Rapport Vragenlijstonderzoek Business Classes Exgedetineerden

Vergelijkbare documenten
Omvang van verschillende sanctiegroepen; volwassen en jeugdige daders met minstens één strafzaak afgedaan in 1997

Samenvatting. De onderzoeksgroep

Samenvatting. Tabel a Onderzoeksaantallen recidivemetingen ex-pupillen JJI uitgesplitst naar wettelijk kader

Samenvatting Tabel a Enkele achtergronden van ex-gedetineerden uitgestroomd tussen 1996 en 1999

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden

Samenvatting. Onderzoeksvragen

Samenvatting Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP) Lotte Loef

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

Aanmeldingsformulier:

Werk, detentie & recidive

Bloody Mary Op zoek naar Bloody Mary - studiedag forensische systeem therapie 6/21/2017

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

De subjectieve zwaarte van detentie: een empirisch onderzoek. Ellen Raaijmakers Jan de Keijser Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Joni Reef

Rapport Cliënttevredenheidsonderzoek. Sociale Activering (Jobfactory) SMO Helmond

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Inge Test

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

12 Recidive na een reclasseringscontact. Methode

Stichting TRIX. een re-integratie en rehabilitatieproject. Kansen voor kansarmen. Resultaten en werkzame factoren van het project TRIX

Datum 2 maart 2010 Onderwerp Kamervragen van het lid Van Velzen (SP) over de uitvoering van penitentiaire programma's

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

5 Samenvatting en conclusies

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009

MEE Nederland. Raad en daad voor iedereen met een beperking. Moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een moeilijk lerend kind

Interview protocol (NL)

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

VRAGENLIJSTEN GEZIN & OPVOEDING

EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS MET JUSTITIËLE SLACHTOFFERONDERSTEUNING. Deel 1: politie. Management samenvatting

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Tevredenheid van familieleden en mantelzorgers met casemanagement bij dementie

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Vragenlijst. Ervaringen met de Kraamzorg

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

Onderzoek Je wordt 18 jaar en dan? De gevolgen voor je geldzaken

Samenvatting 1. 2 Opzet van het onderzoek Gegevensbron Selectie van de deelnemers De werkwijze in dit onderzoek 10

Ervaringen met de zorg van de tijdelijke opname- en behandelafdeling

Antreum RAPPORT PF. Test Kandidaat Administratienummer: Datum: 01 Sep de heer Consultant

Monitor Veelplegers 2016

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Lezing, 10 december Relatie tussen sociaal isolement en psychiatrische ziekte

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

Monitor 2007 Veelplegers Twente

Vragenlijst Ervaringen met het preventieve gezondheidsonderzoek 1

Onkundig en onaangepast: eenzaamheid en sociaal isolement

Samenvatting (Summary in Dutch)

KOSTENEFFECTIVITEIT RE-INTEGRATIETRAJECTEN

Movisie. Voor een duurzame positieve verandering. Preventie van eenzaamheid realistische plannen Jan Willem van de Maat

Samenvatting. LEMA 1 Wat zijn de achtergrondkenmerken van: a Beginnende bestuurders die in de periode een rijden-onder-invloeddelict

De VrijBaan Vragenlijst (Algemeen)

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

- Samenvatting - Kies voor Verandering

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Jongeren met een instellingsverleden op weg naar volwassenheid

Monitor 2013 Veelplegers Twente

Resultaten tevredenheidsonderzoeken cliënten en medewerkers

Datum 12 mei 2011 Onderwerp Beantwoording Kamervragen leden Recourt en Marcouch inzake taakstraf in de buurt

Signaalkaart Intake. Richting geven aan studiesucces

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

Uitkomsten peiling kennis en gedrag omtrent de belastingaangifte. Nibud, 2010

Zet een duidelijk kruis in het antwoordvakje bij het goede antwoord, dit gaat bijvoorbeeld zo:

DOORDRINKEN DOORDRINGEN. Effectevaluatie Halt-straf Alcohol Samenvatting. Jos Kuppens Henk Ferwerda

Middelengebruik bij jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen

BETREFT ZRM METING EN ANALYSE en METING MAATSCHAPPELIJK RENDEMENT

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

HET GEBRUIK VAN EN DE BEHOEFTE AAN KINDEROPVANG IN DE GEMEENTE NIJMEGEN

Onderzoek Inwonerspanel Jongerenonderzoek: alcohol

Therapie, Counselling en Coaching

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2013-I

Samenvatting. Hieronder zullen de belangrijkste resultaten en conclusies per thema besproken worden. Zelfbeeld

Onderzoek (v)echtscheidingen

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Samenvatting Inleiding Methode

Rapportage Dariuz Wegwijzer

Onderzoek cliëntervaringen Wmo, Jeugdwet, sociale wijkteams en basisteams jeugd en gezin

Dr. M. Timmermans Drs. J. van den Tillaart Drs. G. Homburg

Van binnen naar buiten

Heeft u geen burgerservicenummer? Vul dan het registratienummer SVB in.

Onderzoek Passend Onderwijs

Samenvatting 1. 1 Inleiding 3

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

Jongeren & hun financiële verwachtingen

Summary in Dutch/ Samenvatting in het Nederlands

Voorkomen van huurachterstand & huisuitzettingen

U gaat de vragenlijst Kansen in Kaart (KiK) invullen. Voordat u begint is het goed een aantal dingen te weten.

