Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Vergelijkbare documenten
Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Beperkingen. Stefaan Demarest

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

LANGDURIGE BEPERKINGEN

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête, België Gezondheidstoestand. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Leefstijl en preventie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Houdingen ten aanzien van het levenseinde

Gezondheid en samenleving

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Vaccinatie. Jean Tafforeau

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Uitgaven voor Gezondheidszorgen Gezondheidsenquête, België, 1997

Socio-economische ongelijkheden in gezondheid in het Vlaams Gewest

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

DE ARBEIDSDEELNAME VAN MENSEN MET FUNCTIONERINGSPROBLEMEN

Inleiding. Johan Van der Heyden

Belangrijkste resultaten Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête, België Methodologie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Medische consumptie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Resultaten voor België Toegang tot de gezondheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Inleiding. Bespreking pagina 1

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Resultaten voor Brussels Gewest Toegang tot Gezonheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Sociale gezondheid. Stefaan Demarest

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Inleiding. Bespreking pagina 1

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

De gezondheidstoestand

Transcriptie:

Afdeling Epidemiologie FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Juliette Wystmansstraat 14 Leuvenseweg 40 1050 Brussel 1000 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail : his@iph.fgov.be http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm http://statbel.fgov.be Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde) Kristina Bayingana Stefaan Demarest Lydia Gisle Edith Hesse Pieter-Jan Miermans Jean Tafforeau Johan Van der Heyden Logistieke steun : Monique Schoonenburg Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: IPH/EPI REPORTS N 2006 035 Depotnummer : D/2006/2505/4

De opdrachtgevers van de Gezondheidsenquête 2004 B. Cerexhe Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie, Tewerkstelling, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Landbouwbeleid Brussels Hoofdstedelijk Gewest R. Demotte Minister van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Federale regering C. Fonck Ministre de la Santé, de l'enfance et de l'aide à la Jeunesse Franse Gemeenschap B. Gentges Vize-Ministerpräsident, Minister für Ausbildung und Beschäftigung, Soziales und Tourismus Duitstalige Gemeenschap G. Vanhengel Minister van de Brussels Gewestse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Informatica Brussels Hoofdstedelijk Gewest I. Vervotte Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vlaamse Gemeenschap C. Vienne Ministre de la Santé, de l'action sociale et de l'egalité des chances Waals Gewest

Boek II Gezondheidstoestand Gezondheidsenquête België 2004 IPH/EPI REPORTS nr 2006-035

Algemene Inhoud Boek I Inleiding Methodologish rapport...5 Boek II Gezondheidstoestand Subjectieve Gezondheid...9 Chronische aandoeningen...47 Mentale gezondheid...191 Langdurige lichamelijke beperkingen...364 Tijdelijke beperkingen...495 Boek III Leefstijl Lichaamsbeweging...5 Voedingsstatus...112 Voedingsgewoontes...183 Gebruik van alcohol...260 Tabaksgebruik...386 Gebruik van illegale drugs...499 Gezondheid en seksualiteit...542 AIDS : kennis, attitudes en opsporing...596 Boek IV Preventie Vaccinatie...5 Cardiovasculaire preventie...114 Vroegtijdige opsporing van diabetes...183 Vroegtijdige opsporing van borstkanker...221 Vroegtijdige opsporing van baarmoederhalskanker...297

Boek V Medische Consumptie Contacten met zorgverstrekkers Contacten met de huisarts...5 Ambulante contacten met de specialist...154 Contacten met de dienst spoedgevallen...274 Contacten met de tandarts...331 Contacten met paramedische zorgverstrekkers...465 Opname in het ziekenhuis... 525 Gebruik van geneesmiddelen... 649 Niet-conventionele geneeswijzen... 787 Boek VI Gezondheid en samenleving Toegankelijkheid van de gezondheidszorgen... 5 Socio-economische verschillen in gezondheid... 64 Gezondheid en omgeving... 80 Traumata... 155 Sociale gezondheid... 327 Gebruik sociale en preventieve diensten... 387 Boek VII Ouderen... 5 Boek VIII Internationale vergelijking... 5

Boek II Hoofdstuk 4 (1) Langdurige Lichamelijke Beperkingen Stefaan Demarest Inleiding Gezondheidstoestand Subjectieve gezondheid Leefstijl Chronische aandoeningen Preventie Medische consumptie Mentale gezondheid Beperkingen en participatieproblemen Langdurige lichamelijke beperkingen Tijdelijke beperkingen Gezondheid en samenleving Ouderen Internationale vergelijking Gezondheidsenquête, België 2004

Inhoudstafel SAMENVATTING... 364 DANKWOORD... 366 1. INLEIDING... 367 2. VRAGEN... 369 3. INDICATOREN... 372 4. RESULTATEN... 374 4.1. PREVALENTIE VAN BEPERKINGEN VANWEGE AANDOENINGEN (MB03_1)... 374 4.1.1. België... 374 4.1.2. Gewesten... 375 4.2. PREVALENTIE VAN BEDLEGERIGHEID VANWEGE AANDOENINGEN (MB04_1)... 377 4.2.1. België... 377 4.2.2. Gewesten... 378 4.3. IMPACT VAN BEPERKINGEN OP HET LICHAMELIJK FUNCTIONEREN (MB_1)... 378 4.3.1. België... 379 4.3.2. Gewesten... 380 4.4. PREVALENTIE VAN OFFICIEEL ERKENDE HANDICAPS (MB05_1)... 382 4.4.1. België... 382 4.4.2. Gewesten... 383 4.5. SF-36-SCORE VOOR LICHAMELIJK FUNCTIONEREN (IL_1)... 386 4.5.1. België... 386 4.5.2. Gewesten... 388 4.6. HANDICAP IN MOBILITEIT (IL_2)... 390 4.6.1. België... 390 4.6.2. Gewesten... 391 4.7. BEPERKINGEN (IL_3)... 394 4.7.1. België... 394 4.7.2. Gewesten... 395 4.8. HULP BIJ HET FUNCTIONELE BEPERKINGEN (IL_9)... 398 4.8.1. België... 398 4.8.2. Gewesten... 399 4.9. BEPERKINGEN BIJ IADL-ACTIVITEITEN (IL_14)... 400 4.9.1. België... 400 4.9.2. Gewesten... 401 4.10. HULP BIJ BEPERKINGEN BIJ IADL-ACTIVITEITEN (IL_10)... 403 4.10.1. België... 403 4.10.2. Gewesten... 403 5. BESPREKING... 404 6. BIBLIOGRAFIE... 405 BASIS TABELLEN... 406 GESTANDAARDISEERDE TABELLEN... 462

