Als de Duitsers op 5 mei capituleren, betekent

Vergelijkbare documenten
verrijking a Familiegeschiedenis Bekijk het fragment en beantwoord de vraag. Wat vind je van zijn verhaal?

Indonesian Times blz. 4 toch niet vrij? en spotprent

Wat betekenden de verschillen tussen Noord en Zuid-Korea voor de Koude Oorlog? (conclusie)

Samenvatting Geschiedenis Onafhankelijkheid Indonesie

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

De Molukse Emigranten

UITWERKING OEFENVRAGEN NEDERLAND EN INDONESIE VIER EEUWEN CONTACT EN BEINVLOEDING GESCHIEDENIS

Naam: EEN BRUG TE VER De Slag om Arnhem

1 Belangrijk in deze periode

Welke wapens worden voor het eerst gebruikt in de Eerste Wereldoorlog? 1. Geweren en gifgas. 2. Machinegeweren en gifgas. 3. Gifgas en pistolen.

Bernard Molenkamp. Zijn ouders waren Gerrit Hendrik Molenkamp (geb ), landbouwer van beroep en Willemina Ooijman (geb ).

Praktische opdracht Geschiedenis Korea Oorlog

Geachte Commissaris van de Koning in Zeeland, Burgemeesters en wethouders en raadsleden van de Zeeuwse gemeenten, Vertegenwoordigers van defensie,

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Toespraak Staatssecretaris de Vries t.b.v. Nationale Herdenkink bij Nationaal Indië-monument , zaterdag 6 september 2008

Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-II

De koloniale relatie Indonesië Nederland kerndeel antwoorden

Samenvatting Geschiedenis De Tweede Wereldoorlog

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. KB-0125-a-16-1-b

Het mysterie: Moord op Lumumba

Een beveiliging van een werktrein van de Staats Spoorwegen met een fatale afloop.

de bezette zone in het noorden en het vrije gebied in het zuiden.

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940)

documentaire de oorlog van eric schneider

De Molukse Emigranten

De koude oorlog Jesse Klever Groep 7

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

HONDERD JAAR GELEDEN. Nieuws uit de krant van 10 tot 15 maart 1913

columbus Boeren tegen Britten: oorlog in Zuid-Afrika lesbrief HAVO/V leerjaa brengt het beste uit twee werelden samen

Lesbrieven WOI. 100 jaar Groote Oorlog

Bijlage VMBO-GL en TL

8 6 Samenwerking in de wereld. Lees het verhaal Bijna de derde Wereldoorlog.

Eindexamen geschiedenis havo 2007-I

Werkstuk Geschiedenis Tweede Wereldoorlog

TRANSATLANTIC TRENDS 2004 NETHERLANDS

Dagboek Sebastiaan Matte

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie

Brief uit Indië van Aise Homma aan zijn broer Ids Pagina 1 van 18

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

TIJDLIJN WOII

DIE VIJF DAGEN IN MEI

Opstel Aardrijkskunde Conflicten in Syrie

Tijdvak I. 31 oktober : 30-10:00.

Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (bron: Wikipedia)

Maatschappijwetenschappen 2e fase DE GENOCIDE IN SREBRENICA 1995 KNIPVELLEN

College voor geschillen medezeggenschap defensie

Tijdvak II. november : 30-10:00.

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-14-1-b

Inleiding regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst

TRANSATLANTIC TRENDS - NETHERLANDS

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Het verhaal van de 80 jarige oorlog!

Toespraak van de minister van Defensie ter gelegenheid van de besloten uitreiking van de Dapperheidonderscheidingen op 7 oktober 2009 te Breda.

Bijlage VMBO-GL en TL

Inhoud. Inleiding...4 Hoofdstuk 1 Het ontstaan van mensenrechten...6 Hoofdstuk 2 Dertig mensenrechten...14

WIJ HEBBEN RECHTEN SOLIDARITEIT 1. D3. KINDERRECHTENVERDRAG

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-II

R. Limpach, De brandende kampongs van generaal Spoor, Amsterdam: Boom 2016.

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Hoofdstuk 1: Hoe ontwikkelde de VOC kooplieden tot bestuurders en wat zijn de gevolgen?

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

Nederland is helemaal geen representatieve democratie

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

6.7. Boekverslag door X woorden 8 februari keer beoordeeld. Geschiedenis. 1: Inleiding

Screaming Eagles boven Kasteel Heeswijk

DINGEN DIE JE MOET WETEN

Spreekbeurt Geschiedenis tweede wereldoorlog

Napoleon. bekendste persoon uit de geschiedenis

1red , NOS, Gesprek met de minister-president, Ned.2, uur

Samenvatting Geschiedenis Module 8: Nederlands- Indië

Spreekbeurt Nederlands Amnesty International

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

Toespraak drs. Herman Kaiser, burgemeester Arnhem

Conclusies: enquête Kinderen Goedgekeurd (armoede en vluchtelingen)

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid)

Hoe ik talent voor het leven kreeg

Eindexamen geschiedenis havo 2008-II

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje. KB-0125-a-13-2-b

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr

Praktische opdracht Geschiedenis Nederlands-Indië

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje. KB-0125-a-12-2-b

Opdracht: De Eerste Wereldoorlog

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Toespraak G. Verbeet Zwolle, 15 augustus 2016

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b

35 oefenvragen over de Tweede Wereldoorlog 1

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO Historisch Overzicht

Toespraak Jet Bussemaker, Lid College van Bestuur van de UvA/Hva en voormalig staatssecretaris van VWS, op 11 april 2012.

GITS TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Samenvatting Geschiedenis Koude oorlog h1 en h2

Werkstuk Geschiedenis Jodenhaat in de Tweede Wereldoorlog

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

Transcriptie:

16 Strijdgewoel in de Gordel van Smaragd Het verhaal van oud-indiëganger Sjeng Coemans Ralf Coumans De aanzet Als de Duitsers op 5 mei 19451 capituleren, betekent dit voor Nederland het daadwerkelijke einde van de Tweede Wereldoorlog. Nadat het zuidelijk deel al in de loop van september 1944 grotendeels werd bevrijd, is middels deze handeling de bevrijding van het volledige land een feit. De feestvreugde barst nu overal los; een roes die weken en in sommige gevallen nog maanden zal aanhouden. De immense taak die wacht om een begin te maken met de wederopbouw van dit deels verwoeste land, heeft op dat moment niet de allerhoogste prioriteit bij het gros van de bevolking. Toch deelt niet iedereen in de vreugde die deze bevrijding met zich meebrengt. Het Indische deel van het koninkrijk der Nederlanden zal nog moeten wachten tot 15 augustus 1945, als uiteindelijk ook Japan capituleert. Van een uitzinnige feestvreugde zoals in Nederland sprake was, is in Nederlands-Indië echter niets te bespeuren. De overgebleven Nederlanders en Indo-Europeanen indien niet destijds net als de voormalige regering met de topambtenaren tijdig uitgeweken naar Australië zitten allen in kampen opgesloten, waardoor er van het vroegere gezag geen sprake meer is. Zowel het Verenigd Koninkrijk als Australië verdelen dit commandogebied onderling, waarbij Nederland volledig wordt genegeerd en zodoende ook haar invloed hierop verliest. Van dat levensgroot machtsvacuüm maken diverse revolutionaire strijdgroepen gebruik; Indonesische jongeren met wapens domineren het straatbeeld met maar één eis: merdeka (onafhankelijkheid). Zij roepen zichzelf tot overwinnaars uit en vieren hun nieuw verworven vrijheid met demonstraties en manifestaties. Onder hun druk roepen de leiders van de nationale beweging, ir. Soekarno (1901-1970) en dr. Mohammed Hatta (1902-1980), dan ook op 17 augustus 1945 de Republiek Indonesia uit. Wellicht tot hun eigen verbazing merken zij dat ze ongestoord hun gang kunnen gaan: de Nederlanders missen middelen en daadkracht, de nog aanwezige Japanners willen na de capitulatie geen enkele rol meer spelen en het Britse opperbevel, onder leiding van Lord Louis Mountbatten, 1e graaf Mountbatten van Birma (1900-1979), heeft duidelijk andere prioriteiten. De hoogste man van de Nederlands-Indische regering in ballingschap, dr. Huib van Mook (1894-1965), hoort pas op 18 september hoe de daadwerkelijke situatie op dat moment is. Volgens hem is een Nederlandse terugkeer zeker mogelijk, maar dan moeten de leiders van de nieuwe republiek wel snel worden aangepakt, zeker nu zij steeds sterker en invloedrijker worden. Soekarno heeft namelijk alle bestuursambtenaren op Java bijeen laten komen en hen een gezamenlijke eed van trouw aan de nieuwe Republiek laten zweren, waarmee hij zich meteen verzekerd heeft van een bestuurlijk kader. Een verzoek van Van Mook aan Mountbatten om met Britse en Nederlandse troepen een gezamenlijke militaire operatie op touw te zetten en zodoende de oude orde weer te herstellen, haalt echter niets uit; Mountbatten begrijpt zeer goed dat zulke maatregelen tot een koloniale oorlog zullen leiden. Diens enige actie bestaat uit het door Engelse troepen laten bezetten van enkele belangrijke steden, met als doel de bevrijding van de krijgsgevangenen en evacuatie van de Japanners. Voor de rest moet Nederland maar zelf zien hoe het de orde hersteld krijgt, als zij daartoe ooit in staat is. Dat dit nieuws zowel in Nederland als bij Van Mook en zijn staf in Australië als een bom inslaat, is zeer begrijpelijk. Het wordt dan ook terecht gezien als een Britse aanzet tot erkenning van de Republiek Indonesië, en aldus een aanvaarding van Soekarno. Vooralsnog rest dan alleen de diplomatieke weg middels overleg, zoals ook de nadrukkelijke eis is van de Britten. Ondanks dat zowel Van Mook als Soekarno onderling wel

