ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG



Vergelijkbare documenten
ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

Aanbevelingen resititutie kunstwerken van kunsthandelaren

26 april antwoorden

logoocw De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag 5 december 2003 DCE/03/57350

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp Het Raadsel van Nijmegen. Programma / Programmanummer Cultuur / 1071

BEGELEIDINGSCOMMISSIE HERKOMST GEZOCHT SLOTAANBEVELINGEN. december 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAA D. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap De heer drs. H. Zijlstra Postbusl januari 2012 Kenmerk: rc-2011.

Verslag 2002 ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG. Voorgeschiedenis. Beleidskader. Procedure

Verslag Afbeelding omslag: Veerboot met koeien op de Vecht bij Nijenrode van S.J. van Ruysdael (NK 1519) (Goudstikker claim)

Verslag 2004 ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG. Voorgeschiedenis. Behandelde zaken. Beleidskader.

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) Jaarverslag 2015

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

Het geschil. De procedure

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

BESLUIT COLLEGE VAN BESTUUR

Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) Jaarverslag 2014

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift.

De apostel Paulus tekening van Jan Toorop en Museum Het Valkhof. Symposium Herkomst Helder Centraal Museum Utrecht Maandag 6 september 2010

Datum 6 juli Kenmerk HS. Locatienummer: Onderwerp Onderzoek museale verwervingen. Geachte collega s,

ARTIKEL XII ADVIESCOMMISSIE TOELATING EN BEGELEIDING

Begripsomschrijving. Samenstelling en taak GESCHILLENREGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE BEROEPSCODE VOOR ERKEND HYPOTHEEKADVISEURS

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

ECLI:NL:GHAMS:2017:1238 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG

Samenvatting. 1. Procedure

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Jaarverslag Jaarverslag Adviescommissie voor de bezwaarschriften kamer sociale aangelegenheden gemeente Bergen op Zoom

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Joods erfgoed En blijf ons verhaal van die onvoorstelbare plundering vertellen, schrijft Avraham Roet. 8 februari 2019 Hang geroofde kunst op

Advies inzake het verzoek tot teruggave van de Amsterdamse Negotiatie Compagnie NV in liquidatie van 267 kunstwerken uit de rijkscollectie

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

Reglement Klachtenloket ouders/oudercommissie Kinderopvang

SAMENVATTING Adviesgeschil en interpretatiegeschil PO - artikel 11 onder h WMS (aanstelling of ontslag van de schoolleiding)

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein "Invoerrechten en accijnzen" over de periode

ANONIEM BINDEND ADVIES

REGLEMENT KLACHTEN(ADVIES)COMMISSIE STICHTING EIGEN BOUW

veranderjewereld Klachtenregeling NOBCO Leonie Linssen

Mr TH.P.M. Moons, kantoorhoudende te Amersfoort, aan de Piet Mondriaanlaan nr. 75. de partners: mevrouw, wonende te. en de heer, wonende te ;

REGLEMENT KLACHTENCOMMISSIE. Artikel 1: Begrippen In dit reglement wordt verstaan onder:

Bijlage 1: Klachtenregeling externe klachtencommissie

Herkomst Gezocht. Aanbevelingen Commissie Ekkart. April 2001

ANONIEM BINDEND ADVIES

Uitspraaknr De klacht. De feiten. De visie van partijen

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Klachten Procedure en Reglement

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

REGLEMENT VOOR DE BEHANDELING VAN GESCHILLEN DOOR DE GESCHILLENCOMMISSIE ZAKELIJKE KLANTEN ENERGIEBEDRIJVEN (GESCHILLENCOMMISSIE ZAKELIJKE KLANTEN)

REGLEMENT TUCHTCOMMISSIE MAKELAARDIJ

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 7 juli 2015

Beslissing op bezwaar

College voor geschillen medezeggenschap defensie

Reglement geschillencommissie Energievoorziening

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

GORDIASS Bindend Advies Reglement ( Reglement )

Reglement Geschillencommissie stichting Deurwaarders Collectief Nederland.

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

JAARVERSLAG Commissie integriteit overheid (CIO)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Reglement Centrale Bezwaarcommissie Sociaal Plan 1 mei 2013 t/m 31 december 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Beoordeling. h2>klacht

Uw Wob-verzoek betreffende Stichting Infofilter Bel-me-niet Register

REGLEMENT BEZWAARSCHRIFTEN PUBLIEKE OMROEP

DSB GESCHILLENCOMMISSIE. BESLISSING van 17 maart 2015 inzake de klacht met referentie 'GC043 van

ANONIEM BINDEND ADVIES

Procedureverordening planschade Arnhem 2011

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG. Verslag Behandelde zaken. Beleidskader. Werkwijze.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

Reglement van Beroep Licentie Nationale Zwemdiploma s

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

1. Procedure. 2. Feiten

VERORDENING bezwaarschriften 2011

Reglement van het Verantwoordingsorgaan

1. Procedure. 2. Feiten

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

REGLEMENT VOOR DE COMMISSIE VAN BEZWAAR

BEMIDDELINGSOVEREENKOMST. mr. [naam en achternaam], advocaat-scheidingsmediator, kantoorhoudende te [woonplaats], aan de [straat en huisnummer],

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 1 oktober 2012

ANONIEM BINDEND ADVIES

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Transcriptie:

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG Verslag 2007

ADVIESCOMMISSIE RESTITUTIEVERZOEKEN CULTUURGOEDEREN EN TWEEDE WERELDOORLOG Verslag 2007 Bezoekadres: Lange Voorhout 9 Postadres: Postbus 556 2501 CN Den Haag telefoon: 070 376 59 92 fax: 070 362 96 54 e-mail: info@restitutiecommissie.nl internet: www.restitutiecommissie.nl Afbeelding omslag: St. Paulus en St. Barnabas te Lystra van W. de Poorter (NK 2786)

Inhoudsopgave Voorwoord van de voorzitter 5 1. Inleiding 7 2. De Restitutiecommissie 8 2.1 Leden Restitutiecommissie en secretariaat 2.2 Een terugblik op het jaar 2007 8 9 3. Werkzaamheden Restitutiecommissie 12 3.1 Inleiding 3.2 Zaken betreffende objecten uit de rijkscollectie 3.3 Bindend advies-zaken 12 12 14 4. Beleidskader en algemene overwegingen 15 4.1 Beleidskader 4.2 Herziening van de algemene overwegingen van de Restitutiecommissie 4.3 Einddatum verruimd claimbeleid : 4 april 2007 15 15 17 5. Adviezen Restitutiecommissie 19 5.1 Stand van zaken 2002-2007 5.2 Adviezen 2007: enkele zaken uitgelicht 5.3 Uitgebrachte adviezen 2007 19 20 25 6. Slotwoord 71 Bijlagen 72 3

Gebruikte afkortingen: BHG ICN NK-collectie OCW SNK Bureau Herkomst Gezocht Instituut Collectie Nederland Nederlands Kunstbezit-collectie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Stichting Nederlands Kunstbezit 4

