Samenvatting Biologie Hoofdstuk 15, Het bloed kruipt waar het gaan kan

Vergelijkbare documenten
BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

Samenvatting Biologie Thema 7: Transport

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting Biologie Bloedsomloop

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig harder te laten werken (trainen).

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9: Hart en bloedsomloop

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

Spieren trainen Door vaak te trainen moet het hart steeds vaker harder werken waardoor de hartspier toeneemt in dikte en kracht.

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Het bloed vanuit het onderste deel van het lichaam borst, buik, benen- stroomt via de onderste holle ader terug naar het hart Aorta

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 je levensstroom

Samenvatting Biologie Thema 5 Transport

Samenvatting Biologie H12 Transport

Hartslag: Het bloed stroomt door de boezems naar de hartkleppen. Boezems persen hun bloed naar de kamers. Er komt druk op het bloed waardoor

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

Examen Voorbereiding Transport

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

Transport door het lichaam. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Biologie Transport

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Paragraaf 14.1 Continu transport

Begrippenlijst bloed, bloedsomloop en lymfe AB0-systeem Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

Bloed en lymfe systeem. Bloed en lymfe systeem. Bloed stelsel. Bloed stelsel. Samenstelling van het bloed. Bloedplasma

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4

Anatomie / fysiologie. Taken circulatiestelsel. Onderverdeling bloedvaten. Cxx53 5 en 6 Bloedvaten Lymfe

BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3

THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP LEERDOELEN 3 HAVO

OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP. Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek.

Hart anatomie en fysiologie

Werkstuk door een scholier 1759 woorden 8 januari keer beoordeeld

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

HOEK 1: RODE BLOEDLICHAAMPJES

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig!

Voor voortgangtoets 3.1

Werkstuk Biologie Bloed

Samenvatting door een scholier 1661 woorden 10 december keer beoordeeld

Patiënten Informatie Map voor patiënten na een hartinfarct

2 Patiëntspecifieke informatie Partiële Cavo Pulmonale Connectie (PCPC)

Werking van het hart. Algemene informatie over het hart, de bloedvaten en de meest voorkomende hart- en vaataandoeningen

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Bloedsomloop. Hans heijkoop; Petra Buist. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Erythrocytes and Von Willebrand Factor in Venous Thrombosis M.W.J. Smeets

BLOEDSOMLOOP. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Examentrainer. Vragen. Hartoperatie. 1 Uitgeverij Malmberg

HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW HAVO.VWO

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Module: Hartfunctielaborant - h45. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

De groei van tumoren is alleen maar mogelijk als er bloedvaten naartoe gaan (afbeelding 1 fase 3 en 4).

-De aanvoer van zuurstofrijk bloed is van levensbelang omdat organen voortdurend zuurstof nodig hebben.

Bloed vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

1. We ademen om te leven

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

Risicofactoren die een rol spelen in het proces van atherosclerose zijn:

DREIGEND HARTINFARCT

Bloed vmbo-kgt12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Werkstuk Biologie Het hart

Hart en vaatziekten vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

TRANSPORT DOOR HET LICHAAM

Hart en bloedsomloop vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Hart- en vaatziekten. voor Marokkaanse Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

5 HAVO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

Hart en bloedsomloop hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Wat is een arterieel ulcus? Hoe werken de bloedvaten in de benen? Slagaderproblemen (arteriële insufficiëntie)

Hart- en vaatziekten. voor Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

1. Hoe ziet het hart eruit?

LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

Seniorenraad Son en Breugel 22 juni 2018

Dokter op Dinsdag. Jawed Polad Interventiecardioloog Jeroen Bosch Ziekenhuis

Arterieel vaatlijden. Wat is er aan de hand? Atherosclerose. Risicofactoren. Roken. Hoge bloeddruk. Diabetes mellitus

Arteriosclerose. Ziekenhuis Gelderse Vallei

Arterieel vaatlijden. Chirurgie. Beter voor elkaar

komt terug naar het hart in de linkerboezem, dan naar de linkerkamer en het hele proces begint opnieuw (afb. 1).

