Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vereniging van Nederlandse Gemeenten. omzetbelasting bij uitlenen van personeel, bij budgetsubsidies, bij banenpools en bij JWG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Kamervragen over voorlichting verhoogde vrijstelling erfbelasting en mantelzorgcompliment

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

gezien het daartegen bij brief van 28 april 2014 ingediende bezwaarschrift,

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BIJLAGE Nadere uitwerking samenwerkingsverbanden en btw-wetgeving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

R e g i s t r a t i e k a m e r. Een Uitzendbureau. 26 februari 1999

CBE-1142 (030)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De gemeenteraad heeft mij verzocht de gemeenteraad in de bezwaarprocedure te vertegenwoordigen en hem waar nodig nader van advies te dienen.

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 7 juni 1999 Rapportnummer: 1999/252

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar Bijlage 1.

Aan de voorzitter van Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 100

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

2016/ Uw brief van: 28 september 2016 Ons nummer: Willemstad, 31 oktober 2016

Rapport. inzake. de stichting FUNDASHON E HENDE. tegen. de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Datum 17 februari 2014 Onderwerp Beantwoording kamervragen gevolgen van beperken rechtsbijstand voor rechtsbescherming in vreemdelingenzaken

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1990-1991 21 800 IXB Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IXB (Ministerie van Financiën) voor het jaar 1991 Nr. 48 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FIIMANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 27 juni 1991 De vaste Commissie voor financiën uit de Tweede Kamer der Staten Generaal heeft in de brief van 17 april j.l. (zie bijlage) te kennen dat het voor 18 april j.l. vastgestelde mondeling overleg inzake de notitie over BTW-heffing met betrekking tot onder meer het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IXB, nr. 19) op verzoek is uitgesteld. Ten behoeve van het mondeling overleg over de notitie heeft de vaste Commissie voor financiën mij verzocht een rapportage te verstrekken over de stand van zaken. De gevraagde rapportage heb ik heden, mede namens de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor financiën gezonden. De inhoud van de brief aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor financiën luidt als volgt: «In uw brief van 17 april j.l. geeft u te kennen dat het voor 18 april j.l. vastgestelde mondeling overleg inzake de notitie over BTW-heffing met betrekking tot onder meer het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IXB, nr. 19) op verzoek is uitgesteld. Als reden van dit uitstel geeft u in uw brief aan dat de toegezegde rapportage over de stand van zaken nog niet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zou zijn aangeboden. Ik hecht eraan op te merken dat mij tot op dat moment geen verzoek had bereikt om een rapportage over de stand van zaken. Een en ander neemt uiteraard niet weg dat ik gaarne bereid ben om, mede namens de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, te voldoen aan uw verzoek van 17 april j.l. De door u gevraagde rapportage over de stand van zaken volgt hierna. 1. Inleiding Op 17 december 1990 is door de Minister van Welzijn, Volksge zondheid en Cultuur, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, de 114159F ISSN0921-7371 Sdu Uitgeveri) Plantijnstraat 's Gravenhage 1991

