Van autonoom dorp naar woondorp Inleiding provinciale dorpendag Noord-Holland 22 september, Schoorl Aan het begin van een college over de ontwikkelingen in dorpen vroeg ik eens aan een groep studenten aan de hand van deze foto in een aantal trefwoorden op te schrijven wat zij onder een dorp verstaan. Daarbij werden door hen onder andere een aantal voorzieningen genoemd, zoals de kerk die ook duidelijk op de foto staat. Dorpen en voorzieningen worden makkelijk met elkaar in verband gebracht en veel dorpen zijn ook rondom voorzieningen, zoals de kerk en het marktplein, ontstaan. In dorpen zijn de afgelopen vijftig jaar echter veel voorzieningen verdwenen. Dat heeft tot heel wat onrust maar ook tot nieuwe betrokkenheid geleid. Die ontwikkeling past echter in een veel bredere ontwikkeling die ik vandaag met u wil bespreken en waarin de betekenis van plaatselijke voorzieningen sterk is veranderd. Overigens in dit dorp, het dorp Wulvergem in Vlaanderen, zijn er nog nauwelijks voorzieningen over. Met zo n 275 inwoners in 110 huishoudens is het ook wel een erg klein dorp. Het kleuterschooltje dat er in 1997 nog was is gesloten. Lager onderwijs, kinderopvang en een winkel zijn er al langere tijd niet meer. Een café en een zaal zijn er nog wel. Als aan bewoners van het Nederlandse platteland, wordt gevraagd wat zij onder platteland verstaan zien we iets gelijksoortigs. Wat in de reacties overheerst zijn vooral landschappelijke kenmerken. Men schetst in het algemeen een idyllisch beeld met veel natuurschoon en aantrekkelijke landschappen. Veel bewoners van dorpen zijn enthousiast over hun woning, hun woonomgeving, maar ook over het sociale leven. Als de leefsituatie op het Nederlandse platteland wordt beschreven, zoals in Thuis op het Platteland, de eerste studie in het onderzoeksprogramma de Sociale Staat van het Platteland van het Sociaal en Cultureel Planbureau, komt een positief beeld naar voren. De leefsituatie is daar relatief gunstig en dat is vooral gebaseerd op de gunstige woonsituatie en de grotere betrokkenheid van bewoners. Daar komt een grote en steeds verder toenemende (auto)mobiliteit nog bij als gunstige, maar noodzakelijke, voorwaarde. Begin oktober wordt de tweede studie van dit project aan de minister van LNV aangeboden. Daarin staat het verhaal van de plattelandsbewoners zelf centraal. Hoe zien zij het leven op het Nederlandse platteland? In een voorpublicatie melden de onderzoekers dat dat positieve beeld door de bewoners zelf wordt bevestigd. Daarbij gaat het volgens bewoners in de eerste plaats om de mooie woonomgeving en in de tweede plaats om het sociale leven. Maar er zijn ook minpunten: het voorzieningenaanbod wordt als mager beoordeeld en het openbaar vervoer is geen reële optie meer. Velen maken zich zorgen over het voortbestaan van bepaalde voorzieningen, zoals over de dorpsschool. Het is zoals Hans Elerie in Drenthe het ooit verwoordde: Het leven op het platteland is afhankelijk van de auto en de vrieskist. Wat uit gesprekken met plattelandsbewoners vooral blijkt: naast de feiten is ook het beeld dat men van de eigen situatie heeft een belangrijke zaak. En vooral ontwikkelingen worden beoordeeld op basis van het beeld dat men van het dorp heeft opgebouwd. En dat zijn soms machtige beelden. Mijn stelling is dan ook dat naast belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen sprake is van veranderende beeldvorming, overigens niet alleen bij plattelandsbewoners maar ook bij stedelingen. Natuurlijk is er sprake van een relatie tussen de feitelijke ontwikkeling en de beeldvorming, maar de beeldvorming loopt niet noodzakelijk met de feitelijke ontwikkeling in de pas en beelden verschillen tussen diverse groepen: tussen stedelingen en dorpsbewoners, maar ook tussen dorpsbewoners onderling. 1