Samenvatting In dit onderdeel gaat de aandacht uit naar de functionele beperkingen binnen de bevolking. De nadruk komt hierbij niet zozeer te liggen op de prevalentie van beperkingen an sich, veeleer wordt de klemtoon gelegd op beperkingen bij het uitvoeren van normale activiteiten.het inschatten van deze beperkingen gebeurd aan de hand van een aantal instrumenten die soms wat overlappend zijn maar die, gezien zij vanuit een internationale context worden aanbevolen in het kader van een gezondheidsenquête, onveranderd dienen te worden overgenomen. Centraal in een eerste onderdeel staat: welke gevolgen ondervinden mensen die een aandoening hebben ervan in het dagelijks leven? In welke mate zijn mensen erdoor beperkt in het uitvoeren van hun dagelijkse bezigheden? In welke mate dwingen deze aandoeningen mensen ertoe het bed te houden? Van de totale bevolking geeft 9 aan voortdurend vanwege een aandoening beperkt te zijn in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. 7 meldt af en toe vanwege een aandoening beperkt te zijn terwijl 7 aangeeft, ondanks de aanwezigheid van aandoeningen, niet of zelden beperkt te zijn. In de oudste leeftijdsgroep (van 75 jaar of ouder) is meer dan de helft (56) van die personen met aandoeningen erdoor ernstig beperkt. De gevolgen van aandoeningen kunnen zo ernstig zijn dat personen genoodzaakt zijn af en toe of voortdurend het bed te houden: de resultaten van de enquête tonen aan dat 0,4 van de bevolking genoodzaakt is voortdurend het bed te houden, 3,2 dient af en toe het bed te houden. In de oudste leeftijdsgroep (van 75 jaar of ouder) is één op vijf personen met aandoeningen genoodzaakt althans af en toe het bed te houden. Voorgaande informatie rond beperkingen en de bedlegerigheid kan ook samengebald worden tot één indicator: 23 van de totale bevolking heeft aan te lijden aan één of meerdere aandoeningen. Indien deze groep gelijk gesteld word aan 100, dan mag gesteld worden dat 15 ervan ernstig beperkt is (11 van de mannen, 20 van de vrouwen met aandoeningen), 28 beantwoordt aan de criteria van matige beperkingen (zowel bij mannen als bij vrouwen), 27 milde beperkingen heeft (28 van de mannen, 27 van de vrouwen met aandoeningen) en 29 tenslotte aandoeningen meldt, maar er niet door beperkt is (33 van de mannen, 25 van de vrouwen met aandoeningen). 6.4 van de bevolking stelt een officieel erkende handicap of invaliditeit te hebben. Bij mannen gaat het om 7.4, bij vrouwen om 5.5, een verschil dat, na correctie voor leeftijd, statistisch significant is. Globaal genomen stijgt het percentage personen met een handicap met de leeftijd. Een ziekte wordt door 37 van die personen met een handicap als belangrijkste oorzaak van de handicap aangeduid. Andere belangrijke oorzaken zijn: een aangeboren aandoening (22), een arbeidsongeval (16) en een beroepsziekte (10). Waar in het eerste onderdeel de gevolgen van chronische aandoeningen eerder globaal beschreven worden in termen van beperkingen en bedlegerigheid, worden in de volgende onderdelen gepoogd deze beperkingen meer in detail te beschrijven. Dit gebeurt aan de hand van het toepassen van verschillende instrumenten. Een eerste instrument wordt gevormd door de S(hort) F(orm)-36 (onderdeel functionele beperkingen). Binnen de Gezondheidsenquête wordt dit instrument als screeningsinstrument gebruikt: het laat toe in aanvang een opsplitsing te maken tussen mensen met en zonder beperkingen. Mensen zonder beperkingen dienen de (uitgebreide) bevraging rond beperkingen niet meer door te lopen. - 364 -

Toepassing van de SF-36 vragen die peilen naar functionele beperkingen toont aan dat de gemiddelde score (op een maximum van 100) in de bevolking van 15 jaar en ouder 88 is. Dit impliceert dat gemiddeld de bevolking een beetje beperkt is in de uitvoering van bijna 3 functies (op een totaal van 10) ofwel beperkt is in 2 functies waarbij men voor één ervan ernstig beperkt is. In een derde onderdeel worden beperkingen vooral vertaald in termen van beperkingen in mobiliteit. De resultaten van de bevraging geven aan dat een kleine 5 van de bevolking in enige mate gehandicapt is in mobiliteit. Twee procent van de bevolking is genoodzaakt steeds in een zetel te zitten of permanent het bed te houden. Wanneer verder ingezoomd wordt op mogelijke beperkingen in het uitvoeren de normale activiteiten, dan tonen de resultaten aan dat 13 van de bevolking het moeilijk heeft een set van normale functies uit te voeren. Bij 7 van de bevolking is de situatie zo dat zij (minstens één van) deze functies enkel kunnen uitvoeren met de hulp van anderen. Een nieuwe aandachtspunt in de Gezondheidsenquête is deze waarbij nagegaan wordt of en in welke mate mensen kunnen rekenen op formele en/of informele steun bij deze functies. Verontrustend is het vast te stellen dat 31 van de personen met een ernstige beperking uitsluitend kan rekenen op informele hulp (hulp van familie, kennissen of vrienden), 40 kan enkel rekenen op formele hulp (hulp van professionele hulpverleners), terwijl 15 zowel op informele als op formele hulp te kunnen rekenen. Wordt er nog een stapje verder gegaan en nagegaan in welke mate mensen basisactiviteiten noodzakelijk om te overleven (instrumentele activiteiten) kunnen uitvoeren dan blijkt dat 5 van de bevolking het daarmee moeilijk heeft. Let wel; het gaat hier enkel om mensen die niet in een instelling zijn opgenomen. 63 van die personen met beperkingen bij het uitvoeren van instrumentele dagdagelijkse activiteiten kunnen rekenen op zowel informele hulp als formele hulp (63). In de regel zijn de beperkingen in het lichamelijk functioneren meer uitgesproken bij vrouwen in vergelijking met mannen: De SF36-score bij vrouwen (86) is gemiddeld lager dan bij mannen(91), vrouwen (6,5) hebben vaker een handicap in mobiliteit in vergelijking met mannen (3,2), vrouwen hebben een hogere prevalentie van beperkingen (22) in vergelijking met mannen (16) Na correctie voor leeftijd blijven de verschillen tussen vrouwen en mannen veelal significant. Een tweede vaststelling is dat er een sterk verband is tussen de leeftijd en de prevalentie van beperkingen in het functioneren. Waarin de jongere leeftijdsgroepen is slechts in (zeer) beperkte mate sprake is van beperkingen, groeit de prevalentie peilsnel vanaf de leeftijd van 55 jaar. Deze patroon kan teruggevonden worden voor zowat alle indicatoren die in dit onderdeel aan bod kwamen. Een derde vaststelling is dat in regel een lage opleiding samenhangt met een hogere prevalentie van beperkingen in het functioneren. De mogelijke differentiële leeftijdsrespectievelijk geslachtssamenstelling binnen elk opleidingsniveau kan de verschillen in prevalentie tussen de onderscheiden opleidingsniveaus niet of slechts ten dele verklaren. In regel zijn de verschillen tussen de Gewesten eerder beperkt te noemen. Van coherente verschillen tussen de Gewesten is weinig sprake. In alle Gewesten is het belang van formele hulp voor personen met ernstige beperkingen in het uitvoeren van normale activiteiten het meest uitgesproken. - 365 -

Dankwoord Wij willen graag de volgende persoon bedanken voor het nalezen van dit onderdeel en zijn nuttige opmerkingen. o Dr. H. Van Oyen Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie - 366 -

