iniiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiii



Vergelijkbare documenten
Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen

2 Gebiedsbeschrijving

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

Samenvatting peilvoorstellen en afwegingen

Peilbesluit Rietveld 2017

Toelichting op partiële herziening peilbesluit Lage Abtswoudschepolder Peilgebied V

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude en Nieuwe Broekpolder - peilgebied ONP V

Kaag en Braassem. Nieuwkoop. Ligging polder en indeling peilgebieden. Peilbesluit Noordeind- en Geerpolder. Legenda OR OR

Hoogheemraadschap van. Rijnland. Toelichting op het peilbesluit Vriesekoopschepolder (OR-4.01)

Nota van Wijzigingen. Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp- Watergebiedsplan Holland, Sticht en Voorburg-, Het Honderd- en Breukelerwaard west

Toelichting op partiële herziening peilbesluit Groeneveldse polder peilgebied XII

Legenda. Kaart 1: Ligging polder en indeling peilvakken. Hazerswoude-Rijndijk N11. Hazerswoude-Dorp. Benthuizen. Boskoop. Peilbesluit.

Aalsmeer. Haarlemmermeer. Kaag en Braassem. Ligging polder en indeling peilgebieden. Nieuwkoop. Peilbesluit Vriesekoopschepolder. Legenda OR

Partiële herziening Peilbesluit Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder. Peilvak Noortheylaan

Aalsmeer. Kaag en Braassem. Ligging polder en indeling peilgebieden. Nieuwkoop. Peilbesluit Wassenaarschepolder. Legenda OR

Inrichtingsmaatregelen Geerpolder - Projectplan

Antwoordnota bij zienswijzen op ontwerp peilbesluit Sint Philipsland Documentnummer: Datum:

Toelichting op partiële herziening peilbesluit Nieuwe of Drooggemaakte polder peilgebied VIII

Toetsing peilafwijkingen IJsselmonde-Oost en Zwijndrechtse Waard. (behorend bij ontwerp peilbesluit IJsselmonde-Oost en Zwijndrechtse Waard)

Peilbesluit Horstermeerpolder en Meeruiterdijkse polder

Ontwerp Partiële herziening peilbesluit Eiland van Schalkwijk, Het Klooster

Watergebiedsplan Nieuwkoop en omstreken

Memo Ter kennisname. Registratienummer: VV-commissie Voldoende Water

Watergebiedsplan Hem. Toelichting bij het peilbesluit, projectplan en leggerwijziging. Partiële herziening van het peilbesluit Drechterland (2005)

Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve

Plangebied. Kaart 1. Watergebiedsplan Hoeker- Garstenpolder. Nigtevecht. Nederhorst den Berg. Poldergemaal Hoeker-Garsten Kadijkwetering.

ONTWERP-PROJECTPLAN WATERWET ex art. 5.4 Waterwet

Presentatie van gebiedsavond Peilbesluit Zegveld Gebiedsavond De Haak 29 oktober 2018

Formulier ten behoeve van het indienen van schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 37 van het Reglement van Orde Verenigde Vergadering Delfland

Kaartenbijlage behorende bij het peilbesluit Nieuwegein Nieuwegein-West, Plettenburg en Oudegein

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

In deze notitie wordt de bepaling van de waterbergingsopgave toegelicht en wordt aangegeven hoe deze ingevuld kan worden.

WILCK & WIERICKE. Afd. v.». i < f van: Hierbij ontvangt u het ontwerp peilbesluit voor de Polder Steekt/Binnenpolder.

Nota beantwoording zienswijzen

17 Peilafwijking 17.1 Inleiding

De heer D. Verweij. Ambtshalve intrekkingsbesluit. Onderbemalingsvergunning met kenmerk juni 2015 W

Partiële herziening Peilbesluit Zuid- en Noordeinderpolder: peilvak OR (voormalig peilvak OR OOST)

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Welkom bij de informatiebijeenkomst watergebiedsplan Westeramstel. 28 juni 2016 Zuider legmeerpolder en Uithoornse Polder

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Advies interim boezempeil

Waterhuishouding bouwkavel Merwededijk, sectie F 4137, Gorinchem

Ontwerp peilbesluit Rietveld 2017

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Toelichting GGOR Schieveen

Samenvatting van de toelichting op de. Peilbesluiten Boezemstelsel Oude Rijn 2015 en. Boezemstelsel Leidsche Rijn 2015

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Het waterbeleid van de provincie Limburg is beschreven in het Provinciaal Waterplan Limburg, dd. 20 november 2009.

Afvoergebied Spuikom Bath; GAF57

Bijlage 1 Toelichting partiële herzieningen peilbesluiten Alblasserwaard en Tielerwaard

Landgoed Heijbroeck. Waterparagraaf. Datum : 11 juni Bureau van Nierop, Landgoed Heijbroeck, Waterparagraaf 1

REACTIENOTA zienswijzen Peilbesluit De Onlanden

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Welkom bij de informatiebijeenkomst watergebiedsplan Westeramstel. 30 juni 2016 Noorder Legmeerpolder en Bovenkerkerpolder

Toelichting GGOR Akkerdijksche polder

Toelichting op het ontwerp-peilbesluit voor het bemalingsgebied Zuiderdiep

Ter Wisch. Kaart 1; Overzicht. Peilbesluit Ter Wisch Westerwolde bebouwing boezem. rijksgrens. hoofdweg hoofdspoorwegennet.

Toelichting partiële herziening peilbesluit Abtswoude - peilgebied ABW X

Toelichting GGOR Oude Polder van Pijnacker

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht Kaartenbijlage Watergebiedsplan Dorssewaard

Informatiebijeenkomst PWO Zuid-Beveland-Oost. 26 november 2012

Wijkoverleg Aalsmeer Oost. maandag 6 maart

Watergebiedsplan Ambachtspolder. Projectnummer: (Ontwerp)projectplan op basis van artikel 5.4 van de Waterwet

Werk uitvoeren voor natuur in Lingegebied & Diefdijk-Zuid

Projectplan Capaciteitsverhoging gemaal Ypenburg, gemeente Den Haag

Partiële herziening van het peilbesluit Tussen Kromme Rijn en Amsterdam- Rijnkanaal 2008 (2014)

Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging'

Watergebiedsplan Dorssewaard Terugkoppel avond. 1 januari 2010

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 12 juli 2016;

Reactie op ingediende zienswijze tegen het ontwerp-peilbesluit

Toelichting GGOR polder Berkel

Waterparagraaf Heistraat Zoom

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1

Gebied: De Drie Polders

Projectplan verdrogingsbestrijding Empese en Tondense Heide D e f i n i t i e f

(Regionale) gebiedsinformatie over huidig watersysteem

percelen cultuurgrond

Richtlijn versus maatwerkberekening

Waterparagraaf Bestemmingsplan Cruquiusgebied fase 1 te Amsterdam Oost

Ontwerp - Partiële herziening van het peilbesluit Oudegein 2014 (2018)

Notitie. Watertoets Westkanaalweg Ter Aar. 1 Inleiding. 1.1 Aanleiding. 1.2 Procedure

Figuur 1: Plangebied Integrale gebiedsontwikkeling (variant 18 woningen)

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Verdroging: tegen gaan van verdroging in het algemeen door beperken van verharding, ruimte voor infiltratie, hydrologisch neutraal ontwikkelen etc.

Toelichting Peilbesluit Westerhornermolenpolder Polder De Oude Leij

Toetsing waterhuishouding

Watergebiedsplan Langbroekerwetering

Bijlage I: Raamplan Kern Pijnacker

Leeswijzer factsheets peilgebieden Walcheren

Integraal Waterplan Haarlem. Erhard Föllmi afd. OGV/SZ 17 sept. 2014

Nieuwkoopse Plassen. Op weg naar water van topkwaliteit. Droge voeten, schoon water

PEILBESLUITEN KRALINGERPOLDER, OUDE CAMPSPOLDER (GEMEENTEN MIDDEN- DELFLAND EN WESTLAND) EN FOPPENPOLDER (GEMEENTE MIDDEN-DELFLAND)

Klaar voor de toekomst

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren Zuid-Holland) (d.d. 23 september 2007) Nummer 2107

Verslag. De bijeenkomst wordt geopend door voorzitter Berend Spoelstra. Welkom door Gerard Korrel lid Dagelijks Bestuur Amstel, Gooi en Vecht

Watergebiedsplan Verenigde Groote en Kleine Polders. Projectnummer: (Ontwerp)projectplan op basis van artikel 5.

