Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Wet stimulering arbeidsparticipatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

Tweede Kamer der Staten-Generaal

R e g i s t r a t i e k a m e r. Holding UVI Z. ..'s-gravenhage, 29 april Ons kenmerk 98\ Onderwerp Gebruik persoonsgegevens

gemeente Eindhoven Raadsvoorstel Wijziging Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 inzake gesubsidieerde arbeid (flexvergoeding en opstapbaan)

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B&W d.d. 11 februari 2014

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eigenrisicodragers roepen WGA'ers op voor keuringen

Aan de gemeenteraad van Achtkarspelen t.a.v. de griffier mevrouw R. van der Tempel. Geachte leden van de raad,

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 maart 2015 Betreft Inzet huishoudelijke hulp toelage

Toespraak staatssecretaris H.A.L. van Hoof bij de opening van de miniconferentie O&O-fondsen op 10 september 14.00u in Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer,

Klachtenreglement. Werkpad

7,2. Samenvatting door een scholier 1510 woorden 30 maart keer beoordeeld

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a DEN HAAG BZ/IW/01/63399

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017 gemeente Oud-Beijerland. Artikel 2. Verplichtingen van de persoon uit de doelgroep

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over doorstroming bij gesubsidieerde arbeid.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Model plaatsingsprocedure EUR. 1. Inleiding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Bedrijfspresentatie. Euroforce B.V.

Personeelsvoorziening van de toekomst

Wijziging Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 32b van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

H2 Arbeidsbemiddelingsorganisaties

Regeling Begeleiding Van Werk Naar Werk bij reorganisaties

1. Punt 43: Samenwerking in het kader van een gezamenlijk team waarbij functionarissen van Europol betrokken zijn

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

inkoop dienstverlening Arbeidsvoorzieningsorganisatie

Kamervragen over voorlichting verhoogde vrijstelling erfbelasting en mantelzorgcompliment

Overgangsverordening loonkostensubsidie In- en Doorstroombanen, gemeente Oosterhout

Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003

Tweede Kamer der Staten-Generaal

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over de arbeidsproductiviteit van oudere werknemers.

REGLEMENT LOONKOSTENSUBSIDIE. Stimuleren mobiliteit en voorkomen van werkloosheid van werknemers ouder dan 55 jaar

R e g i s t r a t i e k a m e r. Een Uitzendbureau. 26 februari 1999

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Een loonkostensubsidie kan worden ingezet ten behoeve van de re-integratie van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Kamervraag van het lid De Wit

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

SAMENVATTING. de Personeelsgeleding van de Medezeggenschapsraad van het B, hierna te noemen de PMR

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober, nr. ;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Artikelsgewijze. toelichting. Reïntegratieverordening. werk en bijstand

Sociaal Plan DELTA Biovalue Nederland BV Augustus 2010

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Vermeij (PvdA) over onduidelijke regels over samenwonen in de AOW.

Werkstuk Economie Jongeren arbeidsmarks/werkeloosheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Werknemer: degene met wie werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan en op wie een van de CAO s van AkzoNobel in Nederland van toepassing is