Transcriptie:

28 april 2010 Dr. S. E. van IJssel Zingeving & Professie in samenwerking met Drs. A. van Elteren Bureau AVE Base Rapport Vragenlijstonderzoek Business Classes Exgedetineerden

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 Inleiding 3 Verantwoording onderzoeksmethode 4 Inleiding inhoudelijke onderzoeksaanpak 5 Deel I: Algemene (criminogene) gegevens 6 1 Gender 6 2 Leeftijd 6 3 Burgerlijke staat 7 4 Woonsituatie 8 5 Afkomst 8 6 Opleiding 9 7 Inkomen en omgaan met geld 10 8 Delict en straf 12 9 Verslaving en middelengebruik 15 10 Invloed belangrijke gebeurtenis 17 11 Samenvatting deel I 18 Deel II: Sociale relaties, overtuigingen en houding 20 1 Criminogene factor sociale relaties 20 2 Criminogene factor denkpatronen, vaardigheden en gedrag 20 3 Criminogene factor houding 21 4 Relatie met Normatieve Leefstijlbegeleiding 21 5 Wijze van onderzoek 21 6 Uitkomsten van de 0-meting voorafgaande aan het onderzoek 23 7 Verschillen tussen voor en na het BCe-programma 25 8 Samenvatting deel II 26 Deel III: BCe-programma evaluatie 27 1 Aantal respondenten 27 2 Werk en zelfstandig ondernemerschap 27 3 Waardering BCe-project 28 4 Waardering Normatieve Leefstijlbegeleiding 30 5 Facultatieve laatste opmerkingen over project 31 6 Samenvatting deel III 31 Deel IV: Vergelijking andere projecten en recidive onderzoeken 32 1 Resultaten van het BCe-project 32 2 Vergelijking met onderzoek naar recidive en andere recidive-preventieprojecten 34 Bronnen 36 Lijst van geraadpleegde literatuur 36 Lijst van geraadpleegde websites 37 Bijlage 1 Profiel/processchets van respondenten 38 Bijlage 2 Vragenlijst 0-meting 48 Bijlage 3 Vragenlijst 1-meting 54 2

Inleiding Jaarlijks worden ruim 34.000 gedetineerden ontslagen uit detentie. Vanaf 1995 wordt in Nederland bijgehouden hoe vaak veroordeelden die gedetineerd zijn geweest opnieuw een misdrijf plegen waarvoor ze opnieuw in de gevangenis belanden. Het herhalen van het plegen van strafbare feiten wordt recidive genoemd. De recidivecijfers in Nederland zijn hoog. Uit een onderzoek uit 2006 van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum - het wetenschappelijk bureau van het ministerie van Justitie) blijkt dat zo n 75 procent van alle volwassenen die een vrijheidsstraf hebben ondergaan in herhaling vallen. Van de jongeren (jonger dan 18 jaar) ligt het cijfer zelfs, 7 jaar na verblijf in een justitiële jeugdinrichting, rond de 80 procent [DJI jaarbericht 2006: 54]. Op allerlei plaatsen in Nederland en door allerlei mensen, groepen en organisaties, buigt men zich over de vraag hoe dit hoge percentage recidive succesvol terug te dringen. Kennelijk is de afschrikkende werking van veroordeling, boete en/of detentie niet voldoende. Zo zijn er in de loop der jaren allerlei succesvolle en minder succesvolle initiatieven ontwikkeld in het kader van recidive-preventie of recidive-reductie. De lat blijkt daarbij voor leken nogal laag te liggen. Een initiatief wordt al als succesvol bestempeld als er voor 10% recidivevermindering te meten valt. Daaruit blijkt hoe moeilijk het is om daders middels een interventie af te houden van het plegen van verder misdrijf. Een goed beeld hiervan geeft het uiterst gedetailleerd onderzoek van de DSP-groep in 2008 naar 6 verschillende Amsterdamse jeugdinterventies. Hieruit blijkt dat de werkzaamheid van de aangeboden trajecten vrij laag ligt. 55,3% van alle deelnemers recidiveert niet; 20,4% binnen een half jaar en 11% binnen een jaar. Bij elkaar gaat het dan om 31,4%, bijna een derde van alle deelnemers, die binnen het tijdsbestek van een jaar recidiveren [Nauta, 2008]. Het project Business Class ex-gedetineerden (BCe) is een project wat ex-gedetineerden via onder andere begeleiding tot zelfstandig ondernemer wil motiveren niet opnieuw in crimineel gedrag te vervallen. Het BCe-project, van de Stichting Swat4all 1, heeft zijn wortels in het beroepsperspectief en de beroepservaring van de geestelijke verzorging. De Stichting Swat4all is tevens de opdrachtgever van dit vragenlijstonderzoek. In de BCe wordt een verbinding gemaakt tussen zinvolle tijdsbesteding (werk) aan de ene kant en het versterken van normatieve competentie (zingeving, ethische reflectie, empowerment, morele herbronning) aan de andere kant. Dit versterken van de normatieve competentie vindt plaats middels een onderdeel van het project dat de Normatieve leefstijlbegeleiding (NLb) wordt genoemd. Deze begeleiding baseert zich op de Normatieve leefstijlreflectiemethode. 2 Voor mensen met een detentieverleden is het vaak lastig om mee te doen op de arbeidsmarkt omdat ze onder andere als risicofactor worden beschouwd. Werk is echter een van de belangrijkste voorwaarden voor ex-gedetineerden om maatschappelijk te kunnen functioneren en niet terug te vallen in het plegen van strafbare feiten. Uit onderzoek blijkt dat werk een duidelijke vermindering van recidive tot gevolg heeft. In sommige penitentiaire inrichtingen worden cursussen ondernemersvaardigheden gegeven die vaak erg populair zijn. Maar van (normatieve) ondersteuning in de tijd na detentie is vaak nog geen sprake [Tijmes, 2008: 6]. Uit de praktijk van justitieel geestelijk raadswerk blijkt dat (ex-)gedetineerden aangeven door tegenslagen vaak niet meer de motivatie op te kunnen brengen om maatschappelijk verantwoorde doelen en idealen na te streven of waar te maken. Veel voorkomende zaken zijn: innerlijke verdeeldheid, twijfel, oppervlakkigheid, cynisme en/of de confrontatie met existentiële 1 Stichting Swat4all is een initiatief van dhr. J.H. Tijmes, zelfstandig ondernemer en ervaren humanistisch geestelijk verzorger bij Justitie. 2 Ontwikkeld door dhr. J. H. Tijmes van 2003 tot 2007. 3

