BREAKDOWN EN GEASSOCIEERDE KIND- EN PLAATSINGSGERELATEERDE FACTOREN



Vergelijkbare documenten
met een breakdown. Hierbij is het onderzoek specifiek gericht op langdurige pleegzorgplaatsingen van adolescente pleegkinderen. Naast de continuïteit

De moeizame zoektocht naar hulpverlening op maat in de Bijzondere Jeugdbijstand:

Hoe gaat het met pleegkinderen in Nederland?

Pleeggrootouders maken het verschil

Werkbladen. Wat werkt in de pleegzorg?

FACTSHEET PLEEGZORG 2012

Werken met het beste bewijs

INFORMATIE VOOR ASPIRANT PLEEGOUDERS. Pleegzorg bij De Rading

Standpunt: Vlaamse kermis enig reddingsmiddel voor de bijzondere jeugdzorg [1]

Pleeggrootouders, het begin van een zoektocht naar een onderbelichte groep

Samenvatting Het draait om het kind

Verbetering rechtspositie pleegouders

Een kind als geen ander!

Voorstel vergoeding bijzondere kosten pleegzorg

Telkens graag opgesplitst naar werkzoekenden die een infosessie volgden bij de vakbonden respectievelijk bij VDAB.

Parlan heeft verschillende vormen van jeugdzorg, van licht tot zwaar:

de Bijzondere Jeugdzorg in een internationale ti context

Marja Cozijn MSc o.l.v. Dr. Peter van den Bergh Universiteit Leiden In opdracht van Pleegzorg Advies Nederland

Uithuisplaatsing van een kind zou nooit in het vrijwillig kader moeten plaatsvinden. TRENDS en ONTWIKKELINGEN in de PLEEGZORG

Gasten verrassen! Themafiche: Pleeggasten in 2017!

Samen de schouders eronder

Welkom. Even voorstellen... Nieuwsbrief 1, Februari I N D I T N U M M E R : 1 Welkom 1 Even voorstellen 2 Ervaringen tijdens de testfase

Vraag 10: Grenzen in pleegzorg

Verzoekschrift over de pleegzorg van kinderen met een handicap

Deel 3: JEZ11 residentiële voorziening 1bis Capaciteit 10 meisjes

7,4. Spreekbeurt door een scholier 2552 woorden 16 december keer beoordeeld. Nederlands

Aanbod Bijzondere Jeugdbijstand (BJB)

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Welkom. Testfase. Nieuwsbrief 2, Mei 2011

1 Inleiding. 1.1 Pleegzorg in Nederland

Perceelbeschrijving 1 Gespecialiseerde ambulante hulp

Samenwerking Ondersteunen in Pleegzorg (SOP)

Risico- indicatoren Maart 2014

Goed voorbeeld doet volgen. Martine Noordegraaf

Het verhaal van pleegzorg

6,4. Werkstuk door een scholier 3137 woorden 4 maart keer beoordeeld. Nederlands. Inhoudsopgave. Inleiding

PLEEGZORG PLEEGZORGPROCES WERKKAART 1

Antwerpen telt evenveel ja-stemmers als neen-stemmers voor de Lange Wapper brug. Volksraadpleging Lange Wapper mobiliseert vooral neen stemmers.

Centra voor Leerlingenbegeleiding sterke partners in de integrale jeugdhulpverlening

Perceelbeschrijving 3 Pleegzorg

Wennen in een pleeggezin

Perceelbeschrijving Pleegzorg

Pleegzorg Kompaan en De Bocht

Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming Pleegzorg en meer

Integrale Jeugdhulpverlening: een nieuw plan in de maak

Kwaliteitskader Verantwoorde zorg Caribisch Nederland

PERS MAP. Jongerenwelzijn

Perspectief in Pleegzorg:

Pleegzorg: een evidente keuze?

Bijzondere Jeugdbijstand Op verwijzing van CBJ en JRB. Kind en Gezin Gezinsondersteunende pleegzorg

Pleegzorg Modulering in pleegzorg Vanaf 2014

Perceelbeschrijving Pleegzorg 2016

Perceelbeschrijving. VERBLIJF Perceel moet nog aanpast worden met residentieel en crisisopvang. Samenwerkende gemeenten Holland Rijnland:

Informatie over adoptie en pleegzorg. Zorgen voor een. Chapeau voorzijde _Adoptie.indd :00

Pleegzorg doe je samen

Hulpverlener-leidinggevende alliantie: Werkzame factor voor goede jeugdhulp?