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 Rijksbegroting voor het jaar 1986 19200 Hoofdstuk XV Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Nr. 19 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 12 november 1985 De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1 voerde op 4 september 1985 mondeling overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn brief van 10 juni 1985 aan de Stichting van de Arbeid over het vervolg van het JOB-plan, welke brief als bijlage bij dit verslag is gevoegd. Van de uitkomsten van het gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit. Inleidende opmerkingen van de Minister ' Samenstelling: Leden: Scholten, Poppe (PvdA), Weijers (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), voorzitter, Beckers-de Bruijn (PPR), Spieker (PvdA), Moor (PvdA), De Korte (VVD), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), ondervoorzitter, Toussaint (PvdA), Buikema (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Leerling (RPF), Schutte (GPV), Groenman (D'66), Van der Vlies (SGP), Willems (PSP), Brouwer (CPN), Oomen-Ruijten (CDA), Ter Veld (PvdA), Ubels-Veen (EVP), Dales (PvdA), Korthals (VVD), Linschoten (VVD), Paulis (CDA), Nijhuis (VVD). Plv. leden: Worrell (PvdA), Hermsen (CDA), G. C. van Dam (CDA), Leijnse (PvdA), Kombrink (PvdA), Van Erp (VVD), Van Muiden (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Salomons (PvdA), Van der Linden (CDA), Hermans (VVD), Nypels (D'66), Wolters (CDA), Wöltgens (PvdA), Knol (PvdA), Kamp (VVD), De Grave (VVD), Evenhuisvan Essen (CDA), Metz (VVD). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelde er prijs op om de commissie vooraf nog in te lichten over de meest recente gegevens. Zo blijkt dat de resultaten met betrekking tot de gemiddelde uitzendduur gunstiger zijn dan die vermeld in de brief aan de Stichting van de Arbeid van 10 juni 1985. De gegevens die toen beschikbaar waren, waren afgeleid van het aantal personen dat de uitzending al beëindigd had, terwijl de uitzendduur van het aantal nog werkenden werd gemeten aan de hand van het aantal weken dat men werkte. De gerealiseerde plaatsingsduur van de nog werkzamen is nu gemiddeld 145 dagen, ofwel 36 weken. De gemiddelde plaatsingsduur van beëindigde uitzending is 50 dagen of 12 weken. Inmiddels zijn 700 plaatsingen verricht, waarvan thans 300 werkzame plaatsingen. Ook deze gegevens weerspiegelen nog een tussenstand. Eerst na een vol jaar, zijnde de maximum uitzendduur, kunnen afgeronde gegevens opgesteld worden. Op grond van de resultaten van de eerste maanden is besloten het project uit te breiden naar Oost-Groningen, Zuid-Oost-Drenthe, Nijmegen, Amsterdam, Midden-Brabant, Eindhoven en de Oostelijke mijnstreek. De voorbereidingen die gemoeid zullen zijn met deze uitbreiding zullen enkele weken in beslag nemen. Vragen en opmerkingen vanuit de commissie De heer Metz (V.V.D.) zei het van belang te achten dat de aangekondigde uitbreiding zeer spoedig effectief zal kunnen zijn ten einde misverstanden voor eventuele gegadigden te voorkomen. Nu reeds blijken velen geen raad te weten met de verschillende benamingen voor een en hetzelfde. Waarom is niet gekozen voor de reeds bestaande benaming START? Is het ook mogelijk hierbij de reguliere uitzendbureaus in te schakelen? Wat is er ten slotte van waar dat gemeenten moeten bezuinigen op jeugdwerkplannen? Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19200 hoofdstuk XV, nr. 19 1