De ontwikkelingen in Nederlandse dorpen in de afgelopen vijftig jaar kunnen worden beschreven als een overgang van autonome dorpen naar woondorpen. Die overgang is in feite een continue ontwikkeling waarbij dorpen enerzijds steeds minder autonoom worden en anderzijds zich steeds meer als woondorp profileren. Die overgang is echter niet alleen een feitelijke ontwikkeling. Ook in de meningsvorming van bewoners is sprake van een continu veranderingsproces, waarbij voor een deel van de bewoners het autonome dorp nog steeds een belangrijk referentiekader is. Maar een groeiend aantal bewoners past zijn / haar beeld van dorp en platteland aan en hanteert ten aanzien van ontwikkelingen in dorpen een referentiekader dat overeenkomt met de situatie in woondorpen. Deze overgang van autonoom dorp naar woondorp, zowel als feitelijke ontwikkeling als in de beeldvorming van dorpen, compliceert het debat over de leefbaarheid in dorpen. Ik wil echter beginnen met een beschrijving van de situatie in enkele concrete dorpen, dorpen buiten de provincie Noord-Holland, maar situaties die als een spiegel kunnen dienen voor de overigens zeer verscheiden situatie waarin dorpen in Noord-Holland verkeren. Voor een goed beeld van het verleden en de ontwikkeling sindsdien neem ik u allereerst mee naar een dorp van 50 jaar geleden: het dorp Anderen in Drenthe. Vijftig jaar geleden voerden het Amerikaanse echtpaar John en Dorothy Keur daar een onderzoek uit. Zij verbleven enige tijd in het dorp en schreven naar de gewoonte van die tijd een boek dat in de titel de bewoners van Anderen kenschetste als The deeply rooted, de diep gewortelden. Voor die karakteristiek was in het begin van de jaren vijftig voldoende reden. Het relatieve isolement waarin de bevolking van Anderen zich toenmaals bevond is nu bijna onvoorstelbaar. Een groot deel van het leven speelde zich af binnen de grenzen van het dorp. De meeste bewoners waren er geboren en getogen. De meeste bewoners vonden in het dorp werk. En in het dorp waren de meeste voorzieningen nog aanwezig. Toch waren de bewoners ook toen al voor bepaalde zaken, zoals een kerk, op omringende dorpen gericht. Opvallend is dat in 1985 de school in Anderen werd gesloten, maar dat de consequenties voor de leefbaarheid ter plaatse in feite niet groot waren. In een beschrijving van het verenigingsleven over die afgelopen vijftig jaar is alleen maar groei te constateren: er kwamen sportverenigingen en verenigingen gericht op bepaalde groepen (ouderen, vrouwen) bij en slechts een vereniging (de oudercommissie van de lagere school) verdween. Het dorp bleef in alle opzichten een vitale gemeenschap. Die bevinding sluit aan bij de conclusies van een in 2004 gepubliceerd onderzoek in een nabijgelegen deel van Drenthe, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut. De onderzoekers concluderen dat de ruimtelijke keuzevrijheid van de bewoners van kleine dorpen is toegenomen. Die ruimtelijke keuzevrijheid is echter steeds minder gebaseerd op de lokale aanwezigheid van voorzieningen, maar vooral op de toegenomen mobiliteit van de bewoners. Een ander dorp waarvoor de ontwikkeling over de afgelopen 50 jaar goed kan worden beschreven is het dorp Nisse in de Zak van Zuid-Beveland. In 1955 liet de Nederlandse Onderwijs Film een film maken over dit dorp om de kinderen in de stad een beeld te geven van het leven op het platteland. De cineast Goert Giltay maakte, uitgaande van die oude zwartwit film, in 1979 een prachtig filmportret van het dorp, waarbij de ontwikkelingen tussen 1955 en 1979 goed in beeld worden gebracht. Tenslotte is er nog een recente filmproductie die de bewoners zelf in 2000 als millenniumproject maakte. In 1955 waren er nog een groot aantal voorzieningen in Nisse, waaronder een groot aantal winkeltjes. Van die winkels was er in 1979 geen een meer over, al had de exploitant van de rijdende winkel in het dorp nog zijn depot in het dorp. Nisse is inmiddels een van de meest favoriete woonplekken in Zeeland vanwege zijn prachtige ligging ten opzichte van de bloemdijken van de Zak en de meidoornhagen in het poelgrondengebied. En er is sinds kort, in samenwerking met de 2
