Informatie over lokale financiering Van VPTZ-inzet in intramurale zorgorganisaties VPTZ Nederland, versie 30 juni 2014 Dit document is een uitgave van VPTZ Nederland, en is ontwikkeld in het kader van het project Laat niemand in eenzaamheid sterven, dat zich richtte op goede zorg rondom het levenseinde van bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen, met inzet van VPTZ-vrijwilligers. Het was een samenwerkingsproject van VPTZ Nederland, Vilans, ActiZ, Hospice en Terminale Thuiszorg Midden- Holland, Zorgpartners Midden-Holland, Markant (VPTZ Amsterdam) en Cordaan. Het project werd financieel mogelijk gemaakt door Fonds NutsOhra.
Inleiding VPTZ-organisaties ontvangen een tegemoetkoming in hun coördinatiekosten vanuit de subsidieregeling palliatieve zorg van het ministerie van VWS. De verdeling van de subsidiegelden is gebaseerd op het aantal cliënten dat in een peilperiode thuis of in een zelfstandig hospice is ondersteund. De VPTZ-inzetten bij cliënten in AWBZ-gefinancierde instellingen tellen niet mee bij de verdeling van de subsidiegelden. De zorg voor cliënten in de intramurale zorg (verpleeg- en verzorgingshuizen - waaronder palliatieve units, instellingen in de GGz en VGZ) wordt nu nog gefinancierd vanuit de functie verblijf van de AWBZ. Deze omvat alle zorg die een cliënt ontvangt, dus ook de zorg in de laatste levensfase en de zorg door vrijwilligers. Wanneer de instelling via de VPTZ-organisatie gratis vrijwilligers in huis zou halen ( levering in natura ), gefinancierd vanuit de VWS-subsidieregeling palliatieve zorg, dan zou naar de redenering van VWS sprake zijn van een dubbele verstrekking. Om dit te voorkomen heeft VWS besloten dat inzetten in instellingen met een AWBZ-erkenning (of WTZi-toelating) niet in aanmerking komen voor de VWS-subsidieregeling en dat VPTZ-organisaties voor de verdeling van de subsidiegelden de (ondersteuning van) cliënten in AWBZ-gefinancierde instellingen dus niet mogen meerekenen. Dit betekent dat VPTZ-organisaties zelf financiering moeten vinden voor de onkosten die deze inzetten met zich mee brengen. Wanneer dat om enkele inzetten gaat, is dat voor VPTZ-organisaties meestal goed te doen, maar wanneer het aantal inzetten in de intramurale zorg een substantieel deel uitmaakt van het totale aantal inzetten, is het zaak andere vormen van dekking van de kosten te vinden. Lokale VPTZ-organisaties hebben in de loop der tijd verschillende manieren gevonden om lokaal financiering te vinden voor de onkosten van de coördinatie van de VPTZ-inzet in de intramurale ouderenzorg. Op een druk bezochte studiemiddag voor VPTZ-organisaties over inzetten in verpleegen verzorgingshuizen (oktober 2013) werden de diverse mogelijkheden en de ervaringen daarmee geïnventariseerd. Deze bronnen van financiering en andere vormen van vergoeding (m.n. afspraken met intramurale ouderenzorginstellingen, eigen bijdragen van bewoners/naasten, en lokale fondsenwerving) staan beschreven in dit document. Landelijke oplossingen (op de langere termijn) Wat betreft inzetten in verzorgingshuizen, zal het probleem vanzelf worden opgelost. De zorgzwaartepakketten voor verzorgingshuiszorg (ZZP lager dan 4 en soms 4) zullen verdwijnen. In veel gevallen zal dit er toe leiden dat mensen langer thuis blijven wonen. Daarnaast zal een aantal verzorgingshuizen worden geëxtramuraliseerd, dat wil zeggen dat de appartementen allemaal een apart huisnummer krijgen en dat de centrale voorzieningen verdwijnen of blijven tegenover een financiële vergoeding. Mensen die in deze geëxtramuraliseerde voorzieningen wonen kunnen straks wél worden meegeteld voor de VWS-subsidieregeling palliatieve zorg. Dit zal waarschijnlijk leiden tot een toenemende vraag naar inzetten thuis, maar de financiering is niet ingewikkeld. Aandachtspunt