Voorwoord voorzitter Voor u ligt het zesde jaarverslag van de Restitutiecommissie, waarin een overzicht wordt gegeven van de werkzaamheden gedurende het jaar 2007. Het verslagjaar was een bijzonder druk jaar. De commissie had 57 zaken in behandeling en bracht 16 adviezen uit; een veelvoud van het aantal zaken dat werd afgedaan gedurende de eerste jaren van haar bestaan. Alleen al in 2007 legde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de commissie 35 nieuwe adviesverzoeken voor. Deze grote toename van het aantal claims kan als een gevolg worden gezien van enerzijds de door het Ministerie van OCW in 2006 op aanbeveling van de Commissie Ekkart gevoerde publiciteitscampagne in binnen- en buitenland, waarmee aandacht werd gevraagd voor het sluiten van de termijn voor het indienen van restitutieclaims op 4 april 2007, en daarnaast van het beleid van het ministerie, waarbij mogelijk rechthebbenden actief zijn benaderd door het voormalige Bureau Herkomst Gezocht. Overigens heeft de minister in de loop van 2007 bekend gemaakt dat ook na 4 april 2007 nog claims kunnen worden ingediend. Het totale aantal door de commissie te behandelen zaken is dus nog onbekend. Een belangrijke gebeurtenis in 2007 was de beslissing van de minister van OCW om het mandaat van de Restitutiecommissie te verlengen met drie jaar, te weten vanaf eind 2007 tot eind 2010. Het grote aantal restitutieclaims, de blijvende vraag om een onafhankelijk onderzoek en oordeel en de wens om continuïteit in de behandeling van de claims te waarborgen, hebben de minister doen besluiten om het Instellingsbesluit van de commissie uit 2001 waarin een maximale benoemingstermijn van de leden van zes jaar was voorzien aan te passen. Hiermee werd een derde benoemingstermijn mogelijk van de commissieleden die eind 2001 tot lid werden benoemd. Afgezien van de voorzitter, de heer mr. B.J. Asscher, zijn de zittende leden van de commissie met ingang van 23 december 2007 herbenoemd, waardoor de expertise die de commissie de afgelopen jaren heeft opgebouwd voor het werk behouden blijft. Ondergetekende is met ingang van die datum benoemd tot voorzitter. De voorgaande voorzitter, mr. Asscher, heeft zich niet beschikbaar gesteld voor een derde benoemingstermijn. De commissie is mr. Asscher, wiens scherpzinnige oordeel van grote waarde is geweest voor haar advisering, bijzonder veel dank verschuldigd voor zijn inzet gedurende de afgelopen zes jaar, vanaf eind 2001 als vice-voorzitter en vanaf eind 2004 als voorzitter. Het verheugt de commissie dat hij, evenals haar eerste voorzitter mr. J.M. Polak, bereid is als adviseur aan de commissie verbonden te blijven. De commissie is prof. dr. I.C. van der Vlies, die per 25 juni werd benoemd als vicevoorzitter, dankbaar dat zij het voorzitterschap vanaf mei tot en met december 2007 heeft willen waarnemen. De commissie is verheugd dat zij haar taak zal kunnen blijven vervullen en weet zich daarbij gesteund door een deskundig en toegewijd secretariaat. R. Herrmann voorzitter 5

1. Een Amerikaanse soldaat bij het kasteel Neuschwanstein nabij Füssen, waar de geallieerden een enorme opslagplaats van kunstwerken ontdekten. 6

1. Inleiding De Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (hierna: de Restitutiecommissie) is inmiddels toe aan haar zesde jaarverslag. Dit Verslag 2007 dient te worden beschouwd als een vervolg op de eerder gepubliceerde verslagen over de jaren 2002 tot en met 2006. De Restitutiecommissie is een onafhankelijke adviescommissie, ingesteld bij besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). 1 Het Instellingsbesluit bepaalt dat de commissie de taak heeft om de minister van OCW op basis van het geldende rijksbeleid te adviseren over de te nemen beslissingen op verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen waarvan de oorspronkelijke eigenaar onvrijwillig het bezit heeft verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. 2 De commissie kwam in 2007 twaalf keer in vergadering bijeen en bracht 16 adviezen uit aan achtereenvolgens minister M.J.A. van der Hoeven en haar opvolger minister dr. R.H.A. Plasterk. In totaal heeft de commissie vanaf de aanvang van haar werkzaamheden op 1 januari 2002 tot eind 2007 91 3 adviesverzoeken voorgelegd gekregen, waarvan 35 4 in 2007. In dezelfde periode heeft de commissie 49 5 adviezen uitgebracht. In dit verslag zal onder hoofdstuk 2 de samenstelling van de commissie en haar secretariaat aan de orde komen, waarna een terugblik op het jaar 2007 volgt. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens beknopt ingegaan op de adviestaken van de commissie. In hoofdstuk 4 komen enkele opmerkingen over het beleidskader en de algemene overwegingen die de commissie aan haar adviezen ten grondslag legt aan de orde. Hoofdstuk 5 omvat de integrale tekst van de in 2007 door de Restitutiecommissie uitgebrachte adviezen, evenals een cijfermatig overzicht en een korte toelichting op enkele zaken. 1 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de Restitutiecommissie de jaarverslagen over 2002 en 2005. Alle jaarverslagen van de Restitutiecommissie (over de jaren 2002 tot en met 2006) zijn te raadplegen via de website van de Restitutiecommissie: http://www.restitutiecommissie.nl (Nederlandstalige versie) of http://www.restitutionscommittee.org (Engelstalige versie). 2 Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog d.d. 16 november 2001 (WJZ/2001/45374(8123)). Hierna: Instellingsbesluit. Bijlage 1. 3 In totaal zijn tot eind 2007 94 adviesverzoeken aan de Restitutiecommissie voorgelegd, waarvan 2 adviesverzoeken zijn ingetrokken en 1 adviesverzoek is samengevoegd met een later ingediend verzoek. 4 Naast de 35 in 2007 door de minister voorgelegde adviesverzoeken is er sprake van 1 nieuwe zaak die is voortgekomen uit de zaak Mogrobi (RC 1.37). Het betreft de in 2007 aangehouden advisering over één kunstvoorwerp uit de claim Mogrobi. Zie voor meer informatie het advies Mogrobi onder paragraaf 5.3. 5 De commissie bracht 49 adviezen uit, waaronder één advies waarin 2 afzonderlijke adviesverzoeken zijn samengevoegd. In totaal zijn derhalve 50 adviesaanvragen afgehandeld. 7

2. De Restitutiecommissie 2.1 Leden Restitutiecommissie en secretariaat De Restitutiecommissie bestond tot en met 22 december 2007 uit de volgende leden: De heer mr. B.J. Asscher (voorzitter) Mevrouw prof. dr. I.C. van der Vlies (plaatsvervangend voorzitter) De heer prof. dr. J.Th.M. Bank De heer prof. mr. J.C.M. Leijten De heer mr. P.J.N. van Os De heer dr. E.J. van Straaten Mevrouw mr. H.M. Verrijn Stuart Mr. J.M. Polak stond de commissie op haar verzoek als adviseur terzijde. Vanaf mei tot en met december 2007 heeft mevrouw prof. dr. I.C. van der Vlies het voorzitterschap van de vergaderingen van de Restitutiecommissie waargenomen. Vanaf 25 juni 2007 is zij benoemd tot plaatsvervangend voorzitter. Per 23 december 2007 eindigde de driejarige (her)benoemingstermijn van de leden van de Restitutiecommissie. Gezien het grote aantal zaken dat nog in 2007 door de minister aan de commissie werd voorgelegd en gezien de verwachting dat nieuwe adviesverzoeken kunnen volgen, besloot de minister het mandaat van de commissie opnieuw te verlengen, van eind 2007 tot eind 2010. De minister achtte het met het oog op optimale voortgang van zaken en continuïteit in advisering wenselijk de reeds eenmaal herbenoemde leden voor de commissie te behouden en een derde benoemingstermijn mogelijk te maken. 6 Hiertoe werd het Instellingsbeluit van de commissie uit november 2001 gewijzigd, aangezien dit alleen voorzag in een eenmalige herbenoeming van zittende leden. 7 Mr. B.J. Asscher heeft zich niet beschikbaar gesteld voor een derde benoemingstermijn. Per 23 december 2007 heeft hij zijn taken als voorzitter en lid van de commissie neergelegd. Hij zal evenals zijn voorganger mr. J.M. Polak als adviseur aan de commissie verbonden blijven. Met ingang van genoemde datum is de heer mr. R. Herrmann voor een periode van drie jaar benoemd tot voorzitter van de Restitutiecommissie tot 23 december 2010. De leden Van der Vlies (plaatsvervangend voorzitter), Bank, Leijten, Van Os, Van Straaten en Verrijn Stuart zijn op grond van het gewijzigde Instellingsbesluit herbenoemd, eveneens tot 23 december 2010. 8 6 Wijziging Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog d.d. 8 november 2007, (WJZ/2007/41600 (8225)). Gepubliceerd in: Staatscourant, 19 november 2007, nr. 224, p. 9. Bijlage 2. 7 Ibidem. 8 Benoeming lid/voorzitter en herbenoeming leden Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Gepubliceerd in: Staatscourant, 12 december 2007, nr. 241, p. 12. Bijlage 3. 8