Je was steeds bezig met overleven... Sjeng Coemans bereid zijn tot onderhandelingen, wil zowel het kabinet in Den Haag als Soekarno s achterban daar niets van weten. De Nederlandse regering is faliekant tegen contact met deze zelfuitgeroepen leider van de nieuwe Republiek, vooral vanwege diens welwillend optreden tegenover de Japanse bezetters. 2 Hierdoor ontstaat er een impasse. De spanningen blijven echter steeds verder oplopen, waardoor Van Mook op een bepaald moment geen andere keus meer heeft; op 28 oktober zit hij dan ook met Soekarno om tafel. Dat men in Nederland niet blij is met Van Mooks ongehoorzaamheid, is overigens zéér zacht uitgedrukt; er is zelfs overwogen hem daarvoor per direct te ontslaan. Koningin Wilhelmina is echter degene die daar een stokje voor steekt, daar de uitvoering van dat besluit wellicht ook het einde van alle Britse steun zal betekenen. De situatie op straat wordt intussen steeds gevaarlijker en de groepen gewapende jongeren steeds driester, voornamelijk ook doordat hen door de Britten geen strobreed in de weg wordt gelegd. Een steeds groter wordende reeks gewelddaden tegen blanken, Indo-Europeanen, Chinezen en zelfs de gewone desabevolking is schering en inslag. Hele gezinnen van Nederlanders, Indisch-Nederlanders en Ambonezen worden om het leven gebracht. Deze chaotische toestand heeft dan ook veel weg van een genocide. De Britten die in de havenstad Soerabaja zelf middenin deze geweldsspiraal zitten staan machteloos tegen dit redeloze geweld; Nederlandse troepen mogen van hen echter het land niet in, ondanks dat zoiets op dat moment wel gekund zou hebben vanwege de jaren tevoren begonnen voorbereidingen hiervoor. Het duurt echter nog tot februari 1946 alvorens de geallieerde bondgenoten toestaan dat Nederlandse soldaten mee mogen helpen recht en orde in het roerige Indonesië te herstellen. Een groot gedeelte van de Indonesische bevolking, vooral het jonge deel, zit echter niet te springen om een terugkeer van de Nederlanders. Tot deze conclusie komt Charles van der Plas (1891-1977), die voor Van Mook ter plaatse opereert als directeur binnenlands bestuur en in die hoedanigheid regelmatig verslag uitbrengt over de diverse gebeurtenissen. Het onafhankelijkheidsstreven van de Indonesiërs moet dan ook zeer zeker serieus genomen worden. Daarnaast waarschuwt hij dat Nederland niet moet rekenen op steun en begrip vanuit de rest van de wereld indien men de heroveringstrijd van Nederlands- Indië aangaat. Ondanks de uitzichtloosheid van die situatie moet Van Mook toch een beleid uitstippelen hiervoor. Volgens zijn berekening zijn er minstens 75.000 gewapende soldaten nodig om Java te heroveren. Daarin zit meteen een probleem, want dat aantal kan bij lange na niet gehaald worden indien de Britten over een paar maanden besluiten hun eigen troepen terug te trekken. Dus opteert Van Mook ervoor niet een strikt militaire, maar een gedeeltelijk politieke oplossing na te streven, waarbij samenwerking met de inheemse Indonesische politie nodig is om rust en orde in een groot deel van het land te herstellen en nog enige invloed in de kolonie te behouden. Zowel Engeland als Amerika eisen dan ook dat er een vreedzame oplossing van het conflict komt; de rest van de wereld kijkt gespannen toe. Eén van de laatste acties van het kabinet-schermerhorn 3 betreft het vervangen van de legertop, vooral vanwege het feit dat de onbehouwen luitentant-admiraal Conrad Helfrich (1886-1962) zowat met iedereen ruzie heeft gekregen, waaronder ook de Britten. Diens vervanger als commandant der zeemacht in Nederlands-Indië, viceadmiraal Albertus Samuel Pinke (1894-1964), is overigens niet anders qua mentaliteit. Van een heel ander kaliber is de nieuwe commandant van de strijdkrachten, generaalmajoor Simon Spoor (1902-1949). Niet alleen bezit hij de militaire capaciteiten, maar tevens heeft hij het charisma en de politieke handigheid om elke situatie aan te kunnen; vooral dat laatste blijkt in de diverse onderhandelingen een groot pluspunt te zijn. Daarnaast kan Spoor het ook goed vinden met landvoogd Van Mook, die in hem een goede metgezel vindt voor de zware taak waarmee hij is belast en die hij vooralsnog alleen uitoefent. Het kabinet-beel, met rechts naast de minister-president zijn tweede man Willem Drees, en daarnaast minister Hein Vos, de enige die tegen de eerste militaire aanval op de Republiek Indonesië stemde Daarin komt wel enigszins verandering als na de verkiezingen in Nederland en de vorming van het kabinet-beel 4 besloten wordt tot het instellen van een Commissie-Generaal. Behalve Van Mook zelf bestaat deze uit oud-premier prof.dr.ir. Wim Schermerhorn (als voorzitter), oudjournalist en Indië-kenner Max van Poll (1881-1948) en de Amsterdamse burgemeester Feike de Boer (1892-1976). Deze Commissie-Generaal zal de onderhandelingen gaan voeren met de republikeinse delegatie, onder leiding van de Indonesische premier Soetan Sjahrir (1909-1966). 17

18 Het eerste doel van de besprekingen is het bewerkstelligen van een wapenstilstand. Een akkoord daarover wordt reeds bereikt op 14 oktober 1946. Nu wil men ook meteen, daarbij aangespoord door de Britse bemiddelaar Sir Miles Lampson, Lord Killearn (1880-1964), een volgende stap zetten en aldus een akkoord bereiken over de toekomstige ontwikkeling van Indonesië; wat Nederland betreft kan dat in de vorm van een zekere mate van zelfstandigheid binnen het koninkrijksverband. Hiervoor is overleg noodzakelijk met president Soekarno zelf. Na veel vijven en zessen wordt als locatie gekozen voor het dorpje Linggadjati, gelegen aan de Javaanse noordkust. Op 11 november vindt dit overleg plaats. Hier wordt door de Nederlandse delegatie een stuk gepresenteerd met zeventien artikelen, waarin onder andere de eis dat de republiek onderdeel blijft van het koninkrijk. Langdurig wordt erover vergaderd zonder resultaat, totdat Soekarno zich na enkele dagen ineens volledig akkoord verklaart met de genoemde zeventien artikelen. Als enige voorwaarde stelt hij dat het woord vrijheid vervangen dient te worden door soevereiniteit, waarmee de Commissie-Generaal uiteindelijk instemt. Op 15 november 1946 zetten Schermerhorn en Sjahrir in Batavia hun parafen onder deze ontwerpovereenkomst van Linggadjati, waarmee Nederland de soevereiniteit van de Republiek Indonesië over de eilanden Java, Sumatra en Madoera erkent, en de republiek op haar beurt instemt met de vorming van een federatie met de overige delen van Indonesië in een unie met Nederland. Het Nederlandse kabinet is echter minder tevreden met dit akkoord, vooral ingegeven door bezwaren uit militaire kring. Men vreest bovenal dat hierdoor de nationale waardigheid wordt aangetast. De volledige Commissie-Generaal, inclusief secretarissen, moet zich vervolgens in Nederland vervoegen om alle vragen van de ministers te beantwoorden, hetgeen twee volle dagen in beslag neemt. Als het uiteindelijk aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, komt er als toevoeging nog een regeringsverklaring bij van de minister van Overzeese Gebiedsdelen mr. Jan Anne Jonkman (1891-1976). Deze bevat aanvullingen die niet in het oorspronkelijke verdrag zijn opgenomen, zoals over verschuiving van bevoegdheden en invloed van de beide staten naar het oppergezag, de Nederlands-Indonesische Unie, en over een speciale status voor een aantal Indonesische gebieden als Ambon en Nieuw-Guinea. Door een ingediende en nadien aanvaarde motie, worden de toevoegingen beschouwd als integraal onderdeel van het akkoord. De verbijstering bij de Indonesische regering over deze onbesproken en zodoende niet goedgekeurde toevoegingen aan de overeenkomst is dan ook begrijpelijk, alsmede hun reactie dat niet te tekenen. Logischerwijze komt deze hele zaak dan ook muurvast te zitten. Het begin van de militaire interventie Gedurende de diverse diplomatieke besprekingen gaat Nederland toch gestaag door met het sturen van militairen naar Indonesië. In de loop van 1946 gaan ook de eerste dienstplichtigen, waarvoor trouwens een wetswijziging noodzakelijk is; deze eerste lichting dienstplichtigen wordt de 7 December Divisie 5 genoemd. Het sturen van nieuwe troepen is overigens zeker nodig, want in sommige delen van Indonesië is het nog altijd zeer onrustig. Deze zogenaamde bersiap-periode, zijnde de periode van revolutionair geweld, laat zich niet door diplomatiek overleg uitdoven. Vooral op Zuid-Celebes is de situatie zeer ernstig, waarbij de in de hoofdstad Makassar gelegerde militairen van het KNIL 6 en de politieagenten regelmatig doelwit zijn van aanslagen. Er rest niets anders dan het afkondigen van de staat van oorlog voor het gebied rondom Makassar. Hierdoor ligt voor het KNIL de weg vrij zuiveringsacties uit te voeren en de verantwoordelijken voor deze onrust en terreurdaden aan te pakken. Op 9 december 1946 neemt Van Mook dan ook dat langverwachte besluit. Generaal Spoor stuurt vervolgens een nieuwe legerafdeling naar Zuid-Celebes. Het zijn de commando s van het Depot Speciale Troepen (DST), onder leiding van de jonge kapitein Raymond Westerling (1919-1987), bijgenaamd De Turk vanwege zijn geboorteplaats Istanboel. Op 10 december krijgt het DST bestaande uit Nederlandse oorlogsvrijwilligers, Indo- Europeanen en Molukkers haar vuurdoop bij Batoe. Zij vallen de kampongs binnen en drijven de duizenden inwoners bijeen op een centrale sawa; wie probeert te vluchten wordt meteen neergeschoten. Nadat de mannen van de vrouwen en kinderen gescheiden zijn, installeert Westerling zich achter een klaptafeltje, met twee pistolen voor zich en een lijst met namen van terroristen in zijn hand. Als een man wiens naam hij voorleest naar voren stapt, wordt deze door hem meteen doodgeschoten. In totaal zullen er die dag drieënzestig mannen op die manier worden geëxecuteerd en vervolgens in een grote kuil achtergelaten. Zowel voor de bevolking van Celebes als de militairen zelf is dat de eerste kennismaking met de methode-westerling. Begin januari 1947 splitst kapitein Westerling het DST op, met als doelstelling een nog groter bereik te hebben. Hijzelf blijft opereren vanuit de thuisbasis Makassar, terwijl zijn tweede man onderluitenant Jan Baptist Vermeulen (1905-1989) met zestig man naar het noorden trekt. Daar zal hij een waar zuiveringsbewind voeren, samen met de reguliere KNIL-eenheden ter plaatse onder leiding van majoor Jan Stufkens (1902-1956). Met harde hand wordt opgetreden tegen elke vorm van verzet, met steevast vele

tientallen doden tot gevolg. Een absoluut dieptepunt betreft de zuivering in het dorpje Galoeng Lombok op 1 februari 1947. Ook hier worden alle inwoners bijeengedreven op een drooggevallen rijstakker en de mannen apart gezet. Allereerst worden de namen van negenentwintig mannen met papieren met het ALRI-zegel 7 omgeroepen, die elk een kogel door het hoofd krijgen. Vervolgens worden zestien andere mannen, die uit een naburige gevangenis zijn opgehaald, gesepareerd en op dezelfde manier gefusilleerd. Daarna worden de dorpsoudsten gedwongen mannen aan te wijzen die als misdadiger gezien worden, welke dan hetzelfde lot wacht. In het geval Vermeulen geen of onvoldoende antwoord krijgt, kiest hij er lukraak een aantal uit. Binnen een uur na aanvang van de zuivering liggen er al ruim tweehonderd lichamen van vermoorde Indonesiërs op de rijstakker. Als Vermeulen een uur later weer terugkeert hij is op onderzoek uitgegaan na een bericht dat een DST-patrouille is overvallen, waarbij drie leden van zijn eenheid zijn omgekomen is hij buiten zichzelf van woede. De mannen uit de twee dorpen die apart zijn gezet moeten dat ontgelden; hij maakt sproeibewegingen met zijn vuurwapen en schreeuwt Benoeh Semoea, wat allemaal doodmaken betekent. Vervolgens wordt enkele minuten lang gericht gevuurd op de kampongbewoners, die zich op de grond werpen of trachten te ontkomen. Het trieste resultaat van die zuiveringsdag is 364 doden. Overigens zijn de hoogste politieke autoriteiten in zowel Nederland als Nederlands-Indië al vanaf het allereerste begin op de hoogte van hetgeen zich in Zuid-Celebes afspeelt en hoe het DST dat aanpakt. De enige die er meteen tegenin gaat is landvoogd Van Mook, maar diens opdrachten ermee te stoppen zijn aan dovemansoren gericht. Sterker nog, generaal-majoor Dirk Buurman van Vreeden (1902-1964) geeft aan zijn ondergeschikte kolonel H.J. de Vries op Celebes door dat de actie-westerling voortgezet mag worden, met als gevolg dat het standrecht alleen maar wordt uitgebreid. Overigens niet meer door Vermeulen, Een historische overeenkomst, bereikt in Linggadjati. Willem Schermerhorn reikt Soetan Sjahrir de hand, bemiddelaar Lord Killearn kijkt tevreden toe aangezien deze door Westerling eruit is gegooid en naar Java teruggestuurd. De Nederlandse bevolking krijgt van al deze acties overigens (zo goed als) niets mee; men wordt door de overheid en de media in onwetendheid gehouden. Diplomatiek en politiek gezien zitten de betrokkenen intussen in een impasse; het Linggadjati-akkoord is nog altijd niet getekend. Verwoede pogingen van de secretarisgeneraal van de Commissie-Generaal mr.dr. Piet Sanders (1912-2012) het proces op gang te houden, met als absolute prioriteit de ondertekening het verdrag, lijken vooralsnog vergeefs. Het is na maanden getouwtrek uiteindelijk commissielid Van Poll die een voorstel heeft waarin beide partijen zich kunnen vinden, namelijk dat ieder alleen tekent voor hun eigen interpretatie van het akkoord. Weliswaar een heel wankele basis voor verdere samenwerking, maar vooralsnog de enig haalbare. Op 25 maart 1947 vindt in het paleis van de landvoogd in Batavia de historische ondertekening van de overeenkomst plaats, tussen Willem Schermerhorn en Soetan Sjahrir, waarmee een eind komt aan het bloedvergieten. In Nederland is men echter minder positief gestemd, hetgeen vooral is ingegeven door financiële redenen. Jaarlijks kost de voormalige kolonie Nederland tot op dat moment 100 miljoen gulden. Dat bedrag komt voornamelijk voor rekening van de bijna honderdduizend militairen die daarheen zijn gestuurd; zij kosten het land bijna 300.000 gulden per dag. Binnen het kabinet wordt dan ook koortsachtig overlegd hoe de Indonesische regering en de Commissie- Generaal te overtuigen van de noodzaak alsnog de Republiek militair te verslaan, de in beslag genomen ondernemingen weer in bezit te krijgen en dus op die manier de economie van Nederlands-Indië weer op de been te helpen. Ondanks dat de regering van de Republiek Indonesië geen weet heeft van deze geheime ontwikkelingen in Den Haag, blijft daar toch de angst voor een aanval bestaan. Minister-president Sjahrir is zich er overigens wel terdege van bewust dat de tijd alleen maar in zijn voordeel werkt, 19