Algemene informatie over Parlan en pleegzorg

Samenvatting Samenvatting

Continuïteit van pleegzorg Mariska Zoon

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Pleegzorg. Informatie voor ouders/verzorgers

Anouk Goemans THE DEVELOPMENT OF CHILDREN IN FOSTER CARE

Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in VOT in Ieper

Samenvatting, conclusies en discussie

Wat beantwoordt. De Pleegouder Pleegkind Interventie. (Over stress en reactie) Door H.W.H. van Andel; GGZ Dimence

Doelgroepanalyse Centrum voor Trauma en Gezin

De inzet van familienetwerkberaden in de jeugdzorg:

Reactie op advies Platform Samenleving IJsselstein op ceo Jeugd over zaaknummer augustus 2018 blad 1 van D.A.

- workshop 1 juni pleegzorg

Breakdown bij Horizon Pleegzorg

Evaluatie Time-outprojecten Bijzondere jeugdbijstand. Samenvatting

Factsheet PLEEGZORG 2017

Auteurs Caroline Timmerman, epidemioloog Petra Boluijt, epidemioloog

Uw kind gaat naar een pleeggezin. Pleegzorg Parlan

Helping infants and toddlers in Foster family care van Andel, Hans

vooruitkomen + Hulp na seksueel misbruik

Uw kind gaat naar een pleeggezin

Info avond. Pleegzorg Oost-Vlaanderen Kortrijksepoortstraat 252 B 9000 Gent 0471/

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 mei Antwoord op Kamervragen. Geachte voorzitter,

Een evidence based jeugddelinquentierecht What s in a name?

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Een statuut voor pleegouders. april 2017

Presentatie verdiepingssessie inkoop Jeugd-AWBZ. Vrijdag 13 juni 2014

Reactie van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen ( NVP) op het conceptwetsvoorstel Jeugdwet

Cijfergegevens werkjaar Korte omschrijving van het project

Begeleiden als bepalende kerntaak

Informatie voor ouders. voorzijde. uw kind bij

Werksessie Inkoop gezinshuizen 2018

Informatie voor ouders, pleegouders en hulpverleners

Welkom. Nieuwsbrief 4, December I N D I T N U M M E R : 1 Welkom

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Hertoets bij Pactum

In deze brochure beschrijven we wat video-hometraining inhoudt en welke gezinnen hiervoor in aanmerking komen.

Gezinsplaatsing Sociaal Centrum Opvang Kinderdienst De Mutsaard

Pleegzorg onder de loep. Anne Maaskant

Intersectorale toegangspoort - Jeugdhulpregie

Kwaliteitshandboek CKG Molenberg

Inkoophandreiking Pleegzorg

Richtlijn netwerkpleegzorg gemeente - pleegzorgaanbieders

INFORMATIE VOOR PLEEGGEZINNEN

Transcriptie:

TVW, 34e jg, nr 305, februari 2010 PLEEGZORG PLACEMENT BREAKDOWN EN GEASSOCIEERDE KIND- EN PLAATSINGSGERELATEERDE FACTOREN Een kwantitatief exploratief onderzoek naar pleegzorg binnen de Bijzondere Jeugdbijstand in Vlaanderen Stephanie PEETERS 1 Het aantal lopende maatregelen in de Bijzondere Jeugdbijstand (BJB) neemt over de jaren heen sterk toe. Pleegzorg heeft hierin een zeer groot aandeel. In 2003 zijn er 4.051 lopende maatregelen binnen de diensten voor pleegzorg, wat in 2007 stijgt tot 4.977 (Heeren, 2009). Ondanks het aandeel van pleegzorg binnen de BJB geeft de Federatie Pleegzorg aan dat er geen grootschalig wetenschappelijk onderzoek gebeurt omtrent pleegzorg in Vlaanderen (Federatie Pleegzorg, s.d. a). Deze bedenking horen wij ook vanuit het werkveld (Wieërs en Helsen, 2007). Naast de toename in het aantal lopende maatregelen binnen pleegzorg valt op dat het aantal stopgezette eerste maatregelen in 2005 binnen pleegzorg hoog ligt ten opzichte van andere hulpverleningsvormen. Dit ver wijst naar het aantal beëindigde pleegplaatsingen bij jongeren die voor het eerst in contact komen met een hulpverlening binnen de BJB. Een goede match tussen pleeggezin en pleegkind is bijgevolg van groot belang om zo de kans op drop-out te verkleinen. Bij matching worden kind- en pleegouderkenmerken naast elkaar geplaatst. Pleegzorg tracht zo te komen tot de meest geschikte pleegplaatsing (Strijker en Zandberg, 2001). De praktijk geeft aan dat informatie vanuit onderzoek hierbij van belang is. Hiernaast zou deze informatie ook nuttig kunnen zijn om preventieve maatregelen te treffen (Wieërs, 2007). De vraag die het werkveld zich hierbij stelt is: Wat zijn risico- en beschermingsfactoren bij een pleegplaatsing? In deze studie gaan wij op zoek naar factoren die bepalend kunnen zijn voor het al dan niet gunstig vroegtijdig beëindigen van een pleegplaatsing. W ij trachten hierbij in eerste instantie een zicht te bieden op de bestaande literatuur. Daarna vullen we dit aan met factoren uit een eigen exploratief onderzoek. 53 1. De auteur is verbonden aan de Onderzoeksgr oep Welzijn en de Verzorgingsstaat van de Universi - teit Antwerpen. Contact: Stephanie.peeters@ua.ac.be.