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijzelf een notitie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 800 IXB, nr. 19). In deze notitie (hierna: de notitie) wordt ingegaan op de BTW-heffing met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector, het ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector, de banenpools en de Jeugdwerkgarantiewet en de zgn. budgetfinanciering-subsidies. In deze rapportage geef ik de stand van zaken met betrekking tot de verschillende aangelegenheden welke in de notitie zijn behandeld. Hierbij houd ik wat betreft de verschillende onderwerpen de volgorde aan van de notitie. Ik zal na een korte samenvatting van de stand van zaken (onderdeel 2) achtereenvolgens nader ingaan op de BTW-heffing ten aanzien van: - het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector (onderdeel 3), - het ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector (onderdeel 4), - de zgn. banenpools en Jeugdwerkgarantiewet (onderdeel 5), en - de budgetfinanciering/-subsidies (onderdeel 6). 2. Samenvatting van de stand van zaken 2.1. Ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector Ik heb het voornemen om aansluitend op het mondeling overleg met de Tweede Kamer richtlijnen aan de belastingdienst te verstrekken overeenkomstig de aanbevelingen in hoofdstuk III, onderdeel 7, van de notitie van 17 december 1990. Een en ander houdt in dat geen BTW-heffing zal plaatsvinden ter zake van het op structurele basis ter beschikking stellen van personeel aan instellingen in de sociaal-culturele sector die van BTW vrijgestelde prestaties verrichten. Met betrekking tot het op ad hoc-basis ter beschikking stellen van personeel zal echter wel BTW-heffing moeten plaatsvinden. Dit ter voorkoming van verstoring van de concurrentieverhoudingen met in het bijzonder commerciële uitzend bureaus. 2.2. Ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector Met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector geldt mutatis mutandis hetzelfde als ik hiervoor onder 2.1 heb opgemerkt. Na het mondeling overleg met de Tweede Kamer zal ik richtlijnen aan de belastingdienst doen uitgaan op grond waarvan de structurele terbeschikkingstelling van personeel in de gezondheidssector buiten de heffing van BTW blijft. Met betrekking tot de terbeschikking stelling voor telkens korte perioden zal echter, gelet op het reeds genoemde concurrentie-aspect, wel BTW-heffing dienen plaats te vinden. Met betrekking tot het ter beschikking stellen van medisch geschoold personeel door uitzendbureaus zie ik geen aanleiding een ander standpunt in te nemen dan ik heb gedaan in de antwoorden op de vragen van het lid van de Tweede Kamer de heer Koning (Tweede Kamer, verga derjaar 1990-1991, Aanhangsel van de Handelingen nr. 252). 2.3. Banenpools en JWG Met betrekking tot de banenpools in de zin van de Rijksbijdragere geling banenpools en de prestaties van de JWG-organisaties zal een

vrijstelling worden opgenomen in de bij het uitvoeringsbesluit omzetbe lasting 1968 behorende bijlage B. De daarvoor benodigde werkzaam heden zijn in een vergevorderd stadium. Wijziging van bijlage B kan dan ook binnenkort tegemoet worden gezien. Wat betreft de JWG zal de BTW-vrijstelling mede betrekking hebben op de plaatsing van jongeren in de marktsector. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat indien in de toekomst blijkt dat de vrijstelling tot verstoring van de concurrentieverhoudingen leidt ten opzichte van uitzendbureaus en dergelijke, deze vrijstelling in herover weging zal moeten worden genomen. 2.4. (Budget)subsidies Het onderzoek ten behoeve van de notitie inzake de (budget)subsidies en de eventuele BTW-heffing ter zake is nog niet afgerond. De met dat onderzoek belaste werkgroep streeft er echter naar de werkzaamheden deze zomer af te ronden. Aansluitend zullen de direct betrokken bewindspersonen een standpunt bepalen inzake de opvattingen van de werkgroep. Daarna zal de notitie aan de Tweede Kamer worden aange boden. De werkzaamheden van de werkgroep zijn thans nog niet zover gevorderd dat de werkgroep reeds standpunten heeft kunnen formu leren. Wel is er reeds de nodige informatie verzameld en is de analyse van die informatie ter hand genomen. De hoofdlijnen van een en ander vindt u in een bijlage bij deze brief. 1 2.5. Verdere procedure Met u ben ik van mening dat het gewenst is dat binnenkort overleg plaatsvindt over de notitie van 17 december 1990. Na het mondeling overleg met de Kamer inzake de toepassing van de BTW-wetgeving ten aanzien van de terbeschikkingstelling van personeel in de sociaal-culturele sector en de gezondheidssector, de banenpools en de JWG zal ik aansluitend de door mij ter zake toegezegde richtlijnen aan de belastingdienst verstrekken. Met betrekking tot de (budget)subsidies en de eventuele BTW-heffing ter zake zal de werkgroep, die thans bezig is een notitie voor te bereiden ten behoeve van mij en de andere betrokken bewindspersonen, eerst de werkzaamheden dienen af te ronden. Daarna zullen de betrokken bewindspersonen ter zake een standpunt bepalen waarna de notitie aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Het geheel overziende ben ik er een voorstander van om een scheiding aan te brengen tussen enerzijds de problematiek van het ter beschikking stellen van personeel en anderzijds de problematiek welke voortvloeit uit het verstrekken van (budget)subsidies. Tussen beide aangelegenheden bestaat, afgezien van de omstandigheid dat ze beiden de toepassing van de BTW-wetgeving betreffen, geen direct verband. 3. Ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector Ter inzage gelegd op de bibliotheek. In onderdeel 7 van hoofdstuk III van de notitie (blzn. 21, 22 en 23) doet de werkgroep, die een gericht onderzoek heeft ingesteld in de sociaal-culturele sector, enkele aanbevelingen. Kort samengevat komen deze aanbevelingen erop neer dat met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel onder bepaalde voorwaarden kan worden afgezien van BTW-heffing. Het zal daarbij moeten gaan om gevallen waarin de terbeschikkingstelling van structureel karakter draagt. Wel zal volgens de werkgroep BTW-heffing dienen plaats te vinden ter zake van het ter

