ERGOTHERAPIERICHTLIJN VALPREVENTIE



Vergelijkbare documenten
Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Inleiding. A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële. Transfer van informatie bij ontslag

Ketenzorg Arnhem. Vallen bij ouderen

STAPPENPLAN PREVENTIE VAN VALLEN IN DE EERSTE LIJN

Vlaamse richtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen. Prof. Dr. Koen Milisen

Informatiebrochure Geriatrisch dagziekenhuis De valkliniek

valpreventie voor psychogeriatrische cliënten

Valpolikliniek na een botbreuk

Samenvatting SAMENVATTING

Valpreventie az groeninge. Nathalie De Donder Jessica Gionchetta 2/10/2014

VALPREVENTIE MB Brochure: Vallen l Ziekenhuis Oost-Limburg

Valproblematiek in de eerste en tweede lijn. Dr Marielle Emmelot-Vonk Klinisch geriater Geriatrie UMC Utrecht

Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes. Evidence-based handelen bij lage rugpijn

Vallen bij ouderen. Vragen Vallen over bij valproblematiek. Laat ze niet vallen! Dode a.g.v val

Prevention of cognitive decline

valpreventie Sophia E. de Rooij internist-geriater 03 april 2008

blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen

Valpoli Analyse valrisico, advies en behandeling Vakgroep Klinische Geriatrie Afdeling Fysiotherapie Afdeling Ergotherapie IJsselland Ziekenhuis

Marike van der Schaaf Juultje Sommers. Evidence statement voor fysiotherapie op de intensive care

Ondersteuningsgroep valpreventie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

GEÏNTEGREERDE THUISZORG

Methodiek en systematiek voor de verpleegkundige beroepsuitoefening

Vallen?! Voorkomen bevalt beter! VAN ZUILICHEM Gespecialiseerde Therapeuten

Het Osteoporose Formularium. 1 e editie. een praktische leidraad

ZORGPROGRAMMA VALPREVENTIE. Versie augustus 2013

Nicolien van Halem Sjaak Groot. Planmatig zorg verlenen

Samenstelling van de verschillende werkgroepen Inleiding 15

De relatie tussen incontinentie, toiletgangvaardigheden en morbiditeit in verpleeghuizen.

Doen en blijven doen

Valpreventie bij ouderen met cognitieve problemen

School en echtscheiding

Valpreventie. T +32(0) F +32(0) Campus Sint-Jan Schiepse bos 6. B 3600 Genk

Valpreventieparcours

Leven met chronische hoofdpijn

EDOMAH staat voor: Ergotherapie bij Dementerende Ouderen en hun Mantelzorgers Aan Huis.

Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Academia Press Vallen werd lange tijd beschouwd als een onvoorspelbaar incident dat niet kon. 1 Inleiding

Ergotherapie bij ouderen met dementie en hun mantelzorgers

Zorg voor de oudere cliënt

Sociale psychologie en praktijkproblemen

Ergotherapierichtlijn Valpreventie de highlights. Ingrid Sturkenboom, PhD, Radboudumc, afdeling Revalidatie

Niet meer depressief

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Val ongevallen hebben bij ouderen vaak ernstige lichamelijke en sociale gevolgen.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

SAMENVATTING. Samenvatting

Osteoporose: de feiten

De multifactoriële aanpak van valproblematiek bij hoogrisicopersonen verloopt in drie fasen: A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële

De meest gestelde vragen over: cholesterol

ONDERSTEUNEND COMMUNICEREN BIJ DEMENTIE

Wanneer is ergotherapie bij Parkinson effectief?

Multifactoriële C Multifactoriële evaluatie

Doen en blijven doen. Voorlichting en compliancebevordering door paramedici

Epidemiologische data en oorzaken van recidiverend vallen DR. W. JANSSENS DIENST GERIATRIE UZ GENT 18 NOVEMBER 2015

VALPREVENTIE WAT KUNT U ER ZELF AAN DOEN? Sjaak Coenen

Multifactoriële evaluatie

Doorbreek je depressie

De ziekte van Parkinson Wat kan Amaris Theodotion u bieden?

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

Bewegen door Senioren

Informatiebrochure ParkinsonNet

Gedragsproblemen bij kinderen

Valpreventie in woonzorgcentra Stand van zaken met betrekking tot de effectiviteit van valpreventiemaatregelen

Geriatrie. Valpolikliniek. Patiëntensticker: Datum: Melden bij: Klinisch geriater:

Kwetsbaarheid bij ouderen: een uitdaging Risicofactoren, meetinstrumenten en samenhangende zorg

Paramedische begeleiding bij de ziekte van Parkinson. Neurologie

Richtlijn oppositioneelopstandige. en gedragsstoornis (CD) bij kinderen en jongeren

Valpreventie voor psychogeriatrische cliënten

Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag

Nederlandse samenvatting

groep Computerprogramma woordenschat

Samenvatting. Cliëntgerichte benadering in de ergotherapie

Richtlijn consultatieve psychiatrie

Ergotherapie richtlijn voor patiënten met ALS/PSMA/PLS; knelpuntenanalyse en wetenschappelijk bewijs

Minder angstig in sociale situaties

Rapportage onderzoeksproject Genieten aan tafel Een toegepast onderzoek naar maaltijdbeleving in verpleeghuizen

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren

Wondverzorging. Let op: het is belangrijk om precies deze schrijfwijze aan te houden, dus met tussenstreepjes.

factsheet Effectiviteit van lichamelijke oefeningen bij valpreventie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Leven met het restless legs syndroom TWEEDE, GEHEEL HERZIENE EDITIE

Samenvatting. Effectiviteit van ergotherapie: stand van zaken

NEDERLANDSE SAMENVATTING. Dutch Summary

Handboek chronische vermoeidheid

Ergotherapie. Beter voor elkaar

Perspectief vanuit de arts. Marielle Emmelot Klinisch geriater UMC Utrecht

Handleiding Gezinsvragenlijst (GVL)

Omgaan met bloosangst

Beweegprogramma ms in de eerste en tweede lijn

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Omgaan met lichamelijke klachten

Verminderen van de impact van geriatrische aandoeningen door fysieke activiteit

Valpreventie. Een taak van de ergocoach? /!

Paramedische begeleiding bij Multiple Sclerose. Neurologie

Angststoornissen en hypochondrie

Ergotherapie Inovum Behandeling en advies

Delirium Clinical Assessment Protocol (CAP) = 0

Transcriptie:

ERGOTHERAPIERICHTLIJN VALPREVENTIE Mw. C. Theune Dr. E.M.J. Steultjens Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 1

Op de volgende wijze kunt u refereren aan de Ergotherapierichtlijn Valpreventie : C. Theune, E.M.J. Steultjens. Ergotherapierichtlijn Valpreventie. Utrecht, Nederlandse vereniging voor Ergotherapie 2005. 2005, Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE), Kaap Hoorndreef 56B, 3563 AV Utrecht Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE) Aangesloten bij: World Federation of Occupational therapists (WFOT) en Committee of Occupational Therapists for European Communities (COTEC) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351 zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp. Voor het overnemen van één of meer gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie te wenden. 2

INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 1. Inleiding... 7 1.1 Achtergrond en aanleiding... 7 1.1.1 Doelen en klinische vragen... 8 1.1.2 Doelgroep: thuiswonende ouderen met verhoogd valrisico... 8 1.1.3 Ergotherapie... 8 1.1.4 Beoogde gebruikers... 9 1.2 Methodologie... 9 1.2.1 Methode voor het opstellen van richtlijnen en aanbevelingen... 9 1.2.2 Bewijskracht... 9 1.2.3 Opbouw en leeswijzer... 10 1.2.4 Evaluatie en herziening van de richtlijn... 10 1.3 Implementatie... 11 1.3.1 Bevorderende en belemmerende factoren... 11 1.3.2 Kostenimplicaties... 11 1.3.3 Toetsingscriteria... 12 1.3.4 Hulpmiddelen voor implementatie... 12 1.4 Betrokkenheid belanghebbenden... 12 1.4.1 Werkgroep... 12 1.4.2 Achterban... 13 1.5 Juridische betekenis... 13 2. Risicofactoren voor vallen... 15 2.1 Inleiding... 15 2.2 Mobiliteit en evenwicht... 15 2.3 Duizeligheid... 16 2.4 Visus... 17 2.5 Incontinentie... 17 2.6 Gedrag en cognitie... 18 2.7 Medicatiegebruik... 18 2.8 Huis- en omgevingsveiligheid... 19 3. Het domein van de ergotherapeut en samenwerking met andere disciplines... 21 3.1 Inleiding... 21 3.1.1 Ergotherapie en valpreventie... 21 3.1.2 Samenwerkingsverbanden... 21 3.2 Mobiliteit en evenwicht... 22 3.3 Duizeligheid... 22 3.4 Visus... 23 3.5 Incontinentie... 24 3.6 Gedrag en cognitie... 24 3.7 Medicatiegebruik... 25 3.8 Huis- en omgevingsveiligheid... 26 4. Stroomschema... 27 4.1 Legenda stroomschema... 27 4.2 Stroomschema... 28 4.3 Toelichting stroomschema... 29 Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 3

5. Diagnostiek: methoden voor de opsporing van risicofactoren voor vallen... 35 5.1 Inleiding... 35 5.2 Het handelen (gedrag en vaardigheden)... 35 5.2.1 Inventarisatie betekenisvolle activiteiten... 35 5.2.2 Observeren van het handelen... 37 5.2.3 Evalueren van het zelfvertrouwen na een val... 39 5.2.4 Meten van mobiliteit en evenwicht... 39 5.2.5 Navraag over duizeligheid, visus, incontinentie en medicatiegebruik... 41 5.3 Fysieke omgeving... 41 5.4 Sociale omgeving... 41 6. Gedragsverandering en therapietrouw... 43 6.1 Inleiding... 43 6.2 Gedragsverandering... 43 6.3 Analyse van gedragsverandering... 44 6.3.1 Openstaan... 44 6.3.2 Begrijpen... 45 6.3.3 Willen... 45 6.3.4 Kunnen en doen... 46 6.3.5 Blijven doen... 46 6.3.6 Persoonsgebonden factoren... 47 7. Trainen/begeleiden en adviseren... 49 7.1 Inleiding... 49 7.2 Handelen (gedrag en vaardigheden)... 49 7.2.1 Mobiliteit en evenwicht... 50 7.2.2 Duizeligheid... 50 7.2.3 Visus... 51 7.2.4 Incontinentie... 51 7.2.5 Cognitief functioneren... 51 7.2.6 Medicatiegebruik... 52 7.3 Fysieke omgeving... 52 7.3.1 Huis- en omgevingsfactoren... 53 7.3.2 Hulpmiddelen... 54 7.4 Sociale omgeving... 54 7.4.1 De cliënt zonder cognitieve stoornissen... 54 7.4.2 De cliënt met cognitieve stoornissen... 55 Bronvermelding... 57 Inhoudsopgave 4

Bijlagen bij Ergotherapierichtlijn Valpreventie... 63 Bijlage 1.0 Begrippenlijst... 65 Bijlage 2.0 Afkortingenlijst... 67 Bijlage 3.0 Mini-Mental State Examination... 68 Bijlage 4.0 Val-doeltreffendheids-schaal... 73 Bijlage 5.0 Tinetti Balans Test... 74 Bijlage 6.0 Berg Balance Scale... 76 Bijlage 7.0 Vragenlijst Visus... 85 Bijlage 8.0 Vragenlijst Medicatiegebruik... 86 Bijlage 9.0 Overzicht aanbevelingen en richtlijnen Risicofactoren voor vallen... 87 Bijlage 10.0 Overzicht aanbevelingen en richtlijnen Domein ergotherapie en samenwerking andere disciplines... 89 Bijlage 11.0 Overzicht aanbevelingen en richtlijnen Diagnostiek... 91 Bijlage 12.0 Overzicht aanbevelingen en richtlijnen Gedragsverandering en therapietrouw... 93 Bijlage 13.0 Overzicht aanbevelingen en richtlijnen Trainen/begeleiden en adviseren... 94 Bijlage 14.0 Checklist Toetsingscriteria... 96 Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 5

1. INLEIDING 1.1 ACHTERGROND EN AANLEIDING Vallen is bij ouderen een veelvoorkomend probleem. Niet alleen vanwege van de hoge incidentie, maar vooral vanwege van de combinatie van een hoge incidentie met een hoge vatbaarheid voor letsel bij ouderen. Hierdoor kan zelfs een lichte val aanzienlijke gevolgen hebben. 1 Gezien het groeiend aantal ouderen én de morbiditeit en mortaliteit van valincidenten, vormt dit een probleem dat dringend aanpak vraagt. In deze richtlijn wordt vallen gedefinieerd: met een zekere snelheid door de lucht omlaag gaan ten gevolge van de werking van de zwaartekracht, plotseling en onvrijwillig op de grond of lager niveau terechtkomen => tuimelen, buitelen, donderen, duvelen, flikkeren, kukelen, lazeren, mieteren, sodemieteren, in het stof bijten, et cetera. Uit de internationale literatuur blijkt dat ongeveer 35% tot 40% van de thuiswonende ouderen minstens éénmaal per jaar valt. Dit aantal neemt toe met de leeftijd. 1;33;34;45;92;93;114 Elke val gaat gepaard met een verhoogd risico op ernstige letsels, zoals breuken, pijn, mobiliteitsproblemen en functionele achteruitgang. 1;33;92 Verder leidt vallen tot verlies van onafhankelijkheid en psychosociale problemen, zoals valangst, depressie en sociale isolatie. Het is gerelateerd aan een toegenomen kans op institutionalisering. 1;93;103;105;109 Dit alles leidt dan ook tot hoog oplopende gezondheidszorgkosten. 1;45;60;92;93;114 Daarenboven is vallen de hoofdoorzaak van accidenteel overlijden boven 65 jaar. 1;60;114 Een complexe interactie van verschillende gezondheidsgerelateerde (bijvoorbeeld gangstoornissen, gezichtsproblemen, polifarmacie, drangincontinentie en orthostatische hypotensie), gedrag -en omgevingsfactoren (bijvoorbeeld huis- en omgevingsveiligheid) is verantwoordelijk voor het probleem. 1;68;103;105;114 Veel van deze risicofactoren kan men weliswaar wijzigen. Maar doordat ouderen zich vaak niet bewust zijn van deze risico s of het probleem niet bespreken met een verpleegkundige of arts, worden heel wat mogelijkheden tot preventie over het hoofd gezien en wordt het valrisico slechts duidelijk na een val, al dan niet in combinatie met letsel. 62;92 Preventie van vallen heeft de laatste decennia heel wat aandacht gekregen. Uit onderzoek blijken vooral interventies met een individuele aanpak, gericht op multipele risicofactoren, veelbelovend. Verder blijkt dat deze interventies eerder kosteneffectief zijn bij specifieke risicopersonen dan bij de algemene bevolking. 1;26;31;33;34;100;109 Deze richtlijn is een leidraad voor ergotherapeuten die cliënten met een verhoogd valrisico willen adviseren en behandelen/begeleiden. De Ergotherapierichtlijn Valpreventie gaat in op de individuele aanpak van valproblemen bij thuiswonende ouderen. De richtlijn is niet gericht op het uitbrengen van adviezen aan groepen personen of organisaties over valpreventie. Dit vindt veelal in een intramurale setting plaats. Er wordt op dit moment onderzocht in hoeverre deze richtlijn bruikbaar is in de intramurale setting voor psychogeriatrische cliënten. De richtlijn voldoet aan de eisen van het AGREE-instrument. 110 Het AGREE-Instrument heeft als doel de kwaliteit van klinische richtlijnen te beoordelen. Het instrument is ontwikkeld door The AGREE Collaboration. Een internationaal samenwerkingsverband van onderzoekers uit dertien landen met als doel de methodologie van richtlijnontwikkeling en implementatie te onderzoeken en op elkaar af te stemmen. Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 7