54 Pleegzorg en placement breakdown: definities en begrippen In deze studie bekeken wij pleegzorg van minderjarigen binnen de Bijzon de - re Jeugdbijstand. Naast deze vorm van pleegzorg zijn er nog drie andere vormen die wij hier niet behandelen: pleeg zorg voor personen met een handicap, gezinsondersteunde pleegzorg en gezinsverpleging (Federatie Pleeg - zorg, s.d. b). Pleegzorg is binnen deze studie een residentiële hulpverleningsvorm die aangeboden wordt aan minderjarigen die (tijdelijk) opgevangen worden in een ander gezin dan het gezin van her - komst. Daar het geen adoptie be treft, behouden de biologische ou ders hun ouderlijke macht. De pleeg ouders krijgen een totale of gedeeltelijke op voe - dingsrol. Deze pleegplaatsing kan voor korte of lange termijn zijn, al dan niet onderbroken. Het kind kan in pleeg zorg terechtkomen tussen nul en achttien jaar. De pleegzorg kan, indien het pleegkind dit zelf aanvraagt, verlengd worden tot eenentwintig jaar (T rise - liotis, 2002; Fede ra tie Pleegzorg, s.d. b; Jeugdzorg in Gezin, 2003). We maken een onderscheid tussen het type van pleegzorg volgens het doel van de plaatsing. In het kader van deze studie maken we een onderscheid tussen twee vormen (Jeugd zorg in Gezin, 2003: 5-6). De eerste vorm is de crisisoverbrugging of crisisplaatsing: deze gezinnen zorgen voor opvang van minderjarigen in e en crisissituatie. Deze kortdurende opvang heeft als doel een tijdelijke materiële opvang te voorzien in afwachting van een meer gespecialiseerde hulpverlening. De tweede vorm is de pleegplaatsing voor onbepaalde duur: deze pleeggezinnen bieden de min der jarige opvang voor een lange ter mijn. De pleegplaatsing beoogt een veilige terugkeer naar het gezin van herkomst op lange termijn of het bieden van een (pleeg)gezinscontext tot de meer derjarigheid. Wij hanteren de definitie van V an der Ploeg en Baartman (in Strijker en Zand - berg: 2001) om de term placement breakdown te omschrijven. Zij ma ken een onderscheid tussen een guns tig en ongunstig vroegtijdige beëindiging van de pleegplaatsing. Een pleegkind kan vroeger dan voorzien terugkeren naar het ouderlijke huis omdat de begeleiding van de natuurlijke ouders zeer po - si tieve re sultaten h eeft g eboekt. D it staat haaks tegenover een ongunstig vroegtijdige beëindiging die plaatsvindt wanneer een kind met veel problemen uit het pleeggezin is vertrokken en vaak een residentiële ver volgplaatsing nodig heeft. In deze studie definiëren wij bijgevolg een placement breakdown als een ongunstig vroegtijdige beëindiging van de pleegplaatsing. Naar analogie met deze definiëring werken Sallnäs, V innerljung en W es - ter mark (2004) in hun onderzoek het concept placement breakdown uit aan de hand van verschillende voorbeelden: de pleegouders of hulpverleners beëindigen de pleegplaatsing tegen de wil van het kind of de autoriteitsinstantie in; zij weigeren ver dere hulp te verlenen. De jongere loopt weg en weigert terug te keren; op deze wijze beëindigt de jongere de pleegplaatsing. De biologische ouders beëindigen de (vrijwillige) pleegplaatsing omdat zij het oneens zijn met de autoriteitsinstantie. Bevindingen vanuit wetenschappelijke literatuur Wanneer we kijken naar factoren die van invloed zijn op het al dan niet

