Sporen van Rothulfuashem (het vroegmiddeleeuwsche Rijnsburg) Schrijvers uit vroeger eeuwen maken melding van enkele Romeinsche oudheden, die te Rijnsburg voor den dag gekomen zouden Meer dan drie eeuwen jonger is het in de nabijheid van de tegenwoordige gasfabriek ontdekte Merovingische (afb. 3 : 3 en afb. 4 : waaruit door dr J. H. Holwerda, den toenmaligen directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, in 1913 de vondsten zijn Blijkens den inhoud dateert het uit de 6e en 7e eeuw na Chr., den tijd, toen het Christendom pas in deze streken begon door te dringen. Dit laatste valt op te maken uit het naast elkaar voorkomen van brand- en lijkgraven, terwijl tevens in der graven een op een bronzen blokje gegrift kruisje is aangetroffen. Verder worden aan de hand van het vondstmateriaal, speciaal het aardewerk, Frankische en Saksisches) elementen onderscheiden. Na de 7e eeuw is dit niet meer in gebruik geweest. Merkwaardig genoeg ontbrak tot voor kort uit den tijd tusschen deze Merovingische verschijnselen en de stichting van de beroemde abdij voor adellijke vrouwen door Petronella, weduwe van Floris den Vette, in 1133, elk spoor van devroegmiddeleeuwsche
102 nederzetting, die hier ongetwijfeld moet hebben bestaand). Overblijfselen daarvan, b.v. een vermoedde dr Holwerda in de omgeving van oude dorpskerk, ten N. waarvan eens het gebouwencomplex van de abdij heeft gestaan (afb. 3 : 5 en afb. 4 : 5); een door dezen geleerde indertijd ver van die kerk ingesteld onderzoek leverde echter nog geen positieve resultaten op. Iets meer succes had een niet lang daarna door mevr. M. L. H. Eerdbeek-Claasen op hetzelfde terrein achter de Chr. Geref. kerk en afb. 4: 4) ondernomen kleine nagraving, en wel in zooverre, dat daarbij althans op 1.50 m onder het maaiveld een aantal fragmenten uit den gischen tijd voor den dag is Hieronder bevinden zich o.m. scherven van Pingsdorfer aardewerk en kogelpotten, alles uit de en eeuw (afb. 1). Overblijfselen van gebouwen of grondsporen zijn bij deze gelegenheid niet opgemerkt. Naar wij hopen zullen de onderzoekingen met de spade in deze omgeving binnen afzienbaren tijd weer hand genomen worden en wordt daarbij een duidelijker beeld verkregen van de hier aanwezige vroegmiddeleeuwsche nederzetting. Inmiddels zijn op een geheel andere plaats, ongeveer 1500 m van het dorpscentrum verwijderd (afb. 3 : 1 en afb. 4: een aantal vondsten gedaan, die er op wijzen, dat aldaar, in de en lle eeuw vooral, ook een nederzetting heeft bestaan. De meest karakteristieke van deze vondsten Ceramiek : 1 Zeer groot aantal rand- en buikfragmenten van kogelpotten. Kleur sterk variëerend, in den regel zwartachtig tot lichtblauwgrijs. Enkele randprofielen
Afbeelding 1. Afbeelding 5.
Afbeelding 2.
, 103 op afb. 2: Dateering: misschien vooral en lle eeuw. 2 Groot aantal rand-, schouder-, tuit-, oor-, buiken bodemfragmenten van zg. Pingsdorfer aardewerk, zoowel met roodbruine verfstrepen op witte tot gele scherf (afb. 2: 13 en als paarsbruine tot bruine verfstrepen op blauwgrijze scherf (afb. 2: 15, 16 en 17). Geïmporteerd. Dateering: misschien 2e helft vooral en ook lle 3 Klein, dunwandig, lichtblauwgrijs scherfje met radstempelversiering. Afb. 2 : 12. Dateering: eeuw 4 Enkele buik- en schouderfragmenten van gedeeltelijk met geel glazuur bedekt aardewerk, z.g. aardewerk met spaarzaam Afb. 2 : 18. Dateering: vooral eeuw. 5 Gering aantal fragmenten van steengoed uit de latere middeleeuwen. Steen : 6 Aan een uiteinde doorboord van zwart gesteente (lydiet). Afb. 2: 19. Door het gebruik aan twee van de vier zijkanten in het midden sterk uitgesleten. Dateering: tot eeuw. Gebouwresten : 7 Een viertal stukken huttenleem mettakafdrukken. Oranjerood. Afb. 2: 20. Na : 8 Een aantal beenderen; het grootste gedeelte waarschijnlijk van varkens. Het aspect van deze vondsten doet vermoeden, dat wij hier te doen hebben met een kleine nederzetting, b.v. een hoeve, waarvan de wanden der
104 gebouwen bestonden uit met klei bestreken vlechtwerk van rijshout. Een of tien geleden zijn op het bewuste stuk land, genaamd Klaveren, kadastraal bekend als gem. Oegstgeest, Sectie A 31, twee duidelijk zichtbare verhoogingen geëgaliseerd, bij welke gelegenheid vooral veel cultuursporen aan de oppervlakte schijnen gekomen te zijn. Heden ten dage is van die hoogingen maar weinig meer overgebleven. Over de ligging van,,de Klaveren kan nog het volgende opgemerkt worden : Op ongeveer 750 m afstand ligt het Merovingische grafveld; op 500 m het Groene Kerkje te Oegstgeest, waar o.a. Karolingisch aardewerk te voorschijn is gekomen. Verder vindt men op de kaart van Rijnland, opgemeten door den gezworen landmeter Floris Balthasar van een pad, dat als voortzetting van het Moleneind, vanuit Rijnsburg, langs het Merovingische grafveld, tot aan de plaats van onze nederzetting loopt, waar het op den Vinkeweg aansluit (afb. 4: 2). Tegenwoordig is dit pad niet meer in gebruik, daar het sedert 1840 wordt gesneden door het Oegstgeester Kanaal. Bij de oudere dorpelingen is de herinnering er aan evenwel nog bewaard gebleven, daar het niet zelden een omweg bespaarde Hoogst waarschijnlijk is dit de oude verbinding, waarlangs in de vroege Middeleeuwen het verkeer tusschen het dorp en deze nabijgelegen nederzetting heeft plaats gevonden. Ten de oudste in de schriftelijke overlevering tot ons gekomen berichten met betrekking tot Rijnsburg. Hierbij doelen wij op de donationum, de lijst van schenkingen aan de Utrechtsche In de daarin voorkomende Commemoratio de rebus
Afbeelding 3.