1.1.1 DOELEN EN KLINISCHE VRAGEN De doelen van de Ergotherapierichtlijn Valpreventie zijn: - Bevorderen van eenduidig en evidence-based handelen van alle ergotherapeuten die werken aan de preventie van valincidenten bij zelfstandig wonende ouderen; - Bieden van concrete, praktische handreikingen, gebaseerd op wetenschappelijk inzichten en meningen van experts, aan alle ergotherapeuten die gericht zijn op de preventie van valincidenten; - Inzichtelijk maken van de mogelijkheden en inhoud van de ergotherapiebehandeling voor verwijzers en andere disciplines; - Richting geven aan de competentie-eisen voor ergotherapeuten die zich richten op valpreventie; - Bieden van handreikingen voor de samenwerking met andere disciplines. De Ergotherapierichtlijn Valpreventie geeft antwoord op veelgestelde klinische vragen over: - De rol van de ergotherapie binnen de multidisciplinaire aanpak van valpreventie - Aanbevolen middelen en methoden voor het in kaart brengen van de risicofactoren - Aanbevolen mogelijkheden voor training, begeleiding en advisering om vallen te voorkomen. 1.1.2 DOELGROEP: THUISWONENDE OUDEREN MET VERHOOGD VALRISICO De richtlijn is van toepassing op ouderen van 65 jaar en ouder, zowel zelfstandig wonend als wonend in een verzorgingshuis. Ook cliënten jonger dan 65 jaar kunnen door valproblematiek wel in aanmerking komen voor behandeling middels deze richtlijn. Valpreventie is vooral effectief gebleken bij personen die minimaal een keer gevallen zijn of bij personen met intrinsieke risicofactoren. Belangrijk criterium voor gebruik van de richtlijn is dat de oudere zelfstandig handelt in een eigen woonomgeving eventueel met hulp voor bepaalde activiteiten of delen van activiteiten. Cliënten met een verpleeghuisindicatie die bijvoorbeeld nog in een verzorgingshuis wonen en nog zelfstandig handelen komen dus wel in aanmerking voor deze richtlijn. Ook cliënten die een valpoli bezoeken komen in aanmerking voor behandeling middels deze richtlijn. Er zijn geen diagnosen die ouderen uitsluiten bij deze richtlijn zolang de oudere nog zelfstandig handelt. Veel diagnosen verhogen namelijk zelf het valrisico van ouderen. 1.1.3 ERGOTHERAPIE Ergotherapie is gericht op het handelen van mensen. Onder het handelen wordt het uitvoeren van activiteiten verstaan waarmee individuen en groepen individuen betekenis geven aan hun leven. Het belangrijkste doel van de ergotherapie is een optimale participatie, in ergotherapietermen het vorm geven aan of behouden van rollen. De ergotherapeut besteedt dan ook vooral aandacht aan het uitvoeren van betekenisvolle activiteiten (taken waarmee de cliënt vorm geeft aan zijn rol) door cliënten die door ziekte, lichamelijke of psychische beperkingen of door sociale redenen problemen ervaren in het handelen. Het doel van de ergotherapiebehandeling is het creëren van, voor de cliënt, een optimale afstemming tussen de mogelijkheden van het individu en de eisen die de activiteit en de omgeving waarin gehandeld wordt, stellen. De autonomie van de cliënt staat in het proces van de behandeling centraal. Vanuit een cliëntgerichte werkwijze wordt het behandelproces vormgegeven. Dit is vooral herkenbaar in de aandacht die er bestaat voor het duidelijk krijgen van de betekenis van valrisico voor het handelen voor de cliënt en in het duidelijk krijgen van de wensen en behoeften van de cliënt met betrekking tot het behouden van de rollen. De gezamenlijk vast te stellen behandeldoelen en het gezamenlijk bepalen op welke wijze hier aan gewerkt gaat worden, zijn gebaseerd op deze informatie. Hoofdstuk 1: Inleiding 8

1.1.4 BEOOGDE GEBRUIKERS De richtlijn is ontwikkeld voor alle ergotherapeuten die werkzaam zijn als ergotherapeut-behandelaar en als ergotherapeut -adviseur. De richtlijn is toepasbaar als er een vraag is ontstaan naar aanleiding of preventie van een val en om de gevolgen van een val te beperken. Zo n vraag kan op zeer uiteenlopende manieren ontstaan. Het kan zijn dat een oudere bij de arts komt na een daadwerkelijke val (met of zonder letsel) waarop verwijzing volgt voor het voorkomen van nog een val. Daarnaast kan het blijken dat een oudere meerdere risicofactoren heeft voor vallen en hierom worden doorverwezen voor preventie. Er bestaan momenteel verschillende valpoliklinieken in Nederland waar deze richtlijn toepasbaar is. Ook kan tijdens de ergotherapeutische intake blijken dat een oudere een verhoogde valkans heeft waardoor interventie wellicht noodzakelijk is. Een ergotherapeut heeft zodoende ook een signalerende functie voor valrisico. Ook familie of Thuiszorg-medewerkers signaleren vaak gevaarlijke thuissituaties waarop verwijzing volgt, bijvoorbeeld veelvuldig struikelen of duizeligheid. Deze richtlijn gaat uit van een individuele aanpak omdat dit bewezen effectief is. Onderzoeken die uitgaan van groepsbehandelingen bewezen dat educatie en voorlichting alleen niet zinvol is. Groepsoefenprogramma s op het gebied van bewegen en valbrekende technieken bleken wel effectief. Dit is echter vooral het terrein van de fysiotherapeut. 1.2 METHODOLOGIE 1.2.1 METHODE VOOR HET OPSTELLEN VAN RICHTLIJNEN EN AANBEVELINGEN In 2003 heeft Chantal Theune, ergotherapeut, de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE) benaderd om in samenwerking haar afstudeerproject verder te ontwikkelen tot de Ergotherapierichtlijn Valpreventie. Ergotherapeuten werkzaam in de regio Zeeuws-Vlaanderen hebben de eerste versie van de conceptrichtlijn voorzien van kritisch commentaar. Onder begeleiding van Esther Steultjens, stafmedewerker NVE, zijn de concepten vervolgens voorgelegd aan een werkgroep van ergotherapeuten. Deze werkgroep, bestaande uit negen personen werkzaam in verschillende werkvelden (ziekenhuizen, Thuiszorg, verpleeghuizen, Eerstelijn) heeft in 2004 drie keer vergaderd om de opzet van de richtlijn en de conceptteksten te bespreken en goed te keuren. Vervolgens is de richtlijn voorgelegd aan een grotere groep van ergotherapeuten. Zij zijn gevraagd de richtlijn te beoordelen op bruikbaarheid en volledigheid vanuit het perspectief van de beroepsbeoefenaar. 1.2.2 BEWIJSKRACHT Voor het ontwikkelen van deze richtlijn heeft informatie uit diverse literatuurbronnen als uitgangspunt gediend. 111 De gebruikte literatuurbronnen zijn evidence-based. In hoge mate van niveau A en beperkt van niveau B (zie tabel 1). Tevens is er gebruik gemaakt van bestaand materiaal (checklisten en dergelijke) met betrekking tot het opsporen en adviseren over risicofactoren voor vallen. Wanneer er over bepaalde onderwerpen geen wetenschappelijk bewijs aanwezig is, is ervoor gekozen om lagere niveau s van bewijs op te nemen, namelijk de mening van deskundigen en consensus binnen de beroepsgroep. Bij gebrek aan wetenschappelijk bewijs wordt uitgegaan van best-practice ofwel ervaringskennis van deskundigen. In de tekst staat bij elke richtlijn een niveau van aanbeveling vermeld, bijvoorbeeld Richtlijn niveau 1. De 1 verwijst naar het niveau van advies op basis van de kwaliteit van het onderzoek/artikel. In tabel 1 staat het niveau van advies vermeld en in tabel 2 wordt uitgesplitst hoe de score aan een onderzoek of artikel is toegekend. Tabel 1: Niveau van advies op basis van literatuuranalyse (niveau aanbeveling) 1 Indien ondersteund door tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van 2 niveau A 3 Indien ondersteund door tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van 4 niveau B Indien niet ondersteund door onderzoek van niveau A of B Op grond van mening van de werkgroepleden Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 9