voorkomen van een placement breakdown in een pleegplaatsing is het van belang een onderscheid te maken tussen kind- en plaatsingsgerelateerde factoren. Kindgerelateerde factoren Er zijn verschillende kindgerelateerde factoren die van invloed zijn op het al dan niet voorkomen van een placementbreakdown. Bij wijze van voorbeeld bespreken we er vier: leeftijd, ge - slacht, etniciteit en problematisch gedrag. Een eerste belangrijke predictor is de leeftijd van het pleegkind. Oosterman e.a. (2007) en Vanderfaellie, Van Holen en Coussens (2007) geven aan dat een oudere leeftijd een risicofactor is voor pla cement breakdown. Volgens Strij ker en Zandberg (2001) is deze oudere leef tijd een risicofactor vanaf tien jaar. Sinclair (2005) geeft aan dat de invloed van oudere leeftijd het grootst is gedurende de eerste zes maan den van de plaatsing. Ten tweede is het geslacht van het pleegkind een voorspellende factor van placement breakdown. Onderzoek van Sallnäs, V innerljung en Westermark (2004) geeft aan dat de factor geslacht het meeste effect heeft in combinatie met leeftijd. Zo hebben oudere meisjes een hoge kans op breakdown. Jonge meisjes, jonge jongens en oudere jongens hebben significant minder kans op een breakdown gedurende de eerste zes maanden van de pleegplaatsing. Etniciteit van het pleegkind is een derde predictor van placement breakdown. Wanneer een pleegkind van een etnische minderheidsgroep geplaatst wordt bij een gezin van een niet-etnische minderheid geeft dit een ver- hoogde kans op breakdown in vergelijking met een pleegplaatsing bij een gezin van een etnische minderheid. Voor jongens ligt deze voorspellende waarde hoger ten opzichte van meisjes van etnische minderheid (Sinclair, 2005). Een vierde kindgerelateerde factor met voorspellende waarde voor breakdown is problematisch gedrag. Kinderen die problematisch of antisociaal gedrag stel len, hebben een hoge kans op break down (Strijker en Zandberg, 2001; Oos ter man ea., 2007; Sallnäs, Vinnerl jung en W estermark, 2004; Sinclair, 2005; Vanderfaellie, Van Holen en Cous sens, 2007). Een betere socialisatie bij het pleegkind is een beschermingsfactor voor placement breakdown (Oosterman ea., 2007). Plaatsingsgerelateerde factoren Er zijn verschillende plaatsingsgerelateerde factoren van invloed op het al dan niet voorkomen van een placement breakdown. Bij wijze van voorbeeld bespreken we hier vier factoren: type van pleeggezin, opvoedingsstijl, eerdere plaatsing en ondersteuning van de pleegouders. Een eerste belangrijke predictor is het type van pleeggezin. De hoogste kans op breakdown wordt gevonden in een ge rekruteerd pleeggezin, de laagste in een ver wantschapspleeggezin. Ge - plaatst w orden b ij e en g rootouder, broer of zus is dus een beschermende fac tor voor placement breakdown (Sall- näs, Vinnerljung en Westermark, 2004; Oosterman ea., 2007). Hier naast is de aanwezigheid van natuurlijke kinderen in het pleeggezin een pre dictor voor breakdown (Sinclair, 2005). Een tweede voorspellende factor voor breakdown is de opvoedingsstijl. 55