1. Inleiding De volgende twintig jaar zal worden gekenmerkt door een gestadige groei van het aandeel ouderen in de bevolking. Deze groei zal het sterkst zijn bij de hoogbejaarde populatie (personen van minstens 80 jaar oud). Achttien van de twintig landen met het hoogste percentage ouderen liggen in Europa. In deze landen is tussen 13,2 en 17,9 van de bevolking ouder dan 65 jaar. Als gevolg van snelle veranderingen in de geneeskunde stijgt het aantal ouderen sterk gezien de levensverwachting op 65- jarige leeftijd een gestadige toenamen kent in de landen van de Europese Unie. Een groeiende levensverwachting betekent evenwel niet dat de oudere populatie perfect gezond is. Integendeel; de toename van de levensverwachting gaat gepaard met een groeiend aantal personen met (functionele) beperkingen. Inzicht krijgen in de aard en de mate van deze beperkingen is dan ook van uitzonderlijk belang, gezien de prevalentie van functionele beperkingen toeneemt met de leeftijd. Adequaat fysiek functioneren speelt een zeer belangrijke rol in het behoud van de zelfredzaamheid bij de ouderen. Afnemende fysieke mogelijkheden en chronische aandoeningen dragen bij tot de behoefte aan hulp bij het uitvoeren van basisactiviteiten en tot een groeiende nood aan institutionalisering. In 1980 werd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) een classificatiesysteem uitgewerkt waarin stoornissen, beperkingen en handicaps omschreven werden. Stoornissen hebben betrekking op een disfunctioneren op het organisch niveau, beperkingen verwijzen naar de gevolgen van de stoornissen voor het individueel normaal geacht functioneren terwijl handicaps verwijzen naar die nadelen die een individu ervaart als gevolg van de stoornissen of beperkingen. Dit ICIDH-classificatiesysteem werd verschillende malen gereviseerd. Deze revisies mondden in 2001 uit in een nieuwe classificatie: de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICF of International Classification of Functioning, Disability and Health ). Deze nieuwe classificatie laat een meer dynamische en minder statistische of lineaire inschatting toe van de interactie tussen het functioneren en het hebben van beperkingen enerzijds en individuele contextuele factoren (omgevingsfactoren en persoonlijke factoren) anderzijds. Centraal in de nieuwe benadering staat het functioneren. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de functionele en structurele integriteit enerzijds en activiteiten en participatie anderzijds. Een activiteit is de uitvoering van een taak of een actie (action) door een persoon; het is het onderdeel van iemands handelen. Participatie verwijst naar de betrokkenheid in een leefsituatie of deelname aan het maatschappelijke leven. De negatieve zijde van deze begrippen zijn stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. Belangrijk in de ICF is ook de aandacht voor omgevingsfactoren of het geheel van de fysische, sociale omgeving samen met de mentaliteit van omgeving (externe factoren). In de gezondheidsenquête 2004 worden in regel instrumenten gebruikt die beperkingen in (een) activiteit(en) nagaan. Enkele vragen peilen ook naar participatie. In dit onderdeel wordt gepoogd een inzicht te verwerven in een problematiek met belangrijke beleidsconsequenties. Beperkingen zijn vaak een gevolg van een langdurige aandoening waarvan de prevalentie toeneemt met de leeftijd. Deze beperkingen dragen vooral bij tot de impact die langdurige aandoeningen hebben op de persoon en de maatschappij(3). Daarnaast leidt het ouder worden als proces ook tot een vermindering van de lichamelijke mogelijkheden. Een combinatie van strategieën om zowel langdurige aandoeningen te vermijden als de omgevingsfactoren van het ouder worden te optimaliseren zullen dus cruciaal zijn om het voorkomen van beperkingen onder controle te houden. Dit is in de eerste plaats nodig gezien de bevolkingsvooruitzichten, met een belangrijke verschuiving naar een oudere populatie in de nabije toekomst(1). - 367 -

Daarnaast blijft de vraag momenteel nog open hoe de evolutie van de gezondheid en meer specifiek van beperkingen van de toekomstige populatie en oudere populatie zal zijn. Empirische gegevens zijn momenteel onvoldoende maar toch zijn er recente aanwijzingen dat de prevalentie van beperkingen niet toeneemt, maar zelfs licht afneemt (2). De toenemende veroudering van de populatie en de veranderingen die dit met zich mee zal brengen in termen van beperkingen induceert een groeiende vraag naar hulpverlening, naar het helpen van personen bij het vervullen van hun dagelijkse (instrumentele) activiteiten. In onze Westerse samenleving organiseren de diverse overheden dan ook een breed scala van diensten om hetzij direct, hetzij indirect mensen met beperkingen te ondersteunen. Van een oorspronkelijk medische benadering van beperkingen, waarbij de nadruk eerder ligt op de behandeling van symptomen, is het beleid thans gericht op een blijvende integratie van personen met beperkingen in de samenleving. Een mix van zelfredzaamheid met formele en informele ondersteuning wordt hierbij als de beste garantie beschouwd voor een maximale participatie van mensen met beperkingen in het samenlevingsgebeuren. Aandacht voor zowel de formele zorgverlening als voor de informele zorgverlening (mantelzorg) is dan ook op zijn plaats in een gezondheidsenquête. - 368 -

2. Vragen De vragen over de langdurende beperkingen maken deel uit van de mondelinge vragenlijst. In een eerste onderdeel worden de gevolgen van langdurige ziekten, aandoeningen of handicap op het lichamelijk functioneren globaal omschreven. Aan respondenten wordt gevraagd of ze een of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps hebben (vraag MB01 besproken over het onderdeel chronische aandoeningen) en wat hiervan de gevolgen zijn in termen van belemmeringen in dagelijkse bezigheden en/of bedlegerigheid MB.03. Bent u vanwege deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? MB.04. Bent u als gevolg van deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) bedlegerig? MB.05. Hebt u een invaliditeit of handicap die erkend is en/of waarvoor u een aanvraag hebt gericht aan een officiële instantie? MB.06. Welke officiële instantie heeft uw invaliditeit of handicap erkend en/of bij welke instantie hebt u zich hiervoor ingeschreven? (niet besproken in dit rapport) MB.07. Wat is de belangrijkste oorzaak van deze invaliditeit of handicap? Het eerste onderdeel heeft betrekking op alle leeftijdsgroepen, de verdere onderdelen van deze module worden enkel gesteld aan respondenten die minstens vijftien jaar oud zijn. Een tweede onderdeel van de vragenset wordt gevormd door de S(hort) F(orm) 36, meer bepaald het onderdeel lichamelijk functioneren die bestaat uit 10 items die peilen naar matige of ernstige functiebeperkingen. Dit onderdeel dient binnen de Gezondheidsenquête als screeningsvraag. Respondenten die aangeven op geen enkele van de items beperkt te zijn, hoeven het merendeel van de overige vragen van de module niet meer door te nemen. IL.01. De volgende vragen hebben betrekking op bezigheden die u misschien doet op een doorsnee dag. Wordt u op dit moment bij deze bezigheden beperkt door uw gezondheid? Zo ja, in welke mate? 01. Forse inspanning, zoals hardlopen, tillen van zware voorwerpen, een veeleisende sport beoefenen 02. Matige inspanning zoals een tafel verplaatsen, stofzuigen, zwemmen of fietsen. 03. Boodschappen optillen of dragen 04.Een paar verdiepingen opgaan 05. Eén verdieping opgaan 06. Vooroverbuigen, knielen of hurken 07. Meer dan één kilometer wandelen 08. Een paar honderd meter wandelen 09. Een blokje om wandelen 10. Een bad of douche nemen of u aankleden De volgende vragen worden enkel gesteld indien de respondent aangeeft voor minstens één van de voorvermelde items te hebben geantwoord met ja, ernstig beperkt of ja, een beetje beperkt, of indien de respondent 60 jaar of ouder is. Personen jonger dan 60 jaar en volgens de screeningsvraag niet beperkt worden voor alle overige vragen van de module telkenmale als niet beperkt beschouwd. - 369 -