rijdende winkel, toch weer een winkelvoorziening: een bakkerij met theetuin, een kleine winkel en een internetsteunpunt. Het is een initiatief van Stichting het Gors en wordt gerund door mensen met een verstandelijke handicap. De bus die de werknemers van Goes naar Nisse vervoert, biedt tevens de mogelijkheid aan de dorpsbewoners om hiervan gebruik te maken. Kortom, een veelzijdig initiatief dat meerdere doelstellingen dient. De voorziening is overigens nog belangrijker voor toeristen dan voor de bewoners, maar draagt zeker bij aan de levendigheid van het dorp. Op dit moment ronden wij een studie af in 8 kleine dorpen in de gemeente Borsele waarbij het ons gaat om de relatie tussen de ontwikkeling van de leefbaarheid, de sociale samenhang in dorpen en het zorgend vermogen van de dorpssamenleving. Daarmee willen we een bijdrage leveren aan het WMO-beleid in kleine Zeeuwse dorpen. Hoe belangrijk initiatieven uit de samenleving kunnen zijn voor het ontstaan van voorzieningen blijkt ook uit de ontwikkelingen in het dorp Loil, een kerkdorp onder Didam in de Gelderse Liemers met bijna 1500 inwoners. De bibliotheek is het resultaat van een initiatief vanuit de dorpsgemeenschap zelf. Bij het sluiten van de oude parochiebibliotheek in 1994, namen de dorpsbewoners het initiatief tot deze dorpsbibliotheek die in 1995 feestelijk werd geopend en dankzij vrijwilligers vier dagen per week is geopend. Het dorp kreeg er in het kader van de landelijke leefbaarheidswedstrijd Kern met Pit een prijs voor. Vooral de bibliotheekvoorziening op het platteland staat momenteel onder druk. U heeft er in de laatste Dorpenkrant van PRIMO over kunnen lezen. In Nederland werd in 1989 voor de ruim tweeduizend woonplaatsen met minder dan tienduizend inwoners nog vastgesteld dat ruim 78 procent een bibliotheekvoorziening, een vestiging of een stopplaats van een bibliobus, had en dat slechts 1,7 procent van deze woonplaatsen meer dan vijf kilometer van een bibliotheekvoorziening was verwijderd. In die studie werd de bibliotheekvoorziening nog tot het dagelijkse voorzieningenpakket gerekend. In het recente verleden zijn vooral in de stad veel bibliotheekvestigingen zijn gesloten. Op het platteland bleef de bibliotheek de belangrijkste culturele voorziening, al nam het bezoek aan bibliotheken ook daar af. In een recent onderzoek in Friesland bleek dat de bibliobus niet goed functioneert voor de doorsnee bibliotheekbezoeker. Deze geeft duidelijk de voorkeur aan de vaste voorziening in een centrumdorp op afstand boven de mobiele voorziening in het eigen dorp. De bibliobus functioneert vooral voor minder mobiele doelgroepen, zoals basisschoolleerlingen. Combinatie met de school, bijvoorbeeld in het kader van de brede school, is dan een betere optie. De sociale veranderingen op het platteland kunnen worden beschreven als een overgang van een oude orde, een oude verscheidenheid van autonome dorpen, naar een nieuwe orde, een nieuwe verscheidenheid van woondorpen. Het zijn vooral, meer literaire, schrijvers die de veranderingen op het Noord-Hollandse platteland in de afgelopen decennia van binnenuit hebben beschreven. Zo beschrijft Judith Koelemeijer op een aangrijpende