Transitie naar een duurzaam gezonde leefomgeving voor mens en vee Lezing Bram Bos t.b.v. symposium 13 maart 2019 Wat een eer om dit symposium van het Kennisplatform Veehouderij & Humane Gezondheid te mogen toespreken. Het platform is een tamelijk unieke organisatievorm om heel verschillende belanghebbenden samen te laten werken aan kennisontwikkeling en kennisdeling op een gebied dat zozeer onder spanning staat. Het thema van dit symposium is Naar een duurzaam gezonde leefomgeving voor mens en vee. Dat is een mooi streven, dat mens en dier bovendien symmetrisch benadert. Maar dat thema geeft ook al aan: daar zijn we nog niet, daar moeten we naar toe. En dat gaat over een weerbarstig pad, is mijn ervaring in de afgelopen vijftien jaar in de verduurzaming van de veehouderij. Ik heb ook het definitieve antwoord niet voor u, maar ik deel vandaag wel graag mijn perspectief op de richting waarin we zouden kunnen bewegen. Allereerst, waar komen we vandaan? We hebben na de Tweede Wereldoorlog een veehouderij ontwikkeld die heel succesvol is geweest in het tegen lage kosten produceren van heel veel dierlijke eiwitten, door kennis & innovatie, door goede infrastructuur, maar zeker ook door de gunstige ligging t.o.v. de Rotterdamse haven en het achterland van Noord-West Europa, en goedkope importen van voer, waaronder soja. Een veehouderij ook die in hoge mate afhankelijk is van de export van producten. Dat heeft geleid tot een belangrijke klemsituatie: de ongewenste neveneffecten van de veehouderij ervaren we hier en lokaal (stank, overlast, mest als afval (fosfaat/stikstof), ammoniak, zoönosen als Q-koorts e.d.), terwijl de voornaamste klanten elders zijn. Het gevolg is dat we de veehouderij in een toenemende klem hebben gezet van randvoorwaarden en regels om die ongewenste effecten te bestrijden, terwijl er tegelijkertijd geconcurreerd moet worden met het buitenland waar die druk meestal veel minder is. Die extra eisen waren en zijn bovendien een sterke extra prikkel tot schaalvergroting om investeringen in technologie (zoals luchtwassers) terug te kunnen verdienen op het volume. Die bulk-productie voor de export wordt bovendien bedreigd door een steeds concurrerender buitenland, in ieder geval in sectoren als de varkenshouderij en de legpluimveehouderij. 1
Om uit die klem te komen hebben allerlei veehouders en ketens de afgelopen vijftien jaar hard gewerkt aan productdifferentiatie, geholpen door certificeringsschema s als het Beter Leven Keurmerk. Denk aan de Keten Duurzaam Varkensvlees, weidemelk, het scharrelsegment in de vleeskuikens, de nieuwe kipconcepten van de supermarkten, maar ook aan meer individuele initiatieven als Hamletz, Kipster, Rondeel en Oer-ei. Prachtige voorbeelden hoe verbeteringen in vooral dierenwelzijn zijn terug te verdienen in de markt. Ze zijn niet eenvoudig te realiseren voor individuele veehouders, o.a. door de enorme transactiekosten in de keten. Terecht is de familie Ten Have genomineerd als agrarisch ondernemer van het jaar met hun Hamletzvarkens, want wat hebben ze daar hard en lang voor moeten werken. Aan deze strategie zitten echter ook grenzen. Dierenwelzijn is inmiddels redelijk tot goed te verkopen in de Nederlandse markt, maar voor andere aspecten van duurzaamheid blijkt dat een stuk lastiger. Voor antibioticagebruik of het klimaateffect is misschien nog wel ruimte in de markt, maar ik heb er een hard hoofd in dat verbeteringen in de lokale milieu- en gezondheidseffecten van de veehouderij in de prijs terug kunnen komen. Q-koorts vrije geitenmelk, Fijnstof-vrije eieren, of Varkensvlees zonder mestfraude lijken me geen marktkans. Bovendien is dergelijke productdifferentiatie voor de exportmarkt (vaak 60-80% van het volume) maar beperkt een oplossing. En als het al lukt om aspecten als dierenwelzijn elders gewaardeerd te krijgen, wordt het kunstje uiteindelijk ook gekopieerd tegen vaak lagere kosten. De visie van landbouwminister Schouten van september schetst een interessante nieuwe manier van denken, weg van het denken in randvoorwaarden aan de productie of alle hoop vestigen op terugverdienen van duurzaamheid in de markt. Schouten ziet kringlooplandbouw als middel tot een nieuwe verbinding tussen landbouw, natuur en maatschappij. Zo lees ik de onderliggende boodschap van de visie: herstel van verbinding. Dat klinkt soft, maar gaat zeker niet alleen om zachte aspecten (relaties, vertrouwen), maar ook om hele concrete dingen: namelijk de positieve functies die de landbouw (inclusief de intensieve veehouderij) kan hebben voor de maatschappij en de omgeving. De visie betekent een erkenning dat landbouw in het landelijk gebied geen industrie kan zijn, maar een meervoudige rol te spelen heeft. En die rol wordt steeds groter bij een groeiend aantal maatschappelijke uitdagingen. Denk aan waterberging, groene energieproductie, tegengaan van veenoxidatie, versterken van biodiversiteit, 2