Nota van beantwoording

Oplegnotitie waterhuishoudingsplan 2012 Bedrijvenpark A1 Bijlage 8b exploitatieplan

Transcriptie:

iniiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiii 12.28970 Hoogheemraadschap van Rijnland Toelichting op het peilbesluit Noordeind- en Geerpolder (OR-4.05) Archimedesweg 1 postadres: postbus 156 2300 AD Leiden telefoon (071)3 063 063 telefax(071) 5 123 916 RPS advies- en ingenieursbureau mw. drs. L. van Buuren Versie 25 januari 2012

Samenvatting Inleiding Het hoogheemraadschap van Rijnland (Rijnland) heeft diverse wettelijke taken en opgaven op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit, zoals opgenomen in de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Om aan deze eisen te kunnen voldoen is een instrument nodig waarmee de verschillende opgaven voor een gebied, de kansen en knelpunten, in hun samenhang kunnen worden bekeken. Het watergebiedsplan is het instrument dat Rijnland hiervoor heeft gebruikt voor het gebied Wassenaarschepolder en omstreken. De peilbesluiten voor de polders maken deel uit van het watergebiedsplan. Hierin worden oppervlaktewaterpeilen en grenzen per peil vak juridisch vastgelegd. Dit rapport bevat de toelichting op het peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder. Het huidige peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder dateert van 1983 en is niet verlengd. Daarnaast wordt het watersysteem in de Noordeind- en Geerpolder aangepast in het kader van het watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken. Het peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder moet dus worden herzien. Uitgangspunt daarbij is om waar mogelijk bestaande knelpunten op te lossen. In het voorliggende peilbesluit stelt Rijnland peilen vast die goed passend zijn vanuit zowel de in de praktijk gehanteerde peilen, de peilbesluitpeilen als de toekomstige inrichting van de polder. Hierbij is ook de administratieve aanpassing in verband met de NAP-correctie meegenomen. Naar aanleiding van de NAPcorrectie zijn alle peilschalen en drukopnemers (loggers) ingemeten en op correcte hoogte gehangen. In de Noordeind- en Geerpolder zijn de aanwezige loggers en peilschalen gecorrigeerd voor verhanging. Een samenvatting van de relevante gegevens voor dit peilbesluit is weergegeven in onderstaande tabel. oppervlakte 307 ha 99 ha 60 ha bodemsoort veen veen veen grondgebruik glastuinbouw, bebouwing en water grasland en bebouwing water en natuur maaiveldhoogte 1 NAP -1,22 m NAP-l,62m NAP-1,46 m gemiddelde maaivelddaling < 5 mm/jaar < 5 mnvjaar < 5 mm/jaar vorig peilbesluit zomerpeil 1 NAP-1,57 m NAP-1,97 m NAP-1,57 m vorig peilbesluit winterpeil' NAP-1,62 m NAP -2,02 m NAP -l,62m praktijk zomerpeil 2 NAP-1,57 m NAP -2,01 m NAP-1,57 m praktijk winterpeil 2 NAP-1,63 m NAP -2,04 m NAP-1,63 m peilvoorstel zomerpeil 2 NAP-1,57 m NAP -2,01 m flexibel tussen NAP -1,62 peilvoorstel winterpeil 2 NAP-1,62 m NAP -2,04 m m en NAP-1,57 m gemiddelde drooglegging 0,35 m (zomer) 0,39 m (zomer) bij peilvoorstel 0,40 m (winter) 0,42 m (winter) 0,11 mtot0,16m Alle N AP-waarden zijn gecorrigeerd De gehanteerde en voorgestelde peilen zijn gecorrigeerd voor de verhanging van de peilschalen/loggers Peilvakbegrenzing Peilvak OR-4.05.3.1 wordt geïsoleerd van peilvak OR-4.05.1.1, zodat in het peilvak een flexibel peil gevoerd kan wordea Tevens wordt de peilvakgrens tussen peilvak OR-4.05.2.1 en OR-4.05.3.1 verlegd, zodat een aantal natuurpercelen een hoger en flexibel peil krijgen. Peilaýweging In peilvak OR-4.05.1.1 blijven de toekomstige peilen gelijk aan de peilbesluitpeilen en de praktijkpeilen. In peilvak OR-4.05.2.1 worden de praktijkpeilen vastgelegd, deze peilen zijn 2 tot 4 cm lager dan de peilbesluitpeilen. De peilaanpassingen betreffen een compensatie van ongeveer 1 mm/jaar voor de maaivelddaling van de graslandpercelen. De gemiddelde droogleggingen in peilvak OR-4.05.1.1 en OR-4.05.2.1 blijven kleiner dan de richtwaarden voor de droogleggingen voor glastuinbouw en be- 2 Hoogheemraadschap van Rijnland

bouwing. Voor grasland blijft de gemiddelde drooglegging voldoen aan de richtwaarde. Een peilverlaging in het veengebied past echter niet binnen het beleid van Rijnland, omdat dan de veenoxidatie zou toenemen. Daarnaast is een peilverlaging niet gewenst vanwege de bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden en de kans op zakkingsschade voor de oude bebouwing in combinatie met de veenbodem. Peilvak OR-4.05.3.1 krijgt een flexibel peil met een marge van 5 cm. De onder- en bovengrens van het flexibel peil blijven gelijk aan het huidige winter- en zomerpeil. De gemiddelde drooglegging van de natuurpercelen wordt 11 tot 16 cm Knelpunten De knelpunten met betrekking tot de NBW worden niet opgelost met dit peilbesluit, maar met behulp van inrichtingsmaatregelea De isolatie van het peilvak OR-4.05.3.1 is positief voor de waterkwaliteit en de realisatie van de KR W-doelen in de Langeraarsche Plassen. Nadeel is dat de Geerpolderplas hierdoor juist fosfaatrijker zal worden, maar dit heeft geen negatief effect op de vegetatiedoelen in dit gebied. De knelpunten ten aanzien van het peilbeheer worden voor het grootste deel opgelost. Met de vaststelling van dit peilbesluit is er weer een herzien peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder. De kleine drooglegging op de laaggelegen percelen wordt niet opgelost met dit peilbesluit, behalve de laaggelegen percelen in peilvak OR-4.05.2.1, die worden opgehoogd tot ongeveer 30 cm boven het zomerpeil. Hoogheemraadschap van Rijnland 3

INHOUDSOPGAVE Samenvatting 2 INHOUDSOPGAVE 4 1. Inleiding 6 1.1 Achtergrond watergebiedsplannen 6 1.2 Achtergrond peilbesluiten 6 1.3 Aanleiding peilbesluit Noordeind- en Geerpolder 6 1.4 Correctie NAP-referentievlak, peilschalen en drukopnemers 7 1.5 Leeswijzer 7 2. Gebiedsbeschrijving 8 2.1 Ligging en begrenzing 8 2.2 Functies, bestemmingen en landgebruik 8 2.3 Ruimtelijke ontwikkelingen 9 2.4 Bodemgesteldheid 9 2.5 Hoogteligging en maaivelddaling 10 2.6 Bebouwing 11 2.7 Landschap 11 2.8 Natuur 12 2.8.1 Natuurgebieden 12 2.8.2 Flora en fauna 12 2.8.3 Natuurtoets 13 2.9 Recreatie 13 2.10 Archeologische en cultuurhistorische waarden 13 3. Huidige waterhuishoudkundige situatie 14 3.1 Peilbeheer 14 3.1.1 Peilen en drooglegging 14 3.1.2 Peilafwijkingen 15 3.2 Watersysteem 15 3.2.1 Aan- en afvoer van water 15 3.2.2 Kwel en infiltratie 16 3.2.3 Grondwater 16 3.2.4 Waterbezwaar 16 3.3 Waterkwaliteit 17 3.4 Knelpunten 22 3.4.1 NBW. 22 3.4.2 KRW, waterkwaliteit dt ecologie 22 3.4.3 Peilbeheer 23 4. Afweging 24 4.1 Ui tgangspunten 24 4.1.1 Beleidskader 24 4.1.2 Specifieke uitgangspunten voor de Noordeind- en Geerpolder 24 4.2 Peilvoorstellen en afwegingen 25 4.2.1 Peilvak OR-4.05.1.1 25 4.2.2 Peilvak OR-4.05.2.1 26 4.2.3 Peilvak OR-4.05.3.1 26 4.3 Benodigde maatregelen 27 4.4 Regulering peilafwijkingen 27 4.5 Effecten peilvoorstellen 28 5. Ontwerp 31 5.1 Peilvoorstel 31 4 Hoogheemraadschap van Rijnland

5.2 Procedure 31 5.3 Reguleren peilafwij kingen 31 5.4 Uitvoeren maatregelen en inwerkingtreding peilbesluit 32 5.5 Meting peilbesluit 32 Bijlage 1. Beleid 34 Bl.1 Ruimtelijk beleid 34 Bl.1.1 Nationaal ruimtelijk beleid 34 B1.1.2 Provinciaal ruimtelijk beleid 34 B1.1.3 Gemeentelijk ruimtelijk beleid 34 BI.2 Waterbeleid 35 B1.2.1 Europees waterbeleid 35 B1.2.2 Nationaal waterbeleid 35 B1.2.3 Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland 36 B1.2.4 Provinciaal waterbeleid 36 B1.2.5 Waterbeheerplan hoogheemraadschap van Rijnland 37 BI.3 Overig beleid 37 BI.3.1 Natuurwetgeving 37 Bl.3.2 Verdrag van Malta 38 Bijlage 2. Hoofdpunten uit het Beleidskader Peilbeheer Zuid-Holland 39 Bijlage 3. Nota Peilbeheer 40 Bijlage 4. Hoofdpunten uit de Beleidsregel Peilafwijkingen 42 Bijlage 5. Flexibel Peilbeheer 45 Kaart 1. Kaart 2. Kaart 3. Kaart 4. Kaart 5. Kaart 6. Kaart 7. Kaart 8. Kaart 9. Kaart 10. Kaart 11. Ligging Noordeind- en Geerpolder Structuurvisie provincie Landgebruik Bodemgesteldheid Maaiveldhoogte Cultuurhistorische en archeologische waarden Huidige waterhuishoudkundige inrichting Drooglegging huidige situatie Grondwater Toekomstige waterhuishoudkundige inrichting Drooglegging toekomstige situatie Hoogheemraadschap van Rijnland 5