20 aangezien hij ook in de gaten heeft dat er een gebrek aan Nederlandse deviezen dreigt. Het blijkt al snel dat het moeizaam bewerkstelligde bestand overigens geen lang leven beschoren is. Sjahrir heeft geen controle meer over het Indonesische leger, dat steeds meer gevechten aangaat, met oplopende bestandsschendingen tot gevolg. Ook binnen het Nederlandse leger worden steeds nieuwe aanvalsoperaties op touw gezet, onder andere voor de verovering van economisch belangrijke gebieden en een aanval op de Indonesische hoofdstad Djokjakarta (kortweg Djokja genoemd). Politiek gezien probeert men steeds meer eisen te stellen aan de Republiek. In een nota eist Nederland haar instemming en volledige medewerking op vijf beleidsterreinen, zijnde een bestuurshervorming (een federatie van de Republiek en de andere deelstaten), een federale buitenlandse dienst (dus geen eigen ambassades van de Republiek), militaire samenwerking (gezamenlijke zorg voor orde en veiligheid), economisch herstel (niet-indonesische eigenaren moeten hun bedrijf weer kunnen besturen) en federale samenwerking (afspraken tussen de Republiek en de andere deelstaten). Indien de Indonesische regering hieraan niet volledig meewerkt, zal Nederland direct overgaan tot militaire actie. Het is middels deze nota wel duidelijk dat het Nederlandse kabinet elk middel wil aangrijpen om toch te kunnen overgaan tot een militaire interventie. Dat zij in die bereidheid teleurgesteld wordt, blijkt uit het op 8 juni ontvangen antwoord van de Republiek; men stemt direct en onvoorwaardelijk met de Nederlandse wensen in, zij het dat de door haar gestuurde brief enigszins vaag is opgesteld. Hierin ziet de regering in Den Haag alsnog een mogelijkheid, althans indien de Republiek geen ondubbelzinnig en positief antwoord geeft op de vijf gestelde eisen. Premier Sjahrir haalt echter de angel uit de Nederlandse oorlogszuchtigheid door zijn onverwacht soepele opstelling. De Republiek is bereid tot inwilliging van alle eisen van Nederland, met als enige uitzondering dat zij onder geen enkele voorwaarde zal toestaan dat er op haar grondgebied Nederlandse troepen opereren voor de ordebewaring. Hiermee heeft hij overigens een meesterzet gedaan, aangezien Nederland nu niet de hele wereld kan trotseren door een oorlog te beginnen tegen een tegenstander die al zoveel concessies gedaan heeft. In eigen land heeft Sjahrir echter zijn hand overspeeld, aangezien het leger en de meeste politieke organisaties van mening zijn dat hij veel te veel heeft weggegeven. Zijn brief wordt dan ook ingetrokken, waardoor Nederland op een nieuw antwoord moet wachten; hijzelf wordt per direct afgezet. De nieuwe brief komt op 27 juni en is van de hand van Soekarno zelf. Hierin geeft hij aan dat de Republiek met onmiddellijke ingang samen met de andere deelstaten een interim-regering wil vormen, waarin dan alle nog resterende problemen besproken kunnen worden. Er is daarin wel plaats voor een Nederlandse vertegenwoordiger, echter zonder speciale bevoegdheden of vetorecht. Ook voor wat betreft het punt over orde en veiligheid doet Soekarno minder vergaande concessies dan Sjahrir. Door dit alles lijkt een oorlog dan ook bijna onvermijdelijk Toch komt de opschorting ervan nog uit onverwachte hoek. Terwijl de Commissie-Generaal in Batavia vergadert over de acceptatie van het republikeinse antwoord en aldus over het ten oorlog trekken, krijgt Van Mook een telegram van de Amerikaanse consul-generaal Walter Foote, waarin deze namens minister Marshall mag meedelen dat Amerika bereid is de economie met dollars op gang te helpen, op voorwaarde dat beide partijen snel een interimregering vormen en er een sfeer van samenwerking gecreëerd wordt. Hierdoor kan Nederland niet anders dan afzien van een militaire aanval. Ook in Djokja is men opgelucht. Enkele dagen later wordt de nieuwe premier geïnstalleerd, Amir Sjarifoeddin (1907-1948), met als vice-premier RM Soegoendo Setyadjit (1907-1948). Zij krijgen als taak te proberen de onafhankelijkheid op Nederland te veroveren; als het kan via diplomatie, als het moet via een guerrillaoorlog. Doch allereerst bewandelt men de diplomatieke weg. Van Mook heeft Soekarno een brief gestuurd waarin nogmaals de vijf vragen worden voorgelegd, zij het iets gematigder geformuleerd dan in eerste instantie en met enige wensen op het gebied van samenwerking eraan toegevoegd. Nadat diens antwoord echter uitblinkt in vaagheid, volgt een koortsachtig overleg tussen Van Mook en Setyadjit. Dat heeft uiteindelijk tot gevolg dat de Republiek met vierenhalf van de vijf eisen akkoord gaat. Ten tweeden male is het wonder geschied. Het laatste overleg hierover vindt plaats op 15 juli. Premier Sjarifoeddin is er zelf voor overgekomen. Binnen een half uur is men het op alle punten eens en wordt een principeakkoord bereikt. Generaal Simon Spoor en landvoogd Huib van Mook, twee autoritaire mannen met respect voor elkaar

Terwijl aan de ene kant de vreugde bij landvoogd Van Mook en de overige leden van de Nederlandse delegatie bijzonder groot is, slaat dit bij het militaire opperbevel in als een bom, vooral de voorstellen over de openbare orde. Dat is voor generaal Spoor zelfs aanleiding tot het indienen van zijn ontslag. Van Mook beseft dat hij Spoor op voorhand over de wijzigingen had moeten inlichten en hij probeert hem dan ook onder vier ogen uit te leggen waardoor dat mis is gegaan. Ondanks dat de generaal niet van plan is op zijn besluit terug te komen, gebeurt dat echter alsnog. Dat heeft alles te maken met het feit dat alle Indonesische politieke partijen het akkoord alsnog verwerpen. Sjarifoeddin kan, om zijn gezicht te redden, dan ook niets anders doen dan zijn achterban tevreden te houden door alle eisen te verwerpen en eenzijdig te weigeren het staakt-hetvuren af te kondigen, hetgeen de eerste Nederlandse eis was. Hierdoor is een oorlog niet meer te vermijden. Nederland opnieuw in oorlog Het is geen oorlog, maar een politionele actie. Die uitspraak is afkomstig van mr. Eelco van Kleffens (1894-1983), minister zonder portefeuille belast met Buitenlandse Zaken. Hij vindt namelijk dat het een binnenlands conflict betreft en geen strijd tussen twee naties. Het wordt vervolgens zelfs staatsrechtelijk fout geacht om van oorlog te spreken. De militaire operatie met de codenaam Product loopt gesmeerd. Nederlandse troepen nemen in Batavia het gebouw van de republikeinse delegatie in en een paar honderd Indonesiërs worden vastgezet. Ondanks soms hevige tegenstand, vooral verder het binnenland in, zijn binnen twee weken de gestelde doelen zo goed als bereikt. Op Sumatra beheerst het Nederlandse leger de streken rond de steden Medan en Palembang, op Java grote delen in het westen en het oosten, met daarnaast een aantal belangrijke steden. De voornaamste doelstelling tot herovering van economisch belangrijke objecten en gebieden is dan ook ruimschoots gehaald, waarbij het grootste deel van de suiker-, thee-, koffie- en rubberplantages weer in Nederlandse handen is, evenals de oliebronnen en kolenmijnen. Het gevolg is echter wel dat de republikeinse troepen en losse strijdgroepen zich massaal terugtrekken in de gebieden tussen de doorgaande wegen. Hierdoor kunnen zij telkens weer guerrillatactieken als aanslagen op patrouilles, bermbommen en beschietingen door sluipschutters toepassen. Door alle recente gebeurtenissen zijn de Indonesiërs nog sterker gemotiveerde tegenstanders geworden, die bereid zijn ten koste van alles te willen vechten voor de onafhankelijkheid. De Nederlandse legertop wil meteen doorpakken en doorstoten naar Djokja, om daar de republikeinse regering op te pakken en af te zetten. Zij krijgen daarbij de steun van landvoogd Van Mook, die volledig is omgedraaid in zijn mening; hij is zeer ontgoocheld door de houding van de republikeinse politieke top. Alvorens dat plan in werking kan treden, bemoeit de VN Veiligheidsraad zich ermee. Van Kleffens, die op dat moment in Washington als ambassadeur de Nederlandse belangen moet verdedigen, moet telkens tekst en uitleg komen geven over het Nederlandse ingrijpen. Het haalt echter niets uit, want een door Australië ingediende resolutie over te gaan tot het staken van de vijandelijkheden en de geschillen op een vreedzame manier op te lossen, wordt aangenomen. Geen enkel ander land gelooft in de Nederlandse argumentatie dat het een interne aangelegenheid betreft. Het kabinet in Den Haag heeft dan ook weinig keus dan akkoord te gaan daarmee, en zeker nu Amerika daarnaast ook nog heeft aangeboden de organisatie van het overleg op zich te zullen nemen. Intern blijft men echter vergaderen of het leger desondanks niet alsnog moet oprukken naar Djokja, waarbij overigens koningin Wilhelmina diezelfde mening is toegedaan omdat zij vindt dat de grens bereikt is. Maar men ziet uiteindelijk toch in dat de enige keus is te stoppen met vechten en te beginnen met onderhandelen. In de vervolgens ingestelde Commissie van Goede Diensten kiezen beide partijen een land, die daarop allebei een voorzitter kiezen. Nederland kiest voor België, Indonesië voor Australië; samen kiezen ze Amerika tot voorzitter. Het duurt daarna echter nog tot 8 december 1947 alvorens de drie leden 8 op het marineschip USS Renville voor het eerst aan tafel zullen zitten. Zij houden er een straf tempo op na, om zo snel mogelijk de voorbereiding van een overeenkomst afgerond te krijgen. De leden van de Nederlandse delegatie zitten echter niet altijd op één lijn, waardoor er van onderlinge coördinatie vaker geen sprake is. Het komt zelfs zover dat minister-president Beel persoonlijk naar Batavia moet gaan, later gevolgd door Drees en Jonkman, om te proberen uit de ontstane impasse te geraken. Overigens dringt nu wel steeds meer bij iedereen door dat Nederland niet langer een koloniale mogendheid is, maar een machteloos en straatarm landje met een zwaar overtrokken zelfbeeld en een totale afhankelijkheid van Amerika. Een bijkomend probleem bij de onderhandelingen, onder toeziend oog van de Commissie van Goede Diensten, is dat beide partijen over verschillende dingen willen praten: Nederland eerst over een bestand, over een staakthet-vuren en pas daarna over een politieke overeenkomst, terwijl dat bij de Republiek net andersom is. Op 2 januari De onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek Indonesië aan boord van het marineschip USS Renville 21