eenzaamheid. In de dieptestructuur van deze vraag klinkt een verlangen door naar een zingevend fundament als basis voor normativiteit om een antwoord te vinden op vragen zoals: hoe moet ik leven? Waarop baseer ik mijn keuzes? Wat maakt mij gelukkig? Wat maakt mijn leven zinvol [ibidem]? Met het combineren van werk en normatieve competentie heeft Swat4all een project van 9 maanden ontwikkeld onder de naam Business Class ex-gedetineerden. In deze maanden wordt twee dagdelen per week gewerkt aan het ontwikkelen van vaardigheden en kennis met betrekking tot het ondernemerschap en één dagdeel per week aan normatieve competentie via een programma wat Normatieve Leefstijlbegeleiding is genoemd. Verantwoording onderzoeksmethode Aan het praktijkcentrum Zingeving & Professie van de Universiteit voor Humanistiek is gevraagd om twee pilots van het BCe-project in Nijmegen en in Tilburg/Midden Brabant te evalueren op onder andere de gehanteerde Normatieve leefstijlbegeleiding. 3 Buiten naar recidive-cijfers is er in dit onderzoek ook gekeken naar het profiel van criminogene factoren bij de onderzochte groep respondenten en naar ontwikkelingen op het gebied van normatieve competentie. Er zijn twee meetmomenten geweest in dit onderzoek. De 0-meting heeft plaatsgevonden aan het begin van het project en de 1-meting aan het einde, zo n negen maanden later. 4 Om verschillende redenen is gekozen voor een kwantitatief onderzoek door middel van een vragenlijst die door de deelnemers zelf is ingevuld. Bij het invullen is een onderzoeker aanwezig geweest om als deskundige en niet-belanghebbende partij vragen over onduidelijkheden in de lijst te kunnen beantwoorden. De begeleiders van BCe waren doorgaans ook aanwezig bij het invullen van de vragenlijsten. Een aantal vragenlijsten is zonder aanwezigheid van de onderzoeker ingevuld op een alternatief tijdstip, hetzij in aanwezigheid van een BCe-begeleider, hetzij helemaal alleen door de respondent. 5 Respondentaantallen Van de eerste pilot (Nijmegen) hebben 14 deelnemers de 0-meting ingevuld. 10 van hen hebben ook de eindmeting ingevuld. Van de tweede pilot (Tilburg/Midden Brabant) hebben 9 deelnemers de 0- meting en 5 van hen ook de 1-meting ingevuld. Nulmeting Eindmeting Pilot 1 14 10 Pilot 2 9 5 Totaal 23 15 NB: Van de groep van 14 in Nijmegen blijken bij nader inzien slechts 12 werkelijk met het programma te zijn gestart. De twee voortijdige afvallers hebben wij bij de weergave van de resultaten van de 0- meting helaas vanwege de anonimisering van onze gegevens niet weg kunnen halen. 3 Dit onderzoek is door twee verschillende onderzoekers gedaan. De vragenlijsten, de eindrapportage en het vergelijkend recidive-onderzoek zijn van de hand van Dr. S. E. van IJssel; de analyse van de onderzoeksresultaten is gedaan door Drs. A. van Elteren. 4 De meetmomenten hebben plaatsgevonden in september 2008 en augustus 2009 voor het project in Nijmegen en in april 2009 en december 2009 voor het project in Tilburg/Midden Brabant. 5 De gehanteerde werkwijze heeft geresulteerd in vragenlijsten die vaak wat slordig en onvolledig in zijn gevuld. Ook is bij sommige resultaten de vraag ontstaan of de gestelde vragen wel goed begrepen zijn en zo zijn beantwoord zoals de respondent werkelijk bedoeld heeft (zie ook voetnoot 11). Beter had voor deze doelgroep gekozen kunnen worden voor een persoonlijk afnemen van de vragenlijst (dan waren de antwoorden betrouwbaarder geweest) of voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. Dit was gezien het beperkte onderzoeksbudget van Swat4all echter niet realiseerbaar. 4