beschikking stellen van personeel voor telkens korte perioden. Dit om de concurrentieverhoudingen met commerciële uitzendbureaus niet te verstoren. Het IPO, de VNG en de VOG zijn met de hiervoor in onderdeel 1 genoemde bewindspersonen van mening dat de aanbevelingen van de werkgroep een goede basis bieden voor een oplossing van de gesigna leerde problematiek. In de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van 17 december 1990 is dan ook aangegeven dat besloten is de aanbeve lingen van de werkgroep over te nemen en op basis van die aanbeve lingen richtlijnen aan de belastingdienst te verstrekken. 4. Ter beschikking stellen van personeel in de gezondheids sector 4.1. Algemeen In onderdeel 5 van hoofdstuk IV van de notitie (blzn. 29, 30 en 31) is aangegeven dat, onder bepaalde voorwaarden, ook in de gezondheids sector BTW-heffing achterwege kan blijven ten aanzien van het struc tureel ter beschikking stellen van personeel. In de brief aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat ik in overleg met de NZR de in de notitie genoemde oplossingsrichting verder wil uitwerken om vervolgens nadere richtlijnen aan de belastingdienst te verstrekken. 4.2. Nader overleg met NZR 4.2.1. Structureel ter beschikking stellen van personeel Uit het nadere overleg dat met de NZR is gevoerd, is gebleken dat de voorwaarden zoals deze in de notitie zijn genoemd - op een enkel onder geschikt punt na - kunnen dienen als richtlijn voor de toepassing van de BTW-wetgeving ten aanzien van het op structurele basis ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector. Na het mondelinge overleg met betrekking tot de notitie zal ik de richt lijnen inzake de toepassing van de BTW-wetgeving ter zake van het ter beschikking stellen van personeel in de gezondheidssector aan de belas tingdienst verstrekken. Deze richtlijnen zullen, afgezien van enkele aanvullingen naar aanleiding van het nader gevoerde overleg met de NZR, gelijk zijn aan die welke reeds in de notitie zijn neergelegd. 4.2.2. Ter beschikking stellen van personeel in het kader van een opleiding In het nadere overleg met de NZR is ook uitvoerig van gedachten gewisseld met betrekking tot de gevallen waarin instellingen in de gezondheidssector in het kader van een medische beroepsopleiding hun personeel tijdelijk bij een andere instelling in de sector laten werken. Als voorbeeld kan hier worden genoemd een verpleegkundige in opleiding die in verband met een bepaald onderdeel van de opleiding bij een andere instelling gedurende een bepaalde periode stage loopt. Ik ben van mening dat in de gevallen waarin in het kader van een medische beroepsopleiding personeel tijdelijk bij een andere instelling in de gezondheidssector werkzaam is, heffing van BTW achterwege kan blijven. De ABU heeft desgevraagd ter zake medegedeeld dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om te vrezen dat een verstoring van de concur rentieverhoudingen optreedt indien in de hier bedoelde gevallen geen BTW-heffing plaatsvindt. Gelet op het vorenstaande heb ik het voornemen om in de aan de belastingdienst te verstrekken richtlijnen op te nemen dat in de hier bedoelde gevallen BTW-heffing achterwege kan blijven.

