Minor water periode 1 Namen: Cor Sijtsma, Auke Take en Patrick Mulder Klas: C3B Studiejaar: 2016-2017 Inleverdatum: 04-11-2016 Semester: 3 Periode: 1 Minor: major water semester 3
Inhoud Inleiding... 3 Projectgebied... 4 Peilvakken... 4 Grondwaterstanden... 6
Inleiding Het huidig waterbeheer in Noordoost Fryslân heeft zijn grenzen bereikt. Ervaren medewerkers van het Wetterskip, gemeenten, provincie en natuurorganisaties hebben de vraag gesteld hoe het watersysteem in Noordoost Fryslân toekomstbestendiger kan worden gemaakt. Hiertoe wordt innovatie van het watersysteem onderzocht, gebaseerd op nieuwe en innovatieve vormen van waterbeheer en nieuwe watercombinatiefuncties gericht op het vasthouden en schoonhouden van water. Om goed onderzoek te kunnen doen is er een subsidie aanvraag ingediend bij het SiA, een zogenaamde RAAK-aanvraag. Hiertoe is een consortium gevormd met de partners Hogeschool VHL, Wetterskip Fryslân, it Fryske Gea, provinsje Fryslân en NHL Hogeschool. Dit onderzoek wordt geleid door de volgende hoofdvraag: In welke mate dragen nieuwe vormen van flexibel waterbeheer bij aan de toekomstbestendigheid van het watersysteem in Noordoost Fryslân? Aan de hand van de volgende deelvragen wordt het onderzoek uitgevoerd: 1. Welke innovatieve aanpassingen met nieuwe functies en functiecombinaties maken het watersysteem in Noordoost Friesland meer toekomstbestendig? 2. Welke vormen van flexibel waterbeheer zijn nodig om deze aanpassingen te kunnen doen en deze nieuwe functies en functiecombinaties te realiseren? Door de omvang van het onderzoek is besloten om drie deelonderzoeken te starten deze luiden als volgt: 1. Onderzoek het huidig watersysteem en mogelijke innovaties. 2. Onderzoek innovaties: functies, functiecombinaties en flexibel waterbeheer. 3. Onderzoek mogelijkheden toekomstbestendig watersysteem. Deze periode zal ons onderzoek zich richten op deelonderzoek 1. Dit houdt in dat we de volgende vragen zullen gaan beantwoorden: 1. Wat is de huidige waterbalans van NO Fryslân: water kwantitatief (in- en uitstroom boezem inclusief verbruik, neerslag/verdamping en infiltratie) en water kwalitatief (inherent aan kwantiteitsbeheer inclusief interne belasting). 2. Hoeveel peilvakken zijn er en waar/hoe wateren de peilvakken op af (stroomrichting)? 3. Wat zijn de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstanden en waar zitten deze? Omdat we niet genoeg gegevens hebben ontvangen laten we deelvraag 1 buiten beschouwing.
Projectgebied In dit hoofdstuk zal het projectgebied worden gedefinieerd. Het projectgebied is verdeeld in vier deelgebieden. Elk deelgebied wordt geïnventariseerd door een andere groep. Wij hebben voor gebied twee gekozen. Op onderstaande figuur zijn de deelgebieden te zien.
Peilvakken Hoeveel peilvakken zijn er en waar/hoe wateren de peilvakken op af (stroomrichting)? Op het figuur in bijlage 1 zijn de gemalen en de stroomrichting aangeven in het gebied. Op het figuur kan je zien dat het water vooral richting de watergangen stroomt, wat ook erg logisch is.
Grondwaterstanden Wat zijn de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstanden en waar zitten deze? Voor het bepalen van deze grondwaterstanden is hebben we ons gebied opgedeeld in verschillende deelgebieden. Zo kunnen de grondwaterstanden per meetpunt worden opgezocht. De waardes worden genoteerd in een tabel om zo een goede vergelijking te kunnen maken tussen de grondwaterstanden. Op onderstaande kaart zijn de 13 verschillende meetpunten aangegeven;
Per meetpunt zijn verschillende waardes van grondwaterstanden opgezocht. Ook is per meetpunt de hoogte van het maaiveld aangegeven. Doordat we de laagste en hoogste grondwaterstand hebben opgezocht, kunnen we de gemiddelde grondwaterstand ook berekenen. Dit kan d.m.v. de eenvoudige formule: Gemiddelde waterstand = (Hoogste waterstand + laagste waterstand)/2 Tabel 1: grondwaterstanden t.o.v. NAP: Meetpunt: Hoogte maaiveld: Laagste grondwaterstand: Hoogste grondwaterstand: Gemiddelde grondwaterstand: 1 0,37-1,28-1,78-1,53 2 1,32-0,25-0,75-0,5 3 1,22-0,72-1,22-0,97 4-0,73-2,31-2,81-2,56 5-0,89-2,56-3,06-2,81 6-0,09-1,66-2,16-1,91 7-0,71-2,31-2,81-2,56 8 0,44-1,15-1,65-1,4 9-0,44-1,42-2,42-1,92 10 0,37-1,17-1,67-1,42 11 0,4-2,69-3,69-3,19 12 1,31-0,24-0,74-0,49 13-0,03-0,64-1,54-1,09. = Hoogste grondwaterstand. = Laagste grondwaterstand Uit de gevonden waterstanden blijkt dus dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (-2,81 t.o.v. NAP) zich bij meetpunt 5 bevindt, en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand (-0,49 t.o.v. NAP) zich bij meetpunt 12 bevindt. Echter zijn dit gemiddelden. De hoogste grondwaterstand bevindt zich op -3,69 t.o.v. NAP op meetpunt 11. En de laagste grondwaterstand bevindt zich op -0,24 t.o.v. NAP. Wel valt op dat de hoogte van het maaiveld hier ook stukken hoger ligt.