Een derde onderdeel van de bevraging bestaat uit drie vragen over handicap in mobiliteit: IL.45. IL.46. IL.47. Ligt u de hele dag in bed, ook al is er iemand die u kan helpen opstaan? Zit u de hele dag in de zetel (geen rolstoel), ook al is er iemand die u kan ondersteunen terwijl u stapt? Bent u in uw verplaatsingen beperkt tot uw huis, flat of tuin? Een vierde onderdeel van de bevraging bestaat uit vragen rond mogelijke beperkingen bij het uitvoeren van een aantal activiteiten en beperkingen in een aantal functies Voor het bepalen van de prevalentie van mogelijke beperkingen wordt gebruik gemaakt van de W.G.O.- vraagstelling(7). Deze bestaat uit vragen rond zeven IADL-functies (Activiteiten van het Dagelijks Leven: transfer in - en uit bed of in- en uit de zetel, aan- en uitkleden, wassen van handen en gezicht, zelfstandig eten, kunnen naar het toilet gaan en urinaire continentie) met daarnaast nog vier andere functies: mobiliteit, het gehoor, het zicht en het kauwen (informatie rond de kauwfunctie wordt niet gebruikt voor het berekenen van de indicator). Voor de ADL-functies wordt gevraagd of de respondent de functie kan uitvoeren zonder moeite, met moeite of enkel maar met hulp van een derde. De gehoorfunctie wordt nagegaan op basis van het kunnen volgen van een televisieprogramma met een geluidsvolume al dan niet aanvaardbaar voor anderen. Het herkennen van een vriend op een afstand van 4 meter of 1 meter tenslotte wordt gebruikt voor de evaluatie van het zicht. IL.02. IL.03. IL.05. IL.07. IL.09. IL.11. IL.13. IL.15.01. IL.15.02. IL.48. IL.49. IL.50. IL.51. IL.52. Hoe ver kunt u alleen stappen zonder stoppen en zonder dat u daarvan veel last ondervindt? Kunt u zonder hulp zelf in en uit uw bed komen? Kunt u zonder hulp in een zetel gaan zitten en eruit rechtkomen? Kunt u zich zonder enige hulp aan en uitkleden? Kunt u zonder hulp uw handen en uw gezicht wassen? Kunt u zonder hulp eten en zelf uw eten in stukjes snijden? Kunt u op eigen krachten naar het toilet gaan? Hebt u soms problemen om uw water op te houden? Hoe vaak hebt u problemen om uw water op te houden? Hoort u genoeg om een televisieprogramma te kunnen volgen met de volumeknop zover opengedraaid dat het geluid aanvaardbaar is voor anderen? Kunt u dan een televisieprogramma volgen als de volumeknop hoger staat? Ziet u voldoende om op een afstand van 4 meter (aan de overzijde van de straat) een vriend te herkennen? Ziet u voldoende om op een afstand van 1 meter (armlengte) een vriend te herkennen? Kunt u hard voedsel, zoals b.v. een appel, bijten en kauwen? Een vijfde onderdeel van de bevraging heeft betrekking op mogelijke beperkingen bij het uitvoeren van instrumentele activiteiten van het dagelijks leven (IADL-functies). De vragen rond IADL worden echter niet gesteld aan personen die in een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis zijn opgenomen.het oorspronkelijke instrument omvat 7 instrumentele activiteiten (gebruik van de telefoon, winkelen, maaltijden bereiden, lichte huishoudelijke activiteiten, af en toe zwaar huishoudelijk werk doen, de was doen en het financieel beheer), maar slechts 4 activiteiten werden in de vragenlijst opgenomen (maaltijden bereiden, winkelen, lichte huishoudelijke activiteiten verrichten en de was doen). De belangrijkste reden hiervoor was dat het onderdeel beperkingen reeds zeer uitgebreid was. De volledige overname van het oorspronkelijk instrument zou de vragenlijst teveel verzwaren. - 370 -

IL.XX Denk aan de dagdagelijkse activiteiten die u thuis verricht, zoals maaltijden bereiden, inkopen doen, lichte huishoudelijke activiteiten verrichten en de was doen. Gelieve hierbij tijdelijke problemen buiten beschouwing te laten. IL.16. IL.X1. IL.X2. IL.X3. IL.X4. IL.X5. IL.X6. IL.X7. Kunt u deze activiteiten zonder enig probleem verrichten? Verricht u (de IADL activiteit) volledig zelf? Verricht u (de IADL activiteit) zonder enig probleem? Hebt u hulp nodig bij het verrichten van (de IADL activiteit)? Zou u (de IADL activiteit) volledig zelf en zonder problemen kunnen bereiden als dat zou moeten of als u dat zou willen? Zou u (de IADL activiteit) kunnen verrichten met hulp? Wie helpt u gewoonlijk bij het verrichten van (de IADL activiteit)? Volstaat de hulp die u krijgt bij het verrichten van (de IADL activiteit)? Een zesde en laatste onderdeel tenslotte heeft betrekking op de hulp en ondersteuning waarop mensen met beperkingen kunnen rekenen. Het gaat hierbij zowel om informele hulpverlening (hulp gegeven door andere leden van het huishouden, familie of vrienden) als om formele hulpverlening (hulp gegeven door gezondheidsprofessionals). Voor elk van de ADL-activiteiten en de IADL-activiteiten werd aan de respondent met ernstige zelfgerapporteerde beperkingen de volgende bijkomende vraag gesteld: IL.XX. Wie helpt u gewoonlijk bij (het uitvoeren van de activiteit)? - 371 -

