Hoofdstuk 9 De fabriek Par. 1 Het ontstaan van een fabriek Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 3. - Pottenbakker - Timmerman - Kleermaker - Smid Om het leven gemakkelijker te maken - Een fabriek produceert veel meer potten en pannen dan een pottenbakker. - De potten en pannen uit een fabriek worden voorledig met machines gemaakt, de pottenbakker werkt met zijn handen. Ze maken maar één soort product. Ze werken met hun handen. Opdracht 4. Opdracht 5. Dieren en slaven. Opdracht 6. ----------------------------------- Vroeger Nu Vervoer op het land Met paard en wagen Met een tractor Naar school gaan Te voet Met de fiets, auto of bus Het maken van kleren Met de hand en naald en garen Met een (computer gestuurde) naaimachine Klaarmaken van eten Op een houtvuur/kachel In een oven, op het gas Haren verwijderen Met een scheermes Met een ladyschaver/scheerapparaat Opdracht 7. Opdracht 8. Opdracht 9. Opdracht 10. Opdracht 11. - De windkracht. - De kracht van stromend water. - De zon. Brandbaar materiaal, zoals steenkool, water A. - Een stoommachine kun je aanzetten wanneer jij dat wil - Een stoommachine kun je plaatsen waar jij dat wil b. - Een stoommachine heeft een brandstof nodig - Een stoommachine kan ontploffen Windmolens draaien alleen maar als het waait. Een watermolen draait als er genoeg water in de rivier staat. Dat kun je beter zelf regelen dan de wind. Watermolens zijn sterker. Engeland had een probleem. Het moest wapens produceren waarvoor ze steenkool nodig hadden. Die steenkool kwam uit mijnen die voortdurend vol water liepen. Daarvoor hadden ze pompen nodig die continu konden werken. Voor aandrijving daarvan is de stoommachine ontwikkeld. Opdracht 12. Laat de stoom tegen een schoepenrad aanblazen. Als dat schoepenrad gaat draaien door de stoom, kun je hiermee een apparaat laten werken Opdracht 13. A. Anders heb je bij iedere machine een aparte stoommachine nodig. Opdracht 15. B. Dat hij wel heel sterk en dus groot moest zijn. Stoommachines zijn duur. Ambachtslui moesten dus gaan samenwerken en hun werk op een plaats gaan concentreren: De fabriek. Het transport
- Hij moet dicht zijn. - Hij moet tegen grote druk kunnen Opdracht 17. - Het water in de ketel, omdat er voorduren water in de vorm van stoom ontsnapt. - De brandstof Opdracht 18. Om de zuiger opzij te kunnen duwen en dus voor beweging te zorgen. Opdracht 19. - Opdracht 20. - Par. 2 De fabriek verandert Opdracht 1. - Elektriciteit - Magnetisme Opdracht 2. De bliksem Opdracht 3. De dynamo Opdracht 4. a. Beweging b. Elektrische energie Opdracht 5. a. Een apparaat dat gaat draaien als je het aansluit op elektriciteit b. - Föhn - Stofzuiger - Scheerapparaat - Mixer, ladyschave, Ventilator Opdracht 6. Omdat er niet overal elektriciteit voor handen is. Opdracht 7. Daardoor kon er ook s avonds en s nachts doorgewerkt worden. Opdracht 8. Een dynamo, want hiermee kun je elektriciteit maken uit een draaiende beweging. Opdracht 9. De dynamo maakt met behulp van een (draaiende) beweging elektriciteit, een elektromotor maakt met behulp van elektriciteit een (draaiende) beweging. Opdracht 10. Met kleine elektrische systemen. Opdracht 11. a. Een hele kleine elektronische schakeling. b. - IC s zijn heel klein. - IC s verbruiken weinig energie. Opdracht 12. - Hij is veel kleiner en lichter. - Hij heeft geen stopcontact nodig - Hij verbruikt veel minder energie Opdracht 13. In een lamp - Nee In een naaimachine In een centrale verwarming In een koffiezetapparaat - Nee In een alarm installatie In een ventilator - Nee - De tijd van het bakproces. Niet alle broodsoorten moeten even lang gebakken worden. De baktemperatuur. Niet alle broodsoorten worden op dezelfde temperatuur gebakken.
Opdracht 15. a. Hij telt dan 34 keer 12 op b. Hij telt dan -12 op bij 144, vindt dan 132, telt daar weer -12 bij op, enzovoort. c. Hij moet de uitkomst van de optelling kunnen vergelijken met bijvoorbeeld het getal 0, want pas als de uitkomst van het optelsommetje uit onderdeel B gelijk is aan 0, weet hij de uitkomst van 144/12 - De post - Bibliotheken, tijdschriften, kranten, tv Opdracht 17. a. Die regelt de toegang tot het world wide web b. Omdat je anders de informatie niet snel genoeg van internet kunt halen en je computer veel te gemakkelijk met virussen besmet kan raken. Opdracht 18. Opdracht 19. Opdracht 20. - Jij schrijft een e-mail en verzendt dat naar jouw provider. - Jouw provider plaatst de e-mail in de e-mailbox van je vriend. - Als je vriend in zijn e-mailbox kijkt, kan hij jouw bericht downloaden en lezen. - Er moet zo veel informatie worden opgeslagen, dat dat op een gewone computer niet meer kan. - Bij stroomuitval mag er geen informatie verloren gaan. Het is gemakkelijker een cybercentrum daar tegen te beveiligen dan miljoenen computers thuis en in bedrijven. - Ontwerper van webpagina s. - Beheerder van een cybercentrum. - Ontwerper van zoekmachines, bouwer van zoekmachines. Par. 3 De moderne fabriek Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 3. Opdracht 4. Controlerende werkzaamheden. - Welke producten willen mensen hebben? - Welke prijs willen mensen voor die producten betalen? - Aan welke eisen moeten die producten voldoen In die landen liggen nergens telefoonleidingen, aan een gewone telefoon heb je daar dus niets. Omdat je anders hetzelfde product voor misschien een hogere prijs op de markt brengt dan de concurrentie. Je wilt geen product op de markt brengen dat minder kan dan dat van een concurrent. Opdracht 5. 1. De afdeling marketing. 2. De afdeling ontwerpen. 3. De afdeling productie. 4. De afdeling verkoop. Opdracht 6. - De machines, die de printer gaan maken. - De computerprogramma s die alles netjes moeten laten verlopen, de Inktpatronen, etc. Opdracht 7. a. Bepaalde maten/eigenschappen van producten afspreken. b. De (spoed van de) schroefdraad, de dikte van het boutje, de maat steeksleutel die je moet gebruiken. Opdracht 8. Dan weet je bij het ontwerpen al de afmetingen van allerlei zaken en kun je daar rekening mee houden.