is wel om bij VWS te blijven bepleiten dat het plafond in de subsidie-regeling meegroeit met de vraag naar thuis-inzetten. De verpleeghuiszorg zal vanaf 1 januari 2015 (onder voorbehoud van tijdige wetgeving) worden gefinancierd vanuit de nieuwe Wet landurige zorg (Wlz). Binnen de Wlz is nadrukkelijk aandacht voor het samenspel tussen de beroepsmatige zorg en de informele zorg (mantelzorger en vrijwilliger). Vaak nemen de zorgorganisaties wel de kosten van het (eigen) vrijwilligerswerk binnen het huis of de instelling voor hun rekening, maar onduidelijk blijft wie eerst verantwoordelijke is voor financiering van de onkosten van de inzetten van zelfstandige vrijwilligersorganisaties, wanneer deze binnen de muren van het verpleeghuis worden uitgevoerd. Binnen de belangenbehartiging naar overheden door VPTZ Nederland is dit een belangrijk aandachtspunt, waarbij de organisatie pleit voor een heldere structuur van financiering van dergelijke inzetten. Staatssecretaris Van Rijn heeft in zijn kamerbrief Investeren in palliatieve zorg van 11 december 2013 het voornemen verwoord om te onderzoeken hoe hij de subsidieregeling palliatieve zorg een structureel karakter kan geven. Hierbij moet rekening gehouden worden met een toename van thuisinzetten. VPTZ Nederland pleit er voor om daarbij ook te onderzoeken hoe de extra VPTZ-inzet - ook in de intramurale zorg - van een stevig financieel fundament kan worden voorzien. Lokale en regionale oplossingen 1. De instelling biedt een tegemoetkoming in de kosten: Met de instelling kunnen soms afspraken worden gemaakt over een tegemoetkoming in de kosten voor de inzet van VPTZ-vrijwilligers. Essentieel hierin is dat de instelling van mening is dat aanwezigheid (door o.a. VPTZ-vrijwilligers) bij bewoners in de laatste levensfase en hun naasten onderdeel uitmaakt van de goede zorg waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Dit is niet altijd geheel vanzelfsprekend, gezien de discussies over de grenzen van de formele zorg en het streven van de overheid om meer verantwoordelijkheid neer te leggen bij cliënten en bij de informele zorg (mantelzorgers en vrijwilligers). Op lokaal niveau speelt ook de aansturing van de specifieke organisatie en de in de instelling gehanteerde methodiek voor allocatie van budget en uren een rol. Voorbeelden van afspraken met V&V-instellingen zijn: Diverse VPTZ-organisaties hebben met V&V-, GGz- en VGZ-instellingen afspraken gemaakt over een vergoeding per ondersteunde bewoner, uiteenlopend van 250-500 per ondersteunde bewoner. Soms wordt bovenop de eerste vaste vergoeding (van bijvoorbeeld 250 per ondersteunde bewoner) een variable onkostenvergoeding in rekening gebracht (van bijvoorbeeld 25 per dagdeel), wanneer de vrijwilliger(s) de bewoner bijvoorbeeld meer dan 10 keer bezocht heeft. Eén VPTZ-organisatie heeft m.b.v. fondsengelden en gelden van de instelling tijdelijk een coördinator aangesteld, speciaal voor de inzetten in de instelling, met een prestatie-afspraak van 20 inzetten per jaar.