ARTERIEEL VAATLIJDEN 17954

Arterieel vaatlijden 1

Opstel Biologie De Bloedsomloop (verhaal)

Thema: Hart en bloedvaten - h45. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

2 Patiëntspecifieke informatie Vernauwing van de longslagader

Aortaklepinsufficiëntie

De Bloedsomloop. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Etalagebenen Afdeling vaatchirurgie.

Arterieel vaatlijden. Chirurgie

Arterieel vaatlijden. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

HARTKATHETERISATIE CORONAROGRAFIE

Hartfalen. Decompensatio cordis

Arterieel vaatlijden

Transcriptie:

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 15, Het bloed kruipt waar het gaan kan Samenvatting door een scholier 3051 woorden 22 januari 2007 6,7 45 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Hoofdstuk 15: Het bloed kruipt waar het gaan kan 15.1 Hart: - Twee helften met elk een boezem en een kamer - Links: zuurstofrijk bloed (helderrood) - Rechts: zuurstofarm bloed (bruinig) - Holle spier die ± 70 x per minuut samentrekt - Na elke samentrekking ontspant je hartspier Ontspanningsfase hartspier: - Boezems vullen zich met bloed vanuit de aders Boezems: - Bovenin hartspier - Wachtkamers waar het bloed zich verzamelt - Weinig pompkracht Kamers: - Onderin hartspier - Veel pompkracht - Pompen bloed dor bloedsomloop - Linker kamer dikkere wand dan rechter - Linker kamer meer weerstand dan rechter. - Linker kamer: grote bloedsomloop - Rechter kamer: kleine bloedsomloop - Ontspanning: druk in de kamers neemt af Pagina 1 van 9

- Samentrekking: druk in de kamers neemt toe Hartslag: - 1 x bloed door hele lichaam gestuwd. (kleine en grote bloedsomloop) Bovenste en onderste holle ader: - al het bloed dat uit je organen komt bereikt het hart via deze aders. Kleine bloedsomloop: - rechter boezem - rechter kamer - longslagader - rechter en linker longhaarvaten - in de longen neemt het zuurstofarme bloed zuurstof op en staat koolstofdioxide af. - Longader Grote bloedsomloop: - Linker boezem - Linker kamer - Aorta - Slagaders van de organen van het lichaam - Het bloed geeft zuurstof af aan de cellen van deze organen en neemt koolstofdioxide op. - Aders van de organen van het lichaam - Onderste holle ader/bovenste holle ader Kleppen: - Hartkleppen en slagaderkleppen sluiten door verschillen in bloeddruk aan weerszijden van de kleppen - Een hogere bloeddruk voor de klep, duwt een klep open - Een hogere bloeddruk achter de klep, sluit de klep - Voorkomen terugstroming van bloed - Tijdens rustfase: hartkleppen open - De slagaderkleppen sluiten en de hartkleppen gaan open als de kamers ontspannen Hartminuutvolume: - De maat voor de pompwerking van je hart - De hoeveelheid bloed die één kamer in één minuut wegpompt. - Berekening: Hoeveelheid bloed die een kamer in één hartslag wegpompt x hartslagfrequentie Hartslagfrequentie: - Het aantal keren dat je hart per minuut klopt. Pagina 2 van 9