1. Inleiding 1.1 Achtergrond watergebiedsplannen Vanuit de Nederlandse en Europese overheid worden steeds meer eisen gesteld aan watersystemen en waterbeheer in het algemeen. Om aan deze eisen te kunnen voldoen is een instrument nodig waarmee de verschillende opgaven voor een gebied, de kansen en knelpunten, in hun samenhang kunnen worden bekeken. Het watergebiedsplan is het instrument dat het Hoogheemraadschap van Rijnland (Rijnland) hiervoor wil gebruiken, onder andere voor het gebied Wassenaarschepolder en omstreken. Een watergebiedsplan is een integraal waterhuishoudingsplan voor een bepaald gebied. Hierin wordt onderzocht en bepaald hoe de inrichting en het beheer van dat gebied geoptimaliseerd kan worden. Aan de orde komen (de relatie tussen) grond- en oppervlaktewater, waterkwantiteit en -kwaliteit en ecologie. Ook wordt er rekening gehouden met de gebruiksfuncties van het gebied, zoals landbouw, natuur en bebouwing. De eisen die de Nederlandse en Europese overheid stelt aan het watersysteem vormen hiervoor de kaders (o.a. de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)). Uitgangspunt bij het opstellen van watergebiedsplannen is 'werk met werk maken'. Dit houdt in dat taken die in hetzelfde gebied uitgevoerd moeten worden, zo veel mogelijk gecoördineerd plaatsvinden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van de maatregelen die nodig zijn om waterberging te creëren combineren met de aanleg van een natuurvriendelijke oever of het verdiepen van de betreffende polderwatergang. Voor het watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken is de inventarisatiefase afgerond. Een inrichtingsplan op hoofdlijnen (voorkeursvariant) is in 2009 vastgesteld. De voorgestelde peilbesluiten volgen hieruit. 1.2 Achtergrond peilbesluiten Als waterbeheerder van het oppervlaktewater is Rijnland volgens de Waterwet verplicht peilbesluiten vast te stellen voor de gebieden onder haar beheer. Een vastgesteld en actueel peilbesluit biedt aan belanghebbenden duidelijkheid en rechtszekerheid over de te handhaven peilen in het betreffende gebied. Het peilbesluit is een instructienorm die aan het hoogheemraadschap een inspanningsverplichting oplegt. In een peilbesluit stelt het hoogheemraadschap de gewenste oppervlaktewaterpeilen vast voor het gebied waarvoor het besluit geldt. Dit gebied kan onderverdeeld zijn in meerdere peil vakken, met voor elk peilvak een ander peil. Het peilbeheer regelt de afwatering van het gebied en beïnvloedt daarmee de grondwaterstand. Het peilbesluit zelf geeft in ieder geval aan op welk gebied het besluit betrekking heeft, welk(e) peil(en) daar geld(t)(en) en de periode waarvoor de in het peilbesluit opgenomen waterstanden gelden, bijvoorbeeld een zomer- en een winterpeil. Het algemene bestuur van het hoogheemraadschap stelt, op grond van de Waterverordening Rijnland en na een ter inzage legging conform artikel 3.4 uit de Algemene wet bestuursrecht en de inspraakverordening van Rijnland, het peilbesluit vast. Tegen de vaststelling kan beroep worden ingesteld bij de Rechtbank (en eventueel hoger beroep bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State). 1.3 Aanleiding peilbesluit Noordeind- en Geerpolder Het peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder is onderdeel van het watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken. In de afweging bij het peilbesluit worden de toekomstige inrichting en de benodigde maatregelen die volgen uit het watergebiedsplan meegenomen. 6 Hoogheemraadschap van Rijnland

Daarnaast heeft Rijnland een herzieningsplicht van een peilbesluit na 10 jaar. Aan deze herzieningsplicht kan eenmalig een verlenging van maximaal vijfjaar bij de provincie aangevraagd worden. Het huidige peilbesluit voor de Noordeind- en Geerpolder dateert van 1983 en is niet verlengd. 1.4 Correctie NAP-referentievlak, peilschalen en drukopnemers Nederland kantelt, dit houdt in dat het westen van het land heel langzaam lager komt te liggen ten opzichte van een denkbeeldig referentievlak, het NAP-referentievlak. Het referentie vlak blijft gelijk, maar de meetpunten (de peilmerken) zakken wel. Rijkswaterstaat heeft in 2005 een correctie uitgevoerd op de peilmerken van dat NAP-referentievlak. In het beheergebied van Rijnland bedraagt de correctie -2 cm. Dit betekent dat alle hoogten (peilmerken, hoogtemetingen en waterpeilen) een nieuwe NAP-waarde krijgen (2 cm lager dan voorheen), maar dat er in de praktijk niets verandert. De drooglegging blijft gelijk, omdat heel West-Nederland, dus zowel het maaiveld als het waterpeil, is gedaald. Beiden krijgen wel een lagere NAP-hoogte. In (de toelichting bij) het voorliggende peilbesluit is de genoemde correctie doorgevoerd in de maaiveldhoogtemetingen. De Verenigde Vergadering van Rijnland heeft op 5 november 2008 besloten om alle peilbesluiten administratief aan te passen aan de NAP-correctie. Dit betekent dat de peilen gelijk blijven, maar dat de getalswaarde die erbij hoort 2 cm lager ligt. Naar aanleiding van de NAP-correctie zijn alle peilschalen en drukopnemers in het Rijnlandse beheergebied opnieuw ingemeten en op correcte hoogte gehangen. Hieruit is gebleken dat een deel van de peilschalen en drukopnemers niet alleen ten opzichte van het NAP-referentievlak gecorrigeerd moest worden, maar ook voor een onjuiste ophanging. Bijvoorbeeld door verzakking als gevolg van een montage aan een instabiele constructie. Onjuiste ophanging kan te laag of te hoog zijn, waardoor de correctie respectievelijk groter of kleiner kan zijn dan de NAP-correctie. Het is zelfs mogelijk dat een peilschaal of drukopnemer meer dan 2 cm te hoog hing waardoor deze naar beneden gecorrigeerd moet worden. De voorgestelde peilen gaan uit van de gecorrigeerde hoogte ten opzichte van het NAP-referentievlak. De praktijkpeilen zijn gecorrigeerd voor de verhanging van de peilschaal of drukopnemer. Dit kan betekenen dat de getalswaarden van de praktijkpeilen niet overeenkomen met de peilen uit het voorgaande peilbesluit. 1.5 Leeswijzer Dit peilbesluit is zo opgesteld, dat met groot lees- en gebruiksgemak de relevante informatie voor het peilbesluit uit overzichtelijke kaarten en tabellen gehaald kan worden. De nadruk ligt in het peilbesluit op presentatie van de informatie in overzichtelijke kaarten en tabellen en in mindere mate op een beschrijving per peilvak. Wanneer er in de tekst gerefereerd wordt aan een kaart dan is deze referentie in de tekst vetgedrukt, zodat in één oogopslag duidelijk is welke kaart hoort bij de desbetreffende tabel of paragraaf. Deze kaart is te vinden in de bijlage. Hoofdstuk 2 geeft een algemene beschrijving van het gebied, waarin onder andere de bodemgesteldheid, de aanwezige functies en vormen van landgebruik en de maaiveldhoogte aan bod komen. De huidige waterhuishoudkundige situatie is beschreven in hoofdstuk 3, inclusief eventuele peilafwijkingen, zoals onderbemalingen en hoogwatervoorzieningen. Hoofdstuk 4 beschrijft de uitgangspunten voor de peilafweging en de mogelijke varianten van de nieuwe waterhuishoudkundige situatie, inclusief de benodigde maatregelen en de effecten hiervan. Hoofdstuk 5 ten slotte geeft de voorkeursvariant en de afweging waarom voor deze variant is gekozen. Tevens gaat dit hoofdstuk in op het monitoren en de evaluatie van het peilbeheer. Hoogheemraadschap van Rijnland 7