De VPTZ-instelling brengt alleen directe onkosten in rekening bij de instelling, bijvoorbeeld reiskosten van de betrokken vrijwilligers. Een VPTZ-organisatie heeft met de belangrijkste intramurale zorgaanbieder in de regio de informele afspraak dat zij om niet VPTZ-vrijwilligers inzetten in de instelling, tenzij dit aantal inzetten 15% van het totale aantal thuis -inzetten overschrijdt. In dat geval zal de instelling de VPTZ-organisatie verblijden met een passende gift (dit is in de praktijk ook al eens voorgekomen). De ervaringen met deze afspraken zijn wisselend: In principe zouden instellingen de ZZP-gelden binnen de huidige AWBZ moeten verdelen over de levensfasen. In elke indicatie (ZZP 1-9) zit namelijk financiering tot en met het levenseinde. Instellingen hebben in het begin minder zorgkosten dan aan het einde, daarom zouden ze vanaf het begin geld apart moeten zetten om te kunnen besteden aan het levenseinde, bijvoorbeeld voor de inzet van extra personeel of VPTZ-vrijwilligers. Instellingen, m.n. in de ouderenzorg, geven echter vaak aan dat de huidige ZZP s geen budgettaire ruimte bieden voor enige vergoeding voor VPTZ-vrijwilligers. Er zijn signalen dat het moeilijker wordt om met instellingen (m.n. in de ouderenzorg) dergelijke afspraken te maken. Dit kan samenhangen met steeds krappere vergoedingen voor de ZZP s en de (voorgenomen) afschaffing van ZZP 1-3½ (verzorgingshuiszorg), waardoor instellingen steeds minder geld te besteden hebben. Ook ZZP 10 ( Bescherm verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg ) biedt meestal geen soelaas. Deze indicatie is alleen bedoeld voor cliënten in de terminale levensfase die vanuit een andere setting (thuis of zorghuis) naar een aparte woonafdeling van het zorghuis komen, omdat thuis of op de afdeling waar de cliënt regulier verblijft de vereiste continuïteit en intensiteit van zorg niet meer voldoende zijn. Het gaat om mensen die zeer complexe zorg nodig hebben. Hiervoor bestaan strikte richtlijnen, en de ervaring is dat zorgkantoren niet of nauwelijks ZZP 10 toekennen aan mensen die al een lager ZZP hebben. Er zijn enkele signalen dat het maken van financiële afspraken binnen de sectoren GGz en VGZ gemakkelijker is. Er is bijvoorbeeld een VGZ-instelling die de norm hanteert dat er gewoon iemand naast het bed van de stervende bewoner moet zitten (als die dat wenst). De redenatie is dan dat een vrijwilliger dat veel goedkoper kan dan een professionele kracht. Er zijn ook signalen dat dergelijke financiële afspraken wel worden gemaakt, maar dat de instelling vervolgens geen of weinig aanvragen voor inzetten meer doet, zeker niet voor korte periodes, omdat dat per keer geld kost en er niet expliciet budget voor gereserveerd is. Teamhoofden, die op teamniveau de begroting rond moeten krijgen, zien dan binnen hun budgetten onvoldoende ruimte voor de bekostiging van de VPTZ-inzet. Wanneer er binnen de grotere organisatie ook geen budget voor gereserveerd is, wordt van de inzet afgezien. N.B.: VPTZ-organisaties zijn BTW-plichtig wanneer zij een financiële vergoeding in rekening brengen voor verleende diensten en hiervoor geen BTW-vrijstelling hebben verkregen. Dit geldt ook voor een tegemoetkoming in de kosten van VPTZ-inzet in de intramurale zorg. VPTZ Nederland bereidt een artikel voor over deze kwestie dat z.s.m. als bijlage aan dit document wordt toegevoegd.