4.2.3. Reikwijdte vrijste/ling voor structurele uitleensituaties In hoofdstuk IV, onderdeel 5, is aangegeven dat in verband met een mogelijke verstoring van concurrentieverhoudingen nog nader dient te worden bezien of de voorgenomen regeling - geen BTW-heffing bij structurele terbeschikkingstelling van personeel - toepassing kan vinden ten aanzien van alle personen die ter beschikking worden gesteld dan wel dat bepaalde beroepen daarvan dienen te worden uitgezonderd (blz. 30). Het nadere overleg met de NZR heeft mij doen besluiten vooralsnog geen uitzondering te maken voor bepaalde beroepen. Indien evenwel op een bepaald moment mocht blijken dat met betrekking tot de terbeschik kingstelling van personen met een bepaalde professie een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van andere onder nemers, zal ik opnieuw moeten bezien of bepaalde beroepen in de toekomst mogelijk alsnog van de BTW-vrijstelling dienen te worden uitgezonderd. 4.2.4. Uitlenen van personeel door medische kinderdagverblijven en medische kleuterhuizen Tijdens het nadere overleg met de NZR heeft de NZR ook nog de aandacht gevraagd voor het ter beschikking stellen van personee! door medische kinderdagverblijven en medische kleutertehuizen. Aan de NZR is te kennen gegeven dat ook deze vorm van terbeschikkingstelling van personeel in de voorgenomen BTW-vrijstelling kan delen, mits sprake is van een terbeschikkingstelling op structurele basis. 4.2.5. Terbeschikkingstelling van personeel bij fusie en reorganisatie Wat betreft de in hoofdstuk IV, onderdeel 5, neergelegde bereidheid om in geval van fusie of reorganisatie van instellingen in de gezondheids sector een bijzondere regeling te treffen, volsta ik op deze plaats met de opmerking dat tijdens het nadere overleg met de NZR nog niet direct is gebleken dat een dergelijke bijzondere regeling in een bestaande behoefte voorziet. Ik heb dan ook thans nog niet het voornemen een regeling in de hier bedoelde zin te treffen. Indien op dit punt in de toekomst echter toch problemen rijzen, ben ik bereid het treffen van een nadere regeling alsnog in overweging te nemen. 4.3. Terbeschikkingstelling van medisch personeel door uitzendbureaus In hoofdstuk IV, onderdeel 6, van de notitie (blz. 31) is de BTW-heffing ter zake van de terbeschikkingstelling van personeel door commerciële uitzendbureaus genoemd. Volstaan is met een verwijzing naar de beant woording van de ter zake gestelde vragen van de heer Koning, lid van de Tweede Kamer. Deze beantwoording heeft plaatsgevonden op 17 december 1990 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, Aanhangsel van de Handelingen nr. 252). In antwoord op de door de heer Koning gestelde vragen heb ik aange geven dat de nationale wetgeving, noch de communautaire regelgeving op het gebied van de BTW de mogelijkheid biedt de prestaties van commerciële uitzendbureaus onder de vrijstelling voor medische diensten te rangschikken. Voorts heb ik aangegeven dat ik niet overweeg wetgeving voor te bereiden die ertoe strekt het verlaagde BTW-tarief toe te passen ten aanzien van het ter beschikking stellen van personeel. Er bestaat voor mij geen aanleiding om thans een standpunt in te nemen dat afwijkt van deze antwoorden. Wel wil ik met betrekking tot enkele aspecten nog kort mijn opvattingen kenbaar maken. Door de betrokkenen - NZR en ABU - wordt nogal eens verwezen naar de situatie in België en het Verenigd Koninkrijk. Aldaar wordt het terbe