56 Wan neer er sprake is van een geringe vertrouwensrelatie tussen de pleegouders is de kans op breakdown aanzienlijk groter. Bovendien is de er varing van opvoedingsbelasting bij de pleegouders een predictor van placement breakdown (Strijker en Zand - berg, 2001; Sinclair, 2005). Hiernaast be perken warme, kindgeoriënteerde en gemotiveerde pleegouders de kans op breakdown (Ooster man ea., 2007). Pleeggezinnen die té sterk be - trokken zijn, hebben dan weer een grote kans op placement breakdown. Deze kans neemt nogmaals toe indien het gaat om pleegkinderen met problematisch gedrag (Strijker en Zand - berg, 2001; Sinclair, 2005). De derde predictor is de er varing van een eerdere plaatsing. Zowel de eerdere plaatsing in residentiële zorg als in pleegzorg is een voorspellende factor voor placement breakdown (Sinclair, 2005; Oosterman ea., 2007; Sallnäs, Vinnerljung en Westermark, 2004). De laatste plaatsingsgerelateerde predictor is de ondersteuning van de pleeg ouders. Het gebrek aan ondersteuning heeft een nefaste impact op het verder doorzetten van pleegzorg. Dit leidt met andere woorden vaak tot een breakdown (Sinclair, 2005; Sallnäs, Vinnerljung en Westermark, 2004). Lacunes in de kennis omtrent pleegzorg en placement breakdown Eén van de meest belangrijke aan - dachts punten is het gegeven dat er nood is aan verder onderzoek omtrent pleegzorg en placement breakdown (Vanderfaellie, Van Holen en Coussens, 2007; Oosterman ea., 2007; Sallnäs, Vinnerljung en Westermark, 2004). Dit is onder andere van belang om de hoge per centages van breakdown in pleegzorg te kunnen tegengaan. Tevens kan dit er op zijn beurt voor zorgen dat dit fenomeen geen schade zal toebrengen aan pleegzorg als hulpverleningsvorm (W ieërs en Helsen: 2007; Vanderfaellie, Van Holen en Coussens, 2007). Het tekort aan onderbouwde li - tera tuur over deze thematiek in Vlaanderen wordt eveneens aangekaart door de Federatie Pleegzorg als een groot gemis (Federatie Pleegzorg, s.d. a). De begeleidende sociale diensten zijn hierin eveneens vragende partij. Zowel wetenschappelijke literatuur als het werkveld geven aan dat onderzoek belangrijke informatie kan opleveren voor het proces van matching tussen pleegkind en pleeggezin. Hiernaast valt het eveneens op dat in onderzoek vaak de focus ligt op problematisch gedrag van het pleegkind en de invloed hier van op placement breakdown. Er is echter weinig wetenschappelijke informatie omtrent de hulpverleningsgeschiedenis van het kind en of deze van invloed is op de pleegplaatsing. Deze hulpverleningsgeschiedenis houdt onder meer in met welke hulpverleningsorganisaties het kind voor de eigenlijke pleegplaatsing reeds in contact kwam. Kan een minder gunstige voorgeschiedenis bepalend zijn voor de er varing van een placement breakdown? Stroomt een pleegkind steeds in vanuit een minder ingrijpende hulpverleningsvorm? Indien pleegzorg geen succesvolle resultaten boekt, stroomt een pleegkind dan steeds door naar een meer ingrijpende zorg? Onderzoeksprobleem De hulpverleningsgeschiedenis van het pleegkind komt in onderzoek weinig aan bod. Daarom leggen wij in dit