manier in Het zwijgen van Maria Zachea de veranderingen die zich in de jaren vijftig en zestig voordeden in een Noord-Hollands tuindersgezin in een dorp in de Zaanstreek. De grote verschillen in levensgeschiedenis die er bestonden tussen de kinderen van één gezin laten die veranderingen goed zien: De maatschappelijke ontwikkelingen denderden bij elk volgende kind het gezin binnen. Ontwikkelingen met belangrijke consequenties voor de levensgeschiedenis van die kinderen: hogere opleidingsniveaus, emancipatie van de vrouw, technologische ontwikkelingen. Ze worden in dit soort literatuur treffend beschreven in hun consequenties voor het leven van alle dag. 3
Ook het boek van Gerarda Mak Alleen met velen, het levensverhaal van haar moeder Corrie dat zich voor een groot deel afspeelde in het katholieke dorp t Zand, illustreert hoe de wereld razendsnel veranderde: de groeiende welvaart na de geldzorgen in de jaren van wederopbouw, de groeiende vrijheid om op ingrijpende zaken als kinderen krijgen en de keuze voor werk, wel of niet werk en de aard van het werk, de positieve kanten van individualisering. Zo n boek relativeert overigens ook de veranderingen in het sociale leven. Natuurlijk er was veel saamhorigheid, maar de sociale controle vanuit bijvoorbeeld de katholieke kerk, was toch zeer benauwend. Ook Chris van Esterik heeft de sociale veranderingen op het Nederlandse platteland treffend beschreven, maar dan vanuit het perspectief van een dorp, zijn geboortedorp Ingen in de Betuwe. Daarbij karakteriseert hij Ingen uit zijn kinderjaren als autochtoon : een dorp waarbinnen voor de meeste bewoners het leven van alle dag en het leven van wieg tot graf zich binnen de grenzen van het dorp afwikkelden. Opvallend is dat in de periode 1950-1970 het dorp in die vorm tot een ongekende bloei kwam: de nieuw verworven welvaart werd in de eerste plaats in het dorp zelf geïnvesteerd of op zijn minst aldaar consumptief uitgegeven. De direct daaropvolgende schaalvergroting van het leven betekende echter het feitelijke einde van Ingen als autochtoon dorp en het begin van het fenomeen van de verplaatste consumptie : het verdiende geld werd niet meer alleen in het plaatselijke café of bij de lokale sportvereniging uitgegeven, maar steeds vaker ook in de stad of elders in een ver land op vakantie. Het is duidelijk dat deze teruglopende aanwezigheid van voorzieningen een aspect is van de algemene schaalvergroting in het leven. Enerzijds wordt deze gevoed door steeds hogere drempelwaarden, anderzijds door de steeds grotere reikwijdte van onze verplaatsingen. Deze schaalvergroting van het leven doet zich in twee domeinen voor: het economische en het sociale domein, waarbij het in het economische domein gaat om steeds verder toenemende afstanden tussen wonen en werken en tussen wonen en voorzieningencentra. Belangrijke achtergronden voor deze schaalvergroting zijn de welvaartsgroei en de nog steeds toenemende automobiliteit. Deze algemene schaalvergroting van het leven op het Nederlandse platteland wil ik illustreren aan de hand van cijfers die het resultaat zijn van een onderzoek dat wij in het voorjaar van 2007 in zeventien dorpen in de gemeente Littenseradiel hebben uitgevoerd. Omdat wij in 1993 in dezelfde dorpen ook een onderzoek deden onder de vrouwen in dezelfde dorpen, kan de ontwikkeling in de afgelopen vijftien jaar, vanuit het perspectief van vrouwen, worden beschreven. Ik laat u achtereenvolgens zien hoe het staat met de automobiliteit, de individualisering, de dagpaden en de leefpaden van bewoners. De automobiliteit van dorpsbewoners neemt steeds verder toe en wordt steeds meer een zaak van het individu in plaats van het huishouden. Het aandeel