Opdracht 9. - Besturen. - Plannen. Opdracht 10. - Niet iedereen heeft dezelfde smaak. - Als je van het ene model weinig verkoopt, dan verkoopt het andere model misschien beter. Je maakt het risico dat je niets verkoopt dus kleiner. Opdracht 11. Managers moeten over zoveel verschillende zaken beslissen, dat dat niet meer door een persoon gedaan kan worden. Opdracht 12. Marktonderzoeker. Opdracht 13. a. Hij gaat met produceren langs de klanten. b. Bij winkels of andere fabrieken. Ze belt mensen op en probeert die te interesseren voor een product. Is er interesse, dan regelt ze dat een vertegenwoordiger langs komt. Opdracht 15. a. Daarop kunnen kopers van thuis uit de producten bekijken. Is de website goed, dan zal er eerder gekocht worden. b. De afdeling verkoop. Opdracht 17. Opdracht 18. Opdracht 19. Van de service die de winkelier levert. Om klanten te behouden. Zoeken naar een defect onderdeel kost tijd. Die werktijd moet jij betalen. Dat is vaak duurder dan het hele systeem. Omdat het maken van de föhn waarschijnlijk duurder is dan een hele Nieuwe. Opdracht 20. a. - Ze zijn vaak al verouderd voordat ze kapot gaan. - Er valt bijna niets aan te repareren. b. Er komt een steeds grotere hoop afgedankte mobiele telefoons. De afvalberg groeit daardoor. Par. 4. Opdracht 1. a. - Je kunt het werk doen wanneer jou dat uitkomt. - Je staat nooit in een file. b. - Geen/minder contacten met collega s. - Je moet thuis een werkplek inrichten. Opdracht 2. - Hij heeft minder kantoorruimte nodig. - Waarschijnlijk meld je je niet zo snel ziek. Opdracht 3. Een snelle computer, een telefoon, een goede telefoonverbinding, een goede internetverbinding. Opdracht 4. Eigen keuze leerling. Opdracht 5. Nadenken over de verbetering van allerlei processen en het ontwikkelen van machines en robotten daarvoor. Opdracht 6. a. Schijnbare werkelijkheid b. Positief: Je geeft een goed beeld van de werkelijkheid, zodat de klant goed kan kiezen. Negatief: Je geeft een vertekend beeld van de werkelijkheid, zodat de klant voor de gek gehouden wordt. Opdracht 7. a. Een product dat is gemaakt naar de wensen van de klant. b. Omdat dat veel te duur zou worden en omdat je maar veel te kort met een mobieltje doet.
Opdracht 8. Hij werkte custom build, want hij maakte de deuren en ramen zo, dat ze in jouw huis pasten. Hij maakte dus niet steeds dezelfde deuren en ramen. Opdracht 9. a. - De mensen moeten ver reizen en zijn lang van huis. - Deze reizen zijn duur. - Als iemand aan het reizen is, werkt hij niet en moet toch betaald worden. Opdracht 10. - Snelle computers. - Webcam s. - Snelle verbindingen. Opdracht 11. Je weet niet of je de werkelijkheid ziet of aangepaste beelden. Opdracht 12. a. 24.000 km = 0.08 s 300.000 km b. Nauwelijks, daarvoor is de vertraging te klein. Opdracht 13. Nee, want hun bijbaantjes verdwijnen daardoor. Ja, want internetwinkels hebben behoefte aan goede websites. Joep kan daarom misschien later van zijn hobby zijn beroep maken. Opdracht 15. a. Dat in deze tijd door de informatietechnologie het dagelijks leven het meest verandert. b. - Internetten. - Bellen. - Absentieregistratie op school. - Betalen met een pasje, boeken lenen in de bieb. Opdracht 17. Foto s zijn mooier en scherper afgedrukt, vaak zit er een cd bij je boek, er staan allerlei verwijzingen in naar websites, enz. Door de verwijzingen naar websites, waarop uitgeverijen actuele informatie kunnen plaatsen. Opdracht 18. - Huiswerk doorgeven aan mijn klasgenoten. - Verslagen kopiëren/doormailen, cijfers op de website van school bekijken. Opdracht 19. a. Je kunt je eigen tempo volgen. b. Als de laptop stuk is of de batterij is leeg, dan kun je niet meer verder. Je doet bijna niets meer samen met de hele klas. De docent legt veel minder uit. Opdracht 20. Eigen mening leerling.