22 1948 doet Nederland een eindbod: een bestandsovereenkomst plus een lijst van twaalf politieke beginselen waarop een politiek akkoord gebaseerd zou kunnen worden. Tot veler verrassing voegt de Commissie daar nog een lijst met zes aanvullende beginselen aan toe, waarin behalve enkele voor Indonesië interessante punten ook een voor Nederland wezenlijk punt staat: de soevereiniteit over het gehele gebied ligt bij Nederland tot aan de vorming van een federatie van Indonesische deelstaten. Nadat eerst de Nederlandse delegatie dit heeft geaccepteerd, volgt na enig onderling overleg ook de republikeinse acceptatie. De ondertekening van het akkoord gebeurt vervolgens op 17 en 19 januari. Middels deze overeenkomst wordt ook de grens vastgesteld tussen de Republiek en de door Nederland beheerste gebieden, zoals die na de militaire actie zijn ontstaan. Hierdoor moeten de republikeinse troepen deze gebieden ontruimen, hetgeen voor de Republiek een verdere verzwakking betekent. Van Mook werkt vervolgens zeer voortvarend aan de vorming van het nieuwe Indonesië, te weten een federatie van deelstaten waarvan de Republiek er één van zou kunnen worden. Naar buiten toe lijkt het alsof Nederland ernst maakt met de delegatie van bestuurlijke bevoegdheden, maar het is slechts schijn; de ene na de andere deelstaat wordt opgericht waardoor de invloed van de Republiek steeds meer verwatert terwijl de meeste bevoegdheden in handen blijven van het centrale gezag, zijnde Van Mook zelf. Daar komt nog bij dat Nederland blijft vasthouden aan de uitgangspunten dat de Republiek geen eigen buitenlandse betrekkingen mag onderhouden en eveneens geen eigen leger, waardoor de bestaande strijdmacht TNI ontbonden moet worden. Uiteraard zijn deze twee eisen voor de Republiek onaanvaardbaar. De toon voor de volgende besprekingen is daarmee gezet. In de tussentijd speelt zich binnen de top van de Nederlandse regering een en ander af aan onderlinge twisten, frustraties en spanningen. In een geheim formatieakkoord heeft men afgesproken tot een leiderswisseling in Batavia, waarbij Van Mook plaats moet maken voor Beel. Van Mook wordt naar Nederland geroepen voor politiek beraad over de toekomst van Indonesië, maar het blijkt in feite te gaan om een overleg over zijn ontslag, zoals hem kort tevoren in een uiterst beknopt briefje is meegedeeld door mr. Emmanuel (Maan) Sassen (1911-1995) 9, de nieuwe minister van Overzeese Gebiedsdelen en opvolger van Jonkman. Deze wisseling heeft overigens alles te maken met de afspraken binnen de laatste kabinetsformatie, waarin ter compensatie van het premierschap van PvdA er Drees gekozen is voor een volledige KVP-dominantie met betrekking tot de Indonesische politiek. Van Mook heeft zodoende de pech dat hij plaats moet ruimen voor Beel, die door oplopende spanningen in Batavia na het uitbreken van een communistische opstand in de door de republikeinen beheerste stad Madioen meteen wil overgaan tot een tweede politionele actie. Zover komt het (vooralsnog) niet, aangezien de regering van de Republiek besluit de revolutiepoging met behulp van het leger neer te slaan, waardoor zij op lof en dankbaarheid van vooral de Verenigde Staten kan rekenen. Van Mook wacht zijn ontslag overigens niet af, maar houdt de eer aan zichzelf; per 12 oktober 1948 kondigt hij zijn vertrek aan. Hiermee is zijn rol in het door hem zo geliefde Indonesië voorgoed uitgespeeld. Met Nederland wil hij vervolgens helemaal niets meer te maken hebben en hij vestigt zich verbitterd in de Verenigde Staten. Een zeldzame aanblik: Louis Beel in militair uniform Beel trekt vanaf zijn aankomst direct de touwtjes strak aan. Met de Nederlandse ministers met wie hij dan te maken krijgt, heeft hij al meteen bonje: Sassen van Overzeese Gebiedsdelen is een driftige en ambitieuze man, terwijl de nieuwe bewindsman op Buitenlandse Zaken, mr. Dirk Stikker (1897-1979), zich intensief met de Indonesische kwestie wil bemoeien. Dat doet deze al meteen door achter Beels rug om met Hatta te gaan praten, ten einde via diplomatieke weg tot overeenstemming te komen. Hatta overhandigt Stikker uiteindelijk een nota waarin hij opvallend ver tegemoet komt aan de Nederlandse verlangens, onder andere door Nederland in de hoedanigheid van de Vertegenwoordiger van de Kroon, Beel dus toestemming te geven voor de ordehandhaving, ook in republikeins gebied. Toch merkt Stikker veelvuldig dat, ondanks zijn opdracht het vertrouwen van de Republiek te winnen en onderhandelingen op gang te brengen, van Nederlandse zijde de aanvalsdrang onverminderd groot blijft. Een volgende bespreking met Hatta, waar naast Stikker ook Sassen aanwezig is, loopt echter een stuk stroever; verdere concessies hoeft Nederland niet meer te verwachten, omdat de Republiek vindt dat er reeds genoeg toegegeven is. De roep vanuit Nederland om over te gaan op een nieuwe militaire actie neemt daarmee weer toe, ondanks eventuele gevolgen die zoiets vanuit het buitenland kan hebben. Men is zelfs al bezig met een motivatie hiervoor, waarbij twee elementen extra benadrukt moeten worden: ten eerste het verdedigen van de bevolking tegen alle moordpartijen, en ten tweede de zuivering van Indonesië van communistische elementen en tot bescherming van de wereld tegen dit sterk dreigende communistische gevaar. Vooral dit laatste argument past perfect in de tijdsgeest.

Als aanvangstijdstip wil men kiezen voor het moment dat de VN Veiligheidsraad met kerstreces gaat, zijnde 17 december, waardoor er meer tijd is en alles in kannen en kruiken kan zijn alvorens de Veiligheidsraad terug is van reces. Ondanks alle voorbereidingen hiervoor door Beel en generaal Spoor in Indonesië, zullen zij toch weer moeten wachten. De voorzitter van de Commissie van Goede Diensten Cochran krijgt een door Hatta zelf geschreven brief overhandigd, waarin deze zegt dat er sprake is van een misverstand bij de Nederlanders, dat hij bij zijn eerdere toezeggingen blijft, tevens garant staat voor de uitvoering van de Renville-overeenkomst en weer met onmiddellijke ingang de onderhandelingen wil beginnen. Van deze brief laat Nederland echter geen spaan heel, vooral omdat die als persoonlijk gezien wordt en veel ruimte laat voor chicanes en vertraging. Ondanks dat men vindt dat die brief geen invloed mag hebben op de afgesproken plannen, heeft die dat wel. Binnen het kabinet vindt veelvuldig en langdurig overleg plaats, waarbij tevens diverse malen gestemd wordt. Het maakt het er allemaal niet gemakkelijker op dat Stikker inmiddels heeft vernomen dat Soekarno samen met Hatta aan de brief heeft geschreven, waardoor er dus een presidentiële zegen op rust, en dat de Amerikanen heel tevreden zijn over die brief en daardoor een oorlog is voorkomen. Het laatste voorstel dat door het kabinet wordt aangenomen is om de actie uit te stellen tot maandag 20 december 24.00 uur, alsmede het sturen van een brief aan Cochran dat Nederland de onderhandelingen alleen wil vervolgen indien er een bindende verklaring van de Republiek komt. In Batavia is men echter helemaal niet te spreken over het Haagse besluit. Beel gaat dan ook de weg van de ongehoorzaamheid op door het afgeven van een nota aan Cochran te vertragen, uiteraard tot grote woede van de ministerraad. Van Hatta blijft nadien elk antwoord uit; hij zou ziek zijn en mag zodoende twee weken niet werken. Iedereen vindt nu ook dat de Republiek geen bevredigend antwoord heeft gegeven, namelijk helemaal geen. Er volgt een laatste telefonisch overleg tussen Drees en Beel, waarna de ministerraad unaniem besluit tot oorlog. Op 19 december 1948 wordt de aanval ingezet met een luchtlandingsoperatie op het bij Djokja gelegen vliegveld De aanhouding van Soekarno in zijn paleis te Djokja, op de eerste dag van de tweede militaire aanval Magoewo, dat snel wordt ingenomen. Vervolgens gaat men over tot de aanval op de republikeinse hoofdstad Djokja zelf. Na ook deze snel veroverd te hebben, worden de leden van de regering van de Republiek vastgezet. De belangrijkste arrestanten zijnde Soekarno, Sjahrir, Salim en Hatta worden vervolgens meteen op het vliegtuig naar elders gezet; dat blijkt in eerste instantie het plaatsje Prapat aan de rand van het Tobameer te zijn, naar de woning van de Nederlandse landvoogd op Oost-Sumatra. De eerste dagen verloopt de actie op Java dan ook gesmeerd. Vooral op Midden-Java vorderen de legereenheden razendsnel. In tegenstelling tot Oost-Java waar de mariniersbrigade grote moeite heeft de stad Madioen te bereiken, hetgeen na een week nog niet is gelukt. Op 31 december kan Spoor uiteindelijk vaststellen dat geheel Java onder Nederlandse controle is. Het Indonesische leger is echter niet verslagen, maar heeft zich aan de omsingeling kunnen onttrekken en maakt zich op voor een totale guerrillastrijd. Vooralsnog blijft het aantal slachtoffers onder de 102.000 Nederlandse militairen beperkt tot 113. Diplomatiek gezien heeft Nederland er echter een puinhoop van gemaakt; het lukt haar zelfs om de belangrijkste bondgenoot Amerika tot ongekende woede te brengen. En ook over het feit dat de Veiligheidsraad niet meteen zal reageren, is men te lichtzinnig heengestapt. Deze vergadert in een extra zitting op 22 december namelijk langdurig over de Nederlandse aanval, die door veel sprekers als koloniale oorlog wordt omschreven. Nederland zet middels deze actie, het vasthouden aan haar standpunten en het niet accepteren van het gezag van de Veiligheidsraad overal kwaad bloed. Australië vergelijkt het optreden zelfs met dat van nazi-duitsland. Voor de hele wereld staat Nederland in het beklaagdenbankje, met diverse sancties tot gevolg: de havenboycot in Australië wordt hervat en zelfs uitgebreid naar sommige andere landen, Amerika stopt de economische steun die ten goede komt aan Nederlanders in Indonesië (de Marshallhulp blijft nog buiten schot) en vijf landen sluiten hun luchthavens voor Nederlandse toestellen. Achter de schermen probeert de Nederlandse af- 23