Tabel 2: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht Voor artikelen betreffende : interventie (preventie of therapie) A1 Systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn; A2 Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie; B Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek); C D Niet-vergelijkend onderzoek; Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden. Voor artikelen betreffende: diagnostiek A1 A2 B C D Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests; Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruik gemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de gouden standaard moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie; Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan vermeld; Niet-vergelijkend onderzoek; Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden. 1.2.3 OPBOUW EN LEESWIJZER De richtlijn kent de volgende opbouw. In dit inleidende hoofdstuk wordt de verantwoording gegeven voor het ontwikkelen van de Ergotherapierichtlijn Valpreventie. In hoofdstuk 2 worden de verschillende risicofactoren voor vallen besproken. In hoofdstuk 3 komen vervolgens per risicofactor de taken en rollen van de ergotherapeut aan bod. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de multidisciplinaire samenwerking. Hoofdstuk 4 bevat een stroomschema voor de gehele ergotherapiebehandeling bij valpreventie. In hoofdstuk 5 worden vervolgens alle stappen uitgewerkt ten aanzien van de diagnostiek. Hoofdstuk 6 beschrijft de wetenschappelijke kennis over gedragsverandering en therapietrouw. Elementen die zeer relevant zijn in preventieve behandelingen. Hoofdstuk 7 bevat vervolgens de richtlijnen en aanbevelingen met betrekking tot het trainen, begeleiden en adviseren van de cliënt. Als bijlage zijn enkele instrumenten, hulpmiddelen bij de implementatie en een begrippenlijst toegevoegd. 1.2.4 EVALUATIE EN HERZIENING VAN DE RICHTLIJN De toetsing van de definitieve richtlijn (op langere termijn) zal plaatsvinden volgens nog vast te stellen indicatoren. Voor het invoeren van een richtlijn is het nodig de aanbevelingen in praktijk te brengen en het effect ervan te evalueren. Aangezien een richtlijn nooit helemaal af is, is regelmatige herziening ervan noodzakelijk. De NVE neemt in het beleidsplan op om de richtlijn om de vijf jaar te herzien. In 2009 zal opnieuw een aantal deskundigen uit verschillende werkvelden bijeengeroepen worden om de huidige richtlijn te evalueren en aan te vullen met het op dat moment beste beschikbare bewijs. Hoofdstuk 1: Inleiding 10

1.3 IMPLEMENTATIE Implementatie wordt omschreven als een procesmatige en planmatige invoering van vernieuwingen en/of veranderingen van bewezen waarde met als doel dat deze een structurele plaats krijgen in het (beroepsmatig) handelen, in het functioneren van organisatie(s) of in de structuur van de gezondheidszorg. 125 De implementatie van een richtlijn als deze vereist een systematische aanpak. Bij het implementatieplan wordt gebruikgemaakt van de fasen in een proces van verandering van zorgverleners. 125 Het betreft de volgende fasen: - Oriëntatie (bewustzijn van de innovatie, interesse en betrokkenheid); - Inzicht (kennis, begrip, inzicht in eigen werkwijze); - Acceptatie (positieve houding, motivatie, intentie of besluit tot veranderen); - Verandering (invoering in de praktijk, bevestiging van nut); - Behoud (integratie in routines, verankering in de organisatie). De verschillende fasen vereisen verschillende maatregelen en strategieën, zoals informatie via de nieuwsbrief of de website van de NVE, www.ergotherapie.nl, artikelen in het Nederlands Tijdschrift voor Ergotherapie, aandacht op congressen en algemene ledenvergadering (ALV) en verschillende trainingen op maat in regio s, zorgketens, instellingen en/of in werkgroepen. Het implementatieplan heeft als doel dat het merendeel van de ergotherapeuten, werkzaam met cliënten met een verhoogd valrisico, verschillende fasen van het veranderingsproces doorloopt. De eerste activiteiten ten behoeve van de oriëntatie zijn gestart. Via de nieuwsbrief van de NVE zijn de leden geïnformeerd over de ontwikkeling van de Ergotherapierichtlijn Valpreventie. Er wordt gestart met de ontwikkeling van een cursus behorende bij de Ergotherapierichtlijn Valpreventie. In juni 2005 organiseert de Vakgroep Ouderenzorg een studiedag waar onder andere een workshop over de Ergotherapierichtlijn Valpreventie gegeven wordt. 1.3.1 BEVORDERENDE EN BELEMMERENDE FACTOREN Preventie van vallen heeft de laatste decennia heel wat aandacht gekregen. Het is een feit dat vallen bij ouderen een veelvoorkomend probleem is. Niet alleen vanwege van de hoge incidentie, maar vooral vanwege van de combinatie van een hoge incidentie met een hoge vatbaarheid voor letsel bij ouderen. Er worden valpoliklinieken opgericht en ook via de eerste lijn komen steeds vaker vragen binnen op het gebied van valpreventie. De verwachting is dat de interesse in een richtlijn Valpreventie groot is. Er is behoefte aan handvatten (richtlijnen en aanbevelingen) die de ergotherapeut ondersteunen in de dagelijkse praktijk. Aangezien iedere cliënt na een beroerte andere problemen, wensen en behoeften heeft en iedere instelling, afdeling ergotherapie en iedere ergotherapeut zijn eigen visie, kennis en ervaring en budget heeft, is het duidelijk dat implementatie van de richtlijn verschillende maatregelen en strategieën vereist. Sommige instellingen en ergotherapeuten brengen reeds vele richtlijnen en aanbevelingen in praktijk, voor anderen zijn richtlijnen en aanbevelingen wellicht niet haalbaar in de praktijk door gebrek aan tijd, formatie en geld. De NVE steekt in haar implementatieplan op alle niveaus in en biedt cliëntgerichte ondersteuning op maat, afgestemd op de verschillende behoeften van de ergotherapeuten in instellingen, multidisciplinaire teams, zorgketens, regiogroepen of in de eerste lijn. 1.3.2 KOSTENIMPLICATIES De Ergotherapierichtlijn Valpreventie is voor leden van de NVE beschikbaar via de website in pdfformat. De richtlijn wordt opgenomen in cursusmateriaal voor congressen en symposia. De richtlijn is te koop via de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie. Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 11