schikking stellen van medisch gekwalificeerd personeel door uitzendbu reaus niet met BTW belast. Dat zou gebeuren overeenkomstig de 6e EG-Richtlijn inzake omzetbelasting. Bij deze stelling van zowel de ABU als de NZR plaats ik enkele kanttekeningen. Zoals in hoofdstuk IV, onderdeel 4, letter a, van de notitie is aange geven (blzn. 26 27), wordt door de Belgische BTW-administratie in beginsel onderscheid gemaakt tussen het ter beschikking stellen van personeel en het eigenlijk verrichten van werk. Ter zake van het ter beschikking stellen van personeel is BTW verschuldigd. De Belgische BTW-administratie oefent echter blijkens de door haar gegeven toelichting geen kritiek uit op de interpretatie waarbij de overeenkomst tussen het uitzendbureau en de afnemer door de betrokken partijen wordt voorgesteld als een werkaannemingscontract. Uit het vorenstaande volgt dat als een uitzendbureau en een instelling in de gezondheidssector de tussen hen gesloten overeenkomst tot het ter beschikking stellen van verpleegkundigen duiden als een overeen komst op grond waarvan het uitzendbureau zich heeft verplicht tot het verplegen van patiënten, de Belgische BTW-administratie deze prestatie als zodanig zal aanmerken. Het gevolg van deze interpretatie is dat ter zake van de prestatie van het uitzendbureau geen BTW-heffing plaats vindt. Het verplegen van patiënten door gekwalificeerd personeel is namelijk vrijgesteld van BTW. Wat er verder ook zij van deze handelwijze van de Belgische BTW-administratie, naar mijn mening kan hiervan bezwaarlijk worden gesteld, gelijk NZR en ABU menen, dat een en ander geschiedt conform de communautaire regelgeving op het terrein van de BTW. De handel wijze van de Belgische BTW-adrninistratie in dezen betreft immers niet de interpretatie van rechtsregels, doch ziet slechts op de waardering van feiten. Met betrekking tot de praktijk zoals die zich voordoet in het Verenigd Koninkrijk volsta ik met de opmerking dat ondanks herhaalde pogingen daartoe geen motivering van de BTW-administratie van het Verenigd Koninkrijk is verkregen voor het buiten de BTW-heffing laten van de loonsom van de verpleegkundige casu quo de gehele vergoeding die de uitlener aan de inlener in rekening brengt. Naast de praktijk in België en het Verenigd Koninkrijk voert ABU nog als argument aan dat het buiten de BTW-heffing laten van alle vormen van terbeschikkingstelling van medisch gekwalificeerd personeel (struc tureel en op ad hoc-basis) tot een meer eenvoudige wetstoepassing voor instellingen in de gezondheidssector leidt dat toepassing van de gedachten neergelegd in de notitie (alleen BTW-vrijstelling bij terbe schikkingstelling op structurele basis). Met betrekking tot dit argument van de ABU merk ik op dat dit alleen geldt met betrekking tot het ter beschikking stellen van medisch gekwalificeerd personeel. Ten aanzien van niet-medisch gekwalificeerd personeel, zoals huishoudelijk personeel, schoonmakers, tuinlieden e.d. zullen de instellingen in de gezondheidssector wel een onderscheid moeten maken tussen terbe schikkingstelling op structurele basis en terbeschikkingstelling op ad hoc-basis. Het argument van de ABU voor een meer eenvoudige wetstoepassing in gezondheidssector, gaat dan ook slechts zeer ten dele op. 5. Banenpools en Jeugdwerkgarantiewet 5.1. Algemeen In hoofdstuk V van de notitie is aangegeven dat de prestaties van de banenpools en de JWG-organisaties kunnen delen in een BTW-vrijstelling. De daarvoor noodzakelijke aanpassing van de bij het

Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 behorende bijlage B is blijkens de notitie in voorbereiding genomen. Ik kan u mededelen dat de benodigde werkzaamheden in een verge vorderd stadium zijn. Wijziging van bijlage B kan dan ook binnenkort tegemoet worden gezien. 5.2. JWG en de mogelijke plaatsing op additionele arbeidsplaatsen in de marktsector In de oorspronkelijke opzet van de JWG is er vanuit gegaan dat de betrokken jongeren alleen zouden worden geplaatst op additionele arbeidsplaatsen in de gesubsidieerde c.q. overheidssector. In de notitie is daar ook van uitgegaan. Later is tijdens de behandeling van de JWG in de Tweede Kamer evenwel de mogelijkheid geïntroduceerd om jongeren ook te plaatsen op additionele arbeidsplaatsen in de marktsector. Met betrekking tot deze uitbreiding van de werkingssfeer van de JWG merk ik het volgende op. De mogelijkheid om jongeren ook te plaatsen op additionele arbeids plaatsen in de marktsector behoeft naar mijn oordeel op zichzelf beoor deeld geen belemmering te vormen om ook daarvoor de vrijstelling van BTW van toepassing te verklaren. Voorwaarde is wel dat plaatsing in de marktsector, zoals in de gesubsidieerde c.q. overheidssector, niet leidt tot concurrentieverstoring ten opzicht van uitzendbureaus en dergelijke ondernemers (zie de notitie, hoofdstuk V, onderdeel B, punt 3, onder «Ad b.», blz. 36). Naar mijn mening zal, gelet op het additionele karakter van de arbeids plaatsen zoals neergelegd in de regelgeving ter zake, in beginsel thans geen sprake zijn van concurrentieverstoring. Mijn voornemen om de prestaties van de JWG-organisaties vrij te stellen zal ik dan ook verder ten uitvoer brengen. Daarbij zal ik geen onderscheid maken tussen de plaatsing van jongeren in de gesubsidieerde c.q. overheidssector en de marktsector. Wel wil ik hierbij nog aangeven dat indien in de toekomst mocht blijken dat de toetsmg van de additionaliteit van de arbeidsplaatsen in de betrokken sectoren niet dan wel in onvoldoende mate plaatsvindt, zulks mogelijk tot verstoring van concurrentieverhoudingen kan leiden. In een dergelijke situatie is het onvermijdelijk dat de BTW-vrijstelling in herover weging moet worden genomen. Naar ik aanneem zullen de problemen zich in een dergelijke situatie overigens niet beperken tot alleen het fiscale terrein. 6. Budgetfinanciering/ subsidies 6.1. Algemeen De problematiek van de (budget)subsidies komt in de notitie slechts zijdelings aan de orde. Daarbij gaat het met name om de loonkosten-subsidies die verband houden met de eerder in de notitie behandelde vormen van terbeschikkingstelling van personeel. Wat betreft de andere (budget)subsidies wordt in de notitie aangegeven dat in overleg met de meest betrokken departementen alsmede met het IPO, de VNG en de VOG een aanvullende notitie zal worden uitgebracht (blz. 37). Tijdens de behandeling van de begroting van Financiën voor 1991 in november 1990 heb ik de toezegging bevestigd om een notitie uit te brengen over de (budget)subsidies. Daarbij heb ik aangegeven dat de werkgroep, waarin wordt deelgenomen door het IPO, de VNG, de VOG en de Ministeries van Financiën, van WVC en van BiZa, aan dit onderzoek werkt (Handelingen Tweede Kamer, 8 november 1990, blz. 21-1150, Ik.). De reden dat er voor is gekozen om met betrekking tot de Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,21 800 IXB, nr. 48

