Parlementsspel: *verkiezingsspecial* Korte beschrijving Een spelletje dat lijkt op ren je rot. De leerlingen krijgen vragen met elk drie antwoordmogelijkheden. Voor elke antwoordmogelijkheid is er een vak waarin de leerlingen kunnen gaan staan (aangegeven met de letters A, B en C). De leerlingen krijgen tien seconden de tijd om te overleggen en lopen dan naar het juiste antwoord. Winnaars en verliezers? Die zijn er niet. Het totaal aantal goede antwoorden wordt geteld. Het doel is om met z n allen een zo n hoog mogelijke score neer te zetten. Leerdoel Leerlingen doen kennis op over de politiek en in het bijzonder de verkiezingen. Materiaal Print drie letters uit: A, B en C. Duur 15 20 minuten Wat doet u? Stap 1: Laat de leerlingen de tafels en stoelen aan de kant schuiven en leg de drie letters op de grond of hang ze op in de klas. Stap 2: Leg uit dat u vragen gaat stellen met steeds drie antwoorden. Eén van de antwoorden is goed. De leerlingen moeten een antwoord kiezen en bij de bijbehorende letter gaan staan. Stap 3: Wanneer de leerlingen een letter gekozen hebben, geeft u het goede antwoord en bespreekt u de vraag na met de klas.
Vragen Parlementsspel: *verkiezingsspecial* 1) Hoe oud moet je zijn om te mogen stemmen in Nederland? a. 16 jaar b. 18 jaar c. 21 jaar 2) Waarom is het stempotlood rood? a. Rood is de kleur van de PvdA en de SP. Toen we een kleur kozen, waren deze partijen heel groot b. Rood is de kleur van bloed. Heel vroeger stemde je door een druppel bloed achter te laten op het stembiljet c. Rood is een kleur die moeilijk uit te gummen is 3) Waarom wordt er tegenwoordig weer met het potlood gestemd? a. De stemcomputers bleken gehackt te kunnen worden b. Veel stemcomputers liepen op de verkiezingsdag vast c. Een potlodenfabrikant heeft besloten aan alle stembureaus gratis potloden te geven. 4) Hoeveel mensen mogen in Nederland stemmen? a. Ongeveer 16 miljoen b. Ongeveer 12,5 miljoen (iedereen boven de 18 jaar) c. Ongeveer 6 miljoen 5) Wat betekent het kabinet is gevallen? a. Dat een minister van het bordes is gevallen b. De ministers zijn afgetreden c. Dat het kabinet een grote fout heeft gemaakt 6) Waarom is het kabinet gevallen? a. Ze werden het niet eens over de plannen om te bezuinigen b. Ze hadden ruzie over de oorlog in Afghanistan c. De ministers vonden dat het tijd werd voor nieuwe verkiezingen 7) Wie is nu nog de Minister-President van Nederland? a. Geert Wilders b. Mark Rutte c. Jan Peter Balkenende 8) Waarvoor stemmen we in Nederland? a. De Minister-President b. De regering c. De Tweede Kamer 9) Wat is niet waar over stemmen in Nederland? a. Je moet altijd alleen het stemhokje in b. Je hoeft aan niemand te vertellen op wie je stemt c. Je bent verplicht om te stemmen vanaf 18 jaar. 10) Wat betekent campagne voeren? a. Champagne uitdelen, om de overwinning te vieren b. Reclame maken zodat mensen op jouw politieke partij stemmen c. Een partij oprichten.
Vragen parlementsspel 1) Wie bepaalt welke mensen er in de Tweede Kamer zitten? A. Wij door de verkiezingen B. De koningin C. De ministers 2) Hoe vaak zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer? A. Elke 2 jaar B. Elke 4 jaar C. Elke 6 jaar 3) Hoe noem je een land waarin mensen op andere mensen stemmen die hen dan vertegenwoordigen? A. Dictatuur B. Parlementaire democratie C. Vertegenwoordigersland 4) Wat is democratie? A. Dat er één persoon de baas is over het land B. Dat de macht bij het volk ligt C. Dat niemand macht heeft 5) Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer? A. 150 B. 75 C. 200 6) Wat is de taak van de Tweede Kamer en Eerste Kamer? A. De ministers controleren B. Zorgen dat alle burgers zich netjes gedragen C. Verkiezingen organiseren 7) Wie beslist er welke vakken op scholen gegeven moeten worden? A. Schooldirectie B. Gemeenteraad C. Tweede Kamer 8) Welke van de antwoorden klopt over het verschil tussen een Kamerlid en een minister? = moeilijke vraag A. Een lid van de Tweede Kamer is gekozen door burgers; een minister niet B. Een minister bedenkt vaak een wet en de Tweede Kamer bekijkt daarna of ze het een goede wet vinden. C. Zowel antwoord A als antwoord B kloppen
9) Wat gebeurt er als een minister een voorstel heeft voor een nieuwe wet, maar de meerderheid van de Tweede Kamer wil die wet niet? = moeilijke vraag A. De wet komt er toch, want de minister is belangrijker dan de Tweede Kamer B. De wet komt er niet, want een meerderheid van de Tweede Kamer moet het er mee eens zijn C. De wet komt er niet, want zowel ministers als de leden van de Tweede Kamer moeten de wet goed vinden 10) Wie beslist er of het Nederlandse leger meedoet aan een vredesmissie in een ander land? A. Europese Unie B. Tweede Kamer C. Gemeenteraad 11) Wie bedenken meestal wetten? A. Leden van de Eerste Kamer B. Burgers C. Ministers 12) Wie bepaalt of wetten ook echt doorgaan? A. Ministers B. Daar mogen we allemaal over stemmen C. De leden van de Tweede en Eerste Kamer 13) Zijn ze het in de Tweede Kamer altijd met elkaar eens? A. Ja, want ze horen allemaal bij elkaar B. Ja, want ze willen allemaal het beste voor ons land C. Nee, want ze horen bij verschillende partijen 14) Wat doen ze in de Tweede Kamer als sommige partijen wel iets willen en andere niet? A. Ruzie maken B. Erover stemmen, meeste stemmen gelden C. Net zo lang vergaderen totdat ze het met elkaar eens zijn 15) Wat gebeurt er op Prinsjesdag? A. Dan gaan de prinsen spelletjes doen op TV B. Dan bezoekt de koningin de Eerste en de Tweede Kamer C. Dan leest de koningin de plannen van de regering voor het komende jaar voor 16) Hoe oud moet je zijn om in Nederland te mogen stemmen? A. 17 jaar B. 18 jaar C. 21 jaar 17) Wie is de baas in de Tweede Kamer? A. Niemand er is wel een voorzitter die zorgt dat er goed vergadert wordt B. De grootste politieke partij C. De minister-president
18) Kun jij ook je ideeën vertellen aan de Tweede Kamer? A. Nee, daar hebben ze het veel te druk voor B. Ja, je kunt altijd zo de vergaderzaal in een meepraten C. Ja, je kunt altijd met leden van de Tweede Kamer mailen, bellen of afspreken