Validiteit uitkomsten Het relatief kleine aantal respondenten maakt dat de uitkomsten van deze enquête geen statistisch generaliseerbaarheid hebben. Daarnaast is gewerkt met een niet gevalideerde vragenlijst. De resultaten uit dit onderzoek moeten daarom veeleer als indicatief richtinggevend bezien worden, zoals ook passend bij het experimentele karakter van de onderzochte pilots. Inleiding inhoudelijke onderzoeksaanpak In het samenstellen van de vragenlijst is gebruik gemaakt van inzichten uit ander onderzoek op het gebied van criminologie en recidive(preventie). Hieronder een korte uitleg van de meest gebruikte termen en theorieën. Criminogene factoren Het ministerie van Justitie gaat uit van twaalf criminogene factoren die de kans op recidive vergroten. Die criminogene factoren zijn kenmerken of omstandigheden die kunnen bijdragen aan het plegen van delicten. Het zijn als het ware risicofactoren die herhaling van delictgedrag meer waarschijnlijk maken. De twaalf factoren zijn: (1) Delictgeschiedenis; (2) Huidig delict en delictpatroon; (3) Huisvesting en wonen; (4) Opleiding, werk en leren; (5) Inkomen en omgaan met geld; (6) Relaties met partner, gezin en familie; (7) Relaties met vrienden en kennissen en vrijetijdsbesteding (8) Druggebruik; (9) Alcoholgebruik; (10) Emotioneel welzijn/geestelijke gezondheid; (11) Denkpatronen, gedrag en vaardigheden; en (12) Houding. Samen geven deze factoren aan hoe hoog het risico op recidive bij een individu of een groep personen is. In de vragen en items uit onze vragenlijst zijn de meeste van deze criminogene factoren terug te vinden. In onze rapportage van de analyse leggen wij hier expliciete verbanden mee, net als met de resultaten uit andere onderzoeken. Verschillende soorten criminogene factoren Er zijn statische criminogene factoren en dynamische criminogene factoren. De statische factoren zijn dingen die niet veranderbaar of te verbeteren zijn, zoals gender, gezinsgeschiedenis, ingrijpende levensgebeurtenissen of de reeks gepleegde delicten. Dynamische factoren zijn wel veranderbaar zoals huisvesting en wonen, opleiding, gedrag en financiële schulden. In de rapportage van de onderzoeksresultaten kijken wij in het bijzonder naar de dynamische factoren en de wijze waarop het BCe-project juist op die factoren gericht is. Verschillende soorten recidive Binnen de WODC-Recidivemonitor worden verschillende vormen van recidive onderscheiden. Dat loopt van algemene recidive tot zeer ernstige recidive of specifieke recidive. Algemene recidive: alle nieuwe strafzaken naar aanleiding van een misdrijf, ongeacht de aard en ernst van de gepleegde delicten, behalve de zaken die eindigen in vrijspraak, een technisch sepot of een andere technische uitspraak (= een geldig justitiecontact ). Ernstige recidive: nieuwe, geldige justitiecontacten n.a.v. een misdrijf met een wettelijke strafdreiging van 4 jaar of meer (delicten met een lagere strafdreiging maar waarvoor wel voorlopige hechtenis kan worden opgelegd, vallen ook in deze categorie). Zeer ernstige recidive: nieuwe, geldige justitiecontacten n.a.v. een misdrijf met een wettelijke strafdreiging van 8 jaar of meer. Speciale recidive: nieuwe, geldige justitiecontacten n.a.v. hetzelfde type misdrijf als in de uitgangszaak. Specifieke recidive: nieuwe, geldige justitiecontacten n.a.v. overtreding van hetzelfde wetsartikel als in de uitgangszaak [Wartna, et.al. 2004: 5]. In onze rapportage gaan wij van bovenstaande definities van recidive uit. 5

DEEL I: Algemene (criminogene) gegevens Het eerste gedeelte van onze weergave van de onderzoeksgegevens gaat in op een aantal persoonlijke gegevens van de respondenten die met name uit de 0-meting in het onderzoek naar voren zijn gekomen (tenzij anders vermeld). Bij elke factor wordt ook melding gemaakt van de link met recidive. Op deze wijze wordt duidelijk met welke groep ex-delinquenten het BCe-project van start is gegaan, waar hun sterke en waar hun kwetsbare kanten liggen. 1. Gender Uit cijfers rondom recidive blijkt dat mannen een veel groter risico tot continuatie van crimineel gedrag vertonen dan vrouwen. De deelnemers van dit onderzoek zijn allemaal mannelijk. 2. Leeftijd In Nederland heeft criminaliteit de grootste kans plaats te vinden tussen het twaalfde en dertigste levensjaar, met rond de zeventien jaar een piek. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste daders na de adolescentie stoppen met het plegen van criminaliteit. Van de groep die doorzet blijkt echter ook dat hoe ouder zij worden, hoe kleiner de kans op recidive wordt. De ontwikkelings- en levensloopcriminologie laat bij alle daders vroeg of laat een ontwikkelingspad zien van afnemende criminaliteit. Daders raken, naarmate ze ouder worden, meer moe van het gedetineerd zijn en het leven dat een criminele carrière met zich meebrengt. Daarmee is criminaliteit geen chronisch verschijnsel in het leven van daders en is het afbouwen en uiteindelijk stoppen met criminaliteit de norm voor de meeste daders [Nelissen, 2008: 78]. Zo kan worden gesteld dat de kans op recidive minder groot wordt naarmate de dader ouder is. Na het veertigste levensjaar begint de recidivekans voor ex-gedetineerden af te nemen en voor na de vijftig is stoppen meer regel dan uitzondering [Jongejan, 2007: 10; Wartna, 2005]. Daarnaast kan op empirische bronnen bovendien een groep daders worden onderscheiden die hun criminele carrière afbouwen tussen het vijfentwintigste en dertigste levensjaar [Nelissen, 2008: 78-79]. In dit onderzoek was de gemiddelde leeftijd 35,4 jaar in de nulmeting. In de eindmeting was de gemiddelde leeftijd 35,1 jaar. Bijna een derde (32%) van de respondenten is boven de 40 jaar en via statistieken vanzelfsprekend geneigd tot stoppen. 23% zit in de fase van 25-30. Bij elkaar bevindt meer dan de helft (57%) van deze groep respondenten zich qua leeftijd in een bekende stopfase. 6

