Samenvatting Scheikunde Samenvatting hoofdstuk 2, Nova Scheikunde klas 3 Samenvatting door een scholier 1298 woorden 14 januari 2019 0 keer beoordeeld Vak Methode Scheikunde Nova Paragraaf 1 Ontledingsreactie: een chemische reactie waarbij uit één stof meerdere stoffen gehaald worden. Dat belangrijk bij het produceren van verschillende stoffen. (metaal, brandstof). Synthesereactie: een chemische reactie waarbij een nuttig bruikbare stof(fen) ontstaat. Met behulp van zulke reacties kunnen medicijnen, metalen en brandstoffen gemaakt worden. Het verschil tussen een ontledingsreactie en synthesereactie is dus dat je bij een ontledingsreactie een stof uiteen laat vallen en bij een synthesereactie een stof vormt. warmte Thermolyse: ontledingsreactie door middel van warmte. Bij verhitting zonder zuurstof houd je koolstof over. Organische stoffen: stoffen die verkolen bij thermolyse. Meestal ontstaan er ook gassen (schroeilucht) en rook (walm): organische stoffen gassen + water + koolstof + rook elektrische energie aansteken Elektrolyse: ontledingsreactie door middel van elektrische energie. Bijvoorbeeld bij het ontleden van water: water waterstof + zuurstof aantoningsreactie: reactie waarmee je de aanwezigheid van een stof aantoont. Bijvoorbeeld het aansteken van waterstof: waterstof + zuurstof water. Omdat er water en energie vrijkomt, is waterstof een schone brandstof. zuurstof is nodig om een stof te laten branden. licht Pagina 1 van 8
Fotolyse: ontledingsreactie door middel van licht, door het licht gaat de reactie sneller. Bijvoorbeeld bij waterstofperoxide (om je haar te blonderen): waterstofperoxide water + zuurstof Om ongewenste fotolyse tegen te gaan, bewaar je de stof(fen) in het donker. (zon)licht Fotosynthese: synthesereactie die plaatsvindt in bladgroen onder invloed van (zon)licht: koolstofdioxide + water glucose + zuurstof Door fotosynthese is er genoeg zuurstof en voedsel op aarde. Ontleedbare stoffen: stoffen die je verder kunt ontleden. Ook wel verbindingen genoemd. Niet-ontleedbare stoffen: stoffen die je niet verder kunt ontleden (in totaal circa 120 stoffen). Ook wel elementen genoemd. Metaal: een niet-ontleedbare stof, dat kan reageren op zuurstof. Bij ijzer heet dit roesten, bij andere metalen heet dit corroderen. (aluminium, ijzer, indium) Metalen hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: glad oppervlakte en stroom en warmte geleidend. Metalen verschillen in stofeigenschappen: dichtheid, sterkte en smeltpunt. Ongeveer 70/120 niet-ontleedbare stoffen is een metaal. Edelmetaal: een metaal dat (bijna) niet reageert op andere stoffen. (goud, zilver) Niet-metalen: een niet-ontleedbare stof, dat (bijna) geen gemeenschappelijke kenmerken vertoont. Dit kunnen gassen, vloeibare stoffen of vaste stoffen zijn. (silicium, waterstof) Edelgas: een gas dat (bijna) niet reageert op andere stoffen. (neon) Paragraaf 2 Deeltjesmodel: model dat deeltjes (moleculen) weergeeft op een macroniveau. Moleculen: kleinste deeltjes waar een stof uit bestaat. Elke stof heeft eigen moleculen. Deze moleculen hebben een bepaalde bewegingsenergie. Een hoge temperatuur betekend een hoge bewegingssnelheid. Tenslotte trekken moleculen elkaar aan. Dit komt door verschillende soorten aantrekkingskrachten met uiteenlopende sterkte. vast vloeibaar gasvormig aantrekkingskracht > bewegingsenergie, dus trillen op een vaste plaats aantrekkingskracht iets kleiner dan bewegingsenergie, dus kleine beweging aantrekkingskracht < bewegingsenergie, dus heel grote beweging Macroniveau: beschrijving van alles wat je waarneemt. Pagina 2 van 8