Bij de uitvoering van haar taak wordt de Restitutiecommissie ondersteund door het secretariaat, dat onder leiding staat van mevrouw mr. E. Campfens (secretarisrapporteur). Daarnaast bestond het secretariaat in 2007 uit de volgende medewerkers: mevrouw T. Brandse (officemanager), mevrouw A.M. Jolles (archivaris), mevrouw drs. A.J. Kool (onderzoeker), de heer drs. F.M. Kunert (onderzoeker), mevrouw A. Marck (adjunct-secretaris/onderzoeker), mevrouw drs. E. Muller (onderzoeker), de heer mr. O.M. van Vessem (juridisch medewerker) en mevrouw H.A.M. van Veldhoven (secretaresse). In verband met het grote aantal adviesaanvragen en het zwangerschapsverlof van een van de medewerkers waren in 2007 tevens tijdelijk aan het secretariaat van de commissie verbonden de heer dr. A.J. Bonke, mevrouw mr. M. Stek, de heer mr. T.D. van der Wal en de heer mr. C.P.L. van Woensel. 2.2 Een terugblik op het jaar 2007 Het verslagjaar 2007 wordt gekenmerkt door twee bijzondere ontwikkelingen. Het is het hoogtij geweest van een in 2006 door het Ministerie van OCW gevoerde publicitaire campagne met de uitgesproken bedoeling om zo veel mogelijk ruchtbaarheid te geven aan de mogelijkheid van restitutie van in de Tweede Wereldoorlog geroofde kunstwerken uit rijksbezit. En voor het eerst is er sprake van enige omslag in de publieke opinie, waarbij het belang van een openbaar kunstbezit nadrukkelijker werd afgewogen tegen de morele genoegdoening van een teruggave van cultuurgoederen die door de nazi s waren ontvreemd. 2. Claimtentoonstelling in het Rijksmuseum, Amsterdam, 20 april - 9 juni 1950. 9

Het Ministerie van OCW heeft zich ook in 2007 ingezet om eventuele claimanten te attenderen op de mogelijkheden van een restitutieverzoek. Niet alleen het internet werd daarvoor benut. In samenwerking met het Joods Historisch Museum werd er in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam vanaf 30 november 2006 tot 18 maart 2007 een tentoonstelling georganiseerd van werken in staatsbezit met een onbekende herkomst, beheerd door het Instituut Collectie Nederland. Deze expositie, getiteld Geroofd, maar van wie?, kreeg veel publieke aandacht. Het belangrijkste motief van deze campagne was het besluit om in de lopende restitutieperiode een einddatum te stellen: 4 april 2007. Dat betekende, dat claims welke tot en met deze dag bij het ministerie werden ingediend, in behandeling zouden worden genomen volgens de criteria van het verruimde restitutiebeleid, zoals dat op aanbeveling van de Commissie Ekkart door de regering was vastgesteld. Het feit van deze einddatum en de publiciteit erover leidden ertoe, dat er een groot aantal nieuwe claims bij de minister zijn gedeponeerd. Voor claims die na genoemde datum zijn ingediend wordt verwezen naar hetgeen daarover wordt opgemerkt in hoofdstuk 4. In 2007 zijn geleidelijk in de media vragen gerezen over de legitimiteit van de restitutie van geroofde cultuurgoederen. De aanleiding vormden berichten over een juridisch geschil tussen de erven Goudstikker en hun advocaten en over veilingen van Goudstikker-werken die in 2006 waren gerestitueerd. De discussie spitste zich toe op twee vragen: 1. In hoeverre kunnen nazaten in aanmerking komen voor restitutie en handelen zij daarbij in overeenstemming met de oorspronkelijke eigenaar of eigenaresse? Moet er een zekere grens worden getrokken in de rechtmatigheid van het indienen van claims door erfgenamen? 2. Welk (morele) waarde moet aan de restitutie van geroofde kunstwerken worden toegekend en welk (cultureel) belang is gelegen in het behoud van waardevolle of unieke cultuurgoederen voor openbaar kunstbezit in Nederland? Deze discussie, die de kern raakt van het restitutiebeleid, is zeker niet afgerond en zal naar verwachting ook in 2008 de publieke aandacht vragen. De Restitutiecommissie houdt zich uit volle overtuiging aan de richtlijnen die door regering en parlement zijn vastgesteld en die beogen een naoorlogse zuinigheid in de teruggave van geroofde kunstwerken te compenseren door een ruimhartig beleid volgens nieuwe opvattingen over de kunstroof in de Tweede Wereldoorlog. De Restitutiecommissie heeft in 2007 haar tweede zittingstermijn vol gemaakt. De minister van OCW heeft besloten dat zij in een derde termijn onder meer de reeks van aanvragen behandelt, die met het zicht op de einddatum van 4 april 2007 zijn ingediend. Zij heeft dit jaar 16 adviezen aan de minister uitgebracht. Gedwongen door het grote aantal claims namelijk 35 dat in 2007 met het oog op de einddatum is ingediend, heeft zij in haar agenda van onderzoekingen een prioriteit moeten stellen en sommige claims op een wachtlijst moeten plaatsen. Om de wachttijd toch weer zo veel mogelijk te bekorten, is het secretariaat van de commissie uitgebreid met enkele onderzoekers en juristen. 10

In 2007 heeft de Restitutiecommissie voor het eerst zich beraden op adviesverzoeken voorgelegd krachtens artikel 2 lid 2 van haar Instellingsbesluit. Deze zaken betreffen cultuurgoederen die niet in het bezit zijn van de rijksoverheid, maar van bijvoorbeeld een particulier, een stichting of een provinciale of gemeentelijke overheidsinstelling. De commissie heeft inmiddels 3 van deze zaken voorgelegd gekregen en hoopt in 2008 haar eerste adviezen in dit kader uit te brengen. Voor de behandeling van adviesverzoeken op grond van artikel 2 lid 2 van haar Instellingsbesluit heeft de commissie in 2007 een reglement opgesteld, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.3. De commissie is er na uitvoerig beraad toe overgegaan om de algemene overwegingen die ten grondslag liggen aan haar adviezen betreffende cultuurgoederen in staatsbezit te verfijnen, wat met name een verscherping betekent van het toetsingskader in zogenaamde kunsthandelzaken. In deze verfijning heeft zij zich laten leiden door de aanbevelingen van de Commissie Ekkart inzake de kunsthandel. De aanpassing in de algemene overwegingen is inmiddels in de vanaf december 2007 uitgebrachte adviezen opgenomen en zal aan de orde komen in paragraaf 4.2. Net als in eerdere jaren heeft de commissie ook in het buitenland activiteiten ondernomen. Op de internationale conferentie Restitution of confiscated works of art. A wish or a reality?, die van 24 tot en met 26 oktober 2007 is gehouden in Liberec (Tsjechië), was de Restitutiecommissie vertegenwoordigd door haar lid prof. dr. J.Th.M. Bank. Hij heeft er een bijdrage geleverd over Restitution policy in the Netherlands 2002-2006: the Koenigs collection and the Goudstikker case. 3. Bokaal van glas. Gedecoreerd met diamantgravure van portret van koningin Mary Stuart, tekst Regina Maria en floraal motief op voet, circa 1680 (NK 464). Zie advies inzake RC 1.37. 11