3. Burgerlijke staat Leeftijd % n 20-25 9% 2 25-30 23% 5 30-35 14% 3 35-40 23% 5 40-45 18% 4 45-50 14% 3 De ontwikkelings- en levensloopcriminologie toont een samenhang tussen een proces van stoppen met criminaliteit en bepaalde factoren en gebeurtenissen in het leven van daders. Het vinden van een levenspartner, het krijgen van/zorgen voor kinderen en het ervaren van een stabiele, prettige woonsituatie zijn daarin recidive verminderende factoren [Nelissen, 2008:78]. 96 % van de respondenten heeft geantwoord op de vraag naar de status van hun burgerlijke staat. % n ik ben getrouwd 9% 2 ik ben gescheiden 5% 1 ik ben weduwe/weduwnaar 0% 0 ik ben nooit getrouwd 86% 19 Het grootste gedeelte van de respondenten heeft aangegeven niet getrouwd te zijn. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een levenspartner. Uit andere vragen die we stelden kunnen wij afleiden dat bijna een derde van de respondenten samenwoont met een partner en/of kind. In dat geval kan ook worden gesproken van een vaste levenspartner. Toch lijkt het merendeel van de respondenten wel zonder vaste partner of kinderen in het leven te staan. % zelfstandig en alleen 48% zelfstandig met partner en/of kinderen 30% bij ouders/een ouder 4% bij vrienden/familie 4% geen vaste woonruimte 13% Daarnaast geeft iets meer dan een kwart aan zorg te dragen voor een familielid en/of kind. Draagt u de zorg voor een familielid/leden en/of kind(eren)? % n ja 27% 6 nee 73% 16 Het gehele beeld van de leefsituatie van deze groep respondenten is toch voor de meerderheid ongebonden en zonder zorgverplichting. 7

4. Woonsituatie Zoals hierboven al naar voren kwam is het hebben van een stabiele, tot tevredenheid stemmende woonsituatie een factor in afname van recidive. De kans is groot dat iemand terugvalt in delictgedrag wanneer hij geen vaste woonruimte heeft, vaak van woonomgeving wisselt of in een omgeving woont die voor hem aanleiding geeft voor crimineel gedrag. Gebrekkige huisvesting is ook vaak een indicator voor sociale uitsluiting of isolement wat recidive weer verder in de hand werkt. Onderstaande tabel laat zien dat iets meer dan de helft van de respondenten uit dit onderzoek aangeeft een goede woonsituatie te hebben; tegenover iets minder dan de helft die de woonsituatie als niet-stabiel of tot tevredenheid stemmend ervaart. 6 van de 22 respondenten geven zelfs aan geen vaste woonruimte te hebben (zie tabel hierboven). 5. Afkomst ja nee Bent u tevreden met uw huidige woonsituatie? 61% 39% Beschouwt u uw huidige woonsituatie als stabiel? 57% 43% In twee WODC onderzoeken van de afgelopen tien jaar, komt een vrij sterk verband naar voren tussen etniciteit en recidive. Bij de volwassenen zijn de recidivepercentages het hoogst onder daders die zijn geboren op de Nederlandse Antillen of Aruba; 70% van hen heeft binnen zeven jaar een nieuw justitiecontact. Zij worden gevolgd door daders die geboren zijn in Marokko (60%), Suriname (58%), Turkije (50%), Nederland (45%), overig elders (40%) en overig Europa (25%). [WODC, 2010:31] De respondenten uit onderhavig onderzoek zijn veelal in Nederland geboren en voor meer dan de helft afstammend van ouders die in Nederland zijn geboren. Aan het project hebben geen deelnemers van Marokkaanse of Surinaamse afkomst meegedaan. Qua etniciteit valt de onderzochte populatie van dit onderzoek niet in bijzondere mate binnen de risicogroepen. 8