Microniveau: beschrijving of verklaring van deeltjes. Zuivere stof: stof waarin slechts één soort moleculen aanwezig is. Mengsel: combinatie van twee of meer zuivere stoffen. Hierin zitten verschillende soorten moleculen. Bij scheiden (macroniveau), worden de moleculen op microniveau gesorteerd. Atoom: nog kleinere, chemische onderdeeltjes waaruit een molecuul bestaat. Atomen zijn verbonden door atoombindingen. Bij een chemische reactie worden de atoombindingen van de beginstof verbroken, waarna nieuwe atoombindingen gevormd worden. Er gaan geen atomen verloren en er ontstaan ook geen nieuwe atomen. Moleculen van verbinden bestaan uit meerdere atoomsoorten. Moleculen van niet-ontleedbare stoffen bestaan slechts uit één atoomsoort. er bestaan 188 verschillende atoom soorten (188 verschillende niet-ontleedbare stoffen). Al deze atomen hebben een eigen symbool van één of twee letters. Molecuulformule: geeft aan welke atoomsoorten en hoeveel atomen er in een molecuul voorkomen. Fase-aanduiding: weergeeft de fase waarin een stof verkeerd. Coëfficiënt: geeft aantal moleculen aan, vooraan. Index: geeft aantal atomen aan, achteraan. HBrONClIF: De zeven zuivere, niet-ontleedbare, stoffen waarvan de moleculen uit twee dezelfde atomen bestaat: waterstof broom zuurstof stikstof chloor jood fluor molecuulformule H 2 (g) Br 2 (l) O 2 (g) N 2 (g) Cl 2 (g) I 2 (s) F 2 (g) fase vast vloeibaar gas opgelost in water afkorting s l g aq ammoniak koolstofdioxide koolstofmono-oxide methaan molecuulformule NH 3 (g) CO 2 (g) CO (g) CH 4 (g) Pagina 3 van 8
water waterstofperoxide zwaveldioxide molecuulformule H 2 O (l) H 2 O 2 (l) SO 2 (g) Naam en molecuulformules van enkele bekende ontleedbare stoffen: aluminium barium calcium chroom goud (aurum) ijzer (ferrum) kalium kobalt koper (cuprum) kwik (hydragyrum) lithium lood (plumbum) magnesium mangaan natrium nikkel `platina tin (stannum) titaan uraan zilver (argentum) zink symbool Al Ba Ca Cr Au Fe K Co Cu Hg Li Pb Mg Mn Na Ni Pt Sn Ti U Ag Zn Pagina 4 van 8
argon boor broom chloor fluor fosfor (phosphorus) helium jood (iodium) koolstof (carboneum) krypton neon silicium stikstof (nitrogenium) waterstof (hydrogenium) zuurstof (oxygenium) zwavel (sulphurium) symbool Ar B Br Cl F P He I C Kr Ne Si N H O S Metalen Niet-metalen Pagina 5 van 8
Paragraaf 3 Verbranden: een stof reageert met zuurstof (O 2 ). E Verbrandingsreactie: een chemische reactie waar een brandbare stof en zuurstof bij nodig is. Beide stoffen verdwijnen en er ontstaan verbrandingsproducten. Meestal wordt de zuurstof uit de lucht gehaald. Verbrandingsproducten: oxides, producten die ontstaan na een verbranding. Oxide: een verbinding waarvan de moleculen zijn opgebouwd uit zuurstofatomen en één andere atoomsoort. Volledige verbranding: verbranding waarbij voldoende zuurstof aanwezig is. Onvolledige verbranding: verbranding waarbij onvoldoende zuurstof aanwezig is. Als dit gebeurt ontstaan er gevaarlijke verbrandingsproducten. Een onvolledige verbranding