Overzicht Mist Straks Een legioen engelen Hield van me Mijn hart in woorden De gegrijzelden Wanneer mijn gedachten donker zijn Als de zon gaat slapen Voor altijd wil ik vallen Uit het licht Dit was het dan, mijn lief
Mist Hier zijn wij onzichtbaar In de hemel die komt rusten Op het breken van de zee Onzichtbaar voor de eenzaamheid En ogen van het leven Onzichtbaar voor de wereld Hier in de mist, wij twee.
Straks Als het straks ooit rustig is Ga je dan met me mee? Met jou wil ik verdwijnen Naar iets ver, iets warms aan zee. Maar nu nog niet Het is te druk Dit hoofd vol met de ander. Nog dieper dan mijn doelen is genoeg zijn mijn verlangen Ik doe mijn best, ik wil zo graag Met jou op witte stranden Dus bijt ik door en werk ik Tot het straks ooit rustig is. Ik zweer het je Ik neem je mee Verdwijnen zullen wij. Naar een plek waar wij dan samen Zijn Iets ver iets warms aan zee.
Een legioen engelen Als engelen bestaan dan stuur ik jou een legioen Om de aarde die onder jouw voeten was Weer bij elkaar te voegen En de duizend stukjes van je kapotte hart Weer bij elkaar te voegen Om vervolgens als een aanloopbaan twee lange rijen met lichtjes te vormen opdat je in het duister niet verdwalen kan op weg terug naar de warmte gelach en vertrouwen, de wereld die je altijd gekend hebt Daar waar wij op je wachten
Hield van me Je hield me vast tot ik sliep. Je hield me vast tot ik liep. Je hield me vast tot de drempel van mijn allereerste klas. Bleef daar staan en keek me na, van een afstand door het glas. Je hield me vast als het leven mijn lach had afgepakt. Mijn handjes door jouw haren tot ik in slaap was weggezakt Je hield me vast als we dansten op de klanken van jouw jeugd. Mijn voetjes op de jouwe, de ogen nat van vreugd. Je hield me vast in je hart opdat ik nooit zou gaan. Maar ik ging en ik bleef, waar jouw geluk niet kon bestaan. Je hield me vast, maar nu niet meer. Je hield me vast, het deed te zeer. Je hield van me, vast.
Mijn hart in woorden Hier is mijn hart in woorden, aan de jongen die niet graag leest. Aan de spreker die ik ken van waar ik niet hoorde te zijn en luisterde naar zijn kracht. Vol met hetgeen niemand durft te zeggen maar wel door iedereen wordt gedacht. Aan de politicus die zonder te praten mijn woorden met een glimlach weerlegt, en wint van hen die niet weten wat verliezen is, zonder dat het ze uitmaakt wat hij zegt. Aan de chauffeur die vertrekt bij ochtendlicht, lang voordat de stad ontwaakt, en zijn hand op mijn been legt, jaren 80 muziek aanzet en zo de nieuwe dag de moeite waard maakt. Aan de man die nooit loopt, maar rent. Aan de ondernemer met een agenda strakker dan Victoria s Secret, de week is één lang intensief moment. Reflectie, uitslapen of een huisgemaakte maaltijd lijkt hij nooit te hebben gekend. Aan het kind met oog voor kansen die voor anderen nog onzichtbaar zijn, werelden creëert, onderhoudt en verbindt. In het spel van het leven is succes uitgespeeld, to do s gedaan en afgevinkt. In de vreemde ogen van anderen ziet hij de weerspiegeling van het voorbeeld-kind.
Aan de zelfverzekerde zakenman, een levend antonym van naïef, maar in zijn blik zie ik zachtheid en wanhoop. Deze ogen heb ik lief. Aan de trouwe labrador die zijn hoofd op je schoot legt om de pijn die je hebt te helen. Maar tussen alle schoten verdwaald is geraakt, en nu vergeten is wat het is om te spelen. Hier is mijn hart in woorden, aan mijn lief in lichaam en geest. Hier is mijn hart in woorden, aan de jongen die niet graag leest.
De gegrijzelden Vijf dagen klimmen vanaf de warmte kun je ons vinden. In onze hoge toren leven wij, ver boven het leven. Zo hoog, dat onze lucht het grijs van de wolken is en de zon hier hier niet blijft kleven. Om de dag te vullen met warmte en het leven kleur te geven. Dus leven wij in kou, die ons zielen doet bevriezen. Wij denken dat dat sterk is en blijven ervoor kiezen. Ooit hebben de dagen een blauwe lucht gekend, voordat ons volk gegrijzeld is en grijs werd toegekend. Ik zeg grijs, want, Ons zijn de kleuren afgepakt, nadat wij perfectie vonden. Uit angst haar kwijt te raken, werd zij veilig opgeborgen. In een grote gouden kooi. Want, zo dachten wij, dat gaf dan minder zorgen. Niemand mocht erin, maar wel allemaal dichtbij. Op volgorde gerangschikt, mooi naar lelijk op een rij. De rij met onze lichamen zonder gezichten, want, Ons zijn de gezichten afgepakt, toen wij die van de ander stalen. Makkelijker leek het om een ander te zijn, en zo toch de kooi te halen. Nu ziet iedereen het licht door de kiertjes van een masker, wat bedekt maar ook niet afdoet voor het
onderliggende karakter. Het liefst hadden wij onze kwetsbaarheid getoond. Maar zelden, denken wij, wordt dat met openheid beloond. Dus blijven wij maar schuilen in de schaduw van het masker, en maken wij het leven zelf dus ook een beetje harder. Harder worden de dagen met weinig écht contact, want, Ons is tijd afgepakt, toen wij efficiëntie vonden. En achterbleven in leegte, die wij slechts met drukte vullen konden. Druk met het vinden van het eeuwige geluk, echter ligt op planning, toch stiekem vaak de nadruk. Druk met onze levens waar zoveel in moet, want, Ons is genoeg afgepakt, toen wij de overvloed vonden. In het leven dat eigenlijk mooi was, maar wij niet genoeg mee konden. Dus blijven wij maar bouwen, aan onze hoge toren, bouwen aan het leven dat wij nu nog niet aanschouwen. Om de wolken te ontstijgen en het blauw te kunnen zien. En niemand hoeft te weten, met hoeveel angst dat ging. Bang te vliegen. Bang te vallen. Op de bloeddoorlopen grond. Van dat leven dat eigenlijk mooi was, maar ons nog steeds niet aanstond. Wij, dames en heren, wij leven in die toren. Met intellect en schoonheid, het echte uitverkoren.