huishoudens dat niet over een auto kan beschikken wordt steeds kleiner. De afhankelijkheid van de auto wordt daarmee steeds groter. Individualisering uit zich onder andere in de veranderde arbeidsparticipatie van vrouwen. De verhoogde arbeidsparticipatie hangt natuurlijk ook sterk samen met conjuncturele veranderingen en de ontwikkeling van de regionale economie. Maar duidelijk is dat de arbeidsparticipatie van vrouwen zeer sterk is toegenomen en dat de vrouwen in de dorpen van Littenseradiel ook steeds omvangrijkere banen hebben. Bovenstaande ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de dag- en leefpaden van bewoners. Voor het dagpad zijn vooral de dagelijkse woon-werk relaties van belang. Het 4
aandeel vrouwen dat buiten het dorp werkt neemt voortdurend toe. In combinatie met hun grotere arbeidmarktparticipatie Wat het leefpad betreft, blijkt dat men steeds minder vaak in het dorp geboren en getogen is. Tegelijkertijd is de relatief lange woonduur te zien als een teken dat het dorp als woonmilieu in populariteit is toegenomen. Men kiest vaker voor het wonen in een dorp en men blijft vaker bij die keuze. Voor vrouwen is het verhaal overigens nog iets gecompliceerder. In het verleden verlieten zij namelijk al vaker dan mannen hun dorp, omdat zij hun mannen vaker volgden naar hun geboortedorp dan andersom. Tot zover over schaalvergroting. Wat vaak wordt vergeten is dat naast schaalvergroting ook sprake is van schaalverkleining. Deze doet zich vooral voor in het culturele en politieke domein. Bewoners van dorpen oriënteren zich daarbij steeds meer op een relatief klein gebied: de woning en de woonomgeving. Door diezelfde welvaart, maar ook door een hang naar privacy, worden de eigen woning en de directe omgeving daarvan steeds belangrijker. Ze worden steeds belangrijker om de eigen identiteit vorm te geven en aan anderen te tonen. En waarin men investeert daarover wenst men ook politieke zeggenschap; vandaar een politieke oriëntatie die neigt tot krimp naar eigen haard en erf. Schaalvergroting én schaalverkleining hebben ertoe geleid dat dorpen in Nederland in toenemende mate het karakter hebben gekregen van woondorpen. Daaraan liggen vooral veranderingen in dag- en leefpaden van bewoners ten grondslag. In het autonome dorp is sprake van een relatief complete samenleving. Daar vonden baas en knecht woonplaats en werk, daar vond men zijn of haar familie en vrienden, aan die plek ontleende men op vanzelfsprekende wijze zijn of haar identiteit en daar was in het verleden ook sprake van politieke gemeentelijke autonomie. Voor de bewoners van woondorpen liggen de meeste economische en sociale relaties, de woon-werkrelatie voorop, buiten het dorp. Voor de culturele en politieke oriëntatie zijn het woondomein - de eigen woning en de directe woonomgeving - veel belangrijker geworden. In samenhang daarmee wordt de lokale leefbaarheid dan ook steeds vaker anders geëvalueerd. In het autonome dorp was daarbij vooral het oog gericht op de werkgelegenheid ter plaatse en op het lokaal voorzieningenniveau. In het woondorp wordt de regionalisering van werk en voorzieningen veel meer als een gegeven beschouwd. Voorzieningen zijn wel van belang, maar de lokale aanwezigheid is niet meer doorslaggevend. Wat van steeds groter belang is, is de kwaliteit van de woonsituatie ter plekke. Belangrijke thema s zijn dan ook verkeersveiligheid, verkeersluwte, sociale veiligheid, rust en ruimte, groen, en het samen wonen met buren die een leefstijl hebben die past bij jezelf en je kinderen. Ik ben van mening dat de Nederlandse dorpen anno 2005 steeds meer als woondorpen moeten worden beschouwd. Maar zo eenvoudig is het niet. Het blijkt dat veel bewoners van Nederlandse dorpen, maar ook veel gemeentelijke bestuurders, ook nu nog het autonoom dorp als referentiekader hanteren. Zij blijven de ontwikkelingen in hun dorp beoordelen vanuit het beeld van een autonoom dorp. Het autonome dorp is een machtig beeld. Uiteraard zijn het bepaalde groepen bewoners die dat beeld hanteren: ouderen, zij die ter plaatse zijn opgegroeid en zij die er wonen en werken. Het referentiebeeld van het woondorp wordt vooral gehanteerd door jongeren, zij die elders werken en bewoners die zich recent in het dorp hebben gevestigd. 5
