In het licht van het voorgaande concludeert het Hof dat het Zweedse steunprogramma inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen in de EU. Rechtvaardiging van de inbreuk Het Hof zegt vervolgens dat de door de Zweedse regeling veroorzaakte inbreuk desalniettemin gerechtvaardigd kan worden omdat het doel van de regeling ( het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor elektrici- 5(3) van de richtlijn laat zien dat dit bruto-eindverbruik zal worden berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. 7. A megawatt is a unit for measuring power that is equivalent to one million watts. One megawatt is equivalent to the energy produced by 10 automobile engines. A megawatt hour (Mwh) is equal to 1,000 Kilowatt hours (Kwh). It is equal to 1,000 kilowatts of electricity used continuously for one hour. It is about equivalent to the amount of electricity used by about 330 homes during one hour. Bron: http://www.cleanenergyauthority.com. 8. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 15. 9. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 12-15 en 113 e.v.. 10. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 12. 11. Richtlijn 2009/28/EC, art. 3(3). 12. Conclusie van A-G Bot, Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 50. 13. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 50; Richtlijn 2009/28/EC, par. 25 en art. 3(3). 14. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 54. 15. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 58-64. 16. Het Hof herhaalt de algemene regel: Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat wanneer een materie op Unieniveau uitputtend is geharmoniseerd, alle daarop betrekking hebbende nationale maatregelen moeten worden getoetst aan de bepalingen van die harmonisatiemaatregel en niet aan die van het primaire recht, zie Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 57. 17. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 68-70. 18. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 71-74. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 213 ER2014_05_06.indb 213 23/01/2015 17:29:04

Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie teitsproductie ) bijdraagt aan de bescherming van het milieu en eveneens aan de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten (wat één van de in art. 36 VWEU genoemde rechtvaardigingsgronden is). 19 De proportionaliteitstoets Ten slotte gaat het Hof uitgebreid in op de proportionaliteitstoets (de inbreuk makende nationale regeling dient geschikt en noodzakelijk te zijn om het nagestreefde, legitieme doel te bereiken). Ten eerste toont het Hof begrip voor het feit dat een nationaal steunprogramma de productie van groene stroom bevordert (in plaats van het gebruik ervan) aangezien het groene karakter van elektriciteit enkel betrekking heeft op de productiewijze ervan. 20 Daarnaast geeft de richtlijn duidelijk aan dat de mate van compliance van de lidstaten met de streefcijfers berekend zal worden als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. 21 Vervolgens zegt het Hof dat het Zweedse steunprogramma een proportionele regeling is omdat het volgens het Hof voor de goede werking van de nationale steunregelingen van essentieel belang is dat de lidstaten naargelang hun respectieve potentieel greep hebben op het effect en de kosten van die steunregelingen, en tegelijk het vertrouwen van de investeerders bewaren. 22 Bovendien zegt het Hof dat de Uniewetgever weliswaar het nationale karakter van de steunregelingen heeft behouden, maar dat ze toch artikelen in de richtlijn heeft opgenomen die de lidstaten in staat stellen om samen te werken door bijvoorbeeld een gezamenlijke steunregeling op te zetten. 23 Het Hof besteedt ook aandacht aan Ålands Vindkrafts argument dat Zweden de streefcijfers uit Richtlijn 2009/28 al gaat halen met de huidige binnenlandse productiecapaciteit voor groene energie. Volgens Ålands Vindkraft is een steunprogramma met een territoriale beperking dan ook niet meer nodig. Het Hof verwerpt dit argument en zegt dat de effectiviteit van nationale steunprogramma s een zekere continuïteit vereist om met name het gewettigd vertrouwen te waarborgen van investeerders in nieuwe energie-installaties. 