1.3.3 TOETSINGSCRITERIA Voor het evalueren van een goed gebruik van de richtlijn zijn op de kerndomeinen van de richtlijn criteria geformuleerd. Dit betreft vooral criteria die met het proces van de behandeling te maken hebben. Voor een goede toepassing van de richtlijn worden op alle kerndomeinen meerdere criteria toegepast in de praktijk. In bijlage 14.0 is de Checklist Toetsingscriteria toegevoegd. Multifactorieel: - Alle risicofactoren voor vallen worden in kaart gebracht - Alle risicofactoren worden meegewogen in de behandelbeslissing Multidisciplinair: - De ergotherapeut wisselt informatie uit met alle betrokken disciplines - De ergotherapeut meldt risicofactoren aan de discipline die een verdere behandeling met betrekking tot deze factoren uitvoert Betekenisvolle activiteiten: - De risicofactoren worden in kaart gebracht in relatie tot de betekenisvolle activiteiten van de cliënt - De therapeut adviseert en oefent betekenisvolle activiteiten in de woonsituatie van de cliënt Cliënt (Systeem)gericht werken: - Het behandelproces wordt vormgegeven volgens de principes van gedragsverandering - De ergotherapeut geeft voorlichting over de gegeven adviezen aan de naasten van de cliënt en aan betrokken zorgverleners. 1.3.4 HULPMIDDELEN VOOR IMPLEMENTATIE Naast de volledige richtlijn is een samenvatting gemaakt met alle richtlijnen en aanbevelingen uit de verschillende hoofdstukken in Bijlage 9.0 tot en met Bijlage 13.0. De volledige richtlijn kan als naslagwerk gebruikt worden om de begeleidende tekst of referenties na te zoeken. Bij hoofdstuk 5 over diagnostiek zijn bijlagen opgenomen met een aantal aanbevolen meetinstrumenten: bijlage 3.0 t/m 8.0. De aanbevolen lijsten, kunnen zonder uitgebreide scholing gebruikt worden. Op de Kennispagina van de Vakgroep Ouderenzorg (voor leden van de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie te bekijken via www.ergotherapie.nl, bij Ergotheek, Kennispagina Vakgroep Ouderenzorg) worden links geplaatst naar websites met informatie over de andere aanbevolen instrumenten. De Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE) gaat in samenwerking met andere partijen studiedagen, workshops en trainingen aanbieden die aansluiten bij de vragen en behoeften van het werkveld. 1.4 BETROKKENHEID BELANGHEBBENDEN 1.4.1 WERKGROEP - Mw. J. Bijsma, Vakgroep Ouderenzorg - Mw. E. Claus, IRV, Hoensbroek - Mw. N. Polman, Thuiszorg Amstelring, Amstelveen, Vakgroep Eerstelijn - Mw. M. Driessen, IRV, Vakgroep - Mw. E. Rozema-Bakker, UMC Utrecht - Mw. L. van Dijk-de Jong, HRO, Rotterdam - Mw. A. Coenen, St. Janskliniek, Haarlem - Mw. C. Lam-Beerepoot, Thuiszorg Groningen - Mw. B. de Regt, Ergotherapiepraktijk Mens in Bedrijf Utrecht, Vakgroep Vrijgevestigden - Mw. C. Theune, Ter Schorre, Terneuzen - Mw. E. Steultjens, Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, Utrecht Hoofdstuk 1: Inleiding 12

1.4.2 ACHTERBAN De volgende ergotherapeuten werkzaam in verschillende werkvelden hebben de richtlijn beoordeeld op juistheid en bruikbaarheid in de praktijk: - Mw. B. Berendsen - Dhr. F. den Bunder - Mw. M. van Duijn - Mw. C. Juffermans - Mw. B. van Meggelen - Mw. J. Rutteman - Mw. J. Scheffer - Mw. E. Schouten - Mw. A. Struijke - Mw. P. Verstraten - Mw. M. Vaz - Mw. A. Voets 1.5 JURIDISCHE BETEKENIS Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op zoveel mogelijk bewijs gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien de aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de gemiddelde cliënt, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zonodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de cliënt dat vereist, zelfs noodzakelijk. Als van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden. Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 13

Hoofdstuk 1: Inleiding 14

2. RISICOFACTOREN VOOR VALLEN 2.1 INLEIDING Vallen bij oudere mensen wordt door meerdere risicofactoren bepaald. Deze risicofactoren worden opgedeeld in de intrinsieke (of persoonsgebonden) en extrinsieke (omgevingsgebonden) factoren. Meestal is een val het resultaat van een samenspel van factoren. Na een literatuurstudie werden zeven risicofactoren gevonden. Hier worden achtereenvolgens deze factoren kort besproken. 2.2 MOBILITEIT EN EVENWICHT Richtlijn niveau 1 76;84;117 Het is aangetoond dat er een verband is tussen een vermindering van het fysiek functioneren en een verhoogd valrisico. Richtlijn niveau 1 1;13;14;26;30;89;90 Het is aangetoond dat individuele oefenprogramma s gericht op mobiliteit en evenwicht het aantal valpartijen verminderen. Het wordt daarom aanbevolen om interventies voor problemen met evenwicht, kracht en uithoudingsvermogen in een multifactorieel programma voor valpreventie op te nemen. Richtlijn niveau 1 13;14;30;61 Het is aangetoond dat transferproblemen het valrisico verhogen. De werkgroep is van mening dat individuele programma s tevens gericht moeten worden op de propriocepsis bij de reductie van valrisico omdat dit nauw samenhangt met balans en evenwicht. Richtlijn niveau 1 47;83;101 Het is aangetoond dat lichaamsgewicht (vooral overgewicht of corpulentie) naast de algemene gezondheid van de persoon een negatieve invloed heeft op spiersterkte, mobiliteit en dagelijkse activiteiten. Indirect betekent dit dus een verhoogde valkans. Richtlijn niveau 1 83;101 Het is aangetoond dat een laag lichaamsgewicht de kans op een (heup)fractuur na een val vergroot. Wanneer we spreken over mobiliteit hebben we het in deze richtlijn over een motorische vaardigheid. Bij mobiliteit komt echter veel meer kijken dan puur de motoriek. Denk aan het anticiperen op een gladde weg. Dit komt ter sprake bij cognitie. Verschillende onderzoeken tonen een verband tussen een vermindering van het fysiek functioneren en een verhoogd valrisico. 76;84;117 Naar schatting zou 10 tot 25% van alle valpartijen geassocieerd zijn met een verminderd evenwichtsgevoel en gangstoornissen. Ook zorgen transferproblemen vaak voor een verhoogde valkans. 13;14;30;61 Daarnaast geven meerdere studies weer dat individuele oefenprogramma s gericht op mobiliteit en evenwicht het aantal valpartijen verminderen. 13;14;30;89;90 Vanuit dit oogpunt wordt aanbevolen interventies voor problemen met evenwicht, kracht en uithoudingsvermogen in een multifactorieel programma voor valpreventie op te nemen. 1;26;30 Lichaamsgewicht of postuur van een cliënt beïnvloedt de valkans en kans op fracturen. Overgewicht lijkt de kans op vallen te vergroten doordat de mobiliteit en spiersterkte afnemen. Tevens zorgt het voor beperkingen tijdens dagelijkse activiteiten. 47 Of iemand overgewicht heeft, wordt bepaald aan de hand van het lichaamsgewicht. Het lichaamsgewicht wordt vergeleken met het normale of ideale gewicht van iemand van hetzelfde geslacht met een vergelijkbare lichaamsbouw en leeftijd. Als het gewicht meer dan 20% boven de norm ligt, spreekt men van overgewicht. Een andere methode om overgewicht vast te stellen, is de Quetelet-index, ook wel Body-Mass Index genoemd. Om deze index te bereken deel je het gewicht in kilo's door het kwadraat van je lengte in Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 15