3. Indicatoren MB03_1 Deze indicator geeft weer in welke mate langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps als gevolg hebben dat betrokkenen beperkt zijn in het uitvoeren van hun dagelijkse bezigheden. MB04_1 Deze indicator geeft weer in welke mate langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps als gevolg hebben dat betrokkenen genoodzaakt zijn het bed te houden. MB_1 Deze indicator is gebaseerd op de vraag of mensen vanwege deze aandoeningen beperkt zijn in het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten of erdoor zelfs bedlegerig zijn en geeft aan in welke mate langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps een impact hebben op het lichamelijk functioneren. Het is als dusdanig een combinatie van beide vorige indicatoren (MB03_1 en MB04_1). Op basis van deze indicator kunnen in de bevolking vijf groepen onderscheiden worden: Personen met ernstige beperkingen kunnen omschreven worden als zij die hetzij voortdurend, hetzij af en toe bedlegerig zijn én af en toe belemmerd in het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten. Personen met matige beperkingen worden gedefinieerd als personen die niet of slechts zelden bedlegerig zijn maar die voortdurend belemmerd zijn in het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten of als personen die af en toe bedlegerig zijn, maar niet of slechts zelden belemmerd zijn in hun dagelijkse activiteiten. Personen met milde beperkingen zijn af en toe belemmerd bij het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten, maar niet of slechts zelden bedlegerig. Een vierde groep wordt gevormd door personen die wel last hebben van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, maar niet of zelden belemmerd zijn in hun dagelijkse activiteiten en niet of zelden bedlegerig zijn. Een laatste groep tenslotte betreft personen die geen last hebben van langdurige aandoeningen en er dus ook geen gevolgen van ondervinden in het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten. MB05_1 Deze indicator geeft aan wat het percentage is van de bevolking met een officieel erkende handicap. Hierbij wordt abstractie gemaakt van de instantie die deze handicap erkend heeft. MB07_1 Deze indicator geeft aan wat de voornaamste oorzaak is van de handicap waarvan de prevalentie is aangeven door indicator MB05_1. De vermelde percentages hebben dus enkel betrekking op personen die aangeven een officieel erkende handicap te hebben. IL_1 Deze indicator is gebaseerd op de vragen van de SF36. Voor elke respondent wordt een score berekend (verder genoemd doe SF36-score) voor het lichamelijk functioneren. De SF36-score varieert van 0 tot 100. Bij een score van 100 is er geen enkele functiebeperking. Voor elke matige beperking wordt de score verminderd met 5, voor een ernstige beperking wordt de score verminderd met 10. Een persoon met een score van 90 kan ofwel een ernstige beperking hebben in één functie of een matige beperking in 2 functies. In de tabel wordt naast het gemiddelde ook de waardes van een aantal percentielen weergegeven (5 percentiel, 25 percentiel, 50 percentiel ). Deze moeten als volgt geïnterpreteerd worden: stel dat alle - 372 -

personen geordend worden volgens de waarde van de SF-36 score (d.i. van lage score naar hoge score of van zéér ernstig beperkt tot helemaal niet beperkt). De 50 percentiel waarde is dan de SF-36 score van die persoon die zich net in het midden van de rangorde bevindt. IL_2 IL_3 IL_4/5 IL_8 IL_14 IL_9 IL_10 Deze indicator heeft betrekking op de mogelijke handicap in mobiliteit en geeft weer of een persoon beperkt is in zijn verplaatsing tot huis of tuin (voor geïnstitutionaliseerde personen beperkt tot de kamer), of de persoon genoodzaakt is de ganse dag in de zetel te zitten of de persoon bedlegerig is. Aan het begrip handicap wordt zodoende naast de pure lichamelijke beperking ook een sociale dimensie en een leefsituatie-dimensie gegeven. Binnen de ICF wordt dit omschreven als participatie(1). Aan de hand van deze indicator is het mogelijk de bevolking te beschrijven in termen van de ernst van de mogelijke beperkingen (WGO-indicator). Respondenten worden beschouwd als matig beperkt vanaf het ogenblik dat ze één van de opgesomde ADL-functies slechts met moeite kunnen uitvoeren of indien ze pas televisie kunnen volgen met een te hoog geluidsvolume, of indien ze een persoon niet erkennen op 4 meter afstand of indien ze een maximale loopafstand hebben van 200 meters. Personen worden als ernstig beperkt beschouwd vanaf het ogenblik dat ze één van de ADL-functies enkel met hulp van een derde kunnen verrichten, of indien ze een televisieprogramma niet kunnen volgen zelfs met een te hoog geluidsvolume, of indien ze een persoon niet kunnen herkennen op een afstand van 1 meter, of indien de loopafstand slechts enkele passen is. Deze indicator herneemt deels de informatie voorgesteld aan de hand van indicator IL_3 en geeft het gemiddeld aantal (matige en ernstige) functionele beperkingen waarme de bevolking te maken heeft. Ook deze indicator herneemt deels informatie voorgesteld aan de hand van indicator IL_3 en stelt de gemiddelde waarde en percentielen van de WGO-indicator. Aan de hand van deze indicator wordt beschreven in welke mate de bevolking geconfronteerd wordt met beperkingen in het uitvoeren van instrumentele activiteiten. Personen worden als matig beperkt beschouwd vanaf het ogenblik dat ze (minstens) één van de opgesomde IADLfuncties slechts met moeite kunnen uitvoeren. Ze worden als ernstig beperkt beschouwd vanaf het ogenblijk dat ze (minstens) één van deze functies enkel met de hulp van een derde kunnen verrichten. Aan de hand van deze indicator wordt beschreven in welke mate personen met ernstige beperkingen in het uitvoeren van ADL-activiteiten al dan niet op informele of formele hulp kunnen rekenen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen personen die helemaal op geen hulp kunnen rekenen, personen die enkel van informele hulp kunnen genieten, personen die enkel op formele hulp kunnen rekenen en personen die zowel of informele als op formele hulp kunnen rekenen in het uitvoeren van ADL-activiteiten. Deze indicator zal hetgeen is voorgesteld aan de hand van indicator IL_9, hernemen voor wat betreft de hulp waarop mensen die ernstige beperkingen hebben in het uitvoeren van IADLactiviteiten kunnen rekenen. Het specifieke algoritme gebruikt bij het in kaart brengen van de prevalentie van beperking in het uitvoeren van IADL-functies, maakt echter dat enkel een onderscheid gemaakt kan worden tussen personen (met beperkingen) die kunnen rekenen of uitsluitend informele of formele hulp en zij die kunnen rekenen op beide. - 373 -

4. Resultaten 4.1. Prevalentie van beperkingen vanwege aandoeningen (MB03_1) 4.1.1. België Analyse volgens geslacht en leeftijd Van de totale bevolking geeft 9 aan voortdurend vanwege een aandoening beperkt te zijn in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. 7 meldt af en toe vanwege een aandoening beperkt te zijn terwijl 7 aangeeft, ondanks de aanwezigheid van aandoeningen, niet of zelden beperkt te zijn. Deze percentages zijn niet of nauwelijks verschillend bij mannen of vrouwen. Bij de analyse van de evolutie volgens leeftijdsgroep mag niet uit het oog verloren worden dat, specifiek voor de oudere leeftijdsgroepen, het aandeel van personen dat lijdt aan een aandoening sterk stijgt. De gevolgen ervan in termen van beperkingen laat zich als volgt omschrijven: een eerste vaststelling is dat het percentage personen die voortdurend beperkt is, sterk stijgt: waar in de jongste leeftijdsgroep 20 van diegenen met aandoeningen aangeeft voortdurend beperkt te zijn, stijgt dit aandeel tot 56 in de oudste leeftijdsgroep (75 jaar en ouder). Een tweede vaststelling is dat de groep mensen dat aangeeft af en toe beperkt te zijn vrij stabiel blijft (rond de 32), met uitzondering echter voor de oudste leeftijdsgroep (waar 27 stelt af en toe beperkt te zijn). Een derde vaststelling is dat ook de groep personen dat ondanks een aandoening niet beperkt is in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden, licht daalt met de leeftijd. Conclusie: naarmate de leeftijd stijgt, groeit de groep mensen met beperkingen. Deze groei is uitsluitend bij diegenen die aangeven voortdurend beperkt te zijn. Figuur 1 Percentage van de bevolking met beperkingen in dagelijkse bezigheden als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Analyse volgens opleidingsniveau Er is reeds gekend (zie indicator MB_1 in het onderdeel chronische aandoeningen) dat de proportie mensen met een aandoening significant hoger is bij diegenen met geen diploma of een diploma lager onderwijs. Indien wordt nagegaan wat de implicaties zijn van deze aandoeningen voor de uitvoering van - 374 -