Respondenten Ouders % n % n Nederland 70% 16 54% 25 Nederlandse Antillen & Aruba 4% 1 7% 3 Suriname 0% 0 0% 0 Turkije 13% 3 13% 6 Marokko 0% 0 0% 0 Overig, Europa 4% 1 9% 4 Overig, buiten Europa 9% 2 17% 8 6. Opleiding Onderzoek naar criminele carrières van vooral jongeren laat zien dat schoolproblemen een voorspeller zijn van later crimineel gedrag. Dan gaat het om spijbelgedrag tot een geschiedenis op het gebied van speciaal onderwijs. Goed functioneren op het gebied van opleiding voorkomt recidive [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 102]. Daarnaast is er een relatie tussen opleiding, werkeloosheid en recidive. Hoe hoger iemands opleiding, hoe meer iemand is bevestigd in zijn gevoel van zelf vorm kunnen geven aan het eigen leven. Dit alles is weer gerelateerd aan de hoeveelheid kansen die iemand heeft op de arbeidsmarkt of de innerlijke kracht en weerbaarheid om die kansen te creëren. Werkeloosheid, het gebrek aan zelf vorm kunnen geven aan het leven, evenals het geen uitzicht hebben op een zinvolle arbeidstoekomst zijn notoire criminogene factoren. De respondenten uit dit onderzoek zijn in dit opzicht slecht vergelijkbaar met jongeren bij wie deze criminogene factor nog te beïnvloeden is door een interventie. Toch is het ook voor deze groep oudere daders interessant om te zien hoe hun schoolverleden eruit ziet. 87% van de respondenten heeft geantwoord op de vraag naar hun hoogst genoten opleiding die is afgesloten met een diploma. Er is sprake van een veelal lage scholing. De respondenten uit dit onderzoek hebben niet binnen de hoogste regionen van onderwijs een opleiding afgerond. In de categorieën Havo, mms, HBS, Atheneum, Gymnasium, Hoger beroepsonderwijs (HTS, HEAO, etc.) en Universitaire studie bleken geen respondenten te vallen. Bijna een derde van de respondenten heeft slechts basisonderwijs doorlopen of komt uit het speciaal onderwijs. Dit kan wijzen op leerproblemen en een extra handicap met betrekking tot arbeid en inkomen. 9

7. Inkomen en omgaan met geld Onderzoek laat zien dat een slechte financiële situatie vaak aanleiding vormt tot het herhalen van delictgedrag, met name in geval van vermogensdelicten. Financiële druk vergroot daarnaast het risico op huiselijk geweld en kan op de lange termijn leiden tot zelfverwondend gedrag en (poging) tot zelfmoord [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 103]. Het is daarom in onderzoeken naar recidive altijd van belang om te kijken naar de situatie op financieel gebied. Is er voldoende geld om de levensstijl die iemand erop na wil houden te bekostigen? Kan iemand omgaan met het geld dat hij heeft? De respondenten is bij de nulmeting gevraagd hoe hoog hun totale netto inkomen per maand is. Iedereen heeft daarop geantwoord. 61% van de respondenten heeft bij de nulmeting een netto inkomen per maand dat ligt tussen de 450 en 900 Euro, van 39% ligt dat inkomen tussen de 900 en 1350 Euro. Voorwaarde om te kunnen deelnemen aan het BCe-project is dat de gedetineerde die na vrijlating geen inkomsten uit arbeid heeft, met behoud van uitkering (bijstand of UWV) kan deelnemen. Uit de tabel hierboven blijkt dat de groep die bijstand ontvangt (afhankelijk van gemeente tussen de netto 630 en 800 euro) groter is dan de groep die een uitkering vanwege voorheen gedaan werk ontvangt. Voorts is de respondenten ook gevraagd of ze van mening waren dat ze met deze uitkering genoeg financiële middelen hebben om tevreden van te kunnen leven. Voor bijna alle respondenten was de financiële situatie bij aanvang van het BCe-project te weinig tot veel te weinig om van rond te komen. % n ja, dat is voldoende voor mij 0% 0 ja, het is krap maar ik kan er van rondkomen 4% 1 nee, het is eigenlijk net iets te weinig 35% 8 nee, het is veel te weinig 61% 14 10

Via een open vraag hebben wij geïnformeerd naar eventuele schulden. Die bleken er volop te zijn. Bijna drie kwart van de respondenten geeft aan wel schulden te hebben, waarvan een kwart boven de 10.000 euro. Heeft u op dit moment schulden? % Geen schulden 22% Bijna opgelost 4% Wel schulden 74% Hoe hoog is uw schuld? % < 2.500 18% 2.500 10.000 24% 10.000 20.000 12% > 20.000 12% Geen idee hoeveel het allemaal bij elkaar is 34% Toch vindt de meerderheid dat ze goed met geld om kan gaan. Op de vraag Vindt u van uzelf dat u goed met geld om kunt gaan? Dit betekent dat u uw uitgaven goed af kunt stemmen op uw inkomsten (dus dat u niet meer geld uitgeeft dan dat u heeft) antwoordt 65% (n=15) ja en 35% (n=8 6 ) nee. Van die 15 hebben er 10 (66,6%) echter wel schulden. Dat geeft de indruk dat een groot deel van de respondenten geen erg realistische kijk heeft op zijn eigen vermogens ten aanzien van het omgaan met geld. Ik kan goed met geld omgaan Ik kan niet goed met geld omgaan Geen schuld 5 Bijna opgelost 1 < 2.500 3 < 2.500 2.500 10.000 1 2.500 10.000 3 10.000 20.000 2 10.000 20.000 > 20.000 > 20.000 2 Ja, maar geen idee hoeveel 4 Ja, maar geen idee hoeveel 2 Om te zien of de respondenten na het beëindigen van het BCe-traject een realistische visie op inkomen en geld via het werk als zelfstandig ondernemer hadden gekregen hebben wij in de 1- meting een nieuwe vraag over inkomen gesteld. Wat is het netto bedrag per maand wat voor u genoeg is als u dat kunt verdienen door als zelfstandig ondernemer aan het werk te gaan / in een reguliere betaalde baan? 6 Eén deelnemer gaf aan onder budgetbeheer te staan en is gerekend bij de groep die niet met geld zegt om te kunnen gaan. 11