Afbeelding 4.
105 sancti Martini Trajectensis ecclesie, que jam olim ibidem a fidelibus tradite vinden wij het volgende vermeld : In Rothulfuashem medietas tocius ville sancti Martini, et hereditas Aldburge, quicquid ibi En verder Hrothaluashem, quod modo dicitur Rinasburg, mansa sancti Martini et de hereditate Radulfi et Aldburge, quos ipsi tradiderunt sancto et mansa Binorthan-flieta, sidilia autem, que of t e d i dicuntur, Bisuthan-flieta, in quibus etiam supranominati Uit dezen tekst wij dus het bestaan kennen van een aantal hofsteden te Rijnsburg, toentertijd Rothulfuashem (Rodulfsheim) genaamd, welke in het begin van de eeuw hebben toebehoord aan een echtpaar (?) Radulf en Aldburg. Hiervan lagen de stukken land ten N. van de Vliet, terwijl de behuizingen ten Z. van dit water waren geiegen. Hoe die oude Vlietloop in de dagen van Radulf en Aldburg, omstreeks 900 moet geweest zijn, is met behulp van de kaart van Balthasar niet moeilijk te reconstrueeren. Daarbij valt op, dat de huidige grens tusschen de gemeenten Rijnsburg en Oegstgeest nog steeds over een aanzienlijke lengte de door die loop aangegeven lijn volgt (afb. 3: 2). De twee in het bovenstaande vermelde vindplaatsen liggen dan inderdaad ten Z. daarvan (afb. 5). Alles bij elkaar genomen, de dateering van het gevonden aardewerk en de ligging ten Z. van de oudste Vlietloop, lijkt het ons niet al te gewaagd om deze twee met zekerheid aan te wijzen vindplaatsen in verband te brengen met de hofsteden
106 uit de erfenis van Radulf en Aldburg. Waar de overige hofsteden, die aan deze plaatselijke grootheden toebehoorden, hebben gestaan, kan door verdere vondsten in de toekomst worden uitgewezen. Ook die sporen van Rodulfsheim zullen den stroom van tien eeuwen wel getrotseerd hebben. Groningen, December 1942. Aanteekeningen W. G LASBERGEN AZN. 1) Cf. o.a. Pars, A.: aborigines Bafavorum Pagus ef Abbafia (Kafwijkse en heden) (1697). 318-319; (2e p. 296-297. Deze Romeinsche stukken zijn de volgende: een aarden lampje met fabrieksmerk ATIMETVS (volgens Byvanck, A. W.: p. 200: ATIMETI). enkele stukken baksteen, hoogst waarschijnlijk van (dakpannen), waarop gestempeld EXGERINF (Excercitus Inferioris = Van het Benedengermaansche Leger). Ook wordt over Romeiosche muntvondsten is een Pot gevonden met een langen Hals, maar die seer eng was (niet onmogelijk een Romeinsche kruik van gladwandig wit aardewerk). Hoewel deze berichten nog niet door vondsten in den modernen tijd zijn gevolgd en daardoor bevestigd, is de mogelijkheid geenszins uitgesloten, dat te Rijnsburg een Romeinsche militaire voorpost over den Rijn heeft gelegen, welke dan, blijkens de gevonden dakpanstempels, in elk geval uit het laatst van de 2e en het begin van de 3e eeuw zou dateeren. 2) Cf. Holwerda, H.: Hef van Rijnsburg (Leidsch Jaarboekje 1914, p. 43-49): De Franken in Nederland Med. uif Rijksmus. Oudh. fe Leiden. Nieuwe Reeks V, 1924, p. 18-19): : geschiedenis p. 232-233 en 253-254.