24 Als laatste maakt het Hof nog vier aanvullende opmerkingen over proportionaliteit. 25 Ook deze laatste overwegingen dragen volgens het Hof bij aan de conclusie dat het Zweedse groenestroomcertificatenprogramma de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Conclusie Uiteindelijk concludeert het Hof dat art. 34 VWEU niet in de weg staat aan het Zweedse steunprogramma. Het steunprogramma bevat weliswaar een territoriale beperking die de handel in duurzame energie tussen de lidstaten bemoeilijkt, maar deze beperking kan worden gerechtvaardigd en doorstaat de proportionaliteitstoets. 26 3. Analyse De Ålands Vindkraft-zaak legt een binnen het Europese recht veel voorkomend probleem bloot: het coördinatieprobleem. 27 In casu blijkt dat er in de wetgevingsfase onvoldoende afstemming heeft plaatsgevonden tussen het duurzame-energiebeleid van de EU en de regels omtrent het vrij verkeer van goederen. Dit gebrek aan coördinatie of afstemming heeft in het geval van Ålands Vindkraft geleid tot conflict tussen art. 34 VWEU (vrij verkeer van goederen) en Richtlijn 2009/28, die dient ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Uiteindelijk moet het Hof van Justitie dit probleem oplossen door in het kader van art. 36 VWEU of door toepassing van de rule of reason te besluiten aan welke van de twee conflicterende beleidsgebieden voorrang moet worden verleend. Het Hof besluit dat de inbreuk op art. 34 gerechtvaardigd kan worden omdat het doel van de Zweedse steunregeling (namelijk: het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor elektriciteitsproductie ) 28 bijdraagt aan de bescherming van het milieu. Vanuit het perspectief van een effectieve uitvoering van het huidige Europese duurzame-energiebeleid lijkt het Hof hier een verstandige keuze te maken. Richtlijn 2009/28 verplicht de lidstaten immers er zorg voor te dragen dat een bepaald percentage van de binnen de lidstaat geproduceerde energie, uit hernieuwbare bronnen (wind, zon, water, etc.) voortkomt. Indien lidstaten verplicht zouden zijn hun steunregelingen ook open te stellen voor duurzame energie die is geproduceerd buiten de eigen lidstaat, verliezen zij een potentieel krachtig instrument om direct invloed uit te oefenen op de omvang van de binnenlandse energieproductie. Uiteraard kunnen er vraagtekens worden gezet bij de effectiviteit van het bevorderen van duurzame energieproductie per lidstaat. Energieproductie is immers niet aan grenzen gebon- 19. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 77-82. 20. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 95. Deze opmerking van het Hof is waarschijnlijk bedoeld als nadere verduidelijking van de relatie tussen het Zweedse steunprogramma (dat de productie van groene energie bevordert) en de richtlijn (die immers is gemaakt ten behoeve van de bevordering van het gebruik van groene energie). Het is ook een antwoord op een argument dat in de nationale procedure door Ålands Vindkraft (de eiser) naar voren is gebracht, zie par. 25 van de uitspraak van het Hof. 21. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 95-97; Richtlijn 2009/28/EC, art. 3(5). 22. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 98-99. 23. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 100-101. 24. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 102-103. Zie het kritische commentaar bij deze paragrafen van Professor Dr. Markus Ludwigs (Universität Würzburg) in het Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht : EuGH: Energierecht: Keine Pflicht zur Erstreckung der Ökostromförderung auf in anderen Mitgliedstaaten erzeugten Strom, EuZW 2014, 620, zie de laatste paragraaf van de Analyse (II) op p. 627. 25. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 105-119. 26. Deze samenvatting gaat niet in op de vierde prejudiciële vraag waarin het Hof wordt gevraagd of de Zweedse regeling in overeenstemming is met het rechtszekerheidsbeginsel, zie de paragrafen 120-132 van de uitspraak van het Hof. 27. Mortelmans en Hellingman schrijven dat er om in een economie zoals de onze tot een consistent overheidsbeleid te komen aan een aantal eisen moet worden voldaan. Eén van die eisen is de eis van onderlinge afstemming van de verschillende vormen van overheidsoptreden en interventies. Gebeurt dit niet, dan is er sprake van een coördinatieprobleem. Zie K. Hellingman en K.J.M. Mortelmans, Economisch Publiekrecht rechtswaarborgen en rechtsinstrumenten, Kluwer 1989, par. 1.3.3, p. 32. 28. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 77-82. 214 Nederlands Tijdschrift voor Energierecht Nr. 5/6 december 2014 ER2014_05_06.indb 214 23/01/2015 17:29:04

Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie den. Naast dat dit feitelijk niet zo is (denk aan de Nederlandse afname van overtollige Duitse windenergie op winderige dagen) 29, zou deze gedachte ook indruisen tegen het idee van de Europese interne markt voor elektriciteit. 30 Het zou wellicht logischer zijn om Europa-brede steunprogramma s voor duurzame energie op te zetten. Toch is het bestaan van individuele productiequota per lidstaat de status quo en lijkt het Hof een beslissing te hebben genomen die aansluit bij deze realiteit. Het moet mogelijk blijven (zo lijkt het Hof te betogen) om nationale steunregelingen op te zetten die zich beperken tot nationaal opgewekte groene energie, zolang er op EU-niveau geen sprake is van de harmonisatie van dit soort steunregelingen. 31 Een voor de hand liggende vraag is waarom er überhaupt een Europese rechter te pas moet komen aan een ogenschijnlijk simpele subsidieaanvraag voor duurzame energieproductie, en of dit wenselijk is. Het antwoord op de waarom -vraag ligt besloten in Richtlijn 2009/28. De richtlijn geeft de lidstaten expliciet de mogelijkheid om steunprogramma s op te zetten waar uit andere lidstaten geïmporteerde duurzame energie geen gebruik van kan maken. Er ligt dus een inherent gebrek aan afstemming met het vrij verkeer van goederen in de richtlijn besloten. Deze fout zou door de wetgever op twee manieren kunnen worden gerepareerd. Dit kan enerzijds door de richtlijn zo aan te passen dat de steunregelingen voor duurzame energie er uitputtend door worden geharmoniseerd. Art. 34 VWEU zal vervolgens niet meer van toepassing zijn 32 en er kan dan (bindend) in de richtlijn worden opgenomen dat steunprogramma s met territoriale beperkingen zijn toegestaan. Anderzijds kan er in de richtlijn worden opgenomen dat steunprogramma s die inbreuk maken op het vrij verkeer van goederen juist niet zijn toegestaan. De richtlijn zoekt dan aansluiting bij Artikel 34 TFEU, waardoor verdergaande harmonisatie achterwege gelaten kan worden. 33 Welke van de twee oplossingen moet worden gekozen is een politieke keuze. Het is aan de wetgever enerzijds om te bepalen aan welke van de hier conflicterende belangen (bevordering van duurzame energieproductie en bescherming van het vrij verkeer van goederen) meer gewicht moet worden toegekend en anderzijds om deze keuze vervolgens in wetgeving vast te leggen. Bezien vanuit het licht van een effectief duurzame-energiebeleid is het ongewenst om deze keuze op ad hoc-basis over te laten aan de Europese rechter. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van nieuwe, in de toekomst aan hem voorgelegde, nationale steunprogramma s zal de Europese rechter een op maat gesneden beslissing nemen. De kracht van wetgeving (dat er aan betrokkenen, zoals lidstaten en investeerders, ex ante rechtszekerheid wordt gegeven) wordt hiermee weggenomen: de uitspraak van de rechter in het specifieke geval zal moeten worden afgewacht. De rechter heeft maar zeer beperkte middelen tot zijn beschikking en kan (in het voorbeeld van de Ålands Vindkraft-zaak) slechts verklaren dat nationale wetgeving of in overeenstemming, of in strijd met het EU-recht is. In het geval van strijdigheid zal de nationale wetgeving ongedaan moeten worden gemaakt; er is dan sprake van deregulering. 34 De EU-wetgever heeft via de weg van de secundaire wetgeving veel geavanceerdere methoden (zie de twee suggesties hierboven) om beleidsgebieden op elkaar af te stemmen. De taak om een oplossing voor conflicterende Europese beleidsgebieden te vinden dient dan ook bij de EU-wetgever en niet bij de rechter te liggen. Een andere reden waarom het ongewenst is de status quo te behouden, is omdat lang niet alle gevallen waarin een conflict ontstaat tussen een nationaal steunprogramma en art. 34 aan het Europees Hof van Justitie zullen worden voorgelegd. 