De heer Weijers (C.D.A.) verklaarde verheugd te zijn over de voorgenomen uitbreiding, zoals medegedeeld door de minister. Hij sprak de hoop uit dat deze uitbreiding spoedig effectief zal zijn, zodat in figuurlijke zin de gelijkenis met de bijbelse figuur niet van toepassing is. Voor hem stond voorop dat het een experiment betreft. Conclusies over het al dan niet welslagen zullen eerst na afloop getrokken kunnen worden. Ook dit lid vroeg of het reguliere uitzendwezen op enigerlei wijze hierbij betrokken zou kunnen worden. Mevrouw Groenman (D'66) merkte op dat het JOB-plan slechts 20% van de doelgroep bereikt. Op dit moment betreft het 423 jongeren met een gemiddelde uitzendduur van 36 weken. Met het oog hierop zou dit lid gaarne een kosten-baten-analyse ontvangen van het experiment. Zouden bovendien de reguliere uitzendbureaus geen lagere drempel hebben dan het START-bureau? Uit een ingesteld schaduw-onderzoek blijkt dat de uitzendbureaus in de regio's, waar het JOB-plan functioneert eveneens bemiddeling verlenen aan jongeren onder 25 jaar die langer dan twee jaar werkloos zijn, en wel aan 1 /3 van het aantal bemiddeling vragende jongeren. Uitzendbureaus bereiken bovendien zeer vaak dat uitgezondenen een vaste baan verkrijgen. Wat weerhoudt de bewindsman van opneming in het plan van de reguliere uitzendbureaus? Is het gevolg nu niet, zo vroeg dit lid vervolgens, dat de gewestelijke arbeidsbureaus intensief moeten bemiddelen ten behoeve van moeilijk plaatsbare jongeren, terwijl het beleid erop was gericht juist met name te bemiddelen voor gemakkelijker plaatsbare personen? Welke discrepantie bestaat ertussen de inschrijfplicht en de banenmarkt in Amsterdam-Zuid-Oost? Het geheel overziende zei dit lid van mening te zijn dat de beoordeling van het experiment met name dient plaats te vinden vanuit het gezichtspunt van de jongeren, ten einde zo effectief mogelijk te werk te kunnen gaan. De heer Moor (P.v.d.A.) vroeg zich af op grond waarvan de minister zich zo positief uitlaat over het experiment. De gelden voor het experiment zijn weggehaald bij de post Werkverruimende maatregelen (WVM), maar de resultaten zijn ten opzichte van die maatregel niet positiever. Rechtvaardigt dit alles wel een verdere uitbreiding? Op welke wijze zal de verdringing van reguliere arbeidsplaatsen worden tegengegaan? Waarom wordt de loonkostensubsidie niet slechts dan verstrekt indien er garanties gegeven worden omtrent de duur van de arbeidsplaats, bij voorbeeld ten minste 4 of 5 maanden. Op welke manier worden (nog) niet aangewende middelen benut? Kunnen deze niet gebruikt worden, zo nodig tijdelijk, voor de Werkverruimende maatregel? Dit lid wenste voorts meer inzicht te verkrijgen in de belemmeringen ten aanzien van 32-uurs-banen. Wordt de subsidie ook verstrekt indien de arbeidsplaats gesteld wordt op meer dan 32 uur per week? Hoeveel uifzendplaatsen zijn vervallen als gevolg van de voorwaarde dat per week maximaal 32 uur gewerkt mag worden? Welke resultaten zijn te melden betreffende de arbeidsplaatsen in dit kader bij de overheid? Aangaande de aangekondigde uitbreiding van het experiment vroeg dit lid waarom niet ook Rotterdam daarin is opgenomen. Waarin verschilt deze gemeente met de gemeente Amsterdam? Ten slotte merkte de heer Moor op dat 'net zijns inziens wenselijk is niet langer strikt vast te houden aan de leeftijdsgrens van 25 jaar. Het probleem van (langdurige) werkloosheid doet zich steeds meer ook voor mensen ouder dan 25 jaar gevoelen. Is de minister bereid deze voorwaarde aan te passen? Antwoord van de Minister De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoordde dat de gewestelijke arbeidsbureaus reeds enige tijd op de hoogte zijn van het feit dat de regio waarin zij opereren deel uit maakt van de uitbreiding van het Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. 19 2