(budget)subsidies een afzonderlijke notitie uit te brengen is, naast het feit dat het om een geheel andere problematiek gaat, gelegen in de omstandigheid dat de problematiek van de (budget)subsidies verhou dingsgewijs veel complexer is dan die van de terbeschikkingstelling van personeel. (Budgetsubsidies worden verleend ter zake van de meest uiteenlopende activiteiten, het ter beschikking stellen van personeel betreft slechts één bepaalde activiteit.) Toen tijdens het overleg met het IPO, de VNG en de VOG bleek dat met betrekking tot de problematiek van het ter beschikking stellen van personeel oplossingen denkbaar waren, werd het niet juist geoordeeld de Tweede Kamer daarvan pas in kennis te stellen nadat ook met betrekking tot de (budget)subsidies het onderzoek zou zijn afgerond. Daarbij is in het bijzonder overwogen dat in de sociaal-culturele sector grote bezorgdheid bestond omtrent de consequenties van mogelijke BTW-heffing ter zake van het ter beschikking stellen van personeel. Met de oplossing zoals deze in de notitie is neergelegd, kon die ongerustheid worden weggenomen. Een bijkomend voordeel van twee notities is nog dat aan beide onder werpen, welke slechts op een enkel punt een zeker gemeenschappelijk raakvlak hebben, afzonderlijk aandacht kan worden besteed. 6.2. Activiteiten werkgroep De werkgroep heeft haar werkzaamheden nog niet afgerond. Deson danks kan ik u thans reeds een verslag doen toekomen van de activi teiten van de werkgroep en de eerste bevindingen en gedachten van de werkgroep. Dit verslag treft u als bijlage bij deze brief aan. 1 Ik merk hierbij uitdrukkelijk op dat een en ander een zeer voorlopig karakter draagt. De werkgroep heeft het onderzoek naar de feiten zo goed als afgerond en is inmiddels bezig met het analyseren van die feiten. De werkzaamheden van de werkgroep zijn echter nog niet zover gevorderd dat de werkgroep ter zake al conclusies heeft kunnen trekken. Nadat de werkgroep de werkzaamheden heeft afgerond zullen de betrokken bewindspersonen zich nog een oordeel moeten vormen inzake de inhoud van de uit te brengen notitie. 6.3. Verdere procedure De werkgroep streeft er naar haar werkzaamheden deze zomer af te ronden en haar bevindingen in een notitie aan de betrokken bewindsper sonen voor te leggen. Vervolgens zal door deze bewindspersonen een standpunt worden ingenomen inzake de onderwerpelijke problematiek. Dat standpunt zal vervolgens aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden aangeboden. Een exact tijdstip waarop de notitie aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden, kan niet worden gegeven. Het streven is er echter zeer duidelijk op gericht zulks te doen plaatsvinden zo spoedig als mogelijk is. Een afschrift van deze brief heb ik ook gezonden aan de Voorzitters van de vast Commissies voor welzijn en cultuur, binnenlandse zaken en sociale zaken en werkgelegenheid en de Voorzitters van de Tweede en de Eerste Kamer der Staten-Generaal.» Het bij de brief aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor financiën gevoegde verslag, houdende de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek inzake de eventuele BTW-heffing in het kader van het verstrekken van (budget)subsidies heb ik eveneens bijge voegd. 1 Ter inzage gelegd op de bibliotheek De Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. van Amelsvoort. Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,21 800 IXB, nr. 48

BIJLAGE 's-gravenhage, 17 april 1991 Aan de staatssecretaris van Financiën Op 18 april 1991 zouden de vaste Commissies voor financiën, voor binnenlandse zaken, voor sociale zaken en werkgelegenheid en voor welzijn en cultuur een mondeling overleg voeren met de staatssecretaris van Financiën, de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken over de notitie inzake de BTW-heffing met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel in de sociaal-culturele sector, de banenpools en de Jeugdwerkgaran tiewet en de zgn. budgetfinanciering/-subsidies (Kamerstuk 21 800, IXB, nr. 19). Er is verzocht dit mondeling overleg uit te stellen omdat de toegezegde rapportage over de stand van zaken nog niet aan de Kamer is aangeboden. Namens de vaste Commissie voor financiën verzoek ik U deze rapportage zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen opdat een nieuwe datum voor een mondeling overleg kan worden bepaald. De griffier van de commissie, De Gier 9