dagelijkse activiteiten, blijkt dat bij in deze groep 53 van diegenen met een aandoening aangeeft voortdurend beperkt te zijn, 27 is af en toe beperkt terwijl 20 stelt niet of zelden beperkt te zijn vanwege de aandoening. Bekijken we de groep met een diploma hoger onderwijs, dan krijgen we een heel ander plaatje: slechts 24 van diegenen met beperkingen stelt voortdurend beperkt te zijn, 37 is af en toe beperkt, 39 geeft aan niet zelden beperkt te zijn. Analyse volgens urbanisatiegraad De gevolgen van aandoeningen in termen van beperkingen variëren niet substantieel volgens het urbanisatieniveau. Evolutie doorheen de tijd De gevolgen van aandoeningen in termen van beperkingen variëren niet substantieel in de tijd. 4.1.2. Gewesten De proportie personen dat voortdurend beperkt is in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden is het hoogst in het Waals Gewest (13), gevolgd door het Brussels Gewest (10) en het Vlaams Gewest (7). Na correctie voor leeftijd en geslacht is de proportie personen dat beperkt is significant lager in het Vlaams Gewest in vergelijking met zowel het Brussels als het Waals Gewest. Figuur 2 Percentage van de bevolking met beperkingen in dagelijkse bezigheden als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Vlaams Gewest De proportie personen dat hetzij voortdurend, hetzij af en toe beperkt is in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten stijft sterk in de oudere leeftijdsgroepen. - 375 -

Figuur 3 Percentage van de bevolking met beperkingen in dagelijkse bezigheden als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 - Vlaams Gewest Brussels Gewest Zoals ook voor de overige gewesten het geval is, stijgt het percentage personen dat voortdurend beperkt is als gevolg van aandoeningen, sterk met de leeftijd. Eén derde van de personen (33) van 75 jaar en ouder geeft aan voortdurend beperkt te zijn in het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten. Beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten vertonen een samenhang met het opleidingsniveau: hoe hoger het onderwijsniveau, het lager het percentage personen met beperkingen. Ook na correctie voor leeftijd en geslacht is de proportie personen met beperkingen significant lager bij de hoogst opgeleiden. Figuur 4 Percentage van de bevolking met beperkingen in dagelijkse bezigheden als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Brussels Gewest - 376 -

Waals Gewest Het percentage personen dat hetzij voortdurend, hetzij af en toe beperkt is, is in vergelijking met de overige gewesten, het hoogst in het Waals Gewest. Ook in het Waals Gewest stijgt het percentage personen met beperkingen sterk met de leeftijd: 36 van de personen van 75 jaar en ouder geeft aan voortdurend beperkt te zijn voor het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten. Na correctie voor leeftijd en geslacht is het percentage personen met beperkingen significant lager bij de hoogst opgeleiden. Figuur 5 Percentage van de bevolking met beperkingen in dagelijkse bezigheden als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Waals Gewest 4.2. Prevalentie van bedlegerigheid vanwege aandoeningen (MB04_1) 4.2.1. België Analyse volgens geslacht en leeftijd 3,6 van de bevolking geeft aan dat hun aandoeningen er de aanleiding van zijn dat ze genoodzaakt zijn het bed te houden: 0,4 is genoodzaakt voortdurend het bed te houden, bij 3,2 gebeurt dit af en toe. Wordt de aandacht beperkt tot diegenen die aangeven te lijden aan een aandoening, dan mag besloten worden dat bij 15,6 onder hen deze aandoening er minstens af en toe noodzaakt tot het bed te houden. Bij de analyse van de evolutie volgens leeftijdsgroep mag niet uit het oog verloren worden dat, specifiek voor de oudere leeftijdsgroepen, het aandeel van personen dat lijdt aan een aandoening sterk stijgt. Over de verschillende leeftijdsgroepen heen daalt het percentage personen met een aandoening die als gevolg ervan niet of zelden het bed dienen te houden. De belangrijkste wijziging over de verschillende leeftijdsgroepen heen, is dat het percentage personen met een aandoeningen die af en toe het bed dient te houden substantieel stijgt (van 3,1 in de jongste leeftijdsgroep tot 19,3 in de oudste leeftijdsgroep). Dit terwijl het aandeel van personen met een aandoening dat aangeeft voortdurend bedlegerig te zijn slechts in beperkte mate toeneemt over de leeftijdsgroepen heen (1,3 in de jongste leeftijdsgroep tot 3,9 in de oudste leeftijdsgroep). - 377 -

Analyse volgens opleidingsniveau Bij diegenen met geen diploma of slechts een diploma lager onderwijs is de proportie personen dat aangeeft hetzij voortdurend (1,1), hetzij af en toe bedlegerig (6,4) te zijn als gevolg van aandoeningen het grootst. Analyse volgens urbanisatiegraad De gevolgen van aandoeningen in termen van bedlegerigheid variëren niet substantieel volgens het urbanisatieniveau. Evolutie doorheen de tijd De gevolgen van aandoeningen in termen van bedlegerigheid variëren niet substantieel in de tijd. 4.2.2. Gewesten De proportie personen dat hetzij voortdurend, hetzij af en toe bedlegerig is tengevolge van aandoeningen is het hoogst in het Brussels Gewest (0,7 van de bevolking in het Brussels Gewest geeft aan voortdurend bedlegerig te zijn, 4,8 is af en toe bedlegerig). Voor het Vlaams Gewest gaat het respectievelijk om 0,3 en 2,7, voor het Waals Gewest om 0,4 en 3,7. Figuur 6 Percentage van de bevolking dat bedlegerig is als gevolg van langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 4.3. Impact van beperkingen op het lichamelijk functioneren (MB_1) Voor de aanmaak van deze indicator werd informatie gebruikt met betrekking tot de prevalentie van aandoeningen en de gevolgen ervan in termen van beperkingen en bedlegerigheid. Op basis van deze indicator kunnen vijf groepen onderscheiden worden: (1) personen met ernstige beperkingen, (2) personen met matige beperkingen, (3) personen met milde beperkingen, (4) personen die wel lijden aan aandoeningen, maar erdoor niet belemmerd worden en (5) personen zonder aandoeningen. - 378 -