meters. Als de BMI ligt tussen de 20 en 25, wordt dit als normaal beschouwd. Ligt de index tussen de 25 en 30, dan spreekt men van matige obesitas. Bij een index van boven de 30 is er sprake van ernstige obesitas. De druk op de gewrichten van rug, knieën en heupen kan door het extra gewicht problemen opleveren bij de mobiliteit. Indirect wordt hierdoor het valrisico vergroot. Een te laag lichaamsgewicht (<67 kg) heeft geen effect op de valkans, maar verhoogd wel de kans op een fractuur bij een val. 83;101 Het lichaamsgewicht beïnvloedt de aanmaak en afbraak van bot. Personen met een laag lichaamsgewicht hebben een verhoogd risico op osteoporose. Voornamelijk in combinatie met een verminderde mobiliteit. 83;101 Bij ouderen is bekend dat ondervoeding kan leiden tot een verzwakking van de lichamelijke conditie welke de valkans vergroot, terwijl tevens de botsterkte vermindert. Hierdoor neemt de kans op botbreuken toe. Lichaamsgewicht: ongewenst gewichtsverlies (minimaal 5% binnen een maand of minimaal 10% binnen zes maanden) is een signaal voor een verslechtering van de algemene conditie en gaat bij vallen gepaard met een verhoogde kans op valletsel. Ook wordt de valkracht bepaald door het lichaamsgewicht naast de hoogte van het niveau van vallen en de aanwezigheid van valbrekende factoren. 2.3 DUIZELIGHEID Richtlijn niveau 1 17;68;71;85 Het is aangetoond dat duizeligheid en/of orthostatische hypotensie het valrisico aanzienlijk verhogen. Richtlijn niveau 1 1;26 Het is aangetoond dat het opsporen en behandelen van duizeligheid deel moet uitmaken van een interventieprogramma voor valpreventie, wil dit programma succesvol zijn. Orthostatische hypotensie of een daling van de systolische bloeddruk met meer dan 20 mmhg wanneer men van een liggende of zittende naar een staande positie overgaat, is geassocieerd met een verhoogd valrisico. 16;17;68;71 De prevalentie van orthostatische hypotensie wordt geschat op ongeveer 18 % van de cliënten boven de 65 jaar. Von Renteln-Kruse et al. melden dat ouderen met duizeligheid tien keer meer valpartijen rapporteren dan ouderen zonder duizeligheid. 85 De richtlijnen van The American Geriatric Society en van Feder et al. geven aan dat het opsporen en behandelen van duizeligheid deel moet uitmaken van een interventieprogramma voor valpreventie, wil dit programma succesvol zijn. 1;26 Hoofdstuk 2: Risicofactoren voor vallen 16

2.4 VISUS Richtlijn niveau 1 35;39;55;117;118 Het is aangetoond dat verminderde gezichtsscherpte, verminderde diepteperceptie en lage contrastscherpte en contrastgevoeligheid het valrisico verhogen. Ook een verminderd gezichtsveld wordt als risico voor vallen genoemd. Richtlijn niveau 1 35;55 Het is aangetoond dat het herstellen van een visuele stoornis of voorkomen van een verergering alsook aanpassingen in de omgeving een essentieel deel uitmaken van een valpreventieprogramma Verminderde gezichtsscherpte, verminderde diepteperceptie, lage contrastscherpte en contrastgevoeligheid worden geassocieerd met een verhoogd risico op vallen. 35;39;55;117;118 Lord noemt ook een verminderd gezichtsveld als risico voor vallen. 55 In vergelijking met gezichtsscherpte, diepteperceptie, contrastscherpte en contrastgevoeligheid is deze factor echter minder associeerbaar met een verhoogd valrisico. 35 Een visuele stoornis herstellen of verergering voorkomen alsook aanpassingen in de omgeving (verwijderen van fysieke obstakels en/of het voorzien van voldoende verlichting) maken essentieel deel uit van een valpreventieprogramma. 35;55 Er is vastgesteld dat verlies van visus bij ouderen in de meeste gevallen corrigeerbaar is. Interventiestrategieën zoals andere brilglazen of een staaroperatie zorgen voor verbetering van contrastgevoeligheid, gezichtsscherpte en diepteperceptie. 35;55 Verder is het van belang om te weten dat bij ouderen de adaptatie van de pupil bij de overgang van licht naar donker (of andersom) meer tijd kost. 2.5 INCONTINENTIE Richtlijn niveau 2 10;102;108 Het is aangetoond dat frequent urineren, nocturie en zich haasten naar het toilet als gevolg van incontinentie (urine en faeces) factoren zijn die elk op zich het valrisico kunnen verhogen. Er zijn twee verschillende vormen van incontinentie van urine, namelijk drangincontinentie en stressincontinentie. Drangincontinentie gaat niet altijd gepaard met een zwakke bekkenbodem. Degelijk onderzoek is nodig omdat een gewone blaasinfectie al drangincontinentie kan veroorzaken. Urineonderzoek en evaluatie van de bekkenbodem is noodzakelijk. Vaak kan medicatie, om de blaas tot rust te laten komen, helpen. Bij stressincontinentie zijn oefeningen van de bekkenbodem aangewezen. Misschien is een verkoudheid (en dus veel hoesten) de oorzaak van urineverlies. Naast therapie (medicatie, oefeningen) is er ook degelijk opvangmateriaal te verkrijgen. Dit wordt meestal vergoed. Brown et al. kwamen tot de bevinding dat incontinentie van één of meer episoden per week het valrisico met 1.26 keer verhoogt bij vrouwen van 65 jaar en ouder. 10 Incontinentie kan opgespoord worden door de oudere te vragen of hij/zij het afgelopen jaar wel eens ongewild urine heeft verloren. Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 17