onderzoek hier de nadruk op. Vanuit de veldprobleemstelling en de literatuurstudie komt volgende onderzoeksvraag dan ook naar voor: Is er een verband tussen de hulpverleningsgeschiedenis van het pleegkind en de ervaring van een placement breakdown? We vertrekken hierbij vanuit het idee dat een minderjarige binnen de hulpverlening steeds doorstroomt vanuit een minder naar een meer ingrijpende hulp verleningsvorm. Met andere woor den: men tracht het kind of de jongere steeds eerst te ondersteunen via ambulante dienstverlening. Indien deze onder steuning niet voldoende blijkt, kan men overschakelen naar een begeleiding of opname in residentiële zorg (Gevaert, 2005). Een belangrijke vraag die wij ons hierbij kunnen stellen, luidt als volgt: Stromen minderjarigen bin nen pleegzorg steeds in vanuit een minder ingrijpende dienstverlening? Op deze wijze komen wij tot volgende hy pothese: Bij minderjarigen met een re si dentiële instellingsgeschiedenis komt een placement breakdown vaker voor dan bij minderjarigen met geen of slechts een ambulante hulpverleningsgeschiedenis. Zoals hierboven reeds aangegeven, is het in deze studie van belang rekening te houden met twee types van pleegplaatsingen, nl. crisisplaatsing en pleeg plaatsing voor onbepaalde duur. We kunnen ons afvragen of het type van plaatsing een invloed heeft op het al dan niet voorkomen van een placement breakdown en of aan een pleegplaatsing voor onbepaalde duur meer verwachtingen gekoppeld zijn dan aan een crisisplaatsing. Dit leidt tot volgende hypothese: Minderjari gen hebben binnen een pleegplaatsing voor onbepaalde duur meer kans op een placement breakdown. Zoals aangegeven gaan we uit van een doorstromingsprincipe van de minst naar meest ingrijpende hulpverlening. We kunnen ons hierbij afvragen of minderjarigen waarbij een breakdown in de pleegplaatsing voorkomt, doorstromen naar een meer ingrijpende hulpverleningsvorm. D e h ypothese l uidt dan: Minderjarigen waarbij de beëindigde pleegplaatsing als placement breakdown wordt beoordeeld, stromen door naar een meer ingrijpende hulpverleningsvorm. Een kwantitatief onderzoek aan de hand van secundaire bronnenanalyse en record linkage Om deze exploratieve studie te realiseren, maakten we gebruik van dossiergegevens van een bereidwillig centrum voor pleegzorg. W ij opteren hierbij voor een retrospectieve analyse. De be - trokken pleegkinderen worden ge - volgd doorheen de volledige periode van plaatsing. W ij bekijken alle pleegplaatsingen die beëindigd zijn in het jaar 2006. Concreet zijn er dat 143. Binnen dit onderzoek gaan we deze dossiers beoordelen naargelang bo - ven staande definitie van een (vroeg - tijdig) gunstig of ongunstig beëindigde pleegplaatsing (Van der Ploeg en Baartman in Strijker en Zandberg: 2001). Bij deze beoordeling baseren wij ons op datgene wat de gezinsbegeleiders aangeven in de zesmaandelijkse evolutie- en eindverslaggeving. Hierin geven zij aan of het einde van een pleegplaatsing al dan niet gunstig is voor het kind. W anneer deze eindverslaggeving niet voldoende informatie biedt, contacteren wij de betrokken gezinsbegeleider voor verdere toelichting. 57

58 Wij willen hierbij duiden op het gegeven dat het hier niet gaat om een representatieve steekproef. De onderzoeksresultaten zijn hierdoor niet generaliseerbaar naar een populatie. Aangezien dit een verkennend onderzoek is, brengt dit niet veel problemen met zich mee, maar het is wel belangrijk dit in het achterhoofd te houden. Wij raden aan hiermee rekening te houden bij verder onderzoek (De Pelsmacker en V an Kenhove, 2002). Ook raden we aan in verder onderzoek de dossiergegevens aan te vullen met meer genuanceerde da ta. Het bevragen van het pleegkind en de pleegouders kan gebeuren via aanvullende onderzoekstechnieken en zal een meerwaarde bieden. Resultaten en implicaties voor de praktijk en verder onderzoek Binnen deze studie wordt één derde van d e b eëindigde p laatsingen i n 2006 beoordeeld als een placement breakdown. Wanneer wij deze bevinding trachten te nuanceren aan de hand van de samenhang met kind- en plaatsingsgerelateerde factoren, ko - men wij tot volgende conclusies. Type van pleegplaatsing Het proberen te voorkomen van placement b reakdown b etekent a andacht hebben voor belangrijke risicofactoren. Wij kunnen dan ook besluiten dat het van belang is rekening te houden met het type plaatsing. Er zijn significant meer ongunstig beëindigde plaatsingen voor onbepaalde duur in 2006 dan ongunstig beëindigde crisisplaatsingen. Placement breakdown komt bij één op acht van de crisisplaatsingen voor en maar liefst bij één op twee van de pleegplaatsingen voor onbepaalde duur. We kunnen ons hierbij afvragen wat de reden hier voor is. W orden crisisplaatsingen sneller als geslaagd be - oor deeld door de hulpverlener? In deze situaties primeert vaak de veiligheid van het kind: men tracht het kind in een materieel veilige omgeving op te vangen tot meer gespecialiseerde hulpverlening kan aangeboden worden (Jeugdzorg in Gezin, 2003). Deze verwachtingen en doelen zijn duidelijk verschillend van een pleegplaatsing voor onbepaalde termijn. Hier - naast kunnen wij ons afvragen of de impact van de risicofactoren wel groot genoeg is om binnen de korte periode van crisisoverbrugging te kunnen leiden tot een placement break down. Het onderscheid tussen bei de types is dus niet onbelangrijk. Het proberen te voorkomen van placement breakdowns betekent aandacht hebben voor belangrijke risicofactoren. Zoals Sinclair (2005) aangeeft is het van belang bij crisisoverbruggingen aandacht te hebben voor alle betrokken zorgverleners. Wanneer wij terugkijken naar de resultaten uit deze studie lijkt het ons belangrijk extra aandacht te hebben voor ondersteuning i n p leegplaatsingen v oor onbepaalde duur. Onderzoek zou zich in de toekomst kunnen richten naar het effect van ondersteunende hulpverlening. We willen hierbij eveneens duiden op het belang van het onderscheid tussen crisisplaatsingen en pleegplaatsingen voor onbepaalde duur. Een duidelijke afbakening van beide begrippen, leidt tot genuanceerdere conclusies. Verder en meer specifiek onder-