35 In de gevallen waarin dit niet gebeurt, is het aan de nationale rechter om een beslissing nemen. Rechters in verschillende lidstaten kunnen verschillende beslissingen nemen, wat kan resulteren in de situatie dat één type steunprogramma in de ene lidstaat wel is toegestaan, en in de andere lidstaat niet. Tenslotte is het nog om een andere reden onwenselijk om de status quo te behouden en het aan het Hof te laten om dit soort conflicten op te lossen. Op de uitspraak van het Hof (en de daaruit volgende rechtszekerheid) hebben de betrokken partijen in de Ålands Vindkraft-zaak bij elkaar vijf jaar moeten wachten (de tijd die verstreek tussen de weigering van het Zweedse energieagentschap om certificaten aan Ålands Vindkraft te verstrekken en de uiteindelijk uitspraak van het Hof van Justitie). In het geval van Essent/VREG was dit vier jaar (de tijd tussen het aanbrengen van het geschil bij de Belgische rechter en de uiteindelijke uitspraak van het Hof van Justitie). Deze periode van onzekerheid over de toekomst van een nationaal steun- 29. Zie bijvoorbeeld: Duitse stroom is mazzel voor ons, AD/ Algemeen Dagblad, Algemeen Economie, p. 23, vrijdag 23 mei 2014. 30. Richtlijn 2009/72/EC betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, zie bijvoorbeeld punt 1-6 van de preambule voor de doelstellingen van de interne markt voor elektriciteit. 31. Zaak C-573/12, Ålands Vindkraft, par. 94. 32. Zie voetnoot 16. 33. De Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGV) in het staatssteunrecht kan hier als voorbeeld worden genomen. Art. 1 lid 5 van deze AGV stelt dat de AGV niet van toepassing is op bepaalde steunmaatregelen die inbreuk maken op de Europese vrij verkeersregels. Bijvoorbeeld komen steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken niet in aanmerking voor vrijstelling van aanmelding bij de Commissie. Zie Verordening Nr. 651/2014 van de Commissie waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PbEU L 187/1, art. 1(5)(b). Zie ook B. Hessel en M. Vidal, De nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening voor staatssteun (deel I), De Gemeentestem, 2014/99, par. 2.5. 34. L. Woods and P. Watson, Steiner & Woods EU Law, Oxford University Press 2014, twaalfde druk, hoofdstuk 16 (Harmonisation), p. 342. 35. Van Harten suggereert zelfs dat een prejudiciële verwijzing als zodanig eigenlijk uitzonderlijk is in de Nederlandse, Europeesrechtelijke rechtspraak. Bovendien wijst hij erop dat zelfs wanneer dat wel gebeurt en het Hof van Justitie tot een beschikking of arrest is gekomen, er altijd nog een eindbeslissing van de nationale rechter volgt waarbij het in de praktijk lang niet altijd op pure toepassing neerkomt, maar de rechter in praktijk ook vaak nog een vertaalslag moet maken voor de daadwerkelijke beslechting van het geschil en einduitspraak. Zie van Harten, H.J. (2013), Wat doet de Nederlandse rechter met het Europees recht?, Trema, 36(4), p. 121-127. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 215 ER2014_05_06.indb 215 23/01/2015 17:29:04

Ålands Vindkraft (C-573/12): Conflict tussen het vrij verkeer van goederen en de bevordering van duurzame energie programma voor groene energie kan nadelig zijn voor investeerders, lidstaten en de EU (al zou er nader onderzoek moeten worden gedaan om dit vermoeden hard te kunnen maken). Het kan de effectiviteit van het Europese duurzame-energiebeleid frustreren, terwijl het creëren van zekerheid voor investeerders juist het doel is van dit beleid. 36 Vanuit het oogpunt van een effectief duurzame-energiebeleid is het dan ook van groot belang dat de EU-wetgever zelf zorgt dat beleidsgebieden op elkaar zijn afgestemd door eventuele conflicten vooraf, in het wetgevingsproces, te ondervangen. 36. Richtlijn 2009/28/EC, punt 14 van de preambule. 216 Nederlands Tijdschrift voor Energierecht Nr. 5/6 december 2014 ER2014_05_06.indb 216 23/01/2015 17:29:04