24 gevaardigde en diplomaat dr. Herman van Roijen (1905-1991) te voorkomen dat er een al te ongunstige resolutie wordt aangenomen, wat hem vrij goed lukt. Het uiteindelijke besluit van de Veiligheidsraad is dat de vijandelijkheden gestaakt moeten worden, ondanks dat er geen terugtrekking van de troepen wordt geëist. Wel moeten de gevangenen direct worden vrijgelaten, hetgeen Nederland heel vervelend vindt; hierdoor kan de Republiek weer helemaal worden hersteld. Van Roijen kondigt aan dit in ernstige overweging te nemen, alles met de bedoeling tijd te rekken om de actie af te maken. Na de Nederlandse belofte met een totaalplan te komen voor de weg naar de Indonesische onafhankelijkheid, verdaagt de Veiligheidsraad de zitting tot na Nieuwjaar. Minister-president Drees vliegt begin 1949 zelf naar Batavia, waar hij op 6 januari arriveert. Hier probeert hij de opgelopen schade als gevolg van Beels eigenmachtige optreden rond het begin van de actie enigszins te beperken; de hele wereld, en vooral de Verenigde Staten, beschouwen Nederland momenteel als een onbetrouwbare koloniale macht. Overigens moet Drees bij aankomst tot zijn grote verbijstering en ongenoegen al meteen vernemen dat zowel Beel als het Nederlandse kabinet tijdens Drees reis naar Indonesië heeft men in zijn afwezigheid hierover vergaderd van mening zijn dat de Republiek Indonesië niet meer bestaat en dat hun rol letterlijk is uitgespeeld, waardoor zij ook niet meer bij besprekingen betrokken hoeft te worden. De vertegenwoordigers van de diverse deelstaten denken daar echter anders over; hun mening is dat de Republiek onder de bevolking op grote aanhang kan rekenen. Daar komt nog een door de Commissie van Goede Diensten, die tot ergernis van Beel nog steeds functioneert, veroorzaakte rel bovenop. Zij zijn namelijk eigenhandig gaan kijken naar de huisvesting van de geïnterneerde republikeinse leiders. Waar deze zogenaamd onder luxe en aangename omstandigheden zouden worden vastgehouden, zoals door Nederland telkens overal wordt verkondigd, blijken zij in primitieve ruimtes gevangen te zitten en zonder enige vorm van privacy; Van Roijen moet hierover meermaals zijn excuses aanbieden bij de VN. Het Nederlandse standpunt dat de Republiek van de kaart is geveegd, wordt overigens door niemand gedeeld. De daaropvolgende algemene conclusie binnen de VN is dat Nederland niet bonafide is, óf dat de politieke top het uitvoerend personeel niet in de hand heeft. Ook Beels volgende ontwerpplan met de kernpunten dat er binnen twee maanden een Republiek der Verenigde Staten van Indonesië moet komen met tweederde van de vertegenwoordigers uit de deelstaten en eenderde van de republikeinen waarbij Nederland op zeer korte termijn de soevereiniteit aan die nieuwe staat overdraagt en er vervolgens een unie tussen Nederland en het nieuwe Indonesië zal komen, ondervindt overal weerstand. Het leidt zelfs tot het ontslag van minister Sassen; diens opvolger wordt de gematigder en terughoudender mr. Johannes Henricus van Maarsseveen (1894-1951). Beels plan krijgt de genadeklap als de deelstaten zich achter de eisen van de Republiek hebben gesteld, te weten terugkeer van de gevangen leiders naar Djokja en een belangrijke rol voor de Verenigde Naties in de oplossing van het conflict. Zowel zijn krediet als dat van generaal Spoor begint in kabinetskringen aardig op te raken. Onder alle internationale druk kan Nederland uiteindelijk niet anders dan hun terugkeer toestaan, waarmee de twee doelstellingen van de tweede politionele actie volledig in rook zijn opgaan. Schin op Geul en Indië Zoals vrijwel elke plaats in Nederland, ontkomt ook Schin op Geul niet aan dit conflict en worden er diverse jongemannen onder de wapenen geroepen om in Indië te strijden. Dit zijn Hay Ackermans (* 1927), Jef Bovens (1925-1962), de neven Johannes Hubertus (1922-1975) en Jan Coemans (* 1929) beiden Sjeng genoemd, Math Erven (1928-2013), Bèr Halmans (1925-2011), Piet Kikken (* 1925), Herman van Liere (1929-2000), Sjir Odekerken (1930-?), Giel Pieters (1927-1999), Dré Scheien (1926-1999), Jan Siepers (1928-2012), Math Somers (1927-1991) en Sjir Somers (1925-?). Van al dezen zijn Hay Ackermans, Sjeng Coemans en Piet Kikken de enige drie die nog in leven zijn. In 1949 wordt de dan 19-jarige Coemans opgeroepen voor zijn militaire dienst bij de landmacht en ingedeeld bij de 2 e compagnie van het 7-2 Regiment Infanterie (RI). Dit uit dienstplichtigen bestaande Indiëbataljon, dat dient als aflossing voor de naar Nederland terugkerende C-divisie, is voornamelijk samengesteld uit Limburgers en Brabanders, met hier en daar een Hollander. De compagniescommandant is ene kapitein Harm Scheepstra (1914-1991); een stugge Fries die weinig met de manschappen uit zijn compagnie van doen heeft, waardoor het niet botert en er altijd sprake is van enige wrijving. Ook zijn opmerking dat hij niet zal nalaten iedereen een oor aan te naaien, draagt hier natuurlijk aan bij. Tussen de manschappen onderling heerst gelukkig wel goede kameraadschap. Je moet elkaar natuurlijk ook heel goed kunnen vertrouwen, want je bent tenslotte op elkaar aangewezen. Tot op de dag van vandaag is er tussen hen contact gebleven, alhoe- Het gezin Coemans-Duijzings, met Walter (1927-2009), Sjeng (in uniform) (* 1929), Hay (1935-1994) en vooraan vader Sjang (1898-1982), Wiel (* 1945) en moeder Jes (1903-1974)

25 wel de meesten inmiddels dood zijn. Enkele van Sjengs beste kameraden zijn Piet Stevens uit Eijsden, Al Bemelmans en Hub Wouters uit Heerlen, May Bloem uit de Kakert (Schaesberg), Wiel Didden uit Mheer, Sjeng Koolen uit Obbicht, Jef Bertholet uit Spekholzerheide, Fer Steins uit Urmond en Gunter Croes uit Waubach [de vader van de gelijknamige Gunter Croes die nu in Schin op Geul woont, RC]. Sjeng Coemans vertelt zijn relaas: Opgekomen in Venlo, werd daarna iedereen van de 1 e, 2 e, 3 e en 4 e compagnie met vrachtwagens naar Roermond vervoerd voor een opleiding van drie maanden tot reguliere infanterist; daarna volgde nog eens drie maanden een specifiek Indische gevechtsopleiding om ons de guerrillatactieken bij te brengen. Meteen na de opleiding moesten we inschepen; met de trein werd het gehele onderdeel naar Rotterdam verplaatst. De hele treinreis net als de route vanaf de kazerne tot station Roermond en de diverse stations gedurende de reis werd door de militaire politie bewaakt om te voorkomen dat men deserteerde door van de trein te springen; de bereidwilligheid in Indonesië te vechten ging niet van harte. In de haven van Rotterdam lag de MS Kota Inten te wachten, een tot troepentransport omgebouwd vrachtschip, waar in het laadruim plaats was voor ongeveer 1.200 manschappen, gestapeld met telkens vijf boven elkaar. De reis begon op 3 augustus; het schip voer via de Noordzee, Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Rode Zee en de Indische Oceaan naar Tandjoeng Priok, de haven van Batavia op het eiland Java, waar we op 1 september 1949 arriveerden. Daar werd het 7-2 RI ingedeeld bij de 43e Zelfstandige Infanterie Brigade, als onderdeel van de dan pas opgerichte H-brigade. Toch was hiermee de uiteindelijke bestemming nog niet bereikt. Onze compagnie werd vervolgens naar Cheribon vervoerd met landingsvaartuigen, en van daaruit verder naar het groot Nederlands kampement in Madjalengka. In Madjalengka begon de dagelijkse routine van patrouilles lopen en wacht kloppen. Patrouilles werden gelopen met een groep van elf man. 10 Ik was eerste verkenner, hetgeen betekende dat ik telkens voorop liep, met alle gevaren en risico s van dien, en de bomen en de rechterkant in de gaten moest houden op sluipschutters. De tweede verkenner deed hetzelfde met de linkerkant; als derde liep dan de korporaal als patrouillecommandant. Iedereen stond tijdens zo n patrouille voortdurend onder spanning van de mogelijke dreiging van gevaar. Het probleem met een guerrillaoorlog was dat je niet wist wie te vertrouwen was; elke burger kon je vijand zijn. Als een patrouille over een sawa (rijstveld) liep waar inlanders met hun pikhouweel dit veld bewerkten, bestond de kans dat er vervolgens enkele militairen werden neergeschoten. Of die ploppers 11 dat dan gedaan hadden konden we niet met zekerheid zeggen, maar waarschijnlijk was dat wel zo. Wat voor ons ook nog in het nadeel werkte was dat de patrouilles door de bevolking onderling werden doorgegeven, via de tamtam. Zelfs de honden in de kampongs waren ons vijandig gezind; bij aankomst van een patrouille begonnen zij te blaffen om op die manier de bevolking te waarschuwen. Ook vonden er regelmatig meerdaagse zuiveringsacties plaats. s Nachts moest iedereen aantreden met extra bewapening en munitie, radioverbindingen werden aangevoerd en de kapitein deelde de diverse instructies uit. Met kleine gevechtswagens werd iedereen dan naar het betreffende gebied getransporteerd. Tijdens dit soort acties cirkelde er ook altijd een klein Piper Cub-vliegtuigje boven ons, als extra paar ogen vanuit de lucht. Dat was wel eens handig op het moment dat we hoog in de bergen zaten waar geen radiocontact mogelijk was en niet wisten welke richting uit te gaan. Elke groep kan ook een peloton of compagnie zijn had dan ook gele doeken bij zich, die vervolgens op de grond werden gelegd. De richting die we dachten uit te moeten gaan, werd dan in de vorm van een driehoekspunt aangegeven. Vanuit het vliegtuigje werd daarna een koker naar beneden geworpen met de nieuwe instructies. Bij één zo n vijfdaagse zuiveringsactie viel op de tweede dag de radioverbinding uit. Het derde peloton, waarvan ik deel uitmaakte, lag op dat moment onder vuur. Vanwege de locatie, met aan de ene kant bergen en aan de andere kant een ravijn, waren wij genoodzaakt om het ravijn heen te trekken, wat de nodige extra tijd ging kosten. Hierdoor moest aan het tweede peloton, dat een vier à vijf kilometer verderop lag, doorgegeven worden dat zij niet zoveel dekkingsvuur moesten afgeven om niet door te munitie te raken. Ik werd aangesteld als ordonnans en moest dat bericht bezorgen. Moederziel alleen, met alleen mijn geweer bij me, ging ik vervolgens op weg. Onder vijandelijk