zoek naar beide vormen van pleegzorg lijkt ons dan ook zeer interessant. Doorstroom van pleegkinderen na pleegzorgplaatsing Er bestaat een significante samenhang tussen de hulpverleningsvorm waar de pleegkinderen van de beëindigde plaatsingen in 2006 naar doorstromen en het al of niet voorkomen van een placement breakdown. Belangrijk hierbij op te merken is dat de kinderen die vanuit pleegzorg doorstromen naar een residentiële instelling voor 2/3 als gunstig beëindigd worden beoordeeld. Dit resultaat komt overeen met het doorstromingsprincipe van minder naar meer ingrijpende hulpverlening. W anneer we kijken naar het absolute aantal pleegkinderen dat bij het beëindigen van hun pleegplaatsing doorstroomt naar een residentiële setting, valt het op dat dit aantal aanzienlijk hoog ligt. We kunnen ons afvragen wat de reden hier voor is. Is pleegzorg niet steeds een goede oplossing voor de minderjarigen? Zijn kinderen soms beter geholpen in een instellingscon - text en dus niet in een gezinscontext? We moeten dit echter nuanceren met volgend resultaat. De tweede grootste groep van de beëindigde plaatsingen zijn kinderen die terugkeren naar het gezin van herkomst of familie. Hiervan is tweederde gunstig beoordeeld. Ondanks ruimte voor verdere verbetering is dit reeds een mooi resultaat. We kunnen ons echter afvragen wat de richting van het verband is. Is de uitkomst van doorstroming van invloed op de beoordeling van een pleegplaatsing of is de waardering van de beëindigde plaatsing van invloed op de doorstroming van de pleegkinderen? Het is belangrijk dat pleeggezinbegeleiders zich hier bewust van zijn. Enkel dan kunnen zij zo goed mogelijk oordelen over de afgelopen pleegplaatsing. W ordt een pleegplaatsing als gunstig beëindigd beoordeeld omdat een minderjarige past in het doorstromingsprincipe binnen de BJB of zijn er andere redenen waarom de gezinsbegeleider een pleegplaatsing al dan niet als placement breakdown beoordeelt? Verder onderzoek naar de richting van dit verband is dan ook aangewezen. Instellingsgeschiedenis van pleegkinderen Wanneer wij tot slot de vooropgestelde onderzoeksvraag toetsen, blijkt dit verband niet statistisch significant. Er is met andere woorden geen verband gevonden tussen de hulpverleningsgeschiedenis en het al dan niet voorkomen van een placement breakdown bij de beëindigde plaatsingen in 2006. Wij kunnen ons afvragen wat de reden is. Bestaat er werkelijk geen verband tussen beide variabelen? Of is deze studie te beperkt om dit verband te kunnen aantonen? Wanneer wij deze associatie controleren voor de door verwijzende instantie, is er wel een significant verband voor de beëindigde plaatsingen die doorverwezen werden via het Comité Bijzondere Jeugdbijstand (CBJ): deze verdeling varieert naargelang de verschillen in de hulpverleningsgeschiedenis. V rijwillig beëindigde plaatsingen die geen hulpverleningsgeschiedenis kennen, zijn het sterkst vertegenwoordigd. Tweederde van deze groep is als gunstig beoordeeld. Dit is een zeer mooi resultaat, zeker wanneer we weten dat het werd bereikt binnen een vrijwillig kader. 59