3. Werkzaamheden Restitutiecommissie 3.1 Inleiding De Restitutiecommissie heeft op grond van het Instellingsbesluit van 16 november 2001 tot taak de minister van OCW op diens verzoek te adviseren: - over de te nemen beslissingen op verzoeken om teruggave van cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit heeft verloren en die zich thans in bezit van de Staat der Nederlanden bevinden (Instellingsbesluit, artikel 2 lid 1); - over geschillen over teruggave van cultuurgoederen tussen de oorspronkelijke eigenaar die door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime onvrijwillig het bezit verloor of diens erfgenamen en de huidige bezitter niet zijnde de Staat der Nederlanden (Instellingsbesluit, artikel 2 lid 2). 9 Wanneer een cultuurgoed waarvan teruggave wordt verzocht zich in bezit van de Staat der Nederlanden bevindt en daarmee deel uitmaakt van de zogenaamde rijkscollectie neemt de commissie bij haar advisering het geldende rijksbeleid in acht. 10 Bij zaken waarin de geclaimde kunstvoorwerpen niet in bezit zijn van de Nederlandse Staat, maar van bijvoorbeeld een particulier, een stichting, een provinciale of gemeentelijke overheidsinstelling, vormen redelijkheid en billijkheid het toetsingskader. 11 3.2 Zaken betreffende objecten uit de rijkscollectie Alle 16 in 2007 door de commissie uitgebrachte adviezen betreffen restitutieverzoeken die op grond van artikel 2 lid 1 van het Instellingsbesluit aan de commissie waren voorgelegd. 12 Deze zaken hebben betrekking op verzoeken tot teruggave van kunstwerken uit staatsbezit, veelal deel uitmakend van de collectie Nederlands Kunstbezit (NK-collectie), een onderdeel van de rijkscollectie. 13 Genoemde NK-collectie bestaat thans uit circa 3700 kunstvoorwerpen met een oorlogsverleden. Het betreft onder meer objecten die gedurende het naziregime in beslag zijn genomen of zijn verkocht en voornamelijk in Duitsland terecht zijn gekomen, waarop ze na 1945 door de geallieerden naar Nederland zijn teruggevoerd en onder beheer van het rijk zijn gesteld. 9 Instellingsbesluit, artikel 2, eerste en tweede lid. Bijlage 1. 10 Zie voor een overzicht van de stukken waaruit het restitutiebeleid volgt paragraaf 4.1 van dit jaarverslag. Voor een uitgebreide beschrijving van het rijksbeleid wordt verwezen naar Verslag 2002 en Verslag 2005, onder meer te raadplegen via de website van de Restitutiecommissie (zie noot 1). 11 Instellingsbesluit, artikel 2, vierde en vijfde lid. Bijlage 1. 12 Zie voor de integrale tekst van deze 16 adviezen paragraaf 5.3 van dit verslag. 13 De NK-collectie omvat ongeveer 3700 objecten en bestaat uit schilderijen, tekeningen, prenten, keramiek, zilver, meubels, tapijten en andere bijzondere voorwerpen. Het Instituut Collectie Nederland (ICN) beheert de collectie. De voorwerpen bevinden zich deels bij musea en overheidsinstellingen in binnen- en buitenland en deels in depot bij het ICN. 12

4. Vondst door de geallieerden van een van de honderden bergplaatsen met gestolen kunstschatten. Hier een door het Duitse leger opgeslagen kunstcollectie in een boerderij bij Klein Richterfeld. Van de 16 restitutieverzoeken waarover de commissie de minister in 2007 adviseerde, hadden er 4 betrekking op kunsthandels. Het betreft de zaken Morpurgo (RC 1.33), Mogrobi (RC 1.37), Lemaire (RC 1.27) en De Vries (RC 1.50). 14 Bij kunsthandelzaken waren de geclaimde objecten ten tijde van het bezitsverlies niet in particulier bezit, maar maakten deze deel uit van de handelsvoorraad van een kunsthandel. De commissie beoordeelt kunsthandelzaken volgens de criteria van het specifieke kunsthandelbeleid. In vergelijking met zaken die particulier kunstbezit betreffen, is bij de kunsthandel de onvrijwilligheid van het bezitsverlies minder vanzelfsprekend, aangezien ook gedurende de bezetting het verkopen van kunstwerken tot de bedrijfsvoering behoorde. In het jaarverslag 2005, onder meer te raadplegen via de website van de commissie, wordt het restitutiebeleid in kunsthandelzaken nader beschreven. De Restitutiecommissie ontving gedurende het verslagjaar 34 15 nieuwe adviesverzoeken op grond van artikel 2 lid 1 van het Instellingsbesluit. Door deze grote toename van het aantal claims die mede het gevolg was van de sluitingsdatum voor indiening van restitutieverzoeken onder het verruimde beleid (4 april 2007) 16 heeft de Restitutiecommissie moeten besluiten een wachtlijst aan te leggen van claims waarin het onderzoek nog niet actief kan worden ingezet. Voor de werkwijze die de commissie hanteert vanaf het moment dat zaken in actieve behandeling worden genomen, wordt verwezen naar het Verslag 2006. 17 14 Zie paragraaf 5.3 van dit verslag. 15 De Restitutiecommissie kreeg in 2007 in totaal 35 adviesverzoeken voorgelegd, waarvan 34 op grond van artikel 2 lid 1 haar Instellingsbesluit en 1 op grond van artikel 2 lid 2. 16 Zie voor meer hierover paragraaf 4.3 van dit verslag. 17 Zie paragraaf 4.1 van het Verslag 2006 van de Restitutiecommissie, onder meer te raadplegen via de website (zie noot 1). 13

3.3 Bindend advies-zaken Tot eind 2007 heeft de minister in totaal 3 adviesverzoeken aan de commissie voorgelegd op grond van artikel 2 lid 2 van het Instellingsbesluit. 18 Aangezien deze 3 zaken op 31 december 2007 nog in behandeling waren, zullen zij inhoudelijk pas in een volgend jaarverslag aan de orde kunnen komen. Het betreft claims waarbij sprake is van een geschil tussen de erfgenamen of rechtsopvolger van de oorspronkelijke eigenaar en de huidige bezitter. Het onderscheidende kenmerk ten opzichte van de in de vorige paragraaf genoemde claims is dat deze huidige bezitter niet de Nederlandse Staat is, maar bijvoorbeeld een particulier, een stichting of een provinciale of gemeentelijke overheidsinstelling. In verband met de behandeling van zaken die krachtens artikel 2 lid 2 van het Instellingsbesluit zijn voorgelegd, heeft de commissie in 2007 een reglement vastgesteld, waarin de procedure voor dergelijke claims is uiteengezet. Uit dit reglement volgt dat de commissie aan haar adviestaak in deze zaken uitvoering geeft door een bindend advies in de zin van artikel 7:900 BW uit te brengen of door een schikking tussen partijen te bevorderen. 19 Betrokken partijen dienen de minister te verzoeken hun geschil voor te leggen aan de Restitutiecommissie. Na voorlegging neemt de commissie het geschil in behandeling wanneer partijen een overeenkomst ondertekenen waarin zij verklaren het advies van de commissie als bindend te zullen beschouwen. 20 Het reglement geeft onder meer regels ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie, de ontvankelijkheid van verzoekers en de behandeling van de geschillen door de commissie. In artikel 4 van het reglement wordt een overzicht gegeven van overwegingen die de commissie onder andere bij haar advisering kan betrekken: Artikel 4 De commissie adviseert naar redelijkheid en billijkheid, waarbij de commissie in ieder geval in de overweging kan betrekken: a. de beleidslijnen van de regering inzake de restitutie van roofkunst voorzover zij van overeenkomstige toepassing zijn; b. de omstandigheden waaronder het bezit van het werk verloren is gegaan; c. de mate waarin de verzoeker zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen; d. de omstandigheden van de verwerving door de bezitter en het door hem verrichte onderzoek voor de verwerving van het bezit; e. het belang van het werk voor verzoeker; f. het belang van het werk voor bezitter; g. het belang van het openbaar kunstbezit. Voor de volledige tekst van het reglement wordt verwezen naar bijlage 4 bij dit jaarverslag. 18 De commissie kreeg op grond van artikel 2 lid 2 van haar Instellingsbesluit in 2006 2 adviesverzoeken voorgelegd en in 2007 1 adviesverzoek. 19 Reglement inzake bindend adviesprocedure in het kader van artikel 2, tweede lid, en artikel 4, tweede lid, Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (hierna: Reglement). Voor de volledige tekst van het Reglement: zie bijlage 4 bij dit verslag. Voor de geciteerde tekst: zie artikel 2, tweede lid van het Reglement. 20 Reglement, artikel 6, tweede lid. 14