experiment. Aan de uiteindelijke beslissing zijn immers vele gesprekken en adviezen voorafgegaan. Wat nu nog moet geschieden is dat de bureaus voldoende toegerust worden om aan de nieuwe taak gestalte te geven. Hiermee zijn 6 tot 8 weken gemoeid. Er wordt naar gestreefd tot een eenduidige naamgeving te komen, te weten Jeugd ontplooiingsbanen (JOB). Het experiment, zo vervolgde de bewindsman, mag er niet toe leiden dat op grote schaal verdringing plaatsvindt van reguliere arbeidsplaatsen. Een zekere mate van verdringing is echter niet te voorkomen en zal aanvaard moeten worden, op grond van het uitgangspunt dat jongeren die langer dan twee jaar werkloos zijn voorrang mogen hebben. In de experimentele fase is gekozen voor inschakeling van START, omdat hierdoorten nauwste wordt aangesloten bij de arbeidsbureaus. Inschakeling van commerciële uitzendbureaus is evenwel nooit uitdrukkelijk uitgesloten. Gebleken is dat de ondersteuning van het experiment meer menskracht vereist dan was voorzien. Getracht wordt nu uit te gaan van één bemiddelaar bij START en één bemiddelaar bij het GAB voor 100 uit te zenden personen. De START-bemiddelaar richt zich met name op het werven en begeleiden van de werkgever terwijl het GAB de potentiële werknemer werft en begeleidt. Op een desbetreffende vraag antwoordde de bewindsman dat een kosten-baten-analyse op dit moment niet op te stellen valt. De kosten zijn nu relatief vrij hoog maar zullen verminderd kunnen worden naarmate het experiment vordert. Met betrekking tot de financiële middelen die voor het experiment beschikbaar zijn gesteld (f100 miljoen) merkte de minister op dat in 1985 slechts f 10 miljoen aangewend zal worden. Het resterende bedrag van f90 miljoen zal worden overgeheveld naar 1986. Tot nog toe is ongeveer 20% van de doelgroep bereikt. Hierbij moet bedacht worden dat dit het resultaat is van slechts drie a vier maanden. Hoe groter het bereik zal worden des te meer problemen te verwachten zijn, aldus de bewindsman, omdat de meest gemotiveerden zich het eerst aanmelden. Van grote betekenis zullen de resultaten zijn van het onderzoek naar de ervaringen van de betrokkenen zelf. Het takenpakket van de GAB's wordt door dit plan inderdaad uitgebreid. Daartoe zal meer menskracht beschikbaar gesteld worden. De minister zegde toe te zullen onderzoeken op welke wijze de banenmarkt in Amsterdam Zuid-Oost is opgezet. Het bedrag van f100 miljoen is samengesteld uit f 70 miljoen uit de schatkist en f30 miljoen door verschuiving binnen de begroting voor het Directoraat voor de Arbeidsvoorziening. Dit laatste bedrag komt bijna geheel uit de postten behoeve van de Werkverruimende Maatregel (WVMO). Deze maatregel blijft overigens wel in stand. Gebleken is, zo vervolgde de minister, dat het maximum van de 32 urige werkweek soms een belemmering is voor plaatsing. In die situaties kan van deze voorwaarde dan ook worden afgeweken. Voorts zal zoveel mogelijk getracht worden een uitzendtermijn te bereiken van een jaar. De suggestie om de subsidieverlening teniet te doen in het geval de werkgever tussentijds de uitzending beëindigt wenste de minister niet over te nemen. De omstandigheden die daartoe aanleiding zouden kunnen geven kunnen immers velerlei zijn. Bovendien zou op die basis geen werkgevers meer bereid zijn zich voor dit plan aan te melden. Dat de overheid minder participeert in het plan dan het bedrijfsleven komt omdat bij de overheid geen middelen zijn voor plaatsen boven het aantal toegewezen formatieplaatsen. Op een desbetreffende vraag antwoordde de bewindsman vervolgens dat de gemeente Amsterdam opgenomen is in de uitbreiding vanwege de daar heersende specifieke omstandigheden die zich in mindere mate voordoen in de gemeente Rotterdam. Afsluitend zei hij de leeftijdsgrenzen niette zullen verruimen omdat de nadruk moet blijven liggen op langdurig werkloze jongeren. De tot nog toe opgedane ervaringen leren dat het wenselijk is om op de ingeslagen weg voort te gaan. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. 19 3