2. Gebiedsbeschrijving Hoofdstuk 2 beschrijft de kenmerken van de polder, zoals bodemsoort, landgebruik en maaiveldhoogte en het relevante beleid zoals de structuurvisie en bestemmingsplannen. 2.1 Ligging en begrenzing De Noordeind- en Geerpolder ligt in de gemeente Nieuwkoop in de provincie Zuid-Holland en is onderdeel van het beheergebied van Rijnland. De polder wordt begrensd door de Drecht aan de noordkant, het Aarkanaal aan de oostkant, de Leidsche Vaart aan de zuidkant en de Langeraarseweg en Generaal van Merleweg aan de westkant. De polder heeft een oppervlakte van 466 ha en is verdeeld in drie peilvakken. De ligging en begrenzing van de polder en de peilvakken is weergegeven op kaart 1. 2.2 Functies, bestemmingen en landgebruik Het algemene en gebiedsgerichte beleid van rijksoverheid, provincie, gemeente en hoogheemraadschap, voor zover relevant voor dit peilbesluit, is beschreven in bijlage 1. In deze paragraaf worden de concrete functies en bestemmingen uit dit beleid beschreven voor de Noordeind- en Geerpolder. Op de functiekaart bij de Structuurvisie Zuid-Holland zijn aan de Noordeind- en Geerpolder de volgende functies toegekend: "water", "glas", "natuurgebied", "agrarisch landschap - verbrede landbouw" en "dorpsgebied". Een deel van het glastuinbouwgebied heeft de arcering "transformatiezone", hier is een herstructurering van de glastuinbouw gepland, zie ook paragraaf 2.3. Een uitsnede uit de functiekaart bij de structuurvisie is weergegeven op kaart 2. De toegekende kwaliteiten zijn plassenlandschap, glastuinbouwlandschap, veenweidelandschap en dorpskern. Het westelijke deel van de polder is tevens aangemerkt als Topgebied cultureel erfgoed en onderdeel van het provinciale landschap "Hollands Plassengebied". De opgaven zijn onder andere de vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, behoud van natuurwaarden, minimale verdroging van veengebieden en bescherming van cultuurhistorische waarden. De bestemmingsplannen van de gemeente Nieuwkoop vormen een nadere uitwerking van het voormalige streekplan of de huidige structuurvisie en zijn hier ook aan getoetst. De hoofdfuncties van de bestemmingsplannen komen overeen met die van de huidige structuurvisie. De glastuinbouwbedrijven vallen onder het Voorontwerp Bestemmingsplan Glastuinbouw. Het gebied heeft met name de bestemming glastuinbouw afgewisseld met wonen, bedrijven en tuinen. De Geerpolder en Langeraarsche Plassen vallen onder het bestemmingsplan Ter Aar - landelijk gebied. De Geerpolderplas en het aansluitende gedeelte met petgaten en legakkers hebben de bestemming natuurgebied en de overige percelen in de Geerpolder hebben de bestemming agrarisch gebied. De Langeraarse Plassen hebben de bestemming water met natuur- en landschapswaarden. Een klein deel van de polder heeft als dubbelbestemming archeologisch waardevol gebied, zie ook paragraaf 2.10. De lintbebouwing langs de Langeraarsche Plassen valt binnen het bestemmingsplan Langeraar. De kern van Papenveer valt binnen het bestemmingsplan Papenveer en het bedrijventerrein (circa 6 ha) aan de zuidoostkant van de polder valt binnen het bestemmingsplan Ter Aar bovenland. Op kaart 3 wordt het landgebruik ruimtelijke weergegeven. Deze kaart is gemaakt op basis van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland, versie 6 (LGN6). De gegevens uit dit bestand zijn gebaseerd op satellietbeelden uit 2007 en 2008 en geven het werkelijke landgebruik op dat moment weer. In tabel 2.1 is voor de Noordeind- en Geerpolder het percentage per type landgebruik weergegeven. De Noordeind- en Geerpolder bestaat voor een groot deel uit water, namelijk de Langeraarsche Plassen en de Geerpolderplas. Daarna is gras het meest voorkomende landgebruik. Het gaat hier om grasland binnen het agrarisch gebied. Dit betreft voor het overgrote deel grasland dat gebruikt wordt voor agrarische productie, maar voor een klein deel betreft het ook erven van boerderijen en bedrijven, gras op boezemkaden, wegbermen en andere met gras bedekte oppervlakken. Daarnaast zijn de aanwezigheid van bebouwing, natuurgraslanden en glastuinbouw van belang. 8 Hoogheemraadschap van Rijnland

tabel 2.1 Landgebruik per peilvak volgens LGN6 agrarisch grasland 25-/0 overige landbouwgewassen boomkwekerijen 1 'Zo 2'Á glastuinbouw 8 0 /» bos natuur grasland zoet water* bebouwd gebied 3Vo 5X 40 Vo ÌÌVo gras in bebouwd gebied 4 0 /» totaal 100 Vo *Het LGN bestand is te grof voor een nauwkeurige schatting van de hoeveelheid open water. Smalle watergangen worden niet waargenomen in het LGN-bestand. 2.3 Ruimtelijke ontwikkelingen Staatsbosbeheer wil in en rondom de Geerpolderplas de natuurwaarden ontwikkelen, zie ook paragraaf 2.8. In de Geerpolderplas streeft Staatsbosbeheer onder andere naar een natuurlijk flexibel peilbeheer. De glastuinbouw in de Noordeindpolder staat voor een belangrijke herstructureringsopgave. Hierbij is de zogenaamde ruimte-voor-ruimte regeling van belang. De provincie hanteert bij de herstructurering van glastuinbouw als uitgangspunt dat dit niet leidt tot een toename van het glasareaal. 2.4 Bodemgesteldheid De Noordeind- en Geerpolder is een oude veenontginning. Aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de bodemopbouw beschreven. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Bodemkaart van Nederland (Stichting voor Bodemkartering, 1969). Geologie De pleistocene afzettingen in de diepere ondergrond (ca. 9 m -NAP tot 12 m -NAP) bestaan uit dekzand zonder noemenswaardige profiel ontwikkeling en zonder hoogteverschillen op korte afstand. In dit vlakke en slecht ontwaterde dekzandlandschap ontstonden moerassen en zoetwatermeren waarin veenvorming plaatsvond. Dit zogenoemde basisveen dat direct na het Laatglaciaal werd gevormd bestaat uit zeggeveen en in het gebied van de Oude Rijn ook uit bosveen. Door de zeespiegelstijging breidde de invloed van de zee zich steeds verder oostwaarts uit en kwam aan de veenvorming een eind. Op het basisveen werd in het Atlanticum en het vroeg-subboreaal een dik pakket mariene sedimenten afgezet, de Afzettingen van Calais. Omstreeks 2200 jaar v. Christus ontstond er ten oosten van de huidige kustlijn een gesloten strandwallensysteem waardoor de invloed van de zee op het achter de strandwallen gelegen gebied verminderde. Het water verzoette en de omstandigheden werden gunstig voor de groei van een weelderige riet- en biezenvegetatie. Doordat de ophoping van organisch materiaal groter was dan de afbraak ontstond veen. Niet alleen in horizontale, maar ook in verticale richting kunnen de verschillen in veensoort vrij groot zijn. In eerste instantie was het milieu voedselrijk en brak en werd rietveen en zeggerietveen gevormd. Langs de Oude Rijn en de vele riviertjes zoals de Kromme Aar, ontstond in een zoet en voedselrijk milieu bosveen. Waar geen toevoer was van voedselrijk water (rivier- en grondwater) werd het milieu gaandeweg voedselarmer en ontstond oligotroof veenmosveen. Dit veen werd in de Middeleeuwen geheel afgegraven voor de turfbereiding. In de meren en in de door vervening gevormde plassen ontstond op veel plaatsen een laag bagger, ook wel meermolm genoemd. In veel droogmakerijen (o.a. Wassenaarschepolder) was vlak na de droog- Hoogheemraadschap van Rijnland 9