4. Beleidskader en algemene overwegingen 4.1 Beleidskader Het Instellingsbesluit bepaalt dat de Restitutiecommissie haar adviestaak, voor zover het restitutieverzoeken betreft van voorwerpen in de rijkscollectie, verricht met inachtneming van het rijksbeleid ter zake. Dit beleidskader is reeds uitvoerig beschreven in de jaarverslagen over 2002 en 2005 en deze opmerkingen zullen hier niet worden herhaald. 21 Wel wordt hieronder een overzicht gegeven van de stukken waaruit het betreffende beleidskader voortvloeit. Een deel van deze stukken is terug te vinden in de bijlagen bij de eerdere jaarverslagen van de commissie. Datum Omschrijving april 1998 Aanbevelingen begeleidingscommissie Herkomst Gezocht 20 mei 1998 Reactie van de staatssecretaris op aanbevelingen begeleidingscommissie Herkomst Gezocht 21 maart 2000 Brief aan Tweede Kamer betreffende het algemene regeringsstandpunt inzake Tegoeden Tweede Wereldoorlog 14 juli 2000 Brief aan Tweede Kamer met regeringsstandpunt inzake restitutie en recuperatie cultuurgoederen 26 april 2001 Aanbevelingen restitutie kunstwerken Commissie Ekkart 29 juni 2001 Regeringsreactie op aanbevelingen Commissie Ekkart 16 november 2001 Aanvullende regeringsreactie op aanbevelingen Commissie Ekkart 28 januari 2003 Aanbevelingen Commissie Ekkart inzake de restitutie van kunstwerken van kunsthandelaren 5 december 2003 Regeringsreactie op kunsthandelaanbevelingen Commissie Ekkart 14 december 2004 Slotaanbevelingen Commissie Ekkart 8 maart 2005 Regeringsreactie op slotaanbevelingen Commissie Ekkart 4.2 Herziening van de algemene overwegingen van de Restitutiecommissie Zoals in paragraaf 2.2 reeds genoemd, legt de Restitutiecommissie aan de advisering over restitutieverzoeken die betrekking hebben op objecten uit de rijkscollectie een vijftal algemene overwegingen ten grondslag. Deze algemene overwegingen vinden hun basis 21 Zie voor Verslag 2002 en Verslag 2005 de website van de Restitutiecommissie (zie noot 1). 15

in het toetsingskader, zoals dit is gegeven in het Instellingsbesluit van de commissie. De algemene overwegingen luidden tot 12 november 2007 als volgt: a. De commissie laat zich bij haar advisering leiden door de beleidslijnen terzake van de Commissie Ekkart als overgenomen door de regering. b. De commissie heeft zich de vraag gesteld of een uit te brengen advies invloed mag ondervinden van mogelijke consequenties in latere zaken. De commissie beantwoordt die vraag, behoudens onder bijzondere omstandigheden ontkennend omdat een dergelijke invloed bezwaarlijk kan worden tegengeworpen aan de betrokken verzoeker. c. De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor, behoudens onder bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid. d. De commissie is van mening dat inzichten en omstandigheden die naar algemene maatschappelijke opvattingen sinds de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk zijn veranderd, gelijk mogen worden gesteld aan nova (nieuwe feiten). e. Onder onvrijwillig bezitsverlies wordt ook verstaan verkopen zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten. In lijn met de in 2003 gepubliceerde kunsthandelaanbevelingen van de Commissie Ekkart en de regeringsreactie daarop is de commissie in 2007 tot het oordeel gekomen dat overweging c uitsluitend dient te gelden voor particulier kunstbezit en niet voor objecten afkomstig uit de handelsvoorraad van een kunsthandel. In diezelfde lijn heeft een aanpassing plaatsgevonden in overweging e en heeft voorts in verband met deze overweging te gelden dat uitsluitend die objecten voor restitutie in aanmerking kunnen komen die zich daadwerkelijk in de oude handelsvoorraad hebben bevonden. Het begrip oude handelsvoorraad heeft betrekking op de handelsvoorraad die is verworven door de (veelal joodse) kunsthandelaar zelf, vóórdat deze doorgaans vanwege door de bezetter genomen maatregelen de handel moest staken en er in de kunsthandel een door de nazi s aangestelde beheerder (Verwalter) werd geplaatst. 22 22 De onder het beheer van de Verwalter aangekochte handelsvoorraad wordt aangeduid met het begrip nieuwe handelsvoorraad. 16

De algemene overwegingen c en e van de Restitutiecommissie luiden vanaf 12 november 2007 derhalve: c. De commissie heeft zich voorts afgevraagd op welke wijze moet worden omgegaan met het gegeven dat bepaalde feiten niet meer te achterhalen zijn, dat bepaalde gegevens verloren zijn gegaan of niet zijn teruggevonden of anderszins bewijzen niet meer zijn bij te brengen. De commissie is daaromtrent van mening dat, indien het tijdsverloop (mede) oorzaak is van de ontstane problemen, het risico daarvoor indien het betreft particulier kunstbezit, behoudens bijzondere omstandigheden, behoort te liggen bij de overheid. e. Onvrijwillig bezitsverlies is in hoge mate waarschijnlijk indien is verkocht zonder instemming van de kunsthandelaar door Verwalters of andere niet door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde oude handelsvoorraad, voor zover de oorspronkelijke eigenaar of zijn erven niet het volledige profijt van de transactie heeft genoten of voor zover de eigenaar niet na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van rechten. 4.3 Einddatum verruimd claimbeleid : 4 april 2007 De Commissie Ekkart adviseerde in haar Slotaanbevelingen van 14 december 2004 de regering om de mogelijkheid tot claimen van kunstwerken uit de NK-collectie open te laten tot twee jaar nadat het op basis van deze slotaanbevelingen geformuleerde regeringsbeleid in de Staatscourant is gepubliceerd. 23 De regering heeft betreffende Slotaanbevelingen overgenomen. In de Staatscourant van 4 april 2005 verscheen aldus de volgende mededeling: Vanaf vandaag kunnen belanghebbenden nog twee jaar lang proberen om door de nazi's geroofde kunst terug te claimen. Dit blijkt uit een regeringsreactie op de slotaanbevelingen van de Commissie Ekkart die vandaag in deze krant worden geplaatst. De regering erkent met de commissie dat een periode van twee jaar nodig is om de benodigde informatie bij elkaar te kunnen krijgen om een claim in te kunnen dienen. Tegelijkertijd vinden zowel de regering als de commissie een langere periode dan twee jaar onwenselijk omdat het steeds moeilijker wordt om informatie uit de eerste en tweede hand te verzamelen over de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. 24 Met deze publicatie werd duidelijk dat het tot 4 april 2007 mogelijk was restitutieverzoeken in te dienen bij de minister van OCW met een beroep op het 23 ' Slotaanbevelingen Commissie Ekkart', 14 december 2004. Gepubliceerd in: Staatscourant, 4 april 2005, 24 nr. 64, p. 13 en als bijlage 4 gevoegd bij het Verslag 2004 van de Restitutiecommissie. Staatscourant, 4 april 2005, nr. 64, p. 13. 17