In onderstaande grafiek is dat afgezet tegen hun werkelijke netto inkomen zoals gevraagd bij de nulmeting. Met 21% respondenten die verwachten meer dan 1800 euro netto per maand nodig te hebben en 21% die denkt meer dan 1350 euro te gaan verdienen ontstaat het beeld dat een deel van de respondenten ook geen al te reële visie heeft op (zeker de beginnende fase van) ondernemerschapsinkomen; zij schatten hun eigen financiële behoeften erg veel hoger in dan redelijk is om te verwachten. 8. Delict en straf Diverse onderzoeken tonen aan dat daders van ernstiger delicten vaker recidiveren als hun criminele carrière langer duurt en meer delicten omvat. Onder ernstiger delicten vallen in deze onderzoeken in ieder geval de geweldsdelicten tegen personen. Recent onderzoek van het WODC laat een sterk verband zien tussen het type delict en het risico van recidive. De kans op algemene recidive blijkt bij volwassen daders het grootst na een vermogensdelict met geweld. Dit wordt gevolgd door vermogensdelicten zonder geweld en agressie. Bij zeden-, verkeers- of opiumwetdelicten ligt de recidive gemiddeld het laagst. De speciale recidive is het hoogst onder volwassen plegers van vermogensdelicten zonder geweld, daders van agressiedelicten en verkeersdelinquenten [WODC, 2010: 33]. Het blijkt ook dat betrokkenheid bij verschillende vormen van misdaad een verhoogd risico op toekomstig (ernstig) delictgedrag met zich meebrengt. En ook de hoeveelheid justitiële contacten telt mee in het voorspellen van recidive. Van alle volwassenen met vijf tot tien eerdere strafzaken heeft meer dan 70% binnen zeven jaar een nieuwe zaak. Van alle volwassenen die al meer dan tien keer werden vervolgd, zie we op termijn bijna 90% bij Justitie terug [WODC, 2010: 34-36]. Daarnaast is er ook een relatie tussen recidive en de verblijfsduur in een justitiële inrichting. De kans op recidive na een verblijf tot zes maanden is net iets hoger dan de kans op recidive na een verblijf van zes tot twaalf maanden 7. De kans op nieuwe justitiecontacten is duidelijk lager wanneer het verblijf langer dan een jaar heeft geduurd [Jongejan, 2007: 11; Wartna, 2005]. Gebaseerd op de officieel geregistreerde criminele carrières van alle volwassen personen veroordeeld in 1997 laat onderzoek bovendien zien dat daders significant minder recidiveren na een werkstraf dan na een gevangenisstraf (op basis van een vergelijkbaar delict) [Wermink et.al. 2009: 224]. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de afschrikwekkende werking van de gevangenisstraf niet opweegt tegen 7 Dit heeft te maken met het feit dat gedetineerden die kort in een inrichting verblijven vaak veelplegers zijn en dat zijn daders met een hoog recidiverisico. 12

de werking van de gevangenis als school voor criminaliteit, het sociale isolement en de (sociale) stigmatisering die een gevangenisverblijf met zich meebrengen [ibidem: 213]. Als eerste hebben wij de respondenten gevraagd hoe lang zij in detentie verbleven. Meer dan de helft is meer dan een jaar gedetineerd geweest 8. Dat betekent dat zij met veel van de nadelige effecten van het gedetineerd zijn in aanraking zijn gekomen. Vervolgens hebben wij de respondenten gevraagd naar de hoeveelheid veroordelingen en de aard van hun delict(en). 8 Omdat wij aan onze respondenten de totale duur van hun detentie hebben gevraagd en dus niets weten over de gemiddelde tijd van hun verblijf kunnen wij de bovenstaande tabel niet goed interpreteren in het licht van de recidivecijfers. Daarnaast hebben wij in onze vragenlijst geen vraag opgenomen over de leeftijd waarop het eerste delict werd gepleegd. Personen die hun eerste delict op jonge leeftijd pleegden hebben een aanzienlijk grotere kans op een aanhoudende delictcarrière. Zij lijken vaker en met meer delicten te recidiveren dan degenen die pas op latere leeftijd met justitie in aanraking komen, zij lijken voorts een kleinere kans te hebben met hun criminele gedrag te stoppen [Jongejan, 2007: 11; Blokland en Nieuwbeerta, 2004]. 13

% n taakstraf 4% 1 1 keer 22% 5 2 keer 9% 2 3 of 4 keer 30% 7 tussen de 5 of 10 keer 30% 7 11 keer of meer 4% 1 % n vermogensdelict zonder geweld 19% 9 vermogensdelict met geweld 6% 3 agressie delict 19% 9 zedendelict 0% 0 drugsdelict 23% 11 verkeersmisdrijf 13% 6 overige delicten (o.a. vuurwapenwet) 21% 10 Bijna drie kwart (73%) van de respondenten is recidivist. Ruim een derde van de respondenten is vijf of meer keren veroordeeld. Toch hebben we hier niet te maken met een groep veelplegers. 9 Slechts enkele respondenten dreigen die kant op te gaan. Om beter zicht te krijgen op de recidive-gevoeligheid van de respondenten die al eerder zijn gerecidiveerd, is in onderstaande tabel nog eens beter gekeken naar de relatie tussen het aantal veroordelingen, de diversiteit van de delicten en de aard van de delicten. De percentages geven aan hoeveel kans er is dat deze persoon binnen een jaar recidiveert (gemeten op basis van het aantal 9 Bij het onderscheiden van veelplegers van andere daders zijn wij uitgegaan van het al dan niet gekregen hebben van een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, ook wel bekend als de ISD-maatregel. Met de ISD-maatregel kunnen actieve, meerderjarige veelplegers voor maximaal 2 jaar worden vastgehouden. Geen van de deelnemers aan het BCeproject had een ISD maatregel gekregen. 14