26 vuur heb ik gelopen, gerend, gekropen en me in tijgersluipgang voortbewogen en, na bezorging van het bericht en het akkoord van de andere luitenant, moest ik op dezelfde manier weer terug naar mijn eigen peloton. Eens op een nacht, na een vuurgevecht, zat ik op wacht met Fer Steins, met de ruggen tegen elkaar aan en allebei met een mitrailleur op de knieën. Wij moesten op dat moment de wacht houden, een dienst van twee uur op en vier uur af, terwijl ons peloton lag te slapen in een oude loods. Een eindje hogerop stond een volgende wachtpost, Hub Wouters. Opeens zag ik iets in het wit gekleed op me afkomen; het waren twee inlanders die links langs ons kropen. Ik stootte Fer aan en wees hem op wat er gaande was. Met de bren in de aanslag hebben we ze laten langskruipen; het duurde in totaal misschien een kwartier, maar het voelde aan als twee uur. Zij wisten ongeveer waar wij zaten, maar door onze groene uniformen konden ze ons waarschijnlijk niet zien, terwijl hun witte kleding voor ons wel goed zichtbaar was. Natuurlijk konden we ze te pakken nemen, maar als we zouden schieten betekende dat dat het hele peloton weer moest aantreden; omdat we het de dag ervoor zo zwaar hadden, hebben we dat dus niet gedaan en ze laten passeren. Een tijdje daarna hoorde ik weer iets. Ik had de bren al in de richting van het geluid gedraaid, klaar om te vuren, toen ik Niet schieten Sjeng, niet schieten hoorde. Bleek dat de andere wacht Wouters te zijn die de berg af kwam om te vragen hoe laat het was, zodat hij wist hoelang nog op wacht te zitten. Het was maar goed dat hij eerst geroepen had, anders was hij misschien om zeep geholpen. Continue onder spanning staan, elke dag weer. Dat is wat de Nederlandse militairen tijdens hun verblijf in Indië ondervinden. Daar komt nog bij dat het een voor de meeste totaal vreemde omgeving is, met daarin een hoop aparte en gevaarlijke dieren, evenals de tropische hitte en de vochtigheid. Ook de voeding is vaak eenzijdig: rijst/nasi goreng, katjang (pinda s) en klapperwater (kokosmelk). Door de combinatie van al die factoren lopen veel mensen ziektes als buikgriep, rode hond, ringworm of malaria op, ondanks de dagelijks te slikken dosis kininepillen. Ook Coemans ontkomt niet aan malaria, waardoor hij zes à zeven dagen in een ziekenhuis komt te liggen; het voordeel daar is wel dat er iets fatsoenlijks te eten is. Als hun taak in de omgeving van Madjalengka erop zit, wacht alweer de volgende. Hiervoor moeten zij de Poentjakpas over in de richting van Bandoeng; de kampong Tjibeber bij Tjiandjoer wordt voor geruime tijd hun bestemming. Ook hier volgt weer het dagelijkse patrouilleren en wachtlopen. Sjeng vervolgt: Er was een constante sleur van patrouilles lopen; elke dag 20 tot 30 km door de rimboe en door smerige rivieren, waar we doorheen moesten waden met het geweer in de nek, zodat dit niet nat werd. Dat was een rotzooi, want het water werd door de bevolking gebruikt om zich in te ontlasten, terwijl men datzelfde water vervolgens gebruikte om zich mee te wassen of de tanden te poetsen. Hygiëne kende men daar niet; voor ons was dit een regelrechte cultuurschok. Desondanks leerde je wel snel je aan te passen; je moest wel. Ook wende je aan het feit dat je bij alles wat je deed je geweer bij je moest hebben, zoals bij het slapen en naar de wc gaan. Mijn persoonlijk wapen was een Enfield-geweer, verder hadden we als automatische wapens nog de sten en bren. Dit waren nog overblijfselen van de Engelsen uit de Tweede Wereldoorlog. De sten noemden wij overigens fietsenframe ; dat ding was een onbetrouwbare prul. Als iemand op 50 meter afstand voor je stond, raakte je die niet. Ze waren alleen goed voor straatgevechten, op automatisch vuren. Het gebied dat wij moesten bestrijken met onze patrouilles was ongeveer 30 km groot rondom de kampong Tjibeber. De volgende Nederlandse post zat echter misschien 100 km verderop, waardoor er een heel gebied aan niemandsland tussenin lag dat niet onder onze controle was. En zelfs van de gebieden waar wij wel kwamen konden we niet zeggen dat ze volledig door ons gezuiverd werden; de dag daarna zaten de ploppers er namelijk weer, wat te maken had met het feit dat zij het gebied kenden en dus precies wisten waar ze moesten zijn. Als we op patrouille gingen namen we ook altijd inlanders mee, die wij met de mortier, munitie, radioset enz. lieten slepen. Zelf droegen we uiteraard onze eigen munitie. Naast een paar patroonbanden hadden we ook nog twee handgranaten, twee magazijnen voor de bren en twee lanceergranaten bij ons; die zette je op het geweer en schoot je af met een flodder. Voor de mortier hadden we de beschikking over brisant- en rookgranaten. Met deze laatste kon een rookgordijn gelegd worden, waardoor de infanterie ongezien kon oprukken. De inlanders die we nodig hadden werden door ons opgepakt in een kampong en zodoende gedwongen mee te gaan, of ze wilden of niet.

27 Je liet eerst alle mannen bij elkaar staan en dan pikte je het aantal eruit dat je op dat moment nodig had. Natuurlijk gaf het wel eens problemen en ging men ertegenin. Dan werd er eentje gepakt en meegenomen naar achter een hut of boom. Vervolgens schoot je één keer in de lucht, liet die man daar zitten en werd de tweede gehaald, die uiteraard ook dat schot gehoord had. Meestal was dat voldoende om ze als drager mee te krijgen. Tijdens zo n patrouille kwam het wel eens voor dat de inlanders ineens op de hurken gingen zitten, waarna ze vertelden dat ze ziek waren en niet verder konden; dat was meestal het geval als ze onraad roken. Wij moesten echter verder en hadden geen oren daarnaar, dus trapten we de voeten onder hen uit zodat ze omvielen. Het was overigens soms ook nodig hardhandig op te treden, want je moest laten zien wie de baas was. Zelf was je steeds bezig met overleven en dacht je er alleen maar aan dat je heelhuids terug wilde naar huis, dus automatisch maakte dat je hard. Kampongs van waaruit je beschoten werd of waarvan gedacht werd dat er ploppers zaten of zich ophielden, werden door ons s nachts geruisloos omsingeld. Dat gebeurde overigens maar bij de halve kampong, zodat bij een vuurgevecht de eigen kameraden niet geraakt konden worden. Het was de bedoeling te wachten tot de gezochte personen gezien werden. Het lukte echter niet altijd ongezien te blijven; als er bij het krieken van de dag links en rechts leven in de kampong begon te komen, kwam het wel eens voor dat we opgemerkt werden, waardoor het hele verrassingseffect weg was. We gingen dan de kampong binnen, dirigeerden iedereen uit de hutten en hielden ondervragingen, hetgeen er nogal eens hardhandig aan toe ging. De hutten werden daarna ook altijd doorzeefd; was er dan nog iemand binnen en die werd geraakt, dan had die pech. Ook mocht je iedereen neerschieten die wegliep. Toch heb ik dat niet altijd gedaan en ze vervolgens gewoon laten gaan; meestal waren dat oudere mensen. In eerste instantie bleven die zitten, tot ze ineens opsprongen en wegrenden, waarbij ik dacht: Loop zo hard als jullie kunnen. Zelf wilden die natuurlijk ook gewoon overleven en alles proberen om weg te komen. Gelukkig overheerste nog altijd het verstand en eigen inzicht. Het zuiveren van de kampongs was geen mooi werk en daarnaast ook nog gevaarlijk, maar het was wel noodzakelijk. De kampong Tjibeber waarin wij gelegerd waren was niet echt een kamp er stond geen omheining maar het was voor ons wel een vaste uitvalsbasis. De spoorlijn van Bandoeng naar Soekaboemi liep er vlak langs. We hadden daar ook een brenpost zo werd een mitrailleurspost genoemd, aangezien daar de zware bren stond opgesteld die ieder van ons om beurten moest bemannen. Toen ik daar eens een keer samen met Gunter Croes zat, werden we vanuit de kampong onder vuur genomen. Croes begon meteen terug te schieten, maar na ongeveer vijf minuten hield de bren ermee op omdat die geblokkeerd was. Er schoot mij iets te binnen en ik vertelde hem dat hij de bren van de zandzakken moest afhalen en de poten uitklappen, waardoor deze recht kwam te staan. Dat hielp en we konden weer vuren. Na enige tijd kwam die ouwe zo noemden wij de kapitein eraan met een jeep met vier of vijf man versterking. Hij kwam tussen ons in staan, met zijn pistool in de hand, en zei: Ik hoor ze wel, maar zie ze niet. Een rare opmerking, vooral omdat het midden in de nacht was. De volgende dag kregen Croes en ik overigens van de kapitein te horen dat we niet meer zoveel mochten schieten, aangezien elke kogel eigenlijk een lijk zou moeten opleveren. Het was niet zo vreemd dat we teveel geschoten hadden; we zagen namelijk niets, dus maaiden we in het wilde weg. Lichtspoormunitie hadden we toen overigens nog niet. Tijdens één zo n vuurgevecht op een brenpost ben ik gewond geraakt door een granaatinslag, waardoor ik een granaatscherp in mijn onderarm kreeg. Het bloedde vrij