legging 50 à 70 cm zwarte bagger aanwezig. Na rijping is hieruit de rulle, zwarte humushoudende bovengrond ontstaan van de eerdgronden. Bodem Vanuit de hoog gelegen gronden langs de Oude Rijn en ook vanuit kleine riviertjes en veenstroompjes zoals de Aar en de Drecht heeft men tussen ca. 900 en ca. 1400 na Christus het grote Hollands- Utrechtse veengebied ontgonnen en in cultuur gebracht. De oudste ontginningen hebben gelegen bij Rijnsaterwoude en Leimuiden. Deze plaatsen liggen thans op een smalle strook bovenland (het oorspronkelijke veenoppervlak) te midden van droogmakerijen. In de veengebieden waren reeds voor de ontginning enkele meren aanwezig (o.a. het Braassemermeer), die door erosie van de veenoevers steeds groter werden. De plassen zijn ontstaan door afgraven van veen voor turfbereiding. De Noordeind- en Geerpolder bestaat grotendeels uit koopveengronden op bosveen (hvb). Evenwijdig aan het Aarkanaal is daarnaast nog een strook te vinden van leek'/woudeerdgronden (prn86). In tabel 2.2 staat een korte toelichting op de voorkomende bodemtypen. De ligging van de verschillende bodemtypen in de polder is weergegeven op kaart 3. Door de samenstelling van de bodem zijn de koopveengronden gevoelig voor het optreden van maaivelddalingen als gevolg van diepe ontwatering. tabel 2.2 Beschrijving kaarteenheden bodemkaart hvb koopveengronden op bosveen (of eutroof broekveen) veengronden met een veraarde bovengrond prn86 leek-zwoudeerdgronden kleigronden met een zware tussenlaag of ondergrond Bovenland bovenlandstrook stedelijk gebied 2.5 Hoogteligging en maaivelddaling Hoogtegegevens zijn voor de hele polder beschikbaar in de vorm van het Actueel Hoogtebestand Nederland (Meetkundige Dienst, 2003). Voor dit peilbesluit is gebruikgemaakt van versie 1 (AHN-1) inclusief de NAP-correctie van 2005. In het bestand zijn gemiddeld 625 punten per hectare beschikbaar, die door middel van laseraltimetrie zijn ingewonnen. Voor de analyse van hoogtegegevens zijn de locaties waarbij de maaiveldhoogte niet representatief zijn voor de hoogteligging van het gebied met behulp van de toplo-kaart (Topografische Dienst Kadaster, Emmen) uit het AHN-bestand gefilterd. Dit betreft onder andere bebouwing, verhoogd aangelegde wegen, kassen, dijken, sloten, taluds, boomgaarden. Het recentere AHN-2 was ten tijde van het maken van de analyses voor Watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken nog niet beschikbaar. In 2010 was voor een deel van het studiegebied het AHN-2 beschikbaar. Voor de Geerpolder (peilvak OR-4.05.3.1 en het noordelijke deel van OR- 4.05.2. 1) is het verschil tussen beide bestanden in beeld gebracht. Het gemiddelde verschil in deze polder tussen beide bestanden is nagenoeg 0 cm. Hoogteligging op basis van gefilterd AHN Op kaart 5 zijn de hoogtemetingen van het AHN-1 ruimtelijk weergegeven. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde maaiveldhoogte en de hoogteligging van het hoogste en laagste punt per peilvak aangegeven. De maximumhoogten betreffen enkele hoge waarden op het talud van de boezemkaden en (opgehoogd) bedrijventerrein, deze hebben geen invloed op de gemiddelde maaiveldhoogte. 10 Hoogheemraadschap van Rijnland

tabel 2.3 Maaiveldhoogtegegevens (AHN-1) OR-4.05.1.1 307-1,22-1-1,36-2,92 0,22 OR-4.05.2.1 108-1,62-0,04-2,32 0,14 OR-4.05.3.1 51-1,28-0,56-1,79 0,13 *) De standaardafwijking is een maat voor de spreiding van de waarden rond het gemiddelde. Een kleine standaardafwijking betekent dat het grootste deel van de waarden dicht bij het gemiddelde ligt. Een standaardafwijking van 0,25 is relatief groot en is het gevolg van het grote verschil tussen de minimum- en maximumwaarde. De Noordeind- en Geerpolder ligt ongeveer 1 m lager dan het boezempeil en bijna 3 m hoger dan de naastgelegen droogmakerijen. De hoogste percelen in de polder liggen aan de noordkant van de Geerpolderplas en aan de zuidoostkant van de Langeraarsche plassen. De laagste percelen liggen ten westen van de Geerpolderplas in peilvak OR-4.05.2.1. Controle AHN-1 met behulp van referentiemetingen In 2007 zijn referentiemetingen gedaan om het AHN-1 te kunnen controleren. Per controleveld zijn 30, 60 of 120 punten (afhankelijk van de grootte van het gebied) gemeten met een onderlinge afstand van 5 meter. Deze metingen zijn gedaan op (grasland)percelen in de polders. De referentiemetingen zijn geïnterpoleerd en vergeleken met het AHN-1 om het AHN-1 te controleren op bruikbaarheid. De conclusie is dat het AHN-1 goed bruikbaar is voor de polder. Maaivelddaling Vanwege de veengrond is de verwachting dat er enige maaivelddaling optreedt in de Noordeind- en Geerpolder. Dit is gecontroleerd met behulp van historische maaiveldhoogtegegevens uit verschillende meetreeksen tussen 1945 en 2008. Door een verschil in meetmethode en meetdichtheid is echter geen goed vergelijk mogelijk tussen de verschillende hoogtemetingen. Daarnaast zijn de oudere meetreeksen niet gebiedsdekkend. Op basis van de beschikbare maaiveldhoogtemetingen kan de maaivelddaling daarom niet gebiedsdekkend in een waarde uitgedrukt worden. Over het algemeen hebben de meer recente meetpunten een lagere maaiveldhoogte dan de oudere meetpunten. Dit komt overeen met de verwachting dat enige maaivelddaling is opgetreden. De verwachting is dat de gemiddelde maaivelddaling van de graslandpercelen kleiner is dan 5 mm/jaar. De zakking van bebouwing is over het algemeen kleiner dan de maaivelddaling van (onbebouwde) graslandpercelen. 2.6 Bebouwing Langs de grenzen van de polder en de peilvakken liggen polderlinten met bebouwing uit de periode 1850-1950 of ouder. Deze bebouwing kan vanwege het type fundering (op staal of houten palen) gevoelig zijn voor schade als gevolg van peilverlagingen. Peilverlagingen moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Indien het voorstel een peil verlaging inhoudt, moet de kans op schade aan deze bebouwing nader worden onderzocht. De overige bebouwing in is uit de periode na 1950, deze bebouwing is waarschijnlijk niet gevoelig voor schade als gevolg van peilverlagingen. 2.7 Landschap De Geerpolder betreft een veenplas met daaromheen een veenontginning met een hoge landschappelijke waarde. De veenontginningen zijn vanaf de 1 Ie eeuw ontstaan, toen vanaf een ontginningsbasis (rivier of gegraven wetering) de veenwildernis systematisch werd ontgonnen. Zo ontstond de kenmerkende verkaveling van de veenpolders: lange (smalle) stroken, van elkaar gescheiden door (afwaterings)sloten, met de boerderij op de kop van de kavel. De stroken liggen evenwijdig aan elkaar of vormen een waaier, als ze uitgezet zijn vanaf een kronkelende rivieroever. De Langeraarsche Plassen zijn veenplassen met een redelijk hoge landschappelijke waarde. Het kerkpad tussen de Noord- en Zuidpias heeft een zeer hoge landschappelijke waarde. Hoogheemraadschap van Rijnland 11

De Noordeindpolder behoort tot het kassenlandschap. Hier heeft de glastuinbouw zich zodanig ontwikkeld dat het oorspronkelijke landschap geheel is verdwenen. De poldergrenzen zijn grotendeels nog gaaf en hebben een redelijk hoge tot hoge landschappelijke waarde. 2.8 Natuur 2.8.1 Natuurgebieden De Geerpolderplas en de aangrenzende natuurpercelen aan de noord- en oostkant zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Geerpolderplas inclusief de aangrenzende oeverlanden is sinds 1984 tevens een beschermd natuurmonument en geniet daarmee extra bescherming ten opzichte van de EHS. Verder ligt langs de zuidoostkant van de Langeraarsche Plassen een ecologische verbindingszone. Aan de Geerpolder en Langeraarsche Plassen zijn natuurdoeltypen gekoppeld uit de 3 e hoofdgroep, de halfnatuurlijke typen (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2001). Bij halfnatuurlijke typen staat het kleinschalig bevorderen van specifieke successiestadia en de daarvan afhankelijke doelsoorten centraal. Het gaat hier om een landschap waarin de landschapspatronen in verregaande mate door de mens worden bepaald, maar waarin het beheer nog zó extensief is dat de afzonderlijke landschapsonderdelen qua soortenrijkdom vergelijkbaar zijn met de verwante ecotopen van een natuurlandschap. Het landschap wordt dus tot op ecotoopniveau door de mens bepaald. De intensiteit van het menselijk gebruik van halfnatuurlijke natuurdoeltypen is zodanig dat dit niet conflicteert met het bereiken van een optimale natuurkwaliteit. Voor de meeste halfnatuurlijke typen is een actief beheer nodig. Relevante maatregelen zijn enerzijds gericht op het beïnvloeden van de abiotische omstandigheden (zoals waterpeil en nutriëntengehalte) en anderzijds op het direct ingrijpen in de levensgemeenschap (met name de vegetatie). Concrete maatregelen kunnen onder andere zijn: waterpeilbeheer, baggeren, plaggen, maaien, kappen en reguleren van de populatieomvang van dieren. In de Noordeind- en Geerpolder hebben de Langeraarsche Plassen (noord- en zuidpias) het natuurdoeltype 'Gebufferd meer' en de Geerpolderplas het type 'Geïsoleerde meander en petgat'. De terrestrische natuur rondom de Geerpolderplas bestaat grotendeels uit 'Bloemrijk grasland'. Dit natuurdoeltype is met name van belang voor weidevogels. Verspreid tussen dit bloemrijk grasland bevinden zich kleine gebiedjes met wisselend natuurdoeltype ('Dotterbloemgrasland', 'Moeras', 'Ooibos', 'Laagveenbos' en een klein stukje 'Kanaal en Vaart'). 2.8.2 Flora en fauna Voor gegevens over de verspreiding van (beschermde) flora- en fauna in het plangebied is het natuurloket (www.natuurloket.nl) geraadpleegd en de toelichting bij het abonnement (Groen et al, 2006). Niet in elk kilometervak is even uitgebreid en regelmatig geïnventariseerd en de beschrijvingen zijn daarom een indicatie voor de in het gebied voorkomende soorten. In de polder komt het ecotoop 'Aquatische vegetatie in zeer voedselrijk water' (Al 8) goed ontwikkeld voor. Ook komt 'Kruidvegetatie op zeer voedselrijke bodem' algemeen verspreid in het gebied voor en is matig tot goed ontwikkeld (K28, K48 8í K68). Het gaat hierbij zowel om kruidvegetatie op natte als droge bodem. Wat minder algemeen verspreid, maar op sommige locaties goed tot zeer goed ontwikkeld, zijn de ecotopen 'Bos en struweel op zeer voedselrijke bodem', zowel de natte als de vochtige variant (H28 8c H48) en 'Kruidvegetatie op matig voedselrijke bodem', zowel nat (K27 als vochtig (K47). Over het algemeen worden de best ontwikkelde biotopen gevonden in het boezemland bij de Westeinderplassen en het Braassemermeer en de (omgeving van de) Geerplas. Met behulp van de inventarisaties beschikbaar bij het natuurloket is bekeken welke soorten die beschermd worden door de Flora- en Faunawet in het gebied zijn aangetroffen. Planten die beschermd zijn in het gebied zijn verschillende Orchissoorten zoals de Brede Orchis, Grote Keverorchis en Rie- 12 Hoogheemraadschap van Rijnland