Embryonale bloedsomloop: - Embryo krijgt zuurstof van moeder via de placenta - Bij ongeboren baby s werken de longen nog niet, waardoor er weinig bloed door de longhaarvaten - Er is een verbinding tussen de rechter en linker boezem en tussen zijn longslagader en aorta. - Kleine bloedsomloop: beperkt in werking - 3 veranderingen bij baby s na geboorte: 1. longen gaan open 2. navelstrengader sluit zich na het afklemmen van de navelstreng 3. in het hart sluit de opening tussen de rechter en de linker boezem - De verbinding tussen aorta en longslagader sluit na een paar dagen Het hart bestaat uit twee helften. Elke helft is opgebouwd uit een boezem en een kamer. De boezems ontvangen bloed uit aders. Tussen elke boezem en kamer liggen hartkleppen. Door deze kleppen kan het bloed slechts in één richting stromen: van boezem naar kamer. Wanneer beide kamers samentrekken stijgt de druk in de kamers. Hierdoor sluiten de hartkleppen en gaan de slagaderkleppen open. Je kunt het sluiten van kleppen horen. Het sluiten van de hartkleppen veroorzaakt een harde lub -klank en het sluiten van de kleppen aan het begin van de longslagader en aorta veroorzaakt een zachtere dub -klank. De hoeveelheid bloed die een kamer in een minuut wegpompt is het hartminuutvolume. Bij inspanning wordt de zuurstofbehoefte groter en neemt de hartslagfrequentie en het slagvolume toe. Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. De weg van het bloed van het hart naar de longen en weer naar het hart heet de kleine bloedsomloop. In de longen wordt O2 opgenomen en CO2 afgegeven. De weg van het bloed van het hart naar de overige organen en weefsels en weer naar het hart heet de grote bloedsomloop. In de organen en weefsels wordt O2 afgegeven en CO2 opgenomen. Bij de geboorte sluiten twee openingen in de embryonale bloedsomloop: de opening tussen de rechter en de linker boezem en de opening tussen de aorta en longslagader. Voor de geboorte stroomt weinig bloed naar de longen. 15.2 Bloedvaten: - Opgebouwd uit cellen - Wand van slagaders en aders bestaat uit 3 lagen: 1. een dunne binnenlaag dekweefsel 2. een middenlaag van glad spierweefsel 3. een buitenlaag van bindweefsel - Wand van de haarvaten bestaat uit één laag dekweefselcellen - Functie haarvaten: uitwisselen van stoffen. Dit lukt doordat ze niet goed tegen elkaar aansluiten - Wand van aorta en andere grote slagaders is elastisch, waardoor hij bij elke hartslag uitrekt en weer terugveert. Dit vangt een deel van de klap op die je slagaders bij elke hartslag te verwerken krijgen Bloeddruk: - De druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat - Bovendruk: de bloeddruk in de slagaders die optreedt als de linker kamer bloed in de aorta geperst heeft Pagina 3 van 9

- Onderdruk: de bloeddruk in de slagaders die optreedt nadat de bloedgolf die de linker kamer in de aorta geperst heeft, gepasseerd is Stroomsnelheid: - Hangt af van de individuele diameter van de aders/slagaders. In de grote slagaders stroomt het bloed snel, er is weinig weerstand van de wand. In de kleinere bloedvaten is de wrijving langs de wand groter. Door die weerstand stroomt het bloed er langzamer - Hangt ook af van de gezamenlijke diameter van de bloedvaten waar het bloed doorheen kan. - Haarvaten zijn zo nauw (diameter 8μm) dat de rode bloedcellen (diameter 7μm) er maar net doorheen kunnen. Aderkleppen: - Voorkomen terugstroming van het bloed - Kapotte kleppen leveren spataderen op - Bewegingen van de beenspieren duwen de beenaders open en dicht en zorgen zo voor extra hulp om het bloed naar het hart te krijgen Je hebt drie typen bloedvaten: slagaders, haarvaten en aders. Door het samentrekken van de kamers stroomt het bloed in de slagaders. Het bloed drukt op de wand van de slagaders. De bloeddruk is het hoogst in de slagaders en neemt in de richting van de aders af. Bij het meten van de bloeddruk bepaalt een arts de boven- en onderdruk. Slagaders hebben een dikke, elastische wand. De bloeddruk in de slagaders is hoog. Door een relatief klein gemeenschappelijk stroombed is de stroomsnelheid van het bloed in de slagaders hoog (stroming door een smalle kloof). De wand van haarvaten bestaat uitsluitend uit dekweefselcellen. In de wand van haarvaten zijn tussen de dekweefselcellen kleine openingen. Hierdoor vindt uitwisseling van stoffen plaats. Tezamen hebben de haarvaten een groot gemeenschappelijk stroombed (rivierdelta). Hierdoor is de stroomsnelheid van het bloed laag. Vanuit de haarvaten verzamelt het bloed zich in de aders. Aders waarin het bloed tegen de zwaartekracht stroomt, hebben kleppen. Deze kleppen voorkomen dat het bloed in de aders terugstroomt. Het gemeenschappelijk stroombed is in de aders groter dan in de slagaders zodat de stroomsnelheid van het bloed in de aders lager is dan die in de slagaders. Kringspiertjes in slagaders regelen de bloedverdeling over de organen. Na een maaltijd gaat er veel bloed naar de verteringsorganen. Bij hardlopen hebben juist de beenspieren veel bloed nodig. 15.3 Samenstelling van het bloed: - Een mens: 5 a 6 liter bloed - ± 2 liter: bloedcellen, de rest is bloedplasma - elke mm³ bloed bevat ± 5 miljoen rode bloedcellen, 8 duizend witte bloedcellen en 250 duizend bloedplaatjes Bloedplasma: - Bestaat vooral uit water waarin stoffen zoals zouten, voedingsstoffen, hormonen en antistoffen zijn Pagina 4 van 9