Vanuit het referentiekader van het autonome dorp is het perspectief slecht: in feite worden de lokale ontwikkelingen vaak in dit circulaire schema gevat: als een voorziening verdwijnt, daalt de leefbaarheid, daalt de aantrekkelijkheid van het dorp als woonplaats en daalt het aantal inwoners, waardoor opnieuw voorzieningen verdwijnen. Kortom, er is geen ander perspectief dan de spiraal omlaag. Het probleem is dat deze relaties wel tot de verbeelding spreken, maar op het niveau van het dorp in feite niet meer geldig zijn. Het schema is vooral van belang als referentiekader. Vanuit het referentiekader van het woondorp is het perspectief beter: dorpen worden binnen regionale woningmarkten in toenemende mate als aantrekkelijke woonmilieus gezien. De belangstelling om in een dorp te wonen is nog nooit zo groot geweest. De steeds positiever beoordeling van de woonsituatie in dorpen betekent dat de leefbaarheid in dorpen steeds vaker positief wordt beoordeeld. Een van de gevolgen van deze positieve ontwikkeling is dat in woondorpen allerlei gemeenschapsinitiatieven worden genomen. Gemeenschapsinitiatieven die op hun beurt het dorp als woondorp aantrekkelijker maken. Kortom, dan is er een perspectief van de spiraal omhoog mogelijk. Hier past in mijn verhaal de bibliotheek van het dorp Loil: geen traditionele voorziening die een voorwaarde is voor de leefbaarheid van het dorp. Neen, een voorziening die het karakter heeft van een gemeenschapsinitiatief en die het resultaat is van de leefbaarheid in het dorp. Anders gezegd het is geen voorziening die top-down wordt aangeboden, maar het gaat om een voorziening die bottom-up vanuit de dorpsbewoners is gecreëerd. Dat betekent overigens niet dat men alles maar op zijn beloop kan laten. Ook gemeenschapsinitiatieven vragen om voorwaardenscheppend beleid. Ik benadruk twee voorwaarden. De eerste is logisch gezien het voorgaande. Het dorp moet door de bewoners als een aantrekkelijke woonplaats beschouwd kunnen worden. Dat is een basis. Maar daarnaast moet er ruimte zijn, ruimte voor gemeenschapsinitiatieven. Ik beperk me hier tot de fysieke ruimte. Elk dorp dat we als lokale dorpsgemeenschap serieus nemen heeft een plek binnen en een plek buiten nodig waar bewoners initiatieven kunnen ontplooien waar zij zelf voor kiezen. Daarom is het onderzoek in de dorpen van Littenseradiel ook gericht op het functioneren van dorpshuizen en andere ontmoetingsplekken. Ik keer tot slot terug naar het Vlaamse dorp Wulvergem. Een dorp met weinig voorzieningen, zonder school, zonder winkel, maar wel een bijzonder dorp, dat Wulvergem. Want het mag dan klein zijn, het is trots op het NWT, het Nieuw Wulvergems Toneel. Het NWT bestond vorig jaar 25 jaar. Ieder jaren komen er in het voorjaar duizenden mensen naar zaal De Walvis. Het is mij nog nooit gelukt om een kaartje voor een van hun voorstellingen te pakken te krijgen, al sta ik sinds enige tijd op hun site omdat ze trots zijn dat ik ze zo vaak in Nederland en Vlaanderen als voorbeeld geef, tot welke initiatieven de bewoners van een klein dorp in staat zijn. Wulvergem, een dorp om trots op te zijn. Frans Thissen, 22 september 2007 6