107 3) Naar Holwerda betoogt, zouden deze Saksische urnen afkomstig zijn vanuit de Saksische gebieden in Duitschland via den Rijnmond naar hun nieuwe woonplaatsen in Engeland trekkende Angelsaksen, op hun doortocht voor eenigen tijd naast andere Germanenstammen aan den mond van den Rijn gewoond, of zich blijvend gevestigd hebben. 4) Het verhaal bij W. van Gouthoeven. dat graaf Diederik 11 van Holland, na op St Laurentiusdag (10 Augustus) 974 bij Rijnsburg de Friezen te hebben verslagen, op de plaats der overwinning een aan den H. Laurentius gewijde kapel stichtte, berust volgens sommigen op niet eenigermate betrouwbare gegevens en is daarom niet als eerste jaartal in Rijnsburg s geschiedenis vermeld. 5) Dr Holwerda en mevr. Eerdbeek-Claasen meenden nl. hier het oude Rodulfsheim-Rinasburg (cf. verder op aant. 14-19) te moeten localiseeren. Het opgravingsterrein ligt op het stuk land, begrensd door Smidstraat, Heereweg en steeg, dat van oudsher tot de parochie van Rijnsburg behoorde. Het overige gebied ten van den oudsten dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Rijnsburg, is pas na 1600 van het ambacht Oegstgeest afgenomen en onder de jurisdictie van Rijnsburg gekomen. 6) Cf. o.a. Holwerda, H.: Dorestad en onze vroegste middeleeuwen, p. 60. 850. Cf. o.a. voor vroegmiddeleeuwsche ceramiek de verschillende opstellen van J. H. Holwerda en W. C. Braat in de Oudh. Med. uif Oudh. te Leiden en vooral Braat. W. C.: Funde in Holland ihre Dafierung (Bonn. 142, 1937). 8) Enkele hiervan vertoonen een profiel, dat overeenkomt met de profielen van Saksisch aardewerk, afgebeeld bij Holwerda, Oudh. Med. aif te Leiden, Nieuwe Reeks 1920, Taf. fig. besproken op p. LIV-LV. 9) De reeds volkomen op steengoed gelijkende stukken met paarsbruine verfstrepen (harder gebakken, z.g. gesinterd) zullen in den regel wel jonger zijn dan de exemplaren mee
108 roodbruine verfstrepen (zachter gebakken), die nog tot het aardewerk te rekenen zijn. 10) Cf. Braat, uif Rijksmus. fe Leiden, Nieuwe reeks XXII, 1941, 54, voetnoot 3 en XXIII, 1942,. 20-21. Hier eenige correctie op de in voor deze aardewerksoort gegeven dateering. 11) Analoge stukken bij Oudk. Med. uit mus. Oud. te Leiden, Nieuwe Reeks 1930, afb. 66: (uit Dorestad) en Braat, Oudk. Med. uit Rijksmus. Oudk. te Leiden, Nieuwe Reeks XVIII, 1937, afb. 12 : 77 en 78 (uit Zetten). 12) Cf. Fockema Andreae, S. J.: Kaart van Rijnland, door Floris 1610-1615, herdrukt met de origineele koperen platen in 1929, speciaal blad 8. 13) Dit, alsook enkele van de andere in deze mededeeling verwerkte gegevens betreffende tezamen met het grootste deel van de vondsten, dank ik aan de Iijkheid van den heer C. Glasbergen 14) Cf. Muller Fzn, S.: Hef oudsfe van kef Sfickf Ufreckf (Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht. Derde serie, No. 3. 1892). 15) van de goederen van de Utrechtsche St Maartenskerk, die reeds vroeger daar door geloovigen zijn afgestaan. Muller, t.a.p. p. 38-45. De oorspronkelijk zeer droge opsomming wordt door Muller gedateerd tusschen 777 en 866; door anderen begin eeuw (cf. daarvoor o.a. M.: Die Reformen in der Abfei Rijnsburg im 15. (Vorreformationsgeschichtliche Forschungen Bd. 1937, p. 1-2. Daar ook litteratuuropgaven). Hierin zijn een aantal interpolaties aangebracht, waarschijnlijk omstreeks 953, waartoe o.a. ook de hier aangehaalde stukken worden gerekend, uitgezonderd Rothulfuashem medietas tocius ville Martini. Vermoedelijk is de rest pas na ontvangst van de erfenis ingevoegd. Muller t.a.p. 41. 17) Rodulfsheim de helft de plaats van de St.
Maarten, en bovendien de erfenis van Aldburg, (nl.) al wat zij daar bezat. 18) Muller, t.a.p. p. 19) Rodulfsheim, dat nu Rinasburg genoemd wordt, zijn 13 stukken land van de St Maarten en (wel) uit de erfenis van Radulf en Aldburg, welke zijzelf aan Maarten hebben vermaakt: en de stukken land liggen ten N. van de Vliet, de nederzettingen daarentegen, die steden genaamd worden, ten van de Vliet, waarin ook de bovengenoemde personen verblijf hebben gehouden. Door de Redactie overgebracht in de spelling De Vries en Te Winkel.