opgelost Rode bloedcellen: - Platte, ronde cellen met aan beide kanten een deuk in het midden. Ze hebben geen kern - Bevatten een hoge concentratie hemoglobine. Dit eiwit geeft de rode bloedcellen hun kleur en zorgt voor het vervoer van zuurstof en koolstofdioxide Witte bloedcellen: - Kunnen van vorm veranderen - Hebben wel een kern - Spelen een rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers Bloedplaatjes: - Zijn erg klein - Zijn ontstaan door het uiteenvallen van andere cellen in het beenmerg - Spelen een rol bij bloedstolling Bloedstelpende maatregelingen bij wondjes van het lichaam: - 1. spiervezels trekken samen in de wand van de aanvoerende bloedvaatjes - 2. vaatvernauwing, zodat het bloedverlies vermindert - 3. het signaal om tot voorlopige reparatie over te gaan wordt gegeven door tromboplastine, een eiwit dat vrijkomt uit de beschadigde weefselcellen - 4. dat signaal wordt opgepikt door de bloedplaatjes en de stollingseiwitten in het bloedplasma - 5. bloedplaatjes worden kleverig en gaan aan elkaar en aan de wondrand plakken - Bij haarvaten is dit genoeg om het gat te dichten - Bij grotere bloedvaten groeit vanuit de randen van de wond een grijswitte laag, die de wond afsluit: de bloedstelpende prop waarvan bloedplaatjes de basis spelen. Stollingseiwitten (onder andere fibrinogeen) in het bloedplasma raken geactiveerd. Er vindt een hele reeks omzettingen plaats. In de laatste omzetting ontstaat uit fibrinogeen het onoplosbare fibrine Fibrine: - Je kunt dit vergelijken met een soort kit - Fibrinedraden vormen tussen de bloedplaatjes een netwerk van verstevigingdraden. In dit netwerk kruipen witte bloedcellen en raken rode bloedcellen verstrikt - Fibrinedraden in de wond trekken samen en knijpen het stolsel als een spons leeg. Bij een uitwendige wond wordt al het vocht dan verwijderd en houdt je uiteindelijk een droge korst over die de wond bedekt. De vloeistof die eruit geperst wordt heet serum. Het is bloedplasma zonder fibrinogeen - Nieuw weefsel onder het korstje vervangt het beschadigde weefsel. De fibrinedraden vallen in kleine stukjes uiteen en witte bloedcellen breken het stolsel verder af Stolling: - Speelt ook een rol bij kleine beschadigingen aan de binnenkant van bloedvaten Pagina 5 van 9