herken je aan een gele vlam, die ontstaat door de gloeiende roetdeeltjes. Roet: reactieproduct van een thermolyse als gevolg van een onvolledige verbranding. De meeste huizen worden verwarmt met aardgas, dit bestaat uit een mengesel van voornamelijk: stikstof (N 2 (g)), koolstofdioxide (CO 2 (g)) en Methaan (CH 4 (g)). Metaan is het brandbare bestandsdeel. Omdat alle drie de gassen reukloos zijn, wordt er een reukstof aan toegevoegd. De chemische engergie die in metaan zit opgeslagen, komt vrij bij verbranding in de vorm van warmte: metaan (g) + zuurstof (g) koolstofdioxide (g) + water (l) (vlammen zichtbaar). Reagens: een stof waarmee je de aanwezigheid van een andere stof zichtbaar kunt maken. Wit kopersulfaat: reagens van water, kleurt blauw in aanraking met water(damp). Kalkwater: reagens voor koolstofdioxide, wordt troebel bij geleiding van koolstofdioxide. Koolstofmono-oxide: zeer dodelijk gas dat vrijkomt bij defecte gastoestelen of een slecht geventileerde ruimte. Langzame verbranding: verbranding die plaats vindt door een serie reacties. Bijvoorbeeld in het lichaam. Pagina 6 van 8
Ontbrandingstemperatuur: minimale temperatuur waarbij een stof gaat branden, dit is bij elke stof anders. Snelle verbranding: verbranding waarbij vuur, rook, as en hitte vrijkomt. Snelle verbranding moet aan drie eizen voldoen: Er moet voldoende brandstof zijn Er moet voldoende zuurstof zijn De temperatuur moet boven de onbrandingstemperatuur liggen Brand: uit de hand gelopen snelle verbranding. Meestal stijgt de temperatuur tijdens een brand waardoor deze in gang blijft. Om een brand te blussen moet je minstens één van deze drie voorwaarden weghalen: De brandstof weghalen De aanvoer van zuurstof onmogelijk maken De materialen afkoelen tot onder de ontbrandingstemperatuur Blusmiddelen: Water: koelt de brandende materialen en bemoeilijkt contact met zuurstof Koolzuurblusser: koelt brandende materialen en bemoeilijkt contact met zuurstof Schuim: sluit contact met zuurstof (gebruikt bij stoffen die niet met water mengen) Vlamvertragers: materiaal dat vuur verhindert of de verbreiding van vuur vertraagt. Dit gebeurt door één of meerdere voorwaarden voor verbranding enige tijd weg te nemen. Paragraaf 4 Triviale : namen die in het dagelijks spraakgebruik worden gebruikt. Systematische : uitgeschreven molecuulformule volgens deze regels: 1. 2. 3. De tweede atoomsoort krijgt de uitgang ide De eerste atoomsoort behoudt zijn Het aantal atomen wordt aangegeven door een Griekstelwoord (uitzondering op mono- bij de eerste atoomsoort) Voorbeeld: H 2 O 2 (g) (waterstofperoxide) wordt diwaterstofdioxide Voorbeeld: stikstoftriwaterstofide wordt NH 3 (g) (ammoniak) Reactievergelijking: reactie weergeven in moleculen. Kloppende reactievergelijking: als de atoomsoorten links met zo vaak voorkomt als rechts van de pijl. Deze maak je door middel van een stappenplan. vereenvoudingen: de reactie vergelijking in zo klein mogelijke hele getallen zetten Voorbeeld: CH 4 (g) + 2 O 2 (g) 2 H 2 O (l) + CO 2 (g) Pagina 7 van 8
in ontleedbare stof mono- di- tri- tetra- penta- hexa- hepta- octa- atoomsoort een twee drie vier vijf zes zeven acht atoomsoort broom chloor fluor jood zuurstof zwavel in ontleedbare stof -bromide chloride -fluoride -jodide -oxide -sulfide Pagina 8 van 8