verruimde regeringsbeleid, zoals dat op aanbeveling van de Commissie Ekkart vanaf 2001 tot stand was gekomen. 25 Met betrekking tot claims die na 4 april 2007 werden, of nog worden, ingediend heeft de minister te kennen gegeven dat bij de beoordeling daarvan zal moeten worden teruggegrepen op het restitutiebeleid zoals dat werd gehanteerd in 2000. Tegenover de Tweede Kamer omschreef de minister het beleid uit 2000 als volgt: De essentie daarvan is dat het rechtsherstel dat na de oorlog heeft plaats gevonden niet wordt overgedaan. Claims die nog niet eerder zijn ingediend of waarbij sprake is van nieuwe, relevante gegevens worden nog in behandeling genomen. In die gevallen wordt geen beroep op verjaring gedaan. 26 Tot eind 2007 heeft de minister van OCW de Restitutiecommissie nog geen restitutieverzoeken voorgelegd die zijn ingediend na 4 april 2007. In samenhang met de datum van 4 april 2007 de slotdatum voor het indienen van claims op basis van het verruimde restitutiebeleid en de onder paragraaf 2.2 genoemde tentoonstelling Geroofd, maar van wie?, organiseerde het Ministerie van OCW in samenwerking met de Hollandsche Schouwburg en het Joods Historisch Museum op 13 maart 2007 een symposium in het gebouw van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Aansluitend bij het centrale thema Are there limits to provenance research? gaven diverse deskundigen uit binnen- en buitenland hun visie op juridische en ethische aspecten van de factor tijd in relatie tot herkomstonderzoek en geroofd joods kunstbezit. Commissielid prof. dr. I.C. van der Vlies verzorgde voor dit symposium een lezing waarin zij enkele achtergronden met betrekking tot het Nederlandse rechtsherstelbeleid aan de orde stelde. 5. Winterlandschap met schaatsers van A. van Breen (NK 2178). Zie advies inzake RC 1.42. 25 26 Zie ook Verslag 2004, paragraaf 4.4 en Verslag 2005, paragraaf 3.3. Brief minister van OCW aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 27 april 2007. 18

5. Adviezen Restitutiecommissie 5.1 Stand van zaken 2002-2007 De minister van OCW heeft de Restitutiecommissie sinds de aanvang van haar werkzaamheden in januari 2002 tot eind 2007 over 94 zaken om advies verzocht. Daarvan werden 2 verzoeken ingetrokken en werd 1 adviesverzoek samengevoegd met een later ingediend restitutieverzoek, waardoor sprake is van een totaal van 91 voorgelegde adviesverzoeken. In dezelfde periode heeft de Restitutiecommissie 49 adviezen uitgebracht. 27 De tot dusver uitgebrachte adviezen betroffen enkele honderden cultuurgoederen uit de Nederlandse rijkscollectie, variërend van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters tot zilveren of porseleinen gebruiksvoorwerpen. De omvang van de zaken verschilt van claims op een enkel kunstwerk tot claims die de teruggave van enkele honderden objecten beogen. Van de 49 uitgebrachte adviezen zijn er 32 geheel in het voordeel van verzoekers uitgevallen, bevatten 7 adviezen een volledige afwijzing van de claim 28, terwijl 8 adviezen een gedeeltelijke toewijzing en een gedeeltelijke afwijzing betreffen. 29 In 2 zaken heeft de commissie zichzelf onbevoegd geacht tot een inhoudelijk advies te komen. 30 Aan de RC voorgelegde zaken per jaar Door de RC uitgebrachte adviezen per jaar 2002 12 2002 5 2003 4 2003 7 2004 9 2004 2 2005 16 2005 7 2006 17 2006 12 2007 36 31 2007 16 Totaal 94 32 Totaal 49 33 27 28 29 30 31 32 33 De commissie bracht 49 adviezen uit, waaronder één advies waarin twee afzonderlijke restitutieverzoeken zijn samengevoegd. In totaal zijn derhalve 50 adviesaanvragen afgehandeld. Alle door de commissie uitgebrachte adviezen zijn te raadplegen via de website van de Restitutiecommissie (zie noot 1). RC 1.6 (Koenigs), RC 1.9, RC 1.11, RC 1.27 (Lemaire), RC 1.43 (Goldsteen), RC 1.55 (Ter Laare) en RC 1.59 (Letowski). RC 1.10, RC 1.15 (Goudstikker), RC 1.18, RC 1.19, RC 1.26, RC 1.37 (Mogrobi), RC 1.39 (Von Marx-May), RC 1.50 (De Vries). RC 1.13; RC 1.38 (nalatenschap Anne Frank). Feitelijk legde de minister in 2007 35 restitutieverzoeken ter advisering aan de commissie voor. Het in de tabel weergegeven aantal van 36 adviesverzoeken is inclusief 1 zaak betreffende de in 2007 aangehouden advisering over NK 414, voortvloeiende uit de zaak Mogrobi (RC 1.37). Zie voor meer informatie het advies Mogrobi onder paragraaf 5.3. In totaal zijn 94 adviesverzoeken aan de Restitutiecommissie voorgelegd, waarvan 2 adviesverzoeken zijn ingetrokken en 1 adviesverzoek is samengevoegd met een later ingediend verzoek. Zie noot 27. 19

Tot eind 2007 bracht de commissie bij benadering over 544 geclaimde cultuurgoederen advies uit. Voor wat betreft 375 (ca. 69%) objecten was dit advies toewijzend, terwijl de commissie met betrekking tot de overige 169 objecten (ca. 31%) afwijzend adviseerde. Hieronder volgt een overzicht van het aantal objecten waarover de commissie vanaf 2002 tot 2007 adviseerde: 34 Jaar Toewijzend advies Afwijzend advies aantal objecten aantal objecten 2002 100 0 2003 5 73 2004 4 1 2005 220 72 2006 15 1 2007 31 22 Totaal 375 169 5.2 Adviezen 2007: enkele zaken uitgelicht In 2007 had de Restitutiecommissie in totaal 57 zaken in behandeling. Daarvan werden haar 35 zaken in 2007 voorgelegd, vloeide 1 zaak voort uit de aangehouden advisering betreffende een object uit een claim die voor wat betreft de overige voorwerpen in 2007 werd afgehandeld en dateerden de overige 21 zaken uit voorgaande jaren. 35 De commissie heeft het afgelopen jaar 16 adviezen uitgebracht. Hiervan zijn 9 adviezen geheel toewijzend, 36 4 geheel afwijzend, 37 en 3 deels toewijzend en deels afwijzend. 38 Een en ander betekent dat er eind 2007 nog 41 adviesaanvragen voorliggen die in 2008 of later moeten worden afgehandeld. Voordat de in het verslagjaar uitgebrachte adviezen in paragraaf 5.3 integraal zullen worden weergegeven, volgt hieronder een korte introductie, waarbij enkele zaken kort zullen worden uitgelicht. De 16 restitutieverzoeken waarover de commissie de minister in 2007 adviseerde, verschillen in complexiteit en omvang. Meer dan de helft van deze zaken waren het gevolg van de onder verantwoordelijkheid van de minister uitgevoerde 34 35 36 37 38 In deze tabel is geen rekening gehouden met objecten waarbij noch van een toewijzend noch van een afwijzend advies sprake was, bijvoorbeeld het restitutieverzoek van diverse objecten uit de nalatenschap van Anne Frank (RC 1.38), waarin de commissie zichzelf onbevoegd achtte de minister te adviseren op grond van het feit dat het bezitsverlies in deze zaak niet gelieerd was aan omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Zie noot 31. RC 1.52 (Kaufmann-Parser), RC 1.56 (Pimentel), RC 1.42 (Hakker/Anholt), RC 1.33 (Morpurgo), RC 1.58 (Alsberg), RC 1.47 (Carstens), RC 1.34 (Van Cappellen), RC 1.54 (Jaffé) en RC 1.69 (tinnen maccabeeënlamp). RC 1.27 (Lemaire), RC 1.43 (Goldsteen), RC 1.55 (Ter Laare) en RC 1.59 (Letowski). RC 1.37 (Mogrobi), RC 1.39 (Von Marx-May) en RC 1.50 (De Vries). 20