60 De tweede grootste groep is de vrijwillig beëindigde plaatsingen met een residentiële instellingsgeschiedenis. Vanuit het doorstromingsprincipe binnen de BJB hebben zij de grootste kans op een placement breakdown. Zij stromen namelijk niet door van minder naar meer ingrijpende zorg (Gevaert, 2005). Uit de onderzoeksgegevens blijkt echter dat 52% van de beëindigde pleegplaatsingen hier als gunstig worden beoordeeld. Dit is we der om een mooi resultaat. W el heeft deze bevinding nood aan verder onderzoek aangezien het niet strookt met het doorstromingsprincipe en het verschil in waardering slechts te me - ten is aan de hand van de variatie in zeer lage aantallen. Verder heeft slechts een klein aantal vrijwillig beëindigde plaatsingen een ambulante h ulpverleningsgeschiedenis. Hier van is geen enkele beoordeeld als gunstig beëindigd. Dit staat haaks op het doorstromingsprincipe van minder naar meer ingrijpende hulpverlening. Ook hier hebben we echter te maken met zulke lage aantallen, wat de resultaten moeilijk interpreteerbaar maken. Het lijkt ons, ondanks het niet statistisch significant gevonden verband, interessant om deze onderzoeksvraag uitgebreider en op grotere schaal te bestuderen. In dit onderzoek is enkel rekening gehouden met de voorziening waarbij het pleegkind hulp verkreeg tot voor de huidige pleegplaatsing. In een meer geavanceerd onderzoek kan men gewicht geven aan het aantal eerder doorlopen hulpverleningsprogramma s. V erdere toetsing van het doorstromingsprincipe binnen de BJB van minder naar meer ingrijpende zorg is zeer wenselijk. Tot slot geven wij nog mee dat de meerwaarde van deze studie ligt in het toetsen van een weinig onderzochte materie. Op deze manier wordt de aandacht gevestigd op het belang van de - ze factoren binnen pleegzorg. Hopelijk zet deze verkennende studie anderen aan tot verder onderzoek om trent het onderwerp placement breakdown bin - nen pleegzorg. Literatuurlijst De Pelsm acker, P. en V an Kenho ve, P. (2002), Marktonderzoek: methoden en toepassingen, Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 836 p. Federatie Pleegzorg (s.d. a), Foster care: In - for mation on foster care for children in Flan - ders, (on line), http://www.pleegzorgvlaanderen.be, gelezen op 8-11-2007 Federatie Pleegzorg (s.d. b), De vragen die pleegouders (en zij die het willen worden) het meest stellen over pleegzorg, (on line), http://www.pleegzorgvlaanderen. be, gelezen op 8-11-2007 Gevaert, K. (2005), Een traject door een integrale jeugdhulp in Alert, 31, 2: 20-28 Heeren, V., (2009), Perspectief! Evaluatie van het Globaal Plan Jeugdzorg: visie op en toekomstperspectieven voor welzijn van kinderen en jongeren: 107 Jeugdzorg In Gezin (2003), Infosessie: infobrochure Jeugdzorg in Gezin, sin loco, 21p Sallnäs, M., Vinnerljung, B. en W estermark, P.K. (2004), Breakdown of teenage placements in Swedish foster and residential care in Child and Family Social Work, 2004, 9: 141-152 Sinclair, I. (2005), Fostering now: messages from resear ch, London: Jessica Kingsley Publishers, 174 p. Strijker, J. en Zandberg, T. (2001), Matching in de pleegzorg: hulpvraag versus pedagogisch aanbod, Amsterdam: SWP, 95

Triseliotis, J. (2002), Long-term foster care or adoption? The evidence examined in Child and Family Social Work, 2002, 7: 22-33 Oosterman, M., Schuengel, C., Slot, N.W., Bullens, R.A.R. en Doreleijers, T.A.H. (2007), Disruption in foster care: a review and meta-analysis in Children and Youth Services Review, 2007, 29: 53-76 Vanderfaellie, J., Van Holen, F. en Coussens, S. (2007), W aarom mislukken pleegzorg- plaatsingen? Een onderzoek naar de factoren die het ongunstig voortijdig beëindigen van een pleegzorgplaatsing in Vlaanderen beïnvloeden. in Tijdschrift voor Orthopeda - go giek, 2007, 46:404-416 Wieërs, M. en Helsen, N., mondelinge bron: interview met directrice en gezinsbegeleidster van Jeugdzorg in Gezin, gesproken op 22 oktober 2007 61