Nadere gedachtenwisseling De heer Metz pleitte voor een grotere duidelijkheid naar buiten waar het betreft het JOB-plan. De heer Weijers vroeg of het geen aanbeveling verdient om in de experimentele fase tevens een commercieel uitzendbureau te betrekken. Mevrouw Groenman meende dat het beter zou zijn het JOB-plan te privatiseren door de beschikbare middelen, onder voorwaarden ter hand te stellen van de commerciële uitzendbureaus. Hoewel deze bureaus niet uit zijn op het vinden van vast werk bereiken zij dezelfde resultaten (22%). Het bereik wordt daardoor bovendien veel groter. Wil de minister ten slotte nog ingaan op het verschil in kansen binnen het JOB-plan voor jongens enerzijds en meisjes anderzijds? De heer Moor wenst nog te vernemen of de verschuiving aan f90 miljoen naar 1986 inhoudt dat voor dat jaar f 190 miljoen beschikbaar zal zijn voor de uitvoering van het JOB-plan. Dit lid bestreed voorts dat dit plan beter zou uitwerken dan de Werkverruimende maatregel. Kan hiervan een vergelijkend overzicht worden opgesteld. Kan tevens ingegaan worden op de meer intensieve begeleiding bij de GAB's die nu nodig is gebleken in het kader van dit plan. Had het niet doorvoeren van de personeelsreductie bij de GAB's dit plan niet overbodig kunnen maken? Ten slotte hield dit lid vast aan een minimumuitzendduur van 4 a 5 maanden. Hoe zullen immers de betrokken werknemers opnieuw gemotiveerd moeten worden indien scholing leidt tot een baan van slechts enkele weken? De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoordde het pleidooi van de heer Mets ter harte te zullen nemen. Voorts zegde hij toe te zullen onderzoeken, zulks in overleg met START, of het mogelijk is om in de experimentele fase een commercieel uitzendbureau in te schakelen. Voor een volledige privatisering zoals voorgesteld, voelde de bewindsman niets. Voor het JOB-plan is een bedrag van f 100 miljoen uitgetrokken. Dit betekent dat dit bedrag eerst geheel aangewend zal moeten zijn eer besloten wordt hieraan een gevolg te geven. Met behoud van de maatregel als zodanig zijn middelen uit die post overgeheveld naar het JOB-plan en naar scholingsmaatregelen. Dit laatste geschiedde omdat scholing leidt tot een meer structurele verbetering van het arbeidsaanbod. De 2%-operatie gaat niet ten koste van het aantal bemiddelaars bij de GAB's, zodat hieruit niet de conclusie getrokken kan worden dat dit gevolgen heeft gehad voor de indeling in bemiddelbaarheid, noch dit plan overbodig had gemaakt. Het in individuele gevallen toestaan van een afwijken van de 32-urige werkweek wenste de bewindsman voort te zetten in het belang van de betrokken werknemer. Uitgegaan zal worden van het bereiken van een zo lang mogelijke plaatsingsduur. De verwachtingen zijn dienaangaande hoopgevend. Eerst na een vol jaar zullen gegevens hieromtrent beschikbaar kunnen komen. De voorzitter van de commissie, Kraaijeveld-Wouters De griffier van de commissie, Van der Windt Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. 19 4

Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 10 juni 1985 Hierbij doe ik u toekomen een exemplaar van mijn brief onder datum en nummer dezes aan de Stichting van de Arbeid inzake het vervolg van het JOB-plan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. "!9 5