28 Het peloton waartoe Sjeng (cirkel) behoorde hevig, waarna Croes vervolgens mijn arm met een doek heeft afgebonden, zodat we door konden gaan met schieten. Toen ik er de dag erna mee naar de hospik ben gegaan, was het bloeden trouwens allang gestopt. In het ziekenhuis vertelden ze vervolgens dat er geen gevaar was op infectie of dergelijke, dus is de scherf tot op de dag van vandaag blijven zitten. Hiervoor heb ik naderhand nog wel het Draaginsigne Gewonden gekregen. Zelf heb ik daarna nog dikwijls onder vuur gelegen. Dat gebeurde vooral bij landweggetjes die tegen een berg op liepen, wat een ideale plek was voor een hinderlaag. Terwijl ze je van bovenaf onder vuur namen, kroop je weg achter bomen of grote stenen. Bij elke stap die je zette moest je op je hoede zijn, terwijl je telkens probeerde terrein te winnen door naar boven te lopen, springen of kruipen, om op die manier op gelijke hoogte met de schutters te komen. Bij één zo n keer, terwijl ik net mijn derde sprong naar voren had gemaakt, viel mijn geweer naar beneden, terug op de weg waar ik eerst gelegen had. Een goede soldaat mag natuurlijk niet zonder geweer, dus ben ik die vijf of zes meter weer teruggegaan om dat te halen, tussen een kogelregen van de tegenstander door. Over hoe gevaarlijk dat eigenlijk was dacht je op dat moment niet aan. Een voorval dat ik ook nooit meer zal vergeten is wat er gebeurde in een oud Chinees huis dat op de kampong stond, waar we met vier man op een kamer lagen. Op een nacht lag ik onder mijn klamboe het was een heldere maan, dus ik kon nog een beetje zien toen er ineens een indringer door het kleine kamerraampje kwam, met een klewang (een soort lang kapmes) in zijn hand. Zoals voorgeschreven had ik mijn geweer naast me liggen, maar met de loop naast mijn hoofd. Onder de klamboe lukte het niet zo snel het geweer te draaien. Maar door de beweging die ik maakte en de schreeuw die ik gaf, ook van angst natuurlijk, maakte ik wel de drie anderen wakker. De plopper maakte vervolgens dat hij wegkwam, waardoor hij niemand van ons kon pakken. Dat was ons geluk, want anders had hij ons allevier de kop afgehakt. Vanaf toen zorgde ik er wel voor dat mijn geweer andersom naast me lag, dus met de kolf naast mijn hoofd. Het was overigens nooit echt veilig slapen in die kampong, want een indringer kon altijd gemakkelijk tussen de twee wachtposten met de bren doorglippen. Ook ben ik een keer dorpsgenoot Bèr Halmans tegengekomen in Tjiandjoer; hij was daar motorordonnans, terwijl ik toen met een tankwagen was meegekomen. Het water dat wij nodig hadden en mochten gebruiken werd namelijk door zo n tankwagen aangevoerd, die telkens tussen Tjiandjoer en Tjibeber reed, over al die smalle wegen. Bovenop die wagen stond een fikker, een.50 machinegeweer. Daarnaast gingen er achterop nog altijd twee man als bewaking mee, wat ik eveneens een aantal keren heb moeten doen. De verdere ontwikkelingen in dat jaar Naast alle strubbelingen rondom Indië speelt voor Nederland in het begin van 1949 nog een ander onderwerp: begin april is de ondertekening gepland van het Atlantisch Pact, 12 het verdrag dat Amerika met zijn westerse bondgenoten wil sluiten omtrent militaire samenwerking. Nederland wil daar uiteraard bij zijn, ondanks dat het voor het land aanzienlijke verplichtingen bevat. Door de voorgestelde vorming van een forse legermacht voor de verdediging van West-Europa, betekent dit voor Nederland dat zij zich daaraan niet kan onttrekken met beroeping op koloniale verplichtingen in de Oost. Dit betekent dat zowel de oorlogsvrijwilligers als de 7 December Divisie op korte termijn gedemobiliseerd moeten worden, met als gevolg dat Spoor een groot deel van zijn leger en dus het militaire overwicht in Indonesië moet prijsgeven. Ook de Nederlandse bevolking begint steeds ontevredener te worden door de grote inspanning in het uitzichtloze Indonesische conflict, zeker nu het aantal gesneuvelde militairen als gevolg van de guerrilla-activiteiten sterk begint toe te nemen. Over en weer begint nu een spelletje blufpoker tussen Amerika en Nederland, met de ondertekening van het verdrag in het achterhoofd. De uiteindelijke uitkomst komt in de vorm van een zogenaamde ruling: Nederland zal het verdrag mede ondertekenen en toetreden tot de NAVO en Amerika zegt toe dat er geen sancties zullen komen. Met betrekking tot Indonesië wordt opgenomen dat de republikeinse top op enig moment zal worden vrijgelaten en zal meedoen aan de rondetafelconferentie, waarop van republikeinse zijde de belofte komt alle troepen op te roepen de vijandelijkheden te staken. Na de ondertekening op 4 april, beginnen op 14 april de voorbereidende gesprekken tussen de Republiek Indonesië en Nederland. Hiervoor zitten twee diplomaten om tafel: Van Roijen namens Nederland en mr. Mohammed Roem (1908-1983) namens de Republiek. Ook hier blijkt al snel dat beide partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, vooral voor wat betreft de vrijlating van de republikeinse leiders. Voor Nederland is dat pas aan de orde als de tegenpartij een staakt-het-vuren heeft afgekondigd, terwijl de republikeinen een onmiddellijke vrijlating eisen, zoals al eerder door de Veiligheidsraad opgeëist. Een persoonlijk overleg van de Amerikaanse VN-gezant Cochran met

De oprichting van de NAVO op 4 april 1949 te Washington Soekarno en Hatta waarin zij toestemming geven de Nederlandse eisen welwillend te benaderen, overigens onder toevoeging dat zij vanwege hun gevangenschap zich niet kunnen binden zet Nederland opnieuw klem; een weigering van de vrijlating maakt haar definitief het zwarte schaap van de internationale politiek. Van Roijen besluit daarop, geheel tegen de zin van Spoor in overigens, de laatste toezegging te doen die hij kan bedenken, namelijk dat Nederland niet alleen Djokjarta, maar ook de hele omgeving wil ontruimen als de republikeinen de beide eisen inwilligen. Omdat Roem en Hatta vrezen voor een diplomatieke truc, wordt Cochran erbij gehaald om dit gentlemen s agreement op papier te zetten. Zowel Beel en Spoor, alsook Drees en Van Maarsseveen vinden Van Roijens toezegging veel te ver gaan. Maar onder zijn druk, het dreigen met ontslag en de grote tijdsdruk, gaan zij uiteindelijk toch overstag. Het Van Roijen-Roem-akkoord is daarmee een feit, waardoor er in ieder geval een einde aan de vijandelijkheden kan komen en er onder toezicht van de VN een rondetafelconferentie kan worden belegd, bedoeld om de overdracht van de soevereiniteit te regelen. Als dat akkoord op 7 mei wordt ondertekend, neemt Beel op diezelfde dag ontslag, omdat hij zich niet met dat akkoord kan verenigen; hij is dan slechts een halfjaar in functie geweest. Zijn opvolger wordt Tony Lovink (1902-1995). De algemene verwachting is dat ook Spoor vervolgens zal opstappen, maar dat gebeurt niet. Op 24 mei overlijdt deze echter plotseling, op 47-jarige leeftijd, aan de gevolgen van een hartaanval, veroorzaakt door een ondraaglijk zwaar bestaan als politiek generaal in een niet te winnen oorlog. 13 Op 22 juni wordt er eindelijk overeenstemming bereikt over de daadwerkelijke uitwerking van de akkoorden. Als eerste trekken de Nederlandse troepen zich terug uit Djokja, twee weken later verlaten de Indonesische kopstukken hun ballingoord Bangka. Een wapenstilstand wordt pas op 3 augustus afgekondigd. Diezelfde dag maakt het republikeinse noodkabinet plaats voor een min of meer reguliere regering, wederom onder leiding van Hatta. De afgesproken rondetafelconferentie begint op 23 augustus in Den Haag. Een aantal weken eerder is in Indonesië al de basis gelegd voor de grondwet van de Verenigde Staten van Indonesië, samengesteld in overleg tussen de deelstaten en de Republiek. In Den Haag resteren dan ook nog enkele lastige dossiers over geldkwesties, staatsrecht en Nieuw-Guinea. Van Roijen is namens Nederland weer de man die de diplomatieke lijn bepaalt, in nauwe samenwerking met de Amerikaanse bemiddelaar Cochran. Met betrekking tot de financiële dossiers komt een voorstel erdoor waarbij Nederland veel meer schulden zal moeten kwijtschelden dan waarop men heeft gerekend. De verdere wens van Nederland om een soort gemenebest met Indonesië te creëren, haalt het niet; Indonesië blijft vasthouden aan volledige onafhankelijkheid en zal die ook bereiken. Tenslotte resteert nog de kwestie Nieuw-Guinea. Nederland blijft erop staan dat gebied niet te willen opgeven, vooral doordat zij inmiddels al zoveel concessies heeft moeten doen, terwijl Soekarno de zeggenschap over het hele gebied wil hebben. Er wordt, naar goed diplomatiek gebruik, de oplossing bereikt dit punt uit te stellen, voor de duur van bijvoorbeeld een jaar. Met pijn en moeite gaan de Indonesiërs door de knieën dat gebied gedurende die tijd nog onder Nederlands bestuur te laten. Hiermee is de conferentie tot een einde gekomen en kan de soevereiniteit worden overgedragen, overigens wel onder voorwaarde dat de diverse parlementen er nog eerst mee akkoord gaan. Deze goedkeuring komt er ook, alhoewel dat in Nederland uiteraard niet met zo n ruime meerderheid gebeurt als in Indonesië. Op 27 december 1949 vindt de soevereiniteitsoverdracht plaats. In het paleis op de Dam tekent koningin Juliana, samen met premier Drees en premier Hatta, de papieren die de scheiding tussen Nederland en Indonesië bekrachtigen. Vervolgens wordt in Batavia dat vanaf dan ook voor de Nederlanders Jakarta heet de Nederlandse driekleur gestreken en het Indonesische rood-wit gehesen, waarna Soekarno officieel tot president van de nieuwe Republiek benoemd wordt. Lovink, de laatste Hoge Vertegenwoor- Het einde van een koloniaal tijdperk: in het Paleis op de Dam draagt Nederland de soevereiniteit over aan Indonesië. Naast koningin Juliana zit Hatta, de premier van de nieuwe republiek 29

30 diger van de Kroon, verlaat daarop het land waarin hij vanaf dat moment geen functie meer heeft. Het einde van de diensttijd en daarna Betekent de soevereiniteitsoverdracht nu ook dat alle Nederlandse militairen zo spoedig mogelijk de nieuwe Republiek Indonesië verlaten? Alhoewel er verschillende onderdelen inderdaad huiswaarts keren, geldt dat lang niet voor alle. Ook het 7-2 RI zal nog diverse taken te vervullen krijgen alvorens hun diensttijd erop zit. Het hele bataljon krijgt overigens begin 1950 een nieuw embleem. Dit stelt de Javaanse prins Soeriakentjana gezeten op een paard voor in het Tjiandjoerse is hij het symbool voor ridderlijkheid en oprechtheid en wordt gedragen op de rode infanterieachtergrond. De 2 e compagnie wordt vervolgens verplaatst naar Onrust, een klein eilandje voor de kust van Jakarta en deel uitmakend van de eilandengroep genaamd Duizendeilanden (overigens geen duizend, maar slechts 110 eilanden). Zij zitten daar ter bewaking van een circa tweehonderdtal gevangenen. Het zijn de ARPA-militairen die door de Nederlandse troepen gevangen zijn genomen na de mislukte staatsgreep door kapitein Westerling. Na zijn eerdere vertrek uit het leger richt Westerling in het geheim een legermacht op onder de naam ARPA. 14 In de nacht van 22 op 23 januari 1950 vallen zij Bandoeng aan. Het doel is om het Indonesische leger uit te schakelen, de regering van president Soekarno omver te werpen en te vervangen door een nieuwe regering die het bestaan van de deelstaten zou respecteren. Een slechte planning en het afzijdig houden van Nederlandse officieren, ondanks de door hen toegezegde steun, zorgen ervoor dat de staatsgreep mislukt. Westerling zelf weet uiteindelijk, met hulp van Nederlandse militairen, met een watervliegtuig naar Malakka te ontsnappen. De berechting van de opgepakte ARPA-troepen zal door de Nederlandse militaire autoriteiten gebeuren, waardoor zij uit handen van Indonesië kunnen blijven; zij worden overigens als deserteurs berecht en zodoende op Onrust gedetineerd. Hoe heeft Sjeng deze periode beleefd? Het eiland zelf was trouwens berucht; als men dat thuis hoorde, was je meteen verdoemd en afgeschreven. Het waren overigens alleen de oud-indiëgangers die daarover iets loslieten, aangezien de rest van de bevolking geen idee had wat Onrust inhield. Om alle geruchten en onwaarheden te ontkrachten, heeft de overste van ons bataljon destijds vanuit Indië aan alle ouders van onze compagnie een circulaire gestuurd om uit te leggen waarom wij daar waren. De taak zelf was al zwaar genoeg, zonder daarnaast ook nog eens met allerlei beschuldigingen te maken te krijgen. Het heeft wel geholpen; de ouders en familie werden op die manier goed geïnformeerd. Als gevangenenbewaarder hadden wij de opdracht op alle prauwen en vissersbootjes te schieten die dichter dan 100 à 150 meter bij het eiland in de buurt kwamen. Allereerst loste je een waarschuwingsschot, maar bleven ze naderen, dan schoot je gericht. Je hoorde dan vaker aan het gehuil of geschreeuw of er raak geschoten was. Tussen de bewakingstaken door had je af en toe wat vrije tijd. Behalve kaarten en sporten werd er wel eens naar het naburige eiland Kuyper gezwommen, een verlaten quarantaine-eiland waar alles nog lag zoals het was achtergelaten. Ook ik ben daar een keer naartoe gezwommen, wat achteraf gezien misschien niet zo heel verstandig was. De afstand tussen die twee eilanden bedroeg ongeveer honderd meter, maar het stikte wel van de haaien in dat water We gingen ook wel eens naar Jakarta zelf. Als soldij kreeg je f 54,- en tevens f 22,- gevarengeld, dus f 76,- per maand; daarvan mocht je drie vierde deel delegeren, wat ik ook gedaan heb. Daarnaast kregen we nog pakjes sigaretten, namelijk Escort en Kansas. Op de pasar (markt) Het quarantaine-eiland Kuyper met zicht op het eiland Onrust De militaire begrafenis van een strijdmakker

