Ik wandel, wandel jij Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen Wandel noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een t (hij, zij, het, men, jij wandelt) of en (wij, zij, jullie wandelen)
Ik wandel, wandel jij Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen Ik fiets, fiets jij? Hij fietst, jij fietst Wij fietsen Wandel noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een t (hij, zij, het, men, jij wandelt) of en (wij, zij, jullie wandelen) Dus ook bij fietsen: ik-vorm + t, hij fietst
Ik wandel, wandel jij Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen Ik land, land jij? Hij landt, jij landt Wij landen Wandel noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een t (hij, zij, het, men, jij wandelt) of en (wij, zij, jullie wandelen) Dus ook bij landen: ik-vorm + t, hij landt
Schrijf over: Ik wandel, wandel jij Hij wandelt, jij wandelt Wij wandelen Ik fiets, fiets jij Hij fietst, jij fietst Wij fietsen Wandel noemen we de ik-vorm. Daar komt soms wat bij: bjvoorbeeld een t (hij, zij, het, men, jij wandelt) of en (wij, zij, jullie wandelen) Ik sprint, sprint jij Hij sprint, jij sprint Wij sprinten Ik land, land jij? Hij landt, jij landt Wij landen Je kent nu de tijd Nu, bezig. Dit noemen we ook wel de onvoltooid tegenwoordige tijd. Doe nu eerst oefening 1 en quiz 1 voor je verder gaat.
Ik wandelde Ik fietste In de tijd toen bezig komt er soms een de achter de ik-vorm, soms te. Of het te of de moet zijn, kun je horen.
Als er te achter de ik-vorm komt, moet dat natuurlijk ook als de ik-vorm al een t van zichzelf heeft. Ik fietste Ik sprintte Het wordt dan: ik sprintte.
Ik wandelde En als er de achter de ik-vorm komt, moet dat natuurlijk ook als de ik-vorm al een d van zichzelf heeft. Ik landde Het wordt dan: ik landde.
Ik liep Soms verandert de klank en krijgen we een heel nieuw woord in de tijd toen, bezig. Ik loop vandaag, gister liep ik Zulke werkwoorden noemen we onregelmatig vervoegde werkwoorden. Je moet gewoon weten hoe je ze schrijft.
Schrijf over: Ik wandelde, wij wandelden Ik liep, wij liepen Ik fietste, wij fietsten Ik sprintte, wij sprintten Ik landde, wij landden Je kent nu de tijd Toen, bezig. Dit noemen we ook wel de onvoltooid verleden tijd. Doe nu eerst oefening 2 en quiz 2 voor je verder gaat.
ik had gewandeld ik heb gewandeld Als een handeling klaar (voltooid) is, gebruiken we hebben ge- of zijn ge-. Omdat de verleden tijd van wandelen wandelde is, schrijf je gewandeld, met een d dus. Ik was geland Ik ben geland
Als een handeling klaar (voltooid) is, gebruiken we hebben ge- of zijn ge-. ik had gefietst ik had gesprint Omdat de verleden tijd van fietsen fietste is, schrijf je gefietst, met een t dus. ik heb gefietst ik heb gesprint
Ik was (naar huis) gelopen Ik had (hard) gelopen Onregelmatig vervoegde werkwoorden hebben ook een andere vorm in de tijd toen, klaar en nu klaar : lopen, gelopen, buigen, gebogen klimmen, geklommen vallen, gevallen liggen, gelegen Ik ben (naar huis) gelopen Ik heb (hard) gelopen We noemen de tijd toen, klaar ook wel de voltooid verleden tijd. De tijd nu, klaar noemen we de voltooid tegenwoordige tijd.
Gewandeld, gelopen, gefietst enzovoort noemen we het voltooid deelwoord. Soms kun je voltooid deelwoorden ook tegenkomen als bijvoeglijk naamwoord: het gelande vliegtuig. De spelling volgt dan de regels van het bijvoeglijk naamwoord: ik heb de foto uitvergroot, de uitvergrote foto. Net als: groot, grote
Van sommige regelmatig vervoegde werkwoorden is het lastig te bepalen of je een d of een t krijgt in de verleden tijd - en dus ook in het voltooid deelwoord. Woorden als juichen, verhuizen, en grazen. Om daarachter te komen moet je nagaan of de laatste medeklinker in de wij-vorm stemloos of stemhebbend is. Grazen: z Juichen: ch Stemloos: je stembanden doen niet mee: k, f, ch, s, p, t Stemhebbend: je voelt je stembanden meetrillen als je je vingers tegen je keel legt: b, d, g, j, k, l, m, n, r, v, w, z Stemloos: de t in de verleden tijd en het voltooid deelwoord Stemhebbend: de d in verleden tijd en het voltooid deelwoord
Juichen Verhuizen Lassen Doven Boffen wij-vorm=juichen, medeklinker is ch, is stemloos, dus: ik juichte, gejuicht wij-vorm=verhuizen, medeklinker is z, is stemhebbend, dus: verhuisde, verhuisd wij-vorm=lassen, medeklinker is s, is stemloos, dus: laste, gelast wij-vorm=doven, medeklinker is v, is stemhebbend, dus: doofde, gedoofd wij-vorm=boffen, medeklinker is f, is stemloos, dus: boften, geboft Schrijf over: Ik juichte, heb gejuicht Ik verhuisde, ben verhuisd Ik laste, heb gelast De vlam doofde, is gedoofd Ik bofte, heb geboft
Schrijf over: Ik had gewandeld ik wandelde ik wandel, wandel jij, jij wandelt, wij wandelen ik heb gewandeld Ik had gelopen ik liep ik loop, loop jij, jij loopt, wij lopen ik heb gelopen Ik had gefietst ik fietste ik fiets, fiets jij, jij fietst, wij fietsen ik heb gefietst Ik had gesprint ik sprintte ik sprint, sprint jij, jij sprint, wij sprinten ik heb gesprint Ik was geland ik landde ik land, land jij, jij landt, wij landen wij zijn geland Je kunt nu alle werkwoorden correct spellen! Gefeliciteerd. Schrijf de vervoegingen (blauwe tekst hierboven) over en ga door met oefening 3, quiz 3 en het einddictee.