- Bloedplaatjes en fibrine hechten aan de beschadigde plek. Stoffen in het bloed regelen deze inwendige stolling. Te weinig stolling leidt tot bloedinkjes, en te sterke stolling tot stolsels (trombose) in het bloed Transport zuurstof en koolstofdioxide: - Zuurstoftransport vindt plaats m.b.v. hemoglobine in de rode bloedcellen. Hoog in de bergen maakt je rode beenmerg meer rode bloedcellen aan (tot 40%) dan op zeeniveau. De toename van het aantal rode bloedcellen compenseert de geringere hoeveelheid zuurstof - Voor de verbranding in je cellen is voortdurend zuurstof nodig. Door het verschil in O2-concentratie tussen bloed in de haarvaten en de cellen van de verschillende weefsels geeft hemoglobine zuurstof af. - O2 arm bloed stroomt terug naar de longen. In de longblaasjes is de O2 concentratie hoog. Hier diffundeert O2 van de longblaasjes naar het bloed in de haarvaten. Daar bindt het zich aan hemoglobine. - Koolstofdioxide ontstaat bij de verbranding. De CO2 concentratie in de weefselcellen is hoog. In het bloed in de haarvaten is de concentratie laag. Via de weefselvloeistof vindt diffusie plaats naar hemoglobine in de rode bloedcellen. In de longen diffundeert CO2 uit het bloed vanuit de longhaarvaten naar de lucht in de longblaasjes. Bloed bestaat uit bloedplasma (bloedvloeistof) en bloedcellen. In het bloedplasma zijn stoffen (onder andere voedingsstoffen, hormonen en antistoffen) opgelost. Hemoglobine in rode bloedcellen bindt in een zuurstofrijke omgeving (longen) aan zuurstof (O2) en geeft deze in een zuurstofarmere omgeving af. In een koolstofdioxiderijke omgeving bindt hemoglobine koolstofdioxide (CO2) en geeft deze in een koolstofdioxidearmere omgeving (longen) af. Witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweer tegen ziekteverwekkers. Bloedplaatjes, celfragmentjes, spelen een rol bij de bloedstolling. Bij verwonding van een bloedvat komt er tromboplastine uit beschadigde weefselcellen. Hierdoor worden bloedplaatjes plakkerig. Ze plakken aan de wondrand en aan elkaar. Hierdoor ontstaat een stolsel dat de wond afsluit. Door stollingseiwitten ontstaan fibrinedraden uit fibrinogeen. Deze draden vormen een netwerk om het stolsel. In dit netwerk raken rode en witte bloedcellen verstrikt. Bij een uitwendige verwonding trekken de draden samen en persen vloeistof, serum uit het stolsel. Onder het stolsel vindt herstel van beschadigd weefsel plaats. Het aantal rode bloedcellen per ml is niet altijd constant. Het is afhankelijk van het zuurstofgehalte van je leefomgeving (bergen, laagland). Je rode beenmerg in je platte beenderen (schouderblad, heupbeen) maakt in een zuurstofarme omgeving (bergen) meer rode bloedcellen aan. 15.4 Haarvatwand: - In je haarvaten zorgt de bloeddruk dat bloedplasma (water en opgeloste stoffen), de weefselvloeistof ingeperst (filtratie) - Een aantal stoffen zijn te groot om de wand van de haarvaten passief, dus via diffusie, te passeren. Zij kunnen alleen aan de andere kant van het haarvat komen via de celmembranen. Dat kost energie en gaat dus via actief transport. Weefselvloeistof: - Gelig vocht wat uit een wond komt is weefselvloeistof. Pagina 6 van 9