2.6 GEDRAG EN COGNITIE Richtlijn niveau 1 40;99 Het is aangetoond dat het niet bewust zijn van onveilig gedrag of geen inzicht hebben in onveilig gedrag de kans op vallen vergroot. Richtlijn niveau 1 1;26;31;67 Het is aangetoond dat evaluatie van het gedrag van de oudere binnen een multifactorieel interventieprogramma effectief is in de vermindering van het aantal valincidenten. Richtlijn niveau 1 29;99 Het is aangetoond dat ouderen met cognitieve stoornissen en dementie twee keer zoveel kans op vallen hebben als cognitief gezonde mensen. Richtlijn niveau 2 70;116 Het is aangetoond dat valangst na een eerdere val de mobiliteit negatief beïnvloedt en zo de kans op vallen verhoogt. Bij veilig gedrag speelt het probleemoplossend vermogen, beoordelingsvermogen, inzicht, alertheid, anticiperen, oriëntatie, coping, routines en de manier van handelen een rol. 40;48 Het niet bewust zijn van onveilig gedrag of geen inzicht hebben in onveilig gedrag vergroot de kans op vallen. Opsporen en veranderen van onveilig gedrag is dus belangrijk. 40 Na een eerdere valpartij kan er sprake zijn van valangst bij de cliënt. 70;116 Het verminderde zelfvertrouwen van de cliënt beperkt hem in het dagelijks handelen en kan leiden tot een verhoging van de valkans. De richtlijnen van The American Geriatric Society, Gillespie et al., Myers en van Feder et al. pleiten voor een evaluatie van het gedrag van de oudere binnen een multifactorieel interventieprogramma. 1;26;31;67 Daarbij hebben ouderen met cognitieve stoornissen en dementie twee keer zoveel kans op vallen als cognitief gezonde mensen. 99 Dementie en cognitieve stoornissen zijn hierom duidelijke risicofactoren voor valproblemen. De preventie bij deze doelgroep ligt echter een stuk moeilijker. 2.7 MEDICATIEGEBRUIK Richtlijn niveau 1 21;52;53;114 Het is aangetoond dat met name geneesmiddelenklassen als antidepressiva, diuretica, antihypertensiva, anticonvulsiva, sedativa of hypnotica, psychotrope medicatie, anti- Parkinsonmiddelen, vasodilatatoren en analgetica het valrisico aanzienlijk verhogen. Richtlijn niveau 1 52;53 Het is aangetoond dat bij personen die vier of meer medicijnen, ongeacht welk type, gebruiken de kans tot vallen toeneemt. Richtlijn niveau 1 1;26;114 Het is aangetoond dat het herevalueren, en zo mogelijk reduceren, van het medicatiegebruik van de oudere, het valrisico aanzienlijk kan verminderen. Verschillende geneesmiddelenklassen verhogen het valrisico aanzienlijk. Verder speelt, door hun onderlinge interactie, het aantal geneesmiddelen een aanzienlijke rol. 21;52;53;114 Ook personen die meer dan vier geneesmiddelen innemen, lopen significant meer risico om te vallen dan diegenen die minder dan drie middelen tegelijkertijd gebruiken, 52;53 ongeacht het soort medicatie. Het herevalueren, en zo mogelijk reduceren, van het medicatiegebruik van de oudere, kan het valrisico aanzienlijk verminderen. 1;26;114 Dit is de verantwoordelijkheid van de arts. Hoofdstuk 2: Risicofactoren voor vallen 18

2.8 HUIS- EN OMGEVINGSVEILIGHEID Richtlijn niveau 1 40;94;103;105 Het is aangetoond dat omgevingsfactoren of extrinsieke risicofactoren een rol spelen bij één derde tot de helft van alle valpartijen bij thuiswonende ouderen. Richtlijn niveau 1 23;24;31 Het is aangetoond dat de aanpak van de extrinsieke factoren alleen effectief is bij personen die minimaal een keer gevallen zijn of bij personen met intrinsieke risicofactoren. Waar omgevingsfactoren of extrinsieke risicofactoren een rol spelen bij één derde tot de helft van alle valpartijen bij thuiswonende ouderen 40;94;103;105 spelen intrinsieke factoren de grootste rol bij valproblematiek. De aanpak van de extrinsieke factoren is alleen effectief gebleken bij personen die minimaal een keer gevallen zijn of personen met intrinsieke risicofactoren. 23;24;31 De richtlijnen van The American Geriatric Society, Gillespie et al., Myers en van Feder et al. pleiten voor een evaluatie van de omgeving van de oudere binnen een multifactorieel interventieprogramma. 1;26;31;67 Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 19

Hoofdstuk 3: Het domein van de ergotherapeut en samenwerking met andere disciplines 20

3. HET DOMEIN VAN DE ERGOTHERAPEUT EN SAMENWERKING MET ANDERE DISCIPLINES 3.1 INLEIDING Het domein van de ergotherapeut omvat alle risicofactoren, genoemd in hoofdstuk 2, in meer of mindere mate. Het is belangrijk om te bedenken dat multifactoriële interventie het meest effectief is. 1;26;31;33;34 De interventies die een ergotherapeut uitvoert staan dus niet op zichzelf. De ergotherapeut doet dit in samenwerking met andere disciplines. 3.1.1 ERGOTHERAPIE EN VALPREVENTIE De werkgroep is van mening dat de waarde van de ergotherapie bij het voorkomen van vallen bepaald wordt door het in kaart brengen van de relatie tussen alle risicofactoren en het uitvoeren van activiteiten. De ergotherapiebehandeling richt zich bij valpreventie op de relatie tussen alle risicofactoren en veilig handelen. Binnen de behandeling wordt een inventarisatie gemaakt van alle betekenisvolle handelingen op het gebied van de zelfredzaamheid, productiviteit en vrije tijd. Door een praktische insteek is de ergotherapeut goed in staat veiligheid van functioneren te beoordelen door middel van observaties en te bepalen welke risicofactoren beïnvloed dienen te worden om de kans op vallen te verlagen. In het trainings-, begeleidings- of adviestraject dat daarna volgt, richt de ergotherapeut zich op een andere manier van handelen door aanpassing van de activiteit, aanpassing van de omgeving en bewustwording van een risicovolle uitvoer van dagelijkse activiteiten. 3.1.2 SAMENWERKINGSVERBANDEN Richtlijn niveau 1 1;26;31;33;34 Het is aangetoond dat multifactoriële interventies het meest effectief zijn in het verminderen van de kans tot vallen bij zelfstandig wonende ouderen. Richtlijn niveau 1 103;115 Het is aangetoond dat de arts een voorkennis over valrisicofactoren kan gebruiken om ouderen met een verhoogd valrisico op te sporen en een aangepast beleid op te stellen. Een actieve opstelling door een systematische bevraging na een valpartij in het verleden is noodzakelijk. De werkgroep is van mening dat de ergotherapiebehandeling niet op zichzelf dient te staan. Het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere disciplines wordt aanbevolen. De werkgroep is van mening dat overlap in interventies tussen verschillende disciplines die zich bezighouden met valpreventie door het maken van onderlinge afspraken zo klein mogelijk dient te zijn. De ergotherapeut krijgt in verschillende werkvelden te maken met valproblematiek. Voorbeelden hiervan zijn valpoliklinieken, vanuit bestaande organisaties en via de eerste lijn. Hierdoor ontstaan er samenwerkingsverbanden met verschillende disciplines. In de praktijk betekent dit dat de ergotherapeut risicofactoren signaleert die niet tot zijn behandeltaak behoren. Het is dan belangrijk om de verwijzer hierop te attenderen. Deze speelt een centrale rol, omdat hij verantwoordelijk is voor verwijzing naar de desbetreffende discipline. Zelfs medische specialisten krijgen te maken met valproblematiek. Dit kan van toepassing zijn wanneer er risicofactoren aan het licht komen die niet te behandelen zijn door de arts of andere (paramedische) disciplines. Maar ook wanneer er verschijnselen aan het licht komen die niet verklaarbaar of behandelbaar zijn voor de arts. Het kan Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 21