4.3.1. België Analyse volgens geslacht en leeftijd Om de analyse niet onnodig complex te maken, wordt de aandacht beperkt tot die populatie die lijdt aan aandoeningen, dat wil zeggen tot 23 van de totale bevolking. Het totaal van deze groep wordt gelijk gesteld aan 100. Van deze groep mag gesteld worden dat 15 ervan ernstig beperkt is (11 van de mannen, 20 van de vrouwen met aandoeningen), 28 beantwoordt aan de criteria van matige beperkingen (zowel bij mannen als bij vrouwen), 27 milde beperkingen heeft (28 van de mannen, 27 van de vrouwen met aandoeningen) en 29 tenslotte aandoeningen meldt, maar er niet door beperkt is (33 van de mannen, 25 van de vrouwen met aandoeningen). Waar in de jongere leeftijdgroepen de proportie personen met milde beperkingen of met aandoeningen zonder beperkingen dominant is (samen maken ze 78 uit van alle personen met aandoeningen), neemt de proportie personen met ernstige of matige beperkingen toe in de oudere leeftijdsgroepen. In de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder, geeft 23 van de personen met aandoeningen aan ernstig beperkt te zijn terwijl 37 bestempeld kan worden als personen met matige beperkingen. Samengevat: niet enkel groeit de groep van mensen met aandoeningen naarmate de leeftijd stijgt, ook de ernst van de gevolgen van deze aandoeningen in termen van beperkingen neemt toe. Figuur 7 Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Analyse volgens opleidingsniveau De ernst van de gevolgen van aandoeningen vertoont een duidelijke samenhang met het opleidingsniveau: bij personen (met aandoeningen) die niet beschikken over een diploma of slechts over een diploma lager onderwijs, is 20 ernstig beperkt vanwege aandoeningen en 36 matig beperkt. Wordt gekeken naar personen (met aandoeningen) die over een diploma hoger onderwijs beschikken, is slechts 13 ernstig en 17 matig beperkt. Analyse volgens urbanisatiegraad De ernst van gevolgen van aandoeningen in termen van beperkingen varieert niet substantieel volgens het urbanisatieniveau. - 379 -

Evolutie doorheen de tijd De ernst van gevolgen van aandoeningen in termen van beperkingen varieert niet substantieel in die hier beschouwde tijdsperiode (1997 2004). Figuur 8 Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 4.3.2. Gewesten Vlaams Gewest De aandacht gaat hier uitsluitend uit naar de populatie met langdurige aandoeningen (24). Van deze populatie geeft 33 geen beperkingen als gevolg van deze aandoeningen te ondervinden. 15 onder hen geeft aan erdoor ernstig beperkt te zijn, 23 meldt matige beperkingen en 29 milde beperkingen. De hoogste percentages personen met ernstige beperkingen kunnen vooral in de oudere leeftijdsgroepen teruggevonden worden (in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder). Figuur 9 Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Vlaams Gewest - 380 -

Brussels Gewest De aandacht gaat hier uitsluitend uit naar de populatie met langdurige aandoeningen (28). Van deze populatie geeft 28 geen beperkingen als gevolg van deze aandoeningen te ondervinden. 22 onder hen geeft aan erdoor ernstig beperkt te zijn, 25 meldt matige beperkingen en 24 milde beperkingen. Het percentage personen met ernstige beperkingen is in het Brussels Gewest substantieel hoger dan in beide andere gewesten. De hoogste percentages personen met ernstige beperkingen kunnen vooral in de oudere leeftijdsgroepen teruggevonden worden (in de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder). Figuur 10 Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Brussels Gewest Waals Gewest De aandacht gaat hier uitsluitend uit naar de populatie met langdurige aandoeningen (32). Van deze populatie geeft 24 geen beperkingen als gevolg van deze aandoeningen te ondervinden. 15 onder hen geeft aan erdoor ernstig beperkt te zijn, 35 meldt matige beperkingen en 26 milde beperkingen. De hoogste percentages personen met ernstige beperkingen kunnen vooral in de oudere leeftijdsgroepen teruggevonden worden (23 in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder). - 381 -

Figuur 11 Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps, Gezondheidsenquête, België, 2004 Waals Gewest 4.4. Prevalentie van officieel erkende handicaps (MB05_1) 4.4.1. België 6 van de bevolking stelt een officieel erkende handicap of invaliditeit te hebben. Bij mannen gaat het om 7, bij vrouwen om 6, een verschil dat, na correctie voor leeftijd, statistisch significant is. Globaal genomen stijgt het percentage personen met een handicap met de leeftijd. In elke leeftijdsgroep (behalve de leeftijdsgroep 15 tot 24 jaar ) is de prevalentie van een handicap hoger bij mannen dan bij vrouwen. Bovendien is de toename van de prevalentie over de verschillende leeftijdsgroepen meer uitgesproken bij mannen dan bij vrouwen. Een ziekte wordt door 37 van die personen met een handicap als belangrijkste oorzaak van de handicap aangeduid. Andere belangrijke oorzaken zijn: een aangeboren aandoening (22), een arbeidsongeval (16) en een beroepsziekte (10). Naar oorzaak van de handicap kunnen duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen teruggevonden worden: vrouwen geven in hogere mate aan dat een ziekte de oorzaak is van de handicap (51 in vergelijking met 27 bij de mannen), terwijl het belang van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte als oorzaak van de handicap veel minder groot is dan bij mannen (respectievelijk 9 versus 22 voor wat de arbeidsongevallen als oorzaak van de handicap betreft en 6 versus 12 voor wat de beroepsziekten betreft). - 382 -

Figuur 12 Percentage van de bevolking met een officieel erkende handicap, volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2004 Analyse volgens opleidingsniveau Personen met een handicap kunnen relatief minder teruggevonden worden bij de hoogst opgeleiden: 4 onder hen stelt een handicap te hebben, een percentage dat bij laagst opgeleiden significant hoger ligt (bij die personen zonder diploma of slechts een diploma lager onderwijs geeft 13 aan een handicap te hebben). Analyse volgens urbanisatiegraad Hoewel de ruwe gegevens suggereren dat het percentage personen met een handicap hoger is bij personen woonachtig in een stedelijk gebied (7), vergeleken met de inwoners van halfstedelijke (6) of landelijke gebieden (6), blijkt dat na correctie voor leeftijd en geslacht geen significante samenhang kan vastgesteld worden tussen de urbanisatiegraad en de prevalentie van een handicap. Evolutie doorheen de tijd Waar in 1997 8 van de bevolking aan gaf een handicap te hebben, steeg dit percentage tot 9 in 2001. In 2004 daalt dit percentage tot 6. Toepassing van logistische regressie, met correctie voor leeftijd en geslacht, geeft een significante kwadratische trend aan voor wat de prevalentie van handicaps. 4.4.2. Gewesten Het percentage personen dat een handicap meldt, is het hoogst in het Waals Gewest (8) in vergelijking met het Vlaams of Brussels Gewest (telkenmale 6). Na correctie voor leeftijd en geslacht kunnen er echter geen significante verschillen tussen de Gewesten worden vastgesteld. - 383 -