- Weefselvloeistof heeft ongeveer dezelfde samenstelling als bloedplasma. - Het eiwitgehalte van weefselvloeistof is veel lager dan van bloedplasma. Dit komt doordat eiwitmoleculen moeilijk door de haarvatwand passen. Veel eiwitten blijven in het bloedplasma achter. - Door dat verschil in eiwitgehalte is de osmotische waarde van je bloed hoger dan dat van je weefselvloeistof. - Door dar verschil in osmotische waarde stroomt er ook weefselvloeistof terug naar je bloed. - De bloeddruk en het verschil in osmotische waarde werken in tegengestelde richting. Aan het begin van een haarvat is de uitstroom van vocht door de bloeddruk groter dan de instroom van vocht door het verschil in osmotische waarde van bloedplasma en weefselvloeistof. Er stroomt vloeistof van het bloed naar de weefselvloeistof. - Aan het eind van het haarvat is de bloeddruk gedaald. - De instroom van vocht vanuit de weefselvloeistof naar het bloedplasma door het verschil in osmotische waarde is aan het einde groter dan de uitstroom door de bloeddruk. Er gaat vloeistof het haarvat in. - De filtratie (naar buiten) blijkt echter groter te zijn dan de resorptie (naar binnen toe), dus niet alle vloeistof keert terug in her haarvat. - Bij de uitwisseling van stoffen tussen bloedplasma en weefselvloeistof speelt ook diffusie een rol. O2 en CO2 bijvoorbeeld, diffunderen tussen de cellen door maar ook er dwars doorheen. Lymfe: - Er gaat per dal meer vloeistof de haarvaten uit (20L) dan er verderop weer inkomt (18L). Een deel van de weefselvloeistof (2L) gaat via je lymfevaten terug naar je bloedbaan. - Lymfevaten beginnen als kleine buisjes in de buurt van de haarvaten. Ze vormen naast het bloed een tweede afvoerweg voor weefselvloeistof. - De vloeistof in de lymfevaten noemen we lymfe. Het is een kleurloze heldere vloeistof die naast water ook zouten, afvalstoffen, hormonen, enzymen, antistoffen en witte bloedcellen bevat. - Belangrijke organen in het lymfesysteem zijn de lymfeknopen zoals de amandelen, de milt en de thymus. - De wand van een lymfevat is opgebouwd uit een laag dekweefselcellen, met kleine tussenruimten. De openingen tussen de cellen zijn iets groter dan de openingen in de haarvatwanden. Door deze grotere openingen komen in de weefselvloeistof weggelekte eiwitten in de lymfevaten terecht. - De stroming van de lymfe komt vooral tot stand door samentrekkingen van spieren. Hierdoor komt er druk op de lymfevaten te staan. - Kleppen in de lymfevaten verhinderen terugstroming. - Net als haarvaten komen lymfevaten samen in wijdere vaten. - De lymfevaten monden via de sleutelbeenaders in de bovenste holle ader uit. Daar mengt het lymfe zich met bloed. Lymfeknopen: - Je lymfevaten bevat een aantal lymfeknopen. Hier bevinden zich een groot aantal witte bloedcellen. Deze witte bloedcellen ruimen ongewenste stoffen en ziekteverwekkers op. Is er te veel te bestrijden, zwelt de lymfeknoop op. - Een stevige verkoudheid, een keelontsteking of de ziekte van Pfeiffer veroorzaken dikwijls gezwollen lymfeknopen. Pagina 7 van 9

De wanden van de haarvaten zijn lek. Eiwitten zijn te groot om de wand van een haarvat te passeren. Aan het begin van de haarvaten is de bloeddruk hoger dan aan het einde. De osmotische waarde van het bloedplasma is hoger dan de osmotische waarde van het weefselvocht. De bloeddruk en het verschil in osmotische waarde werken in tegengestelde richting bij het transport van stoffen. Aan het begin van een haarvat is de uitstroom door de bloeddruk groter dan de instroom door het verschil in osmotische waarde van bloedplasma en weefselvloeistof. Er stroomt vloeistof met opgeloste stoffen uit het bloed naar de cellen (filtratie). Deze vloeistof (weefselvloeistof) omspoelt de cellen. De cellen nemen uit deze vloeistof zuurstof en voedingsstoffen op en geven er afvalstoffen aan af. Aan het eind van het haarvat is de bloeddruk gedaald. De instroom van vloeistof (resorptie) vanuit de weefselvloeistof naar het bloedplasma door het verschil in osmotische waarde is aan het einde groter dan de uitstroom door de bloeddruk. Bij de uitwisseling van stoffen tussen bloedplasma en weefselvloeistof speelt ook diffusie een rol (O2 en CO2 bijvoorbeeld). Stoffen die te groot zijn om de wand van de haarvaten via diffusie te passeren, passeren de haarvaten via de celmembranen. Dat kost energie (actief transport). Tussen je weefselcellen liggen lymfevaten. Een klein deel (10%) van de weefselvloeistof gaat in deze lymfevaten. De weefselvloeistof heet dan lymfe en stroomt via deze lymfevaten uiteindelijk via de linker en rechter sleutelbeenader terug in het bloed. De lymfe in de lymfevaten stroomt door lymfeknopen. In deze lymfeknopen wordt de samenstelling van lymfe gecontroleerd. Bij infectie maken lymfocyten in de lymfeknopen ziekteverwekkers onschadelijk en geven antistoffen met de lymfe mee. 15.5 Cholesterol: - Een bijna overal in het lichaam voorkomende vetachtige stof. Cholesterol is een bestanddeel van membranen van en in cellen. Cholesterol wordt door de lever gemaakt (1g/dag). Met ons voedsel nemen we gemiddeld 0,3 g/dag op. Bij overproductie of bij een dieet dat te veel cholesterol bevat kan aderverkalking ontstaan. Aderverkalking: - Slagaderverkalking, dus eigenlijk niet aderverkalking. Er zijn twee vormen: arteriosclerose en atherosclerose. arteriosclerose: in de wand van de slagader treden veranderingen op, waardoor de wand minder elastisch wordt (arterie = slagader; sclerose = verkalking ). atherosclerose: een ophoping van vetachtige stoffen op de binnenwand van de slagader, waardoor de slagader minder bloed door kan laten en minder veerkrachtig wordt (atherogenese = de vorming van vetachtige ophoping). Bij aderverkalking is er meestal sprake van atherosclerose, zoals in de kransslagaders van het hart. Wanneer daardoor een de kransslagader verstopt raakt, kan een hartinfarct ontstaan. Een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed vergroot de kans op atherosclerose. ECG: - De afkorting van elektrocardiogram, de grafische weergave van de elektrische stroompjes in het hart. - Tijdens één hartslag geeft het ECG van een gezond persoon 3 pieken te zien. (bron 27) De P-piek geeft Pagina 8 van 9