Omdat u hier zo samen zit heb ik voor u wat vragen. Ik wil niet meer dan kritisch zijn, mijn laatste doel is klagen. De vraag die in mij rijst is, wie heeft ons dan gegrijzeld? Wie, heeft die onzekerheid zo diep in ons gebeiteld? Zijn wij wel de slachtoffers van angst en grijs en kou? Of leven wij de uitkomst van de mens die nét wat meer wou? Mijn allergrootste vraag is, wat doet ons dan zo bouwen? Wat is daar aan die top waar wij zo vreselijk veel van houden? Willen wij wel bouwen, naar meer en hoog en beter? Of willen wij genieten, van samen en completer? Ik daag het liefst, de dag uit met vertrouwen. Een leven zonder masker, is waar ik aan wil bouwen. Ook jou daag ik nu uit, om hier vandaag te tonen. Dat ergens onder maskers, de mooie mensen wonen. Jij bent wie de dag van jou en anderen doet vullen, met alle fijne dingen die een glimlachje doen krullen, op mondhoeken die anders misschien wel zouden hangen, maar eigenlijk naar glimlachen het allermeest verlangen.
Wanneer mijn gedachten donker zijn Wanneer mijn gedachten donker zijn en ik verdwaald raak in het zwart Zoek ik jou Met een zaklantaarn zo groot, dat ik hem bijna niet kan dragen, zodat jij niet meer verstoppen kan en ik jou dan kan vragen. Waarom het hier nu zwart blijft in het hoofd dat meestal vrolijk is en hoe je mij bevrijden gaat, uit deze kwade wildernis. Maar in het licht ik op jou scheen deed jij je ogen dicht. Je wilde niet, dat dacht ik toen, jij weg liep uit mijn zicht. Dus stond ik daar en huilde zacht om het licht dat ik niet vond. Niet wetende dat ik al die tijd, met het antwoord in mijn hand stond.
Voor altijd wil ik vallen Ik hoop dat ik in slaap val En dan nooit meer wakker word Zodat ik mij voor eeuwig In mijn eigen dromen stort Voor altijd wil ik vallen in Afwezigheid van angst Voor het randje waar ik afviel Of de grond die mij nooit vangt
Als de zon gaat slapen Achter de bergen heel diep in de zee verdwijnt zij uit het zicht en neemt zij ons mee Met het fluiten van de vogels het gelach en het licht Terwijl wij hier slapen met de ogen stevig dicht Dan breekt zij de dag Met leven op haar rug Draagt ze hen die nog kunnen naar deze wereld terug En leven wij door nog een dag En wacht zij aan de hemel Tot het donker onze ogen dicht En zij ons mee kan nemen Naar daar waar zij ons achterlaat om na de dood te wonen De plek die wij niet kennen maar een leven lang van dromen
Uit het licht Het liefst blijf ik hier in het donker Hier heb ik geen schaduw Geen zwarte vlek die mij immer volgt Net niet in het zicht Geen donkere herinnering Die zichtbaar wordt in licht Geen lelijke gedachten die de nacht met jou doen breken Het bed besmeurt wellicht Met wanhoop van onzekerheid En boosheid uit paniek Daarom blijf ik in t donker Want hier zie jij mij niet En is er dus geen wanhoop, geen boosheid of paniek Geen kans dat ik te driftig ben Geen kans dat jij het ziet De angst dat jij mij achterlaat Mijn schaduw van verdriet
Dit was het dan, mijn lief Zou je als je doodgaat in een droom mogen verdwijnen? Zou je als je doodgaat de angst kunnen verkleinen? Die je voelde in het leven dat misschien niet heeft bestaan maar ons wél heeft doen vergeten van het voorbestemd vergaan Zou je als je doodgaat, voor altijd samen zijn? Zwem je dan in vrede, eet je liefde, slaap je fijn? Dat is dan de droom waar ik in hoop te gaan verdwijnen wanneer ik in jouw armen lig, de allerlaatste keer voordat ik fijn ga slapen, zwem in vrede, liefde eet mijn allergrootste lief, dit was het dan, het leed.