torchis. Daarnaast komen ook Steenbreekvaren, Tongvaren en Zomerklokje voor. De beschermde plantensoorten worden vooral aangetroffen in het boezemland langs het Braassemermeer en het boezemland ten noorden van Leimuiden. Ook de Geerplas is een belangrijke vindplaats. Alle vogels vallen onder de bescherming van de Flora- en Faunawet. Opvallende water- en broedvogelsoorten die in het gebied zijn aangetroffen zijn: Kleine Zwaan, Smient, Krakeend, Grutto, Wulp en Tureluur. Beschermde amfibieën die in het gebied voorkomen zijn de Bastaardkikker, Bruine Kikker en de Groene Kikker. Aanwezige zoogdieren met een streng beschermde status zijn Gewone Dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Noordse Woelmui, Rosse Vleermuis en Ruige Dwergvleermuis. Met name de eerste drie vleermuissoorten zijn algemeen verspreid in het gebied, de laatste drie soorten komen slechts op enkele locaties voor. In het gebied komen geen door de Flora- en Faunawet beschermde libellen, vlinders, reptielen en overige ongewervelden voor. 2.8.3 Natuur toets In het kader van het watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken is in 2010 een natuurtoets uitgevoerd door Groenteam. Hieruit volgt dat in de Noordeind- en Geerpolder geen specifiek natuurbeleid in het geding is. Verder zijn in de polder slechts broedvogels, algemeen voorkomende beschermde soorten (tabel 1 AMvB) en onbeschermde soorten te verwachten. Eventuele effecten voor deze soorten bestaan uitsluitend uit mogelijke bedreiging van individuele dieren door directe werkzaamheden. Bij de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen moet rekening gehouden worden met het voortplantingsseizoen en de wettelijke zorgplicht. 2.9 Recreatie In de Noordeind- en Geerpolder zijn geen gebieden waaraan een recreatieve functie is toegekend. In de praktijk worden de Langeraarsche Plassen en de Geerpolderplas gebruikt voor waterrecreatie. 2.10 Archeologische en cultuurhistorische waarden Waardevolle structuren (archeologie, landschap en nederzettingen) en objecten in Zuid-Holland zijn in kaart gebracht via de cultuurhistorische waardebepaling uit de beleidsnota Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (PZH, 2005). Daarnaast zijn in het kader van het Verdrag van Malta en de herziening van de Monumentenwet archeologische attentiegebieden aangewezen waar ruimtelijke ingrepen alleen onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit is mede gedaan op basis van archeologische vindplaatsen en gebieden waar archeologische sporen waarschijnlijk zijn. Voor de archeologische waarden wordt zo veel mogelijk gestreefd naar behoud in situ. Op kaart 6 zijn de archeologische en cultuurhistorische waarden voor de Noordeind- en Geerpolder ruimtelijk weergegeven. Hieruit blijkt dat er geen archeologische monumenten aanwezig zijn. Aan de oostkant van de polder loopt een strook met geulafzettingen. Geulafzettingen zijn de resten van voormalige rivieren en geulen. Na verlegging van deze waterlopen bleven zandige stroomruggen en oeverwallen over. De eerste bewoningssporen op de geulafeettingen dateren van de Ijzertijd, circa 2500 jaar geleden. In de geulafzettingen is een hoge trefkans op archeologische sporen in de bodem. Langs de geulafzettingen liggen komafzettingen met bewoning vanaf de Middeleeuwen. De rest van de Noordeind- en Geerpolder betreft zeeafzettingen, dit zijn in hoofdzaak kleiachtige gronden met restveea Deze gronden zijn door de zee afgezet in relatief rustig water, in de vorm van wadplaten of kwelders. Op veel plaatsen is, onder moerassige omstandigheden, veenvorming opgetreden. Deze gebieden zijn vanaf de Middeleeuwen ontgonnen. De komgronden en zeeafzettingen hebben over het algemeen een lage trefkans op archeologische sporen in de bodem. Ter plaatse van de geulafzetting of oude stroomrug aan de oostkant is een zeer grote kans op archeologische sporen in de bodem. Dit gebied heeft als dubbelbestemming "archeologisch waardevol gebied", zie ook paragraaf 2.2. Hier is het verboden om zonder (of in afwijking van) een schriftelijke vergunning het waterpeil te verlagen of verhogen. Hoogheemraadschap van Rijnland 13

3. Huidige waterhuishoudkundige situatie Kaart 7 geeft een overzicht van de huidige waterhuishoudkundige inrichting van de Noordeind- en Geerpolder. Op deze kaart zijn naast de gebiedsindeling in peilvakken en de watergangen ook de kunstwerken aangegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op verschillende aspecten van de huidige waterhuishoudkundige situatie. 3.1 Peilbeheer 3.1.1 Peilen en drooglegging Voor de Noordeind- en Geerpolder is het huidige peilbesluit door de Verenigde Vergadering van het voormalige Waterschap De Aarlanden vastgesteld op 3 maart 1983 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 4 oktober 1983 bij besluitnummer BI06903. Op 5 november 2008 heeft de Verenigde Vergadering van Rijnland besloten dat alle peilbesluiten administratief aangepast worden aan de NAPcorrectie, zie ook paragraaf 1.4. Dit houdt in dat alle peilen in de Noordeind- en Geerpolder administratief met 2 cm zijn verlaagd. In tabel 3.1 staan de peilbesluitpeilen, inclusief de NAP-correctie. In het huidige peilbesluit zijn peilvak OR-4.05.1.1 (Langeraarsche Plassen) en peilvak OR-4.05.3.1 (Geerpolderplas) één peilvak (afdeling A). In de periode 1989-1999 zijn de Geerpolderplas en de aangrenzende percelen waterstaatkundig geïsoleerd van de Langeraarsche Plassen in verband met een defosfateringsproef in de Geerpolderplas. Hiervoor is een stuw aangelegd in de Vriezenweg tussen de Langeraarsche Plassen en de Geerpolderplas. Hierdoor is een nieuw peilvak OR-4.05.3.1 rondom de Geerpolderplas ontstaan. In 1999 is de proef beëindigd en staan de plassen weer in open verbinding met elkaar. In tabel 3.1 zijn naast de peilbesluitpeilen ook de gemiddelde maaiveldhoogte en de daaruit volgende gemiddelde drooglegging per peilvak opgenomen. De drooglegging is gedefinieerd als het hoogteverschil tussen het maaiveld en het waterpeil in de watergangen. Het waterpeil in de watergangen beïnvloedt de grondwaterstand van de omliggende gronden. De invloed van het oppervlaktewater op het grondwater laat zich zien in de opbolling van het grondwater in een perceel. De hoogte van de opbolling is onder andere afhankelijk van de bodemsoort en breedte van de percelen. De gewenste drooglegging is afhankelijk van het bodemtype en het landgebruik. Op kaart 8 wordt een ruimtelijk beeld gegeven van de drooglegging bij de peilbesluitpeilen, waarbij peilafwijkingen niet zijn meegenomen. De kaart is vervaardigd op basis van de winterpeilen, omdat deze de grootste drooglegging geven. tabel 3.1 Peilbesluitpeilen, maaiveldhoogten en daaruit volgende drooglegging OR-4.05.1.1 307 afdeling A -1,57-1,62-1,22 0,35 0,40 OR-4.05.2.1 108 afdeling B -1,97-2,02-1,62 0,35 0,40 OR-4.05.3.1 51 afdeling A -1,57-1,62-1,28 0,29 0,34 *) Deze nummering wordt aangehouden in het vervolg van het rapport. Rijnland heeft een inspanningsverplichting om de peilbesluitpeilen te handhaven. Het peil wordt gehandhaafd met behulp van gemalen, stuwen en inlaten, zie ook paragraaf 3.2. In tabel 3.2 staan de aanen afslagpeilen van de gemalen. De aan- en afslagpeilen zijn gecorrigeerd voor de peilschaal correctie. 14 Hoogheemraadschap van Rijnland