Figuur 13 Percentage van de bevolking met een officieel erkende handicap, Gezondheidsenquête, België, 2004 - Vergelijking tussen de 3 gewesten Vlaams Gewest 6 van de bevolking meldt een officieel erkende handicap. Het percentage personen met een handicap stijgt tot de leeftijdsgroep 55 tot 64 jaar (in deze leeftijdsgroep meldt 10 een handicap), daalt dan tot 6 en stijgt opnieuw tot 18 in de oudste leeftijdsgroep. Het hebben van een handicap hangt samen met het opleidingsniveau: hoe lager het opleidingsniveau, hoe (significant) hoger het percentage personen met een handicap. Een ziekte wordt door 40 van die personen met een handicap als belangrijkste oorzaak van de handicap aangeduid. Andere belangrijke oorzaken zijn: een aangeboren aandoening (27), een arbeidsongeval (15) en een beroepsziekte (6). Naar oorzaak van de handicap kunnen duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen teruggevonden worden: vrouwen geven in hogere mate aan dat een ziekte de oorzaak is van de handicap (54 in vergelijking met 27 bij de mannen), terwijl het belang van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte als oorzaak van de handicap veel minder groot is dan bij mannen (respectievelijk 9 versus 19 voor wat de arbeidsongevallen als oorzaak van de handicap betreft en 1 versus 10 voor wat de beroepsziekten betreft). Figuur 14 Percentage van de bevolking met een officieel erkende handicap, volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2004 Vlaams Gewest - 384 -

Brussels Gewest 6 van de bevolking meldt een officieel erkende handicap. Dit percentage is het hoogst in de leeftijdsgroep 55 tot 64 jaar (15) en daalt daaropvolgend tot 10 in de oudste leeftijdsgroep. Er kan geen samenhang vastgesteld worden tussen het opleidingsniveau en de prevalentie van een handicap. Het percentage personen met een handicap is in het Brussels Gewest aanzienlijk gedaald: waar in 1997 nog 9 aangaf een handicap te hebben, is dit percentage gedaald tot 6 in 2004, een verschil dat, na correctie voor leeftijd en geslacht, significant is. Een ziekte wordt door 45 van die personen met een handicap als belangrijkste oorzaak van de handicap aangeduid. Andere belangrijke oorzaken zijn: een aangeboren aandoening (19), een arbeidsongeval (17) en een beroepsziekte (6). Naar oorzaak van de handicap kunnen duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen teruggevonden worden: vrouwen geven in hogere mate aan dat een ziekte de oorzaak is van de handicap (54 in vergelijking met 34 bij de mannen), terwijl het belang van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte als oorzaak van de handicap veel minder groot is dan bij mannen (respectievelijk 11 versus 23 voor wat de arbeidsongevallen als oorzaak van de handicap betreft en 4 versus 7 voor wat de beroepsziekten betreft). Figuur 15 Percentage van de bevolking met een officieel erkende handicap, volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2004 Brussels Gewest Waals Gewest Met 8 is het percentage personen met een handicap het hoogst in het Waals Gewest. Mannen (9) geven significant meer aan dan vrouwen (6) een handicap te hebben. Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de leeftijd en het hebben van een handicap. In de oudste leeftijdsgroep geeft 16 van de bevolking aan een handicap te hebben. Over de verschillende jaren van enquête heen, daalt het percentage personen met een handicap. Waar in 1997 11 van de bevolking aangaf een handicap te hebben daalt dit percentage tot 8 in 2004, een wijziging die, na correctie voor leeftijd en geslacht, significant is. - 385 -

Een ziekte wordt door 32 van die personen met een handicap als belangrijkste oorzaak van de handicap aangeduid. Andere belangrijke oorzaken zijn: een aangeboren aandoening (16), een arbeidsongeval (18) en een beroepsziekte (16). Naar oorzaak van de handicap kunnen duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen teruggevonden worden: vrouwen geven in hogere mate aan dat een ziekte de oorzaak is van de handicap (43 in vergelijking met 26 bij de mannen), terwijl het belang van een arbeidsongeval veel minder groot is dan bij mannen (respectievelijk 7 versus 25 voor wat de arbeidsongevallen als oorzaak van de handicap betreft). Figuur 16 Percentage van de bevolking met een officieel erkende handicap, volgens geslacht en leeftijd, Gezondheidsenquête, België, 2004 Waals Gewest 4.5. SF-36-score voor lichamelijk functioneren (IL_1) 4.5.1. België De gemiddelde SF36-score in de bevolking 15 jaar en ouder is 88. Dit betekent dat voor de 10 opgesomde functies de bevolking een beetje beperkt is in de uitvoering van bijna 3 functies of van 2 functies waarvan er één ernstig is. Analyse volgens leeftijd en geslacht De gemiddelde score is 91 bij mannen en 86 bij vrouwen, een verschil dat statistisch significant is na correctie voor leeftijd. Dit betekent dat gemiddeld gezien vrouwen één functie meer hebben waarin ze matig beperkt zijn. Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de leeftijd en de SF36- score: waar deze in de jongste leeftijdscategorieën dicht aanleunt bij de waarde 100 (geen beperking), daalt de score drastisch vanaf de leeftijd van 55 jaar om uiteindelijk nog een waarde van 50 te hebben voor de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. Dit betekent dat in de oudste leeftijdsgroep de helft van de bevolking matig beperkt is in het uitvoeren van bijna al de functies of ernstig beperkt is in bijna de helft van de 10 functies opgenomen in de SF36-schaal. - 386 -

Figuur 17 Gemiddelde van de SF36-score voor het lichamelijk functioneren bij personen van 15 jaar en ouder - Resultaten volgens leeftijd en geslacht Gezondheidsenquête, België, 2004 Analyse volgens opleidingsniveau Er kan een duidelijke samenhang vastgesteld worden tussen de SF36-score en het opleidingsniveau: naarmate het opleidingsniveau hoger is, is de gemiddelde SF36-score hoger. Bij diegenen zonder diploma of met slechts een diploma lager onderwijs is de gemiddelde score 73, bij diegenen met een diploma hoger onderwijs bedraagt de score gemiddeld 94. Na correctie voor leeftijd en geslacht blijken deze verschillen statistisch significant te zijn. Analyse volgens urbanisatiegraad Er is geen verschil in de SF36-score volgens urbanisatiegraad van de woonplaats. Evolutie doorheen de tijd De gemiddelde SF36-score in de Gezondheidsenquête 2004 is significant hoger dan de gemiddelde score in 2001 (88 versus 86), maar is niet significant verschillend van de gemiddelde score berekend in 1997. Logistische regressie-analyse toont aan dat er voor wat de SF-score betreft geen uitgesproken trend te onderkennen is. - 387 -

4.5.2. Gewesten De gemiddelde SF36-score is niet verschillend volgens gewest. Figuur 18 Gemiddelde van de SF36-score voor het lichamelijk functioneren bij personen van 15 jaar en ouder - Vergelijking tussen de 3 gewesten - Gezondheidsenquête, België, 2004 Vlaams Gewest De gemiddelde SF36-score voor het Vlaams Gewest vertoont een identiek profiel als dat voor gans het land: mannen hebben gemiddeld een hoger score dan vrouwen (91 versus 87), de score daalt gevoelig bij de oudere populatie (gemiddeld bedraagt de score 51 bij die personen van 75 jaar en ouder). Een duidelijke samenhang kan vastgesteld worden tussen de gemiddelde SF-score en het opleidingsniveau: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger de gemiddelde SF36-score. Figuur 19 Gemiddelde van de SF36-score voor het lichamelijk functioneren bij personen van 15 jaar en ouder - Resultaten volgens leeftijd en geslacht, Gezondheidsenquête, België, 2004 Vlaams Gewest. - 388 -