31 kreeg je voor de Escort 20 roepia en voor de Kansas 12; deze laatste was namelijk van nog mindere kwaliteit. Ik verkocht dus mijn Escort voor 20 roepia, kocht vervolgens een kilo van die zwarte tabak en rookte die zelf op. Van de Kansas haalde ik zo netjes mogelijk het kaartje los en plakte daar een kaartje van Escort voor in de plaats, wat ik kreeg van de jongens die ze niet verkochten. Vervolgens kreeg ik daar op de pasar dan weer 20 roepia voor en had op die manier dus 8 roepia verdiend. Ook liet ik me door mijn broer Walter wel eens een fotorolletje toesturen; dat werd dan toegezonden in tropenverpakking, zijnde een loden busje met een deksel erop dat werd dichtgegoten. Het busje weekte ik daarna los zodat ik het deksel er netjes af kon halen. Vervolgens sneed ik een stuk hout van dezelfde lengte als het filmrolletje, deed dat in het busje met het deksel er weer op, smolt netjes het kaarsvet er weer omheen, ging daarmee naar de pasar en verkocht dat aan een Chinees voor ongeveer 25 roepia; voor dat geld kreeg die dus uiteindelijk een blokje hout. Dat geld delegeerde ik overigens ook naar huis, zodat ik er na thuiskomst nog iets aan had. Mijn verblijf op Onrust en zodoende in heel Indië eindigde op een niet zo fraaie manier. Op een dag kreeg ik te horen dat ik bij de aalmoezenier moest komen, die vantevoren met een boot naar het eiland gekomen was. We hadden al een tijdje gepraat toen ineens de kapitein naar binnen kwam en aan de aalmoezenier vroeg of hij het belangrijke nieuws al verteld had, wat nog niet het geval bleek. Dus toen deelde de kapitein het mij, op een brute manier, mee: mijn vader was dood. En daar moest ik het mee doen. Een paar weken later kreeg ik bericht dat ik terug naar Nederland mocht. Wel moest ik nog eerst wachten op een beschikking van het ministerie van Oorlog; hiervoor heb ik drie à vier weken in een doorgangslager in Priok gelegen, waarbij ik ook nog een extra keuring moest ondergaan zodat ik als zogenaamde burger ( kok ) mee terug kon. De terugreis duurde vier weken en vond plaats op de SS Cameronia, een Schots schip dat vanuit Australië kwam en Rotterdam aandeed, waar ik op 5 september 1950 arriveerde. Vervolgens met de bus terug naar Schin op Geul waar bleek dat mijn vader gelukkig nog leefde! Uiteraard was ik hier zeer opgelucht over, ondanks het feit dat hij in mijn beleving al die tijd dood was. Toch bezorgde dit overhaaste vertrek uit Indonesie mij ook een bittere nasmaak; mijn kameraden heb ik hierdoor in de steek moeten laten, waardoor er van samen uit, samen thuis geen sprake was. Alhoewel hierdoor mijn diensttijd voortijdig eindigde, bleef ik nog officieel in dienst tot ook de rest van het bataljon op 25 november terugkeerde. Na terugkeer uit Indonesië en het militair af-zijn, is het de bedoeling het reguliere burgerbestaan weer op te pakken. Dat blijkt echter nog niet zo vanzelfsprekend te zijn. Veel militairen zijn door het andersoortige leven dat ze tot dan toe geleefd hebben en door de diverse belevenissen nog niet echt klaar om het werkbare leven in de burgermaatschappij op te pakken; ze zijn eigenlijk nog te wild daarvoor. Ondanks dat dit ook voor Sjeng geldt, heeft hij toch niet lang zonder werk gezeten. Hij keert weer terug in zijn oude beroepen als loodgieter/fitter en elektricien; in het begin nog in beide vakgebieden, maar naderhand enkel als elektricien. In eerste instantie werkt hij ondergronds bij houwvereniging Thuis Best in Heerlen, maar dat brengt problemen met zich mee; vervolgens vindt hij bij de gemeente Valkenburg-Houthem een baan als sterkstroommonteur. Ook aan zijn vrijgezellenbestaan komt na enige tijd een einde als hij Mia Gelders leert kennen, waarmee hij op 9 januari 1957 in het huwelijk treedt. Zij krijgen twee dochters Marian en Agnes die op hun beurt weer voor drie kleinkinderen zorgen; intussen hebben Sjeng en Mia ook al drie achterkleinkinderen. Is hiermee voor Coemans het hele Indiëverhaal ten einde? Zeer zeker niet. Net als bij veel oud-strijders heeft ook Sjeng te kampen met klachten, zowel lichamelijk als psychisch, die rechtstreeks te herleiden zijn aan de opgedane traumatische ervaringen: nachtmerries, overdreven wantrouwen, telkens achterom kijken, schrikken bij bepaalde geluiden, angsten, beven, concentratieproblemen, een minderwaardigheidscomplex, een zenuwtic in het gezicht en engtevrees, waardoor hij niet in een lift of andere kleine ruimte kan staan, niemand achter zich kan verdragen, zichzelf niet aan anderen overlaten (bijvoorbeeld aan een buschauffeur of treinmachinist), steeds in de buurt van een uitgang staan of zitten en telkens alles goed bekijken om te zien hoe hij eruit weg kan komen. Ook heeft hij altijd een vorm van bewapening bij zich, zoals een mes tijdens wandelingen of iets dergelijks in de auto en onder het bed.

32 Sjeng is gedecoreerd met het Ereteken voor Orde en Vrede met gespen 1949 en 1950 (links) en het Draaginsigne Gewonden Het zien van militair geweld op tv of films over Indië brengt hem weer helemaal terug naar de vroegere belevenissen. Dit alles heeft natuurlijk zijn weerslag (gehad) op zijn gezin. Niet alleen de obsessieve drang tot bewapening en voorzichtigheid, door telkens alles af te sluiten en dit ook meermaals te controleren, maar vooral het alles gedisciplineerd willen doen en daardoor het ontbreken van spontaniteit, in combinatie met het niet dulden van tegenspraak, zorgen ervoor dat men veel moet missen. Op vakantie in een hotel of een soortgelijke gelegenheid is niet mogelijk, alleen in een losstaand huisje. Datzelfde geldt voor verjaardagsof andersoortige feestjes en partijen, feesttenten, bezoek aan een speeltuin of een ijsje eten in een ijssalon; waar veel mensen bijeen zijn, is het voor hem taboe. Natuurlijk speelt dit allemaal hem niet alleen binnen de gezins- of familiesfeer parten, maar ook op zijn werk. Vaktechnisch kan hij zich heel goed redden; zijn gedragingen zijn kort en krachtig, maar wel professioneel. Op sociaal vlak ontstaan echter wel eens problemen, vooral met meerderen. Bij promoties speelt zijn militair verleden hem veel parten. Hij is niet gewend ergens omheen te draaien of zoete broodjes te bakken, dus zegt hij onomwonden wat hem op de lever ligt, hetgeen natuurlijk niet altijd in dank wordt afgenomen. Vanwege hartklachten en diabetes wordt hij uiteindelijk met 52 jaar volledig afgekeurd. Na een tip van een andere oud-indiëganger meldt Sjeng zich in 1995 aan bij het Militair Revalidatie Centrum Aardenburg in Doorn, waar hij diverse gesprekken heeft met psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers. In een groep van vijftien tot twintig man worden de belevenissen gezamenlijk besproken en daardoor weer herbeleefd, hetgeen vaker tot heftige reacties leidt vanwege de opgekropte emoties. Hierdoor blijkt in ieder geval dat iedereen ermee kampt en hij dus niet de enige is. Het feit dat er in de burgermaatschappij weinig of geen begrip is voor wat men in Indië heeft meegemaakt, waarbij het gros van de mensen overigens ook geen weet heeft van wat daar allemaal is gebeurd, maakt dat de oud-strijders er het zwijgen toe doen en zodoende helemaal niets zeggen daarover. In Doorn is dat anders en kunnen deze verhalen wél verteld worden; je zit daar tenslotte met mensen die allen een soortgelijke ervaring hebben, waarbij je elkaar maar hoeft aan te kijken om genoeg te weten. Na een keer of vijftien houdt hij het daar overigens voor gezien; het telkens weer alles opnieuw moeten beleven, wordt hem teveel. Sjeng is naderhand nog één keer teruggegaan naar Indonesië, naar dezelfde plaatsen als waar hij destijds gelegerd is geweest. Dit is in gang gezet door zijn brief aan prins Bernhard en diens antwoord; de krant heeft er zelfs nog verslag van gedaan, met daarbij een foto waarop hij met zijn drie medereizigers staat. Voor hem is het vooral een weerzien met zijn verleden, waarbij in eerste instantie nog meespeelt of de mensen daar nog vijandig gezind zijn. Als hij merkt dat dit voor het grootste deel niet het geval is, is het goed en kan dat hoofdstuk afgesloten worden. Vergeten zal hij zijn belevenissen echter nooit, net zomin als het huilen, schreeuwen, beven en smeken van angst van de inlanders zelf en de angst die daarbij uit hun ogen spreekt. Wat dat betreft vormt zijn Indisch verleden nog altijd zijn heden. Je kunt namelijk wel een mens uit de oorlog halen, maar nooit de oorlog uit een mens Conclusie De periode direct na de Tweede Wereldoorlog begon voor Nederland dus uitermate teleurstellend. Vooral met betrekking tot Indië zag de politiek veel te laat in dat er in die kolonie heel veel veranderd was. Men wilde onafhankelijkheid en niet meer bestuurd worden door dezelfde mensen die in 1942 niet in staat bleken land en volk te beschermen tegen de Japanse overvallers. Door deze onderschatting en verwoede pogingen vast te blijven houden aan het koloniale verleden, getuige de uit 1914 stammende slogan en brochure Indië verloren, rampspoed geboren van de geoloog jhr.dr. C.G.S. Sandberg (1866-1954), een droom waar de rest van de wereld niets van begreep, werd Indië de molensteen om de nek van het Nederlandse landsbestuur. Ondanks enthousiasme en voornemens tot vernieuwing greep men toch terug naar oude waarden, vertrouwde patronen en oude zuilen. Niettegenstaande de roep om vrede en nooit meer oorlog, stortte Nederland zich na de Tweede Wereldoorlog meteen weer in een nieuwe strijd, die aan ruim 6.200 Nederlandse militairen het leven kostte, zowel direct of indirect door gevechtshandelingen, door (tropische) ziektes of ongevallen (verkeersongelukken of friendly fire); de schattingen aan verliezen aan Indonesische kant zijn vele malen hoger en liggen waarschijnlijk ergens tussen de drie- en vierhonderdduizend doden. Veel van de dienstplichtige soldaten waren afkomstig van het platteland en keurig en braaf opgevoede jongens. Nu zij werden ingedeeld bij gevechtsbataljons leerden ze, ondanks het (katholieke) vijfde gebod waarmee de meesten werden grootgebracht, te doden door mensen af te schieten of aan hun bajonet te rijgen. Bij terugkeer wachtte de militairen vaak een koel onthaal, en werden ze zelfs als misdadigers of SS ers gezien. Niet verwonderlijk dat dit bij velen diepe traumati-