tabel 3.2 Aan- en afslagpeilen van gemaal OR-4.05.1.1 gemaal Smidskade zomer -1,57-1,55-1,59 winter -1,62-1,60-1,65 OR-4.05.2.1 gemaal De Afdamming zomer -1,97-1,95-2,02 winter -2,02-2,02-2,07 In de Noordeind- en Geerpolder staan diverse peilschalen en loggers. De loggers bij de gemalen worden dagelijks automatisch afgelezea In onderstaande tabel zijn de gemiddelde praktijkpeilen weergegeven. Voor peilvak OR-4.05.1.1 zijn gegevens beschikbaar voor een deel van het jaar 2009 en het jaar 2010 en voor peilvak OR-4.05.2.1 voor de periode 2006 t/m 2010. Deze peilen zijn aangepast aan de peilschaalcorrectie en vergeleken met de peilen uit het peilbesluit. In peilvak OR-4.05.1.1 zijn de praktijkpeilen nagenoeg gelijk aan de peilbesluitpeilen. De praktijkpeilen in peilvak OR-4.05.2.1 zijn 2 tot 4 cm lager dan de peilbesluitpeilen, dit wordt voor 1 cm veroorzaakt door de peilschaalcorrectie. tabel 3.3 Praktijkpeilen OR-4.05.1.1 logger gemaal -1,55-1,61-0,02-1,57-1,63 0,00-0,01 OR-4.05.2.1 logger gemaal -2,00-2,03-0,01-2,01-2,04-0,04-0,02 3.1.2 Peilafwijkingen In de Noordeind- en Geerpolder ligt één hoogwatervoorziening. Er zijn geen onderbemalingen aanwezig. De ligging van de hoogwatervoorziening is weergegeven op kaart 7. In tabel 3.4 zijn de gegevens van de hoogwatervoorziening weergegeven. Voor zover bekend is voor de hoogwatervoorziening geen vergunning verleend. Het praktijkpeil in de hoogwatervoorziening is hoger dan het polderpeil en lager dan het boezempeil. tabel 3.4 Gegevens hoogwatervoorzieningen OR-4.05.HW01 0,4 ^1,0 OR-4.05.3. tussen -1,6 en -0,6 bebouwing 3.2 Watersysteem 3.2.1 Aan- en afvoer van water De Noordeind- en Geerpolder bestaat in de praktijk uit twee peilvakken. Het peilvak met de Geerpolderplas (OR-4.05.3.1) heeft een open verbinding met de Langeraarsche Plassen (OR-4.05.1.1). Aan de zuidkant van dit peilvak kan het overtollige water met gemaal Smidskade worden afgevoerd naar de Leidsche Vaart. Daarnaast kan het water richting het lager gelegen oostelijke peilvak (OR-4.05.2.1) stromen. Hier kan met gemaal De Afdamming water naar het Aarkanaal worden gepompt. De afvoer in het peilvak is niet optimaal, onder andere vanwege te krappe duikers midden in het peilvak. Maatregelen om tot een betere afvoer te komen zijn meegenomen in het projectplan. Hoogheemraadschap van Rijnland 15

tabel 3.5 Afwatering per peilvak OR-4.05.1.1 307 boezem Leidsche Vaart gemaal Smidskade 40 OR-4.05.2.1 108 boezem Aarkanaal gemaal De Afdamming 12 OR-4.05.3.1 51 OR-4.05.1.1 open verbinding Ten noorden van de Geerpolderplas en ten zuiden van de Langeraarsche Plassen en bij gemaal de Afdamming zitten inlaten om het gebied in droge perioden van water te voorzien vanuit het boezemstelsel. De gemalen en de inlaten zijn weergegeven op kaart 7. 3.2.2 Kwel en infiltratie In 2010 is met behulp van het PZH-model van Deltares de jaargemiddelde kwel- of infiltratieflux berekend aan de onderzijde van de deklaag. De berekende flux is representatief voor het jaar 2000 (klimaatgegevens 1971-2000). Hieruit blijkt dat in de Noordeind- en Geerpolder sprake is van een infiltratieflux van 0,5 tot 1 mm/dag. 3.2.3 Grondwater Op kaart 9a is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en op kaart 9b de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) weergegeven. De GxG-kaarten zijn afkomstig van Alterra. Uit de kaarten blijkt dat de GHG in het grootste deel van de polder tussen 20 en 40 cm beneden maaiveld (-mv) ligt. Op de laaggelegen percelen in het noordoosten van de polder ligt de GHG tussen 0 en 20 cm -mv. De GLG ligt in het grootste deel van de polder tussen 60 en 100 cm -mv. Ter plaatse van de oude stroomrug ligt de GLG tussen 140 en 160 -mv. 3.2.4 Waterbezwaar Wateroverlast heeft de laatste tijd grote maatschappelijke aandacht. Hierbij wordt met wateroverlast de overlast bedoeld die ontstaat als gevolg van inundatie uit het watersysteem, ofwel het overstromen van watergangen als gevolg van onvoldoende ruimte in de watergangen en/of beperkte afvoercapaciteit na overvloedige neerslag. In de boezem kan een te hoge waterstand een risico vormen voor de stabiliteit van boezemkades en/of overstroming van de boezemkades veroorzaken. Om grote peilstijgingen te voorkomen moet er voldoende open water in het gebied aanwezig zijn. Het benodigd oppervlak open water is afhankelijk van het landgebruik, de mate van verharding en de wijze van waterafvoer. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat alle waterbeheerders hun oppervlaktewatersystemen toetsen aan de basisnormen voor regionale wateroverlast, zie onderstaande tabel. tabel 3.6 Normen voor wateroverlast per grondgebruiktype (NBW-werknormen) Grasland 1/10 5Vo Akkerbouw 1/25 IVo hoogwaardige land-en tuinbouw 1/50 IVo Glastuinbouw 1/50 IVo bebouwd/stedelijk gebied 1/100 0 o 7o Dit betekent bijvoorbeeld dat glastuinbouw eens in de 50 jaar voor maximaal l 0 A van het oppervlak onder water mag komen te staan door inundatie van het watersysteem. 16 Hoogheemraadschap van Rijnland