bijvoorbeeld dat er door hartproblematiek verschijnselen optreden die het vallen bevorderen, zoals duizeligheid. Of dat visuele beperking zoals staar de expertise van een oogarts vraagt. Er zullen vaak overlappingen zijn met andere disciplines. Dit hangt echter af van onderlinge afspraken tussen de verschillende disciplines. Er is dus groot belang bij nauwe samenwerkingsverbanden. Per risicofactor worden de taken van de ergotherapeut en de mogelijkheden tot samenwerking aangegeven. 3.2 MOBILITEIT EN EVENWICHT Richtlijn niveau 1 13;14;30;89;90;96 Het is aangetoond dat ouderen trager lopen, met een verminderde paslengte en stapfrequentie, een verlengde dubbele ondersteuningsfase, evenals een toegenomen spoorbreedte. Deze veranderingen zijn tot op hoge leeftijd te beïnvloeden door lichamelijke activiteit en daarom heeft een fysiotherapeut een belangrijke bijdrage in valpreventie. De werkgroep is van mening dat training van spierkracht, mobiliteit, balans en lopen de taak van de fysiotherapeut is. Ergotherapie gaat een rol spelen als door oefening niet het beoogde doel wordt bereikt en er overgegaan moet worden op compensatie. De werkgroep is van mening dat het de taak van de ergotherapeut is om de arts te attenderen op een verhoogde kans op vallen door problemen met mobiliteit en evenwicht. Zodoende kan er verwijzing naar de fysiotherapeut volgen. Training van spierkracht, mobiliteit, balans en lopen is in eerste instantie een taak van de fysiotherapeut. Uit onderzoek naar leeftijdsgerelateerde veranderingen van het lopen kan worden geconcludeerd dat ouderen trager lopen, met een verminderde paslengte en stapfrequentie, een verlengde dubbele ondersteuningsfase, alsmede een toegenomen spoorbreedte. 13;14;30;89;90;96 Voor deze veranderingen worden naast de uiterst belangrijke informatieverwerking- en coördinatieve factoren ook beperkte bewegingsuitslagen, verminderde spierkracht en uithoudingsvermogen als mogelijk onderliggende stoornissen genoemd. De genoemde veranderingen zijn tot op hoge leeftijd te beïnvloeden door lichamelijke activiteit en daarom mag vanuit de fysiotherapie een belangrijke bijdrage aan de preventie van vallen worden verwacht. 13;14;30;89;90;96 Tevens is het belangrijk de motorische vaardigheid aan te leren om na een val weer op te staan en ook valbrekende technieken zijn effectief. 103 Ook dit is de taak van de fysiotherapeut. Er bestaat enige overlap met de fysiotherapie en ergotherapie wanneer het bijvoorbeeld gaat om het adviseren over transfers, schoeisel. Op dit gebied wordt dan ook nauwe samenwerking gevraagd met de betrokken fysiotherapeut. 3.3 DUIZELIGHEID De werkgroep is van mening dat het opsporen en behandelen van duizeligheid of orthostatische hypotensie niet behoort tot de taak van een ergotherapeut, maar van de arts/ specialist. Wel kan de kennis van duizeligheid van invloed zijn op het advies van de ergotherapeut. Opsporen en behandelen van duizeligheid of orthostatische hypotensie behoort niet tot de taak van een ergotherapeut, maar van de arts/ specialist. Bij lang bestaande duizeligheid bij ouderen is vaak niet een enkele diagnose te stellen. Meestal is er sprake van een combinatie van sensaties, waarbij een deel van de klachten gelegen is in een gevoel van onevenwichtigheid (duizeligheid in de benen). In oktober 2000 ontving Drs. Lilian Vloet van het St. Radboud Ziekenhuis de Jan Bastiaanse Prijs voor de ontwikkeling en implementatie van een richtlijn voor het meten van orthostatische Hoofdstuk 3: Het domein van de ergotherapeut en samenwerking met andere disciplines 22

hypotensie. Hierdoor kunnen cliënten tijdig en gericht worden behandeld, waardoor duizeligheid en valpartijen worden voorkomen Als het aannemelijk is dat medicatie een rol speelt bij orthostatische klachten of bij chronische duizeligheid bekijkt de arts of de medicatie gestaakt kan worden. De behandeling van duizeligheid of orthostatische hypotensie gebeurt voornamelijk door medicatie en is daarom in eerste instantie de taak van de arts. 54 In de praktijk zijn elastische kousen soms een oplossing. Het effect wordt allereerst uitgeprobeerd door de benen te zwachtelen (door bijvoorbeeld de Thuiszorg). Wanneer een duidelijke oorzaak voor de duizeligheid ontbreekt, heeft de arts aandacht voor functionele aspecten, en met name bij ouderen voor de diverse factoren die invloed hebben op de evenwichtszin. Wanneer klachten van duizeligheid blijven hinderen in het dagelijks functioneren, wordt gekeken naar mogelijkheden om deze beperkingen te verminderen. Visusverbetering (cataractoperatie, bril optimaliseren) en oefeningen voor verbetering van conditie, houding en spierkracht kunnen het gevoel van duizeligheid verminderen. Ook de gevolgen van duizeligheid, zoals vallen en sociale isolatie krijgen aandacht. Voor valpreventie kan gedacht worden aan een hulpmiddel bij het lopen en het veiliger maken van de thuissituatie. 38;51;79 3.4 VISUS Richtlijn niveau 1 35;55 Het is aangetoond dat verlies van visus bij ouderen in de meeste gevallen corrigeerbaar zijn. De werkgroep is van mening dat het de taak van de ergotherapeut is om de arts te attenderen als ze vermoedt dat er een visusstoornis aanwezig is in verband met een verhoogd valrisico. De werkgroep is van mening dat ergotherapeuten adviezen kunnen geven met betrekking tot het handelen bij een verminderde visus. Daarbij moet een ergotherapeut altijd zelf nagaan of zij voldoende kennis en/of ervaring heeft om adequate adviezen te geven bij visusstoornissen. Nauwe samenwerking met een behandelend specialist is hierbij belangrijk. Visusstoornissen zijn er in verschillende gradaties. Wanneer iemand een bril draagt is er reeds sprake van een visusstoornis. Per stoornis wordt er een heel verschillend beleid opgesteld. Mogelijke disciplines die hierbij betrokken worden zijn oogarts, opticien en zelfstandigheidstherapeut A. Er is vastgesteld dat verlies van visus bij ouderen in de meeste gevallen corrigeerbaar zijn. Simpele interventiestrategieën zoals andere brilglazen of een staaroperatie zorgen voor verbetering van contrastgevoeligheid, gezichtsscherpte en diepteperceptie. 55 Het is daarom belangrijk de arts te attenderen als de ergotherapeut vermoedt dat er een visusstoornis aanwezig is. Er kan verwijzing naar bovengenoemde specialisten volgen via de arts. Ergotherapeuten, in de functie van zelfstandigheidstherapeut, geven individuele en groepsbehandelingen en advies op het gebied van zelfredzaamheid, verlichting, communicatie, mobiliteit en ergonomie. De ergotherapeuten helpen oplossingen te zoeken voor problemen die iemand door zijn visuele beperking in het dagelijks leven ondervindt. Voor een deel gebeurt dat in groepsverband tijdens activiteiten en cursussen. Maar waar nodig zijn ook individuele adviezen en trainingen mogelijk bij een instelling als Bartiméus, Visio of thuis, zoals mobiliteitstrainingen en trainingen voor Algemeen Dagelijks Leven (ADL). A Een zelfstandigsheidtherapeut is een ergotherapeut die een specialisatiecursus heeft gevolgd specifiek gericht op het werken met de doelgroep blinden en slechtzienden. 66 Ergotherapierichtlijn Valpreventie Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2005 23