buffers vormen bij natuurgebieden, reststromen verwaarden, bodemkwaliteit verbeteren, koolstof opslaan, recreatie mogelijk maken, of het mogelijk maken van tijdelijke of permanente woonruimte (tiny houses) bij de natuur, naast functies die we in de verbrede landbouw al veel langer zien, zoals in de zorg en de kinderopvang, en het agrarisch natuurbeheer. De visie van Schouten impliceert dan ook een tweeledige kanteling. De eerste kanteling is die van een kostprijs-gedreven landbouw, naar een landbouw die zo efficiënt mogelijk grondstoffen benut in een circulair voedselsysteem. Daar gaat veel van de discussie over, en dan lijkt de landbouw vooral een efficiëntere grond- en reststromenfabriek. Dan gaat het debat ook over de schaal waarop kringlopen gesloten moeten worden, en zien sommigen de schepen met mest en mineralen alweer terugvaren naar het Amazonegebied. De tweede kanteling in de visie van Schouten is echter nog fundamenteler, want is een keuze voor een landbouw die niet één, veelal ongedifferentieerd, product maakt voor een anonieme markt, maar die via een meervoud aan functies veel directer verbinding legt met de samenleving waarin ze functioneert. Dat betekent op zijn minst dat die landbouw in zijn relatie met de omgeving en de maatschappij juist meer open dan gesloten wordt. Sociaal, financieel en vaak ook fysiek. Circulariteit betekent uiteindelijk dat het handelen van elke schakel in het voedselsysteem, inclusief die van de consument relevanter wordt voor het geheel. Die efficiënte benutting van grondstoffen kan de agrariër niet alleen, maar moet op het niveau van het voedselsysteem gerealiseerd worden. Van verspilling tegengaan en gft-afval benutten, tot het weer hergebruiken van de humane excreta (de poep) in de landbouw. En de meervoudige functies van de landbouw betekenen ook dat het verdienmodel van de landbouw verder moet veranderen. In ieder geval moeten we het idee verlaten dat alle eisen aan de landbouw terugverdiend moeten worden op het primaire product, als die landbouw tegelijk in nauwe verbinding met zijn omgeving staat. Dat zal niet lukken. Pers agrariërs ook niet allemaal in de mal van de productdifferentiatie en de niche-markten, hoe belangrijk die ook blijven. Accepteer dat de landbouw in het landelijk gebied wezenlijk multifunctioneel is, en laten we toewerken naar een landbouw die draait op een stapeling van verdiensten voor die verscheidenheid aan functies. Deze ontwikkeling zie je her en der trouwens ook al gebeuren (bijvoorbeeld in Drenthe en Friesland, het Biodiversiteitsprogramma van FCR en WNF, het Deltaplan Agrobiodiversiteit, of de koolstofboeren in Zeeland). 3
Dat betekent ook dat we de wezenlijke vraag moeten stellen of het platteland nog wel een geschikte locatie is voor monofunctionele veehouderij, die uitsluitend gericht is op het produceren van dierlijke producten. Als we aan die vorm van veehouderij willen vasthouden dan ontkomen we er in het landelijk gebied niet aan om daar strenge randvoorwaarden aan te blijven stellen. Bijvoorbeeld om de emissie van geur, fijnstof, en ammoniak vergaand te beperken. Daar is met technologie en innovatie best nog wat te halen. Emissiebeperking doen we bij voorkeur bij de bron, en daar zijn bedrijven én Wageningen UR ook druk mee bezig. Om een voorbeeld te geven: om de fijnstofemissie uit de legpluimveehouderij te beperken kun je natuurlijk de stal hermetisch afsluiten en er luchtwassers op plaatsen, maar dat kost geld en energie en het binnenklimaat voor mens en dier wordt er niet beter op. Integendeel. We weten echter dat de bron van fijnstof in legpluimveestallen voor bijna 90% de droge mest is, waar de dieren in scharrelen. Het strooisel dat verplicht is in scharrelstallen, is standaard de mest zelf. Vandaar dat we momenteel bijvoorbeeld kijken naar de mogelijkheden om de mest op een handige manier geregeld uit het scharrelsubstraat te halen. En er zijn af en toe ook echte win-wins te boeken: emissiebeperking én een beter binnenklimaat, met gezondere dieren die voor de veehouder uiteindelijk ook meer opleveren. Zo test Vencomatic op dit moment een warmtewisselaar met een slimme, maar eenvoudige wasstap, waardoor de binnenkomende lucht wordt opgewarmd met de uitgaande lucht, die