De peilvakken zijn getoetst op de stijging van het waterpeil in de polders bij maatgevende buien. Voor de berekening is gebruik gemaakt van de waterplanner 1. Bij deze berekeningen is uitgegaan van een toekomstscenario". De berekende waterstandstijgingen zijn getoetst aan de bovengenoemde normen. Bij overschrijding van een norm spreken we van een kans op wateroverlast. Op deze manier zijn alle wateroverlastlocaties in beeld gebracht. De berekende wateroverlastlocaties zijn getoetst met behulp van gebiedskennis. Op basis van de gebiedskennis zijn de knelpunt aangegeven. In 2006 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de NBW. Na de evaluatie heeft een aantal bijstellingen en verduidelijkingen plaatsgevonden. Deze zijn vastgelegd in het NBW-actueel. Een tweetal aanpassingen worden in deze paragraaf toegelicht. Een waterstaatkundige eenheid (bijvoorbeeld een peilvak) wordt getoetst op het landgebruik dat veel voorkomt. Een polder die overwegend akkerbouw als landgebruik heeft, wordt niet meer getoetst op stedelijk gebied als er enkele woningen in de polder liggen. Normaal werd het hele stedelijk gebied op de functie stedelijk getoetst. Bij de evaluatie van het NBW is geconcludeerd dat de tuinen en plantsoenen in het stedelijk gebied niet de functie stedelijk hebben, maar getoetst worden op grasland. Daar waar de kans op inundatie van land vanuit de watergangen groter is dan de normen is dit aangemerkt als knelpunt. De knelpunten in de Noordeind- en Geerpolder zijn weergegeven in paragraaf 3.4. 3.3 Waterkwaliteit Rijnland beschikt over een uitgebreid waterkwaliteitsmeetnet. Ook in het watergebiedsplan Wassenaarschepolder en omstreken worden op verschillende locaties waterkwaliteitsmetingen verricht. Voor beoordeling van de waterkwaliteit zijn meetpunten geselecteerd met recente waarnemingen (2000 tot 2010). Daarnaast is, indien mogelijk, tenminste één punt in elke polder gekozen. De locaties van de gekozen kwaliteitsmeetpunten zijn weergegeven in de figuren 3.1 t/m 3.5 in deze paragraaf. In het kader van het watergebiedsplan is de waterkwaliteit geanalyseerd voor alle zes polders binnen het watergebiedsplan. In de figuren zijn de resultaten van alle meetpunten binnen het watergebiedsplan weergegeven. In de toelichting daarbij wordt ingezoomd op de waterkwaliteit in de Noordeind- en Geerpolder en het aangrenzende boezemwater. tabel 3.7 Gegevens meetpunten waterkwaliteit ROP04101 OR-4.01.1.1 Vriesekoopschepolder- bij gemaal Vriesekoopschepolder ROP04203 OR^.02.1.1 Groote en Kleine Heilige Geestpolder - middentocht vanaf Heilige Geestlaan ROP09501 OR-4.05.1.1 Noordeind- en Geerpolder - Gemaal Smidskade ten noorden Leidsche Vaart ROP09504 OR-4.05.1.1 Noordeind- en Geerpolder - Noordpias ROP09518 OR-4.05.3.1 Noordeind- en Geerpolder - Geerpolderplas ROP09541 OR-4.05.1.1 Noordeind- en Geerpolder - vanaf zwemsteiger in zuidpias ROP16101 OR^.04.1.1 Wassenaarschepolder bij gemaal Wassenaarschepolder RO110 boezem Drecht - peilschaal bij Tolhuissluis R0194 boezem Aarkanaal - van Kattenbrug in weg Rijnsaterwoude - Nieuwveen R0272 boezem Braassemermeer - 750 m ten westen van jachthaven Meerzicht R0383 boezem Leidsche Vaart - in bocht bij Woudsedijk 45 R0543 boezem Drecht - bij uitmonding in Oude Wetering 1 De waterplanner is een modelpakket dat bij het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt gebruikt voor het bepalen van de wateropgave. Binnen het pakket wordt het 0-D modelleringsprogramma SOBEK-RR gebruikt. Middenscenario 2050, waarbij klimaatverandering is ingecalculeerd: temperatuurstijging 1 C C, toename neerslag 3 0 7o, toename neerslagintensiteit 10 0 7o Hoogheemraadschap van Rijnland 17

De concentraties gemeten op de geselecteerde meetpunten zijn getoetst aan de MTR waarden (Maximaal Toelaatbaar Risico) van de verschillende stoffen. In tabel 3.8 zijn de normen opgenomen uit de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4). tabel 3.8 MTR-normen (Vierde Nota Waterhuishouding) chloride totaal-fosfaat totaal-stikstof zuurstof doorzicht 90-percentiel zomergemiddelde zomergemiddelde 10-percentiel zomergemiddelde 200 mg/i 0,15mgP/! 2,2 mgn/1 5 mg/1 0,4 m Aangezien meerdere jaren is gemeten, zijn de jaarlijkse toetswaarden gemiddeld over de periode 2000 2010 en vergeleken met de MTR norm. Per parameter is de gemeten waterkwaliteit ruimtelijk weergegevea Dit is gedaan aan de hand van de kwaliteitsklassen beschreven in het kaders. Klasse 0, waarbij de gemeten waarde onder de streefwaarde ligt, komt in dit gebied niet voor. Kwaliteitsklasse * 0, waarde onder streefwaarde * 1, waarde onder MTR naar b ūven stree fwaarde O 2, waarde tussen MTR en 2x MTR» 3, waarde tussen 2x MTR en 5xMTR» 4, waarde groter dan 5x MTR o geen gegevens Chloride De chloridegehalten in de Noordeind en Geerpolder de boezemwatergangen voldoet aan de MTRnorm van 200 mg/1, zie figuur 1. ń Figuur 3.1: Chloridegehalten van de meetpunten in de polders (ROP punten) en in de boezem (RO punten) ten opzichte van de MTR-norm 200 mg/1 in zoete watersystemen). Het chloridegehalte in de plassen in de Noordeind- en Geerpolder is vrij constant, de meetwaarden liggen over het algemeen tussen 75 en 125 mg/1. Dit wordt veroorzaakt door de grote watermassa van de plassen en het bufferend vermogen hiervan. 18 Hoogheemraadschap van Rijnland

In de boezemwatergangen fluctueert het chloridegehalte door het jaar heen. In de winter is er een lager chloridegehalte als gevolg van het neerslagoverschot. De meetwaarden liggen in de winter tussen 50 en 125 mg/1. In de zomer loopt het chloridegehalte op naar waarden tussen 125 en 200 mg/1, als gevolg van verdamping. Totaal-fosfaat De MTR-norm voor totaal-fosfaat ligt op 0,15 mg P/1. Als het zomergemiddelde hoger ligt dan deze norm kan het ecosysteem schade ondervinden. De streefwaarde bedraagt 0,05 mg P/1. In de Noordeind- en Geerpolder en het boezemwater voldoen de fosfaatgehalten niet aan de MTR-norm. De zomergemiddelden overschrijden 2 tot meer dan 5 maal de norm, zie figuur 2. De meetwaarden variëren van ongeveer 0,30 mg/1 aan de zuidkant van de Langeraarsche Plassen tot uitschieters van 1,5 mg/1 in de Geerpolderplas. Met name in de Geerpolderplas is het hoge fosfaatgehalte een knelpunt, zie paragraaf 3.4. In de boezem zijn de fosfaatgehalten over het algemeen iets lager dan in de plassen, hoewel ook in de boezem de norm twee tot drie maal overschreden wordt. í Iřĩopoįřoi, a iaat f H01T2 4 38 0»»i 1 Figuur 3.2: Fosfaatgehalten van de meetpunten in de polders (ROP punten) en in de boezem (RO punten) ten opzichte van de MTR-norm (-c 0,15 mg/1 in zoete watersystemen). Deze overschrijding kan verklaard worden door de nalevering van fosfaat vanuit de waterbodem in de zomer. Dit proces komt vooral voor in ondiepe sloten waar de watertemperatuur in de zomer snel kan oplopen. De hoge temperatuur veroorzaakt een snelle mineralisatie van de waterbodem. Bij deze mineralisatie van organische stof wordt zuurstof verbruikt. Door het lage zuurstofgehalte wordt de nalevering van fosfaat bevorderd. Ook de agrarische functie van de polders is een bron van fosfaat. Met name in de winter spoelen er meststoffen uit naar het oppervlaktewater. Als gevolg van beide processen fluctueren de fosfaatgehalten sterk, maar met name in de zomer worden hoge pieken gemeten. Ten slotte is de achtergrondbelasting van fosfaat in het oppervlaktewater in West Nederland vrij hoog. Ook de afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn een bron van fosfaat, met name in de boezem. Totaal-stikstof De MTR-norm voor totaal-stikstof ligt op 2,2 mg N/1. Als de gemiddelde concentratie hoger dan deze norm ligt kan het ecosysteem schade ondervinden. De norm heeft betrekking op het zomergemiddelde. De streefwaarde voor stikstof bedraagt 1,0 mg N/1. In de Noordeind- en Geerpolder en de boezem voldoen de gehalten van totaal-stikstof niet aan de MTR-norm. Het zomergemiddelde is tot tweemaal hoger dan de MTR-norm, figuur 3.3. De meetwaarden in de plassen variëren van 2,5 tot 4,5 mg/1. Hoogheemraadschap van Rijnland 19

1 ï 01 ļ**? It Figuur 3.3: Totaal-stikstofgehalten van de meetpunten in de polders (ROP punten) en in de boezem (RO punten) ten opzichte van de MTR-norm 2,2 mg/1 in zoete watersystemen). In de boezem fluctueert het stikstofgehalte volgens een vrij regelmatig patroon. In de zomer zijn de concentraties lager, terwijl in de wintermaanden juist hoge pieken te herkennen zijn. In de winter vindt afspoeling plaats van meststoffen en wordt minder stikstof opgenomen door gewassen. Vanaf het voorjaar wordt de meeste stikstof uit de meststoffen opgenomen door de groei van de gewassen en spoelt er minder uit. In de plassen in de Noordeind- en Geerpolder fluctueert het stikstofgehalte minder dan in de boezem. Dit komt door de grote watermassa van de plassen, die de fluctuatie buffert. Tevens is in de polder minder open teelt aanwezig, waardoor minder meststoffen afspoelen. De stikstofgehalten in de plassen liggen tussen 2,5 en 4,5 mg/1. Zuurstof De MTR-norm voor zuurstof ligt op 5,0 mg 0 2 /!. Als de 10-percentiel concentratie lager ligt kan het ecosysteem schade ondervinden. Het zuurstofgehalte van het oppervlaktewater is een belangrijke parameter voor de waterkwaliteit. Processen in het water of de waterbodem zijn afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van voldoende zuurstof in het water. Ook is het zuurstofgehalte erg belangrijk voor de vispopulatie. 20 Hoogheemraadschap van Rijnland