Aan het Bestuur van de Stichting van de Arbeid 's-gravenhage, 10 juni 1985 In een brief van 4 september 1984 heb ik u op de hoogte gebracht van mijn voornemen om, in samenhang met uw aanbevelingen gericht op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid van 13 juli 1984, aanvullende voorzieningen te treffen voor de categorie langdurig werkloze jongeren. Ik heb u er daarbij op gewezen dat dergelijke aanvullende voorzieningen m.i. noodzakelijk zijn, omdat zonder deze gevreesd moet worden dat ook bij een volledige realisatie van de aanbevelingen van uw Stichting, de groep zeer langdurig werkloze jongeren opnieuw de boot zal missen. De ontwikkelingen in de jeugdwerkloosheid van de afgelopen maanden bevestigen deze vrees nog eens. Enerzijds is er sprake van een wat snellere doorstroming naar de arbeidsmarkt van schoolverlaters met een betrekkelijk korte werkloosheidsduur, anderzijds is er binnen het nagenoeg gelijkblijvend bestand van langdurig werklozen sprake van een verschuiving naar steeds hogere duurklassen of anders gezegd van een verharding van de kern. De extra voorziening is gericht op de plaatsing op uitzendbasis en tegen een gereduceerd tarief van jongeren onder de 25 jaar die twee jaar of langer als werklozen ingeschreven zijn bij het arbeidsbureau. De combinatie van loonkostensubsidie en uitzendformule beoogt - speciaal in de richting van het midden- en kleinbedrijf - de barrières voor indiensttreding van deze jongeren te verlagen. In de briefwisseling met u is met name stilgestaan bij: - de relatie van dit voornemen met de nadere uitwerking van uw aanbevelingen van 13 juli 1984; - verdringings- en substitutiegevaren; - de inschakeling van één of meer particuliere uitzendbureaus naast de Stichting Start om tezamen met de betrokken arbeidsbureaus de uitvoering ter hand te nemen; - de onderwerpen waarover door middel van evaluatie meer duidelijkheid zou moeten worden verkregen. Na het overleg met u is met ingang van 1 november 1984 onder de naam JOB (Jeugd Ontplooiïngs Banen) een experiment van start gegaan in de regio's Veendam, Enschede, en Nieuwe Waterweg Noord (Schiedam). Dit experiment werd per 1 mei jl. afgesloten. In de proefperiode is in samenwerking tussen de betrokken (gewestelijke) arbeidsbureaus en de Startvestigingen met behulp van deze voorziening gepoogd zoveel mogelijk jongeren van de doelgroep aan een tijdelijke uitzendbaan te helpen. De doelgroep in de betrokken gebieden bestaat uit ca. 2000 jongeren die reeds 2 jaar of langer werkloos zijn. De uitvoering van het experiment is ter hand genomen door extra personeel dat door de Stichting Start werd aangetrokken. Een deel hiervan werd gedetacheerd bij de betrokken arbeidsbureaus. Daarnaast vond ook vanuit de reguliere activiteiten van het (G)AB ondersteuning plaats. Tijdens het experiment is door het NEI een beperkt evaluatieonderzoek verricht. Een verslag hiervan is als bijlage bijgevoegd. Ten behoeve van de evaluatie heeft daarnaast regelmatig overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van mijn departement en de betrokken uitvoerenden. Kort samengevat zijn de resultaten van het experiment de volgende: De jongeren - In de proefperiode is 19-24% van de doelgroep geplaatst. - De gemiddelde leeftijd van de geplaatsten is lager dan de gemiddelde leeftijd van de doelgroep. - De meisjes zijn ondervertegenwoordigd. - Tussen doelgroep en geplaatsten zijn weinig verschillen qua vooropleidingsniveau. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. 19 6