actieve opsporing en benadering van mogelijk rechthebbenden door het voormalige Bureau Herkomst Gezocht (BHG). Het op 12 februari 2007 door de commissie uitgebrachte advies Kaufmann-Parser (RC 1.52) is hier een voorbeeld van. In deze zaak was sprake van een verzoek tot teruggave van een achttiende-eeuwse commode in Lodewijk XVI-stijl. Uit onderzoek bleek dat deze commode na de Tweede Wereldoorlog door de moeder van verzoekster op een zogenaamde naoorlogse claimtentoonstelling 39 als haar bezit was herkend en vervolgens bij de SNK 40 geclaimd. De commissie concludeerde in haar advies over de gang van zaken met betrekking tot deze naoorlogse claim het volgende: In de daaropvolgende periode heeft de directeur van de SNK, J. Jolles, Kaufmann-Parser verzocht te bewijzen dat de commode haar eigendom was. De getuigenis van Kaufmann- Parser zelf en de later overgelegde getuigenis van haar schoonzuster vormden voor de SNK echter geen onomstotelijk bewijs. De commissie constateert op basis van het naoorlogse dossier dat de strenge eisen van de SNK ten aanzien van de bewijslast, in combinatie met persoonlijke omstandigheden van de door Kaufmann-Parser aangedragen andere getuigen, ertoe hebben geleid dat de procedure destijds is gestrand. Door de actieve benadering van de familie door BHG werd deze nu nogmaals in de gelegenheid gesteld een claim in te dienen. Op grond van het onderzoek oordeelde de 6. Medewerkers van de SNK bij de claimtentoonstelling in het Rijksmuseum, Amsterdam, 20 april - 9 juni 1950. 39 40 Veel uit Duitsland teruggevoerde kunstvoorwerpen werden in de jaren 1949 en 1950 tijdens drie zogenaamde claimtentoonstellingen toegankelijk gemaakt voor belanghebbenden. Wanneer een tentoongesteld voorwerp door een bezoeker werd herkend als voormalig eigendom, kon de betrokkene een claim hierop indienen bij de restitutieautoriteiten. Stichting Nederlands Kunstbezit, de stichting die na de Tweede Wereldoorlog, onder supervisie van het Nederlandse Beheersinstituut onder meer belast was met de behandeling van naoorlogse restitutieverzoeken. 21

commissie in haar advies dat in deze zaak aan de voorwaarden voor restitutie was voldaan: Het rijksbeleid bepaalt ingevolge de achtste aanbeveling van de Commissie Ekkart uit 2001 dat 'tot teruggave kan worden overgegaan indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dit tegenspreken'. Gezien het feit dat Kaufmann-Parser de commode zelf destijds op de claimtentoonstelling heeft herkend, evenals haar schoonzuster kort daarna, acht de commissie in hoge mate aannemelijk dat de commode aan het begin van de oorlog heeft toebehoord aan het echtpaar Kaufmann-Parser. Daarbij hecht de commissie tevens belang aan het feit dat ook verzoekster na bezichtiging van de commode op 12 juni 2006 aan BHG heeft verklaard dat het meubel identiek was aan het meubel dat vroeger in haar ouderlijk huis aanwezig was. Aangezien voor de commissie op grond van haar onderzoek eveneens vaststond dat de commode onvrijwillig was verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, adviseerde de commissie op 12 februari 2007 tot toewijzing van het restitutieverzoek aan de erven van de oorspronkelijke eigenaar. De hiervoor genoemde bezichtiging van het geclaimde object door verzoekster kwam voort uit het onderzoek van BHG en de actieve opsporing van de belanghebbende. Ook was er in 2007 sprake van een claim die het directe gevolg was van de tentoonstelling Geroofd, maar van wie? Deze tentoonstelling werd in 2006-2007 in de Hollandsche Schouwburg te Amsterdam speciaal georganiseerd om eigenaren die tot dan toe nog niet konden worden opgespoord te bereiken. Het betreft het advies betreffende een tinnen maccabeeënlamp (RC 1.69), waarin de commissie op 3 december 2007 haar advies uitbracht. De verzoeker herkende tussen de 50 geëxposeerde kunstvoorwerpen en schilderijen een achttiendeeeuwse tinnen maccabeeënlamp, ook wel een chanoekia of menora geheten, als zijn bezit 7. Zaaloverzicht van de tentoonstelling Geroofd, maar van wie? in de Hollandsche Schouwburg te Amsterdam. Links in de vitrine is de tinnen maccabeeënlamp uit zaak RC 1.69 zichtbaar. 22

en verzocht om teruggave. 41 Verzoeker verklaarde hierover in zijn restitutieverzoek aan de minister het volgende: Op 4 december 2006, bij de tentoonstelling (...) heb ik het bovengenoemde object met stelligheid herkend als mijn vroegere eigendom, dat ik gedurende de Tweede Wereldoorlog ben kwijtgeraakt. De Chanukia was een Bar Mitswa-geschenk aan mij van mijn oom, de heer B. Z. te Amersfoort. In het advies RC 1.69 in paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de argumentatie van de commissie om de minister te adviseren tot teruggave van de maccabeeënlamp. De commissie bracht in 2007 niet alleen toewijzende adviezen uit, maar ook afwijzende. Een voorbeeld van een afwijzend advies uit 2007 is de zaak Ter Laare (RC 1.55). De verzoekster in deze zaak vroeg teruggave van het schilderij Liggend naakt van J.C.B. Sluijters, waarvan zij stelde dat dit aan haar vader had toebehoord. Deze zou het schilderij in 1944 naar Duitsland hebben verzonden om het door een derde te laten verkopen. Na de oorlog verklaarde hij tegenover de SNK dat deze verkoop in 1944 niet was doorgegaan, maar dat het schilderij ook nooit aan hem was teruggezonden. De SNK spoorde het schilderij vervolgens in Duitsland op, waarna het in mei 1948 naar Nederland werd teruggevoerd en het deel ging uitmaken van de NK-collectie. Voor zover de commissie kon nagaan, is hierover nadien geen contact meer geweest tussen de SNK en de vader van verzoekster. In haar advies oordeelde de commissie dat er los van de vraag of het schilderij daadwerkelijk geïdentificeerd kon worden als het voormalig eigendom van de vader van verzoekster onvoldoende aanwijzingen waren die duidden op onvrijwillig bezitsverlies gelieerd aan het naziregime: Immers, noch uit de bewaard gebleven archiefmaterialen, noch uit verklaringen van Ter Laare zelf is gebleken dat Ter Laare door toedoen van de nazi s gedwongen was het schilderij ter verkoop naar Gelsenkirchen te verzenden. Gezien het feit dat Ter Laare niet behoorde tot een vervolgde bevolkingsgroep is er naar de mening van de commissie ook geen reden om enige dwang te veronderstellen. Ook verzoekster heeft hieromtrent geen nadere informatie kunnen verstrekken. De commissie oordeelde dat niet aan de voorwaarden voor restitutie, zoals gegeven in het rijksbeleid, was voldaan. Derhalve adviseerde de commissie de minister op 11 juni 2007 het restitutieverzoek met betrekking tot Liggend naakt af te wijzen. Zoals hiervoor in paragraaf 3.2 genoemd, bracht de commissie in 2007 4 adviezen uit met betrekking tot objecten afkomstig uit de handelsvoorraad van een kunsthandel. In vergelijking met zaken die particulier kunstbezit betreffen, is bij kunsthandelzaken de onvrijwilligheid van het bezitsverlies minder vanzelfsprekend, aangezien ook tijdens de 41 Een dergelijke lamp of kandelaar wordt gebruikt tijdens het joodse Chanoekafeest, dat wordt gevierd ter herinnering aan de herinwijding van de Tempel te Jeruzalem door de Maccabeeën, nadat zij, in het jaar 165 v. Chr., de Syriërs hadden verslagen. 23