vervolgens wordt gereinigd. Het resultaat is veelbelovend: een flinke reductie van ammoniak, een veel frissere stal met een veel beter zicht, een veel betere beheersing van de temperatuur in de stal en daardoor gezondere kippen, én een forse reductie van de fijnstof-emissie. Fijnstof dat er uiteindelijk als worstjes uit komt. En het leuke is dat het nu getest wordt bij een legkippenstal met vrije uitloop, want de techniek is ook toepasbaar in stallen met grote gaten aan de zijkanten. Zulke win-wins zijn natuurlijk erg interessant, omdat ze niet alleen maar kosten toevoegen. Maar laten we ze ook niet als de magic bullet beschouwen om alle issues in het buitengebied op te lossen zonder dat het ergens pijn gaat doen. Ammoniakemissie-reducties van 85% en hoger, zoals in Noord-Brabant nu vereist, zijn met bronmaatregelen alleen onhaalbaar. Dan zul je toch echt de stal volledig dicht moeten maken en een luchtwasser plaatsen. 4
Dat leidt niet alleen vaak tot een slechter binnenklimaat en zeker tot hogere kosten, maar ook tot het verder buitensluiten van de omgeving, het verzwakken van de relatie tussen veehouderij en omgeving en verdere maatschappelijke vervreemding van de dierlijke productie. En bovendien: dat sturen op eendimensionale randvoorwaarden (in dit geval ammoniak) zit meer integrale vernieuwing in de weg. Om een voorbeeld te geven: enkele jaren terug beproefde varkenshouder Martien van Kempen samen met bedrijfsleven en Wageningen UR het StarPlus- of Kempfarm-houderijsysteem voor vleesvarkens in Sterksel. Het had een kleine buitenuitloop, stro in de hokken, primaire mestscheiding, monovergisting van dagverse mest en natuurlijke ventilatie. Het resultaat was een beter binnenklimaat, beter dierenwelzijn en diergezondheid, betere diertechnische prestaties én een financieel voordeel. Maar de dealbreaker was de ammoniakemissie. Die werd maar met 70% gereduceerd, en dat was niet genoeg voor de aangescherpte, enkelvoudige randvoorwaarde van 85% in Brabant en Limburg, waardoor het marktperspectief verdampte. Kortom: als we de veehouderij vooral blijven sturen op basis van randvoorwaarden, lopen we het risico dat het vastloopt. Dat technologie om een enkelvoudig probleem op te lossen de drijfkracht blijft tot verdere schaalvergroting en concentratie. En de meervoudige en functionele verbinding die we zoeken juist verder wordt verbroken. Ik noemde eerder de twee kantelingen in de visie van de minister. De eerste gaat over circulariteit en kringlooplandbouw. Daarin herstellen en versterken we de relaties tussen schakels in het voedselsysteem, inclusief de consument om grondstoffen waarde te geven en te laten houden. Dat kan je fundamenteel niet alleen, niet als boer en niet als consument. De tweede kanteling gaat over het herstel van verbinding op basis van de positieve functies die de landbouw, inclusief de veehouderij kan vervullen voor de omgeving en de maatschappij. Individuele ondernemers geven dat ook al lang en breed vorm, en u zult er zo meteen een paar goede voorbeelden van horen. Of het nu om klimaat, energie, water, biodiversiteit, landschap, of de sociale omgeving gaat, boeren kunnen daar een grote rol in spelen. Een rol die dus veel verder strekt dan alleen voedsel produceren. Als we daarop inzetten verandert de verhouding tussen de landbouw en de omgeving wezenlijk. In plaats van een landbouw die gedomineerd wordt door randvoorwaarden om één product te maken, of een landbouw die gedwongen wordt om alle goeds terug te verdienen met een keurmerk in de markt, werk je aan een voedselsysteem waarin waarde gecreëerd wordt op een veelvoud aan producten en 5
diensten. Daarmee verandert het verdienmodel van de landbouw, en wordt omvang en schaal ook minder van belang. En dat zou vervolgens de huidige druk op de omgeving kunnen verminderen of wegnemen, naast de slimme vondsten die er ook nog steeds zullen komen. Het maakt prestaties op enkelvoudige reducties (zoals ammoniak) ook minder urgent, waardoor ruimte komt voor andere duurzaamheidsdoelen. Die transitie naar een duurzaam gezond samenleven van mens en dier is echter niet iets dat de veehouderij, of de landbouw zelfstandig kan en moet doen. Daar zitten belangrijke wederkerigheden in. Ik denk dat de belangrijkste innovaties de komende jaren niet zitten in technische snufjes, maar in het gezamenlijk vormgeven aan een sociale, financiële en organisatorische drager voor een kringlooplandbouw die wezenlijk, en op veel verschillende manieren verbonden is met zijn omgeving. En dat zullen we samen moeten doen. De kringlooplandbouw, dat zijn wij. 6