De doelgroep vormt ongeveer een kwart van het totale bestand van ingeschreven werkloze jongeren. Tot nu toe bereikte het bestaande instrumentarium deze groep niet of nauwelijks. Mede op grond hiervan wordt de maatregel door de eerste lijn medewerkers als positief ervaren. Wel is gebleken dat de strikte maximering van 32-uurs banen met name vanaf 20-jarige leeftijd belemmeringen kan opwerpen voor de arbeidsinpassing. De bedrijven - In bedrijven waar jongeren zijn geplaatst zijn het midden- en kleinbedrijf oververtegenwoordigd. - In ca. 50% van de gevallen gaat het om industriële bedrijven. Land- en tuinbouw, bouwnijverheid en dienstensector zijn ondervertegenwoordigd. De banen - In ca. 40% van de gevallen gaat het om de functie van produktiemedewerker; ook administratief medewerker (10%) en verkoopster (7%) komen vrij vaak voor. Voor het overige is de spreiding groot. - de feitelijke plaatsingsduur is kort (13 weken). Hierbij is echter sprake van een onderschatting, omdat nog niet bekend is hoe lang de nog niet beëindigde plaatsingen nog zullen voortduren. Verdringing/concurrentievervalsing - Bijna de helft van de bedrijven geeft te kennen dat men toch wel iemand zou hebben aangenomen. Het zal duidelijk zijn dat dit geen «harde» informatie is. Nader onderzoek op dit punt is zeker gewenst. - Het aantal plaatsingen per bedrijf is klein; in tweederde van de (176) bedrijven is slechts één jongere geplaatst. - In 60% van de gevallen wordt door het bedrijf begeleiding gegeven; in bijna 10% scholing. Uitzendformule Naar het oordeel van de uitvoerenden blijkt deze formule duidelijk geschikt om een deel van de weerstanden aan de vraagzijde weg te nemen. Subsidiehoogte De signalen uit de markt als zou de hoogte van de subsidie onvoldoende zijn, zijn minimaal en voornamelijk afkomstig uit de kring van de zgn. eindverbruikers (geen berekening BTW) en gesubsidieerde instellingen (geen budget). Begeleiding en scholing De ervaringen tot nu toe onderstrepen in sterke mate het belang van begeleiding zowel richting betrokken jongeren als ook richting werkgevers. De begeleiding van jongeren is niet alleen nodig om de motivatie weer op peil te brengen, maar ook om deze op peil te houden. Richting bedrijven is begeleiding nodig om weerstanden voor indienstreding weg te nemen, maar ook om tijdens de plaatsing het begrip voor de situatie waarin de betrokkene verkeert op peil te houden. Uit de ervaringen blijkt dat een en ander buitengewoon arbeidsintensief is, maar tegelijk nodig om een redeljke plaatsingsduur te realiseren. Begeleiding vanuit het inlenende bedrijf richting betrokken jongeren lijkt tenslotte tevens nuttig om de kans op verdringing binnen zekere grenzen te houden. De toepassing van de scholingsvoorzieningen blijkt tot nu toe slechts een bescheiden rol te spelen. Uit het NEI-rapport blijkt dat de bezette arbeidsplaatsen in overeenstemming zijn met het niveau van het bestand van ingeschrevenen. Meer aandacht hiervoor zou - zeker in de aanvangsfase - weleens ten koste kunnen gaan van de motivatie zowel de betrokken jongeren (die veelal vooral negatieve onderwijservaringen hebben) als ook van de betrokken bedrijven (van wie dat extra inspanningen zou vergen). Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986,19200 hoofdstuk XV, nr. 19 7