2. De instelling doet een tegenprestatie in natura Bij tegenprestaties in natura valt te denken aan het gebruik van een werkruimte, vergaderruimte of kopieer- of drukmogelijkheden, opleidingsmogelijkheden, gebruik van vervoermiddelen voor een dagje uit met de vrijwilligers, het mogen bijwonen van lezingen, etc. Een bijkomend voordeel van het maken van goede afspraken met zorginstellingen kan zijn dat hierdoor de vrijwillige inzet door het huis meer serieus genomen wordt. Een nadeel is dat beloning in natura zo zijn beperkingen kent: Hoeveel gratis vergaderruimte heeft een VPTZ-organisatie nodig per jaar? 3. Eigen bijdrage of gift van de naasten/nabestaanden of de cliënt zelf Het is nog ongebruikelijk om aan cliënten en/of naasten een bijdrage te vragen in de kosten van de inzet van VPTZ-thuisvrijwilligers. Gezien het overheidsbeleid om meer verantwoordelijkheid voor de zorg neer te leggen bij cliënten en mantelzorgers, is het wel iets om over na te denken. De inzet van vrijwilligers ook in de palliatieve terminale zorg zien we vaak als aanvulling op de mantelzorg. Die aanvulling is vooral noodzakelijk als het eigen netwerk klein is (bijvoorbeeld wanneer mensen door hun hoge leeftijd niet veel familie en vrienden meer hebben). Voor het vragen van een bijdrage aan de bewoner of diens familie zijn verschillende opties denkbaar: De instelling kan het aanbod van VPTZ-vrijwilligers à la carte aanbieden. Veel instellingen bieden bewoners de mogelijkheid om naast de reguliere zorg extra diensten in te kopen, bijvoorbeeld iemand die dagelijks een half uurtje met de bewoner buiten gaat wandelen. In een dergelijk aanbod kan ook gespecialiseerde VPTZ-vrijwilligersondersteuning in de laatste levensfase worden opgenomen. Het is dan van belang dat de verzorging bewoners tijdig over deze mogelijkheid informeert. De VPTZ-organisatie kan rechtstreeks een eigen bijdrage ontvangen van de bewoner en/of de familie. In de praktijk blijkt dit niet altijd gemakkelijk te zijn: o Wanneer hiervoor een vast bedrag per bewoner wordt gehanteerd (ongeacht het aantal dagdelen dat wordt ingezet) kan de eigen bijdrage een drempel vormen voor mensen die maar kort gebruik maken van vrijwilligersinzet, en vooraf nog geen goed beeld hebben van de waarde daarvan. Het is soms aan naasten lastig uit te leggen dat een inzet van een dag hen net zo veel geld kost als die van 12 weken, ook al weet de VPTZ-organisatie dat die kosten juist vooral in het begin zitten i.v.m. de coördinatie en matching. Eventueel zou gewerkt kunnen worden met een staffel (een lagere eigen bijdrage bij minder inzetten). o Ook voor mensen met een laag inkomen kan een eigen bijdrage een drempel vormen. o Verder kan het ter sprake brengen van de eigen bijdrage (in welke vorm dan ook) als precair worden ervaren door de verzorging, want hoe leg je uit dat de inzet van een onbetaalde kracht geld kost? Zorgverleners zijn ook niet gewend om kosten van de zorg met cliënten te bespreken. Dat wordt nog lastiger door de timing: Juist in deze
kwetsbare laatste levensfase willen verzorgenden het juist niet hebben over geldzaken. Toch zijn er ook praktijkvoorbeelden van naasten voor wie een eigen bijdrage in de kosten totaal geen belemmering vormde om VPTZ-vrijwilligers (of extra professionele krachten) in te zetten. Eén VPTZ-organisatie vraagt een eigen bijdrage van 500 aan de naasten. Zo nu en dan wordt de hulp van deze VPTZ-organisatie door de mantelzorgers ingeroepen. N.B.: Ook wanneer aan de bewoner of diens naasten een vergoeding in rekening wordt gebracht voor de verleende diensten, geldt dat de VPTZ-organisatie BTW-plichtig is, tenzij zij hiervoor een BTW-vrijstelling heeft verkregen. Een andere benadering die een uitweg kan bieden is om naasten achteraf te benaderen met het verzoek een vrijwillige schenking te doen, waarmee een fonds kan worden gevuld waaruit toekomstige inzetten kunnen worden gefinancierd. De uitleg hierbij kan zijn dat de organisatie om een bijdrage vraagt omdat zij hiervoor geen subsidie krijgt om coördinatie en scholing te betalen en toch graag dit soort inzetten wil blijven doen bij anderen in een soortgelijke situatie. 4. Lokale/regionale fondsenwerving VPTZ-organisaties en V&V-organisaties (of hun Vriendenstichtingen) kunnen proberen voor deze inzetten financiering te verwerven via particuliere sponsors, bedrijfsleven, donateurs, serviceclubs, lokale en regionale fondsen, etc. Er zijn voorbeelden dat dit m.b.v. lokale fondsen (op tijdelijke basis) gelukt is.