de elektrische activiteit weer die te maken heeft met het samentrekken van de boezems. De QRS-piek ontstaat door stroompjes die te maken hebben met het samentrekken van de kamers. Herstel van de kamers veroorzaakt de T-piek. - Aan de hand van een ECG kan een cardioloog een eventuele afwijking zoals een hartritmestoornis of zuurstofgebrek in de hartspier door een dreigend hartinfarct opsporen. Kransslagaders: - De bloedvoorziening van het hart gebeurt via twee kransslagaders. De kans op atherosclerose is er groot, doordat ze sterk vertakt zijn. Infarct: - Op het moment dat er geen bloed meer door een kransslagadertje kan, ontstaat in het weefsel achter de dichtgeslibde plek zuurstoftekort. Dit weefsel sterft af, er ontstaat een infarct. Een (hart)infarct kan worden verholpen door medicijnen, dotteren of een bypassoperatie. Bypassoperatie: - De operatie aan de buitenzijde van het hart, waarbij een bloedvat uit een ander deel van het lichaam wordt gebruikt als overbrugging van een bloedvat dat verstopt is. - De hartspier krijgt hierdoor voorbij dit punt weer voldoende O2. Dotteren: - het oprekken van een vernauwde slagader met behulp van een ballonnetje. Trombose: - Niet alleen door atherosclerose, maar ook door trombose, een bloedprop, kunnen bloedvaten verstopt raken. - Weinig lichaamsbeweging verhoogt de kans op trombose in bloedvaten. - Bloedstolling in je lichaam is altijd een beetje actief. Zodra een vaatwand beschadigd raakt, treedt er stolling op. Tussen processen die stolling bevorderen en remmen, heerst altijd een wankel evenwicht. Te veel stolling veroorzaakt trombose, te weinig stolling inwendige bloedingen. - Een nadeel van stollingsremmende middelen, is de kans op bloedingen. Je leefstijl (bijvoorbeeld eten, bewegen, roken, alcoholgebruik) beïnvloedt de conditie van je hart en bloedvaten. Aan beschadigde slagaders kunnen vetachtige stoffen kleven. Dit heet plaque. Hierbij speelt cholesterol een belangrijke rol. De plaque heeft vernauwing van het bloedvat tot gevolg (atherosclerose). Je hartspier ontvangt bloed via twee kransslagaders. Bij een hartinfarct is een kransslagadertje dichtgeslibd. Hierdoor krijgt een deel van de hartspier geen bloed meer en sterft af. Dotteren (een buisje met een ballonnetje op de plek van de verstopping brengen en door lucht in het ballonnetje te pompen de verstopping tegen de bloedvatwand te duwen) of een bypassoperatie (het aanbrengen van een bloedvat om de verstopping) kunnen de doorbloeding van een hartspier verbeteren. Je spreekt van trombose wanneer een bloedvat door een bloedstolsel verstopt raakt. Een cardioloog (hartspecialist) kan aan de hand van een ECG (elektrocardiogram) een eventuele afwijking aan een hart opsporen. Pagina 9 van 9