8. Kunsthandel Morpurgo aan het Rokin 108 te Amsterdam, oktober 1955. bezetting het verkopen van kunstwerken tot de bedrijfsvoering van kunsthandels behoorde. Een van de kunsthandelzaken waarover de Restitutiecommissie zich in 2007 heeft gebogen, is de zaak Morpurgo (RC 1.33). Verzoekster in deze zaak vroeg restitutie van het schilderij Een meisje in pastorale kleding met een mand door J. van Noordt, dat deel had uitgemaakt van de handelsvoorraad van kunsthandel firma Joseph M. Morpurgo. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam deze kunsthandel op last van de bezettingsautoriteiten onder beheer te staan van een zogenaamde Verwalter. De Verwalter verkocht het bedrijf en een deel van de handelsvoorraad aan een Weense handelaar, terwijl het resterende deel van de handelsvoorraad werd geconfisqueerd en geveild. De twee firmanten van de kunsthandel, werden gedeporteerd naar respectievelijk kamp Auschwitz en kamp Theresienstadt. De overwegingen van de commissie met betrekking tot de eigendom van het geclaimde schilderij, het bezitsverlies en de vraag wie in deze zaak bij restitutie als rechthebbende diende te worden aangemerkt, zijn terug te vinden onder paragraaf 5.3 in het advies Morpurgo. Bij deze overwegingen heeft de commissie zich zoals in elke kunsthandelzaak laten leiden door de aanbevelingen van de Commissie Ekkart inzake de kunsthandel uit 2003. 42 Niet in elk toewijzend advies oordeelt de commissie dat tot teruggave kan worden overgegaan zonder de verbinding van nadere voorwaarden aan deze teruggave. In de zaak Van Cappellen (RC 1.34), bijvoorbeeld, waarover de commissie de minister op 14 mei 2007 adviseerde, werd restitutie verzocht van het schilderij Stilleven met vruchten en gevogelte van de Vlaamse kunstenaar Jan Fyt. Dit schilderij was afkomstig uit het voormalig bezit van een Amsterdamse arts, die niet behoorde tot een tijdens het naziregime vervolgde bevolkingsgroep. Het feitenonderzoek wees uit dat deze het schilderij tijdens de Tweede Wereldoorlog had moeten verkopen om geld bijeen te krijgen voor een door rijkscommissaris Seyss-Inquart in het kader van de Februaristaking (1941) aan de gemeente Amsterdam opgelegde boete. Deze boete moest door rijke burgers van de stad worden opgebracht. De commissie was zoals uiteengezet in het advies Van Cappellen, te vinden onder paragraaf 5.3 van oordeel dat in deze zaak sprake was van onvrijwillig bezitsverlies door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. De 42 Zie voor een bespreking van deze aanbevelingen Verslag 2005, onder meer te raadplegen via de website van de Restitutiecommissie (zie noot 1). 24

commissie vervolgde dat de tijdens de bezetting verkregen verkoopopbrengst van het schilderij vermoedelijk dan wel was aangewend voor de betaling van bovengenoemde boete, maar dat het aannemelijk was dat hiervoor na de oorlog een compensatie was ontvangen van het rijk. Het kwam de commissie dan ook redelijk voor dat aan de restitutie van het werk een voorwaarde tot betaling van een tegenprestatie werd verbonden. Ter bepaling van dat bedrag adviseerde de commissie de destijds ontvangen verkoopsom te indexeren volgens het algemene prijsindexcijfer. Aangezien niet met zekerheid was vast te stellen of na de oorlog sprake was van een volledige compensatie voor de betaalde boetegelden, adviseerde de commissie om aan restitutie van het schilderij een terugbetaling van de helft van de geïndexeerde verkoopsom te verbinden. De hierboven uitgelichte adviezen zullen, tezamen met de overige in 2007 uitgebrachte adviezen, op volgorde van zaaknummer in de volgende paragraaf integraal worden weergegeven. 5.3 Uitgebrachte adviezen 2007 1. Advies inzake het verzoek tot teruggave van een klapmutsschoteltje (NK 593) en het schilderij Moeder en kind bij wieg van J.S.H. Kever (NK 2231) (zaaknummer RC 1.27) Bij brief van 7 februari 2005 verzocht F.L.L. de Restitutiecommissie tot teruggave van de kunstwerken uit de Nederlands-Kunstbezit collectie die hadden toebehoord aan zijn oom, de joodse kunsthandelaar Marcus Frederik de Vries. Naar aanleiding hiervan verzocht de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de Restitutiecommissie bij brief van 28 februari 2005 om advies aangaande negen kunstwerken (NK 1756, NK 2727, NK 3303, NK 1018, NK 2047, NK 2059, NK 1930, NK 593 en NK 2231). Na het overlijden van F.L.L. op 28 december 2005 is zijn dochter F.L. in de plaats van haar vader getreden als verzoekende partij. F.L. (hierna: verzoekster) heeft het restitutieverzoek vervolgens gewijzigd en beperkt tot een klapmutsschoteltje van geglazuurd porselein met blauwwit decor met florale motieven (NK 593) en het schilderij Moeder en kind bij wieg van de kunstenaar J.S.H. Kever (NK 2231) om redenen die hieronder worden toegelicht. Het klapmutsschoteltje bevindt zich momenteel in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen; het schilderij in de Nederlandse ambassade te Ankara. De procedure Naar aanleiding van het oorspronkelijke restitutieverzoek van F.L.L. heeft de Restitutiecommissie een onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van de negen genoemde NK-werken uitgevoerd. De resultaten zijn neergelegd in een conceptrapport dat op 16 januari 2006 aan de erven van F.L.L. is toegezonden voor commentaar. Diens neef, A.K., heeft op verzoek van de erven bij brief van 28 maart 2006 gereageerd. Gedurende het onderzoek kwam vast te staan dat F.L.L. geen erfgenaam was van M.F. de Vries. Na het overlijden van haar vader heeft verzoekster de commissie daarom in een telefonisch onderhoud van 31 oktober 2006 meegedeeld het restitutieverzoek in te trekken voorzover het de voorwerpen betrof uit het voormalig bezit van M.F. de Vries, en in stand te laten met betrekking tot de voorwerpen NK 593 en NK 2231, die mogelijk afkomstig waren uit de handelsvoorraad van de kunsthandel van haar grootvader (Galerie Lemaire). 1 De commissie heeft dit bevestigd bij brief van 7 november 2006. De commissie heeft naar aanleiding van de gewijzigde claim een nieuw conceptrapport opgesteld dat op 7 november 2006 voor commentaar aan verzoekster is verzonden. Daarbij werd verzoekster tevens gevraagd om aanvullende informatie met betrekking tot de geclaimde voorwerpen. Bij brief van 2 januari 2007 heeft verzoekster laten weten dat zij in de archieven van Galerie Lemaire geen verdere informatie had aangetroffen. Het conceptrapport is tevens voorgelegd aan de Minister van OCW, die de commissie heeft laten weten geen feitelijke aanvullingen te hebben. Het rapport is vervolgens vastgesteld op 12 maart 2007. Voor de feiten in deze zaak verwijst de commissie naar het onderzoeksrapport, dat geacht wordt deel uit te maken van dit advies. 1 Deze kunsthandel is later voortgezet door de vader van verzoekster en wordt thans geleid door verzoekster zelf. 25