Wel lijkt het - met het oog op het arbeidsmarktperspectief van de betrokken jongeren - goed hier aandacht aan te besteden na een zekere periode van arbeidsgewenning. Zo is bij voorbeeld denkbaar dat tijdens het uitzendcontract bezien wordt of en zo ja welke scholings- en trainingsvoorzieningen gewenst zijn en dat aansluitend op de tijdelijke plaatsing een en ander gerealiseerd wordt. De resultaten van het experiment zijn bemoedigend, echter vastgesteld kan worden dat de plaatsing vanuit de doelgroep langdurig werkloze jongeren meer inspanning vraagt dan aanvankelijk was aangenomen. Op grond van deze resultaten heb ik inmiddels besloten het plan voort te zetten in de aanvankelijke proefregio's. Tevens ben ik voornemens het plan gefaseerd uit te breiden in de overige regio's. Deze gefaseerde uitbreiding heeft als consequentie dat de gereserveerde middelen in 1985 nog niet volledig zullen worden aangewend. Deze geleidelijkheid is noodzakelijk in verband met de voorbereiding wat betreft informatie en instructie. Ten behoeve van de uitbreiding zullen aan de uitvoerende instanties (GAB en Stichting Uitzendbureau arbeidsvoorziening - Start) extra personele faciliteiten ter beschikking worden gesteld. In samenspraak met de (Gewestelijke) Arbeidsbureaus zullen de regio's waarin de uitbreiding van het JOB-plan gerealiseerd zal worden, worden vastgesteld. Hierbij heb ik in eerste aanleg de aandacht gevraagd voor de probleemregio's zoals ISP/PNL en gebieden met een aanzienlijke positieve werkloosheidscomponent. Wat betreft de voorwaarden voor het JOB-plan geeft de evaluatie geen aanleiding zeer ingrijpende wijzigingen aan te brengen. Echter ten aanzien van een tweetal facetten wordt een verandering wenselijk geacht. Het eerste facet betreft het 32-uurs criterium. Voor zover dit criterium de concrete mogelijkheid tot bemiddeling belemmert, wordt het toegestaan per individueel geval hiervan af te wijken. Hierbij gelden echter de c.a.o.- bepalingen inzake arbeidsduurverkorting en jeugdwerkplannen als randvoorwaarden. Het tweede facet handelt over de mate van verdringing. Ten einde de verdringing in enige mate tegen te gaan wordt een maximum gesteld van 10% van het aanwezige personeelsbestand in de onderneming resp. instantie en instelling wat betreft het aantal te plaatsen jongeren, met een minimum van één. In de reeds hiervoor gememoreerde brieven is aandacht besteed aan de inschakeling van particuliere uitzendorganisaties bij de uitvoering van het JOB-plan. Met name werd daarbij stilgestaan bij de voorwaarden waaraan de in te schakelen uitzendorganisatie zou moeten voldoen. Dit betreffen eisen op administratief en organisatorisch gebied, de benaderbaarheid en bereikbaarheid door jongeren en waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de uit te zenden jeugdigen. Voor de proefperiode heb ik de voorkeur gegeven aan de Stichting Start. In deze proefperiode zou voorop staan de vraag of het gekozen instrument (loonkostensubsidie in combinatie met de uitzendformule) kan leiden tot vergroting van de plaatsingskans van zeer langdurig) werkloze jongeren. Vragen inzake het karakter van de in te zetten uitvoeringsorganisaties waren daarbij van geringer gewicht. Alhoewel uit de proef kan worden geconcludeerd dat het instrument bijdraagt aan vergroting van de plaatsingskans van zeer langdurig werkloze jongeren, moet anderzijds echter worden vastgesteld dat deze kans in niet onbelangrijke mate wordt beïnvloed door de gezamenlijke krachtsinspanning van het GAB en de Start-vestiging op het vlak van motivatie en begeleiding van zowel de werkloze jongeren als de werkgevers. Anders geformuleerd: het accent dat aanvankelijk werd gelegd op de aantrekkelijkheid van de uitzendformule en de loonkostensubsidie, verschuift in de richting van een intensieve bemiddelingsactiviteit. Hiermede komt de vraagstelling inzake van particuliere uitzendorganisaties in een ander daglicht te staan. Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 200 hoofdstuk XV, nr. 19 8

Meer dan bij reguliere uitzendarbeid kan het JOB-plan getypeerd worden als een instrument vergelijkbaar met bestaande plaatsingsbevorderende en werkgelegenheidsverruimende maatregelen waarover de GAB's kunnen beschikken. Bij de uitvoering van deze bestaande maatregelen is geen sprake van inschakeling van derden, noch wordt dit overwogen. In het verlengde hiervan acht ik het consistent, alhoewel van particuliere uitzendorganisaties een aanbod is ontvangen, voorshands af te zien van gebruikmaking van dit aanbod. Samenvattend ben ik derhalve van opvatting dat de reeds jaren bestaande samenwerking tussen GAB's en Start een voldoende waarborg vormt voor een adequate uitvoering van met name de intensieve bemiddelingstaak in het kader van het JOB-plan. Uit de evaluatie van de proefperiode resteeert een aantal vragen die nader onderzocht zullen worden. Dit betreft met name vragen die samenhangen met het fenomeen verdringing. Daarboven acht ik het noodzakelijk het inzicht te verdiepen in de problematiek van de betrokken groep zeer langdurig werkloze jongeren zowel wat betreft de situatie voorafgaande aan de plaatsing in het kader van het JOB-plan als wat betreft de situatie gedurende en na afloop van het tijdelijk dienstverband. Hiertoe zal aan een extern onderzoeksinstituut opdracht worden verleend. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19200 hoofdstuk XV, nr. 19 9