veroordelingen). De sterretjes geven de kans op speciale recidive aan op basis van de aard en diversiteit van de delicten. 2 keer veroordeeld 16% 1 delict C* E* 2 verschillende delicten 3 verschillende delicten 4 verschillende delicten 5 verschillende delicten 6 verschillende delicten 7 verschillende delicten B+E A+E+F+G 3 of 4 keer veroordeeld 25% C+E E+G A+G F+G A+C+E+F+G* Tussen de 5 en 10 keer veroordeeld 30% A** C** C** B+G A+F+G A+C+G C+E+F+G* 11 keer of meer veroordeeld 55% A+B+C+E+F+G** A: vermogensdelict zonder geweld; B: vermogensdelict met geweld; C: agressiedelict; D: zedendelict; E: drugsdelict; F: verkeersmisdrijf; G: overige delicten (waaronder overtreding van de vuurwapenwet) Uit bovenstaand schema blijkt dat van de 73% recidivisten die aan dit onderzoek meedoen drie tot vijf vallen binnen de categorie van daders die een grote kans loopt op speciale recidive. Dit is een vijfde (21,7%) van alle deelnemers. Twee tot drie daders vallen volgens de statistieken een vergrote kans op algemene recidive (13%) en vier van hen hebben een vergrote kans op toekomstig ernstiger delictgedrag. Bij elkaar gaat het om meer dan een derde (35%) van alle deelnemers die vanuit zijn delictgeschiedenis een vergrote kans heeft op recidive. 9. Verslaving en middelengebruik Het is een bekend feit dat drugsgebruik en de kans op recidive sterk samenhangen. Dat geldt ook voor alcoholgebruik. Het is wel zo dat alcohol met andere delicten geassocieerd is dan drugsgebruik. Vooral geweldsdelicten en verkeersdelicten worden vaak onder invloed van alcohol gepleegd [Adviesbureau Van Montfoort, 2005:107]. Op verschillende wijzen hebben wij onze respondenten naar hun verslavingsgeschiedenis gevraagd. Heeft u in het verleden verslavingsproblemen gehad? % n nee 39% 9 ja 52% 12 10 10 Daarnaast gaf 1 respondent roken aan, een ander gaf aan "wel gebruik geen verslaving. 15

Respondenten konden meer dan één verslavingsprobleem in het verleden aangeven, daaruit ontstaat het volgende beeld. % n softdrugs 42% 8 harddrugs 32% 6 alcohol 11% 2 gokken 16% 3 Ook hebben wij ze gevraagd naar hun huidige omgang met verslavende middelen. Heeft u de afgelopen 30 dagen één of meer van de onderstaande dingen gebruikt/gedaan? Softdrugs: keren stoned geweest Harddrugs: keren gebruikt Alcohol: 5 glazen of meer op één dag Gokken: bedrag vergokt 1 1 30 10 30 20 1000 euro 3 30 2 2 1000 euro 5 veel 30 30 10 20 De gegevens van al deze vragen bij elkaar laat zien dat het hier gaat om een groep die relatief veel verslavingsproblemen heeft gehad of nog steeds heeft. Meer dan de helft geeft aan met verslaving(en) te maken hebben gehad, waarvan softdrugs het hoogste scoort. Uit de laatste tabel wordt duidelijk dat het gebruik van softdrugs in deze groep bij aanvang van het BCe-project nog steeds groot is. 47,8% (11 van de 23) van alle respondenten geeft aan te hebben geblowd. Vijf daarvan (21,7%) kunnen worden gezien als zware gebruikers/verslaafd (elke dag); drie als lichte gebruikers (1 tot 3 maal per maand); één als middellichte gebruiker (2 à 3 dagen per week); en twee middelzware gebruikers (5 dagen per week). De overige factoren zijn duidelijk in mindere mate vertegenwoordigd. In totaal kan worden vastgesteld dat 30,4% van de oorspronkelijke 23 respondenten aanleiding geeft tot zorg door bovenmatig blow- en/of gokgedrag. Om te zien of er tijdens of naar aanleiding van het project wellicht een afname te bemerken viel voor wat betreft het gebruik van verslavende middelen hebben wij deze vraag ook in de 1-meting opgenomen. In onderstaande tabel hebben wij de gegevens van beide metingen nog eens naast 16

elkaar gezet. (weergegeven zijn alleen respondenten die in één van beide metingen gebruik hebben aangegeven. ---- betekent: niet deelgenomen aan eindmeting). Nulmeting Eindmeting x soft x hard x alcohol bedrag vergokt x soft x hard x alcohol bedrag vergokt 1 ---- ---- ---- ---- 1 30 ---- ---- ---- ---- 10 30 30 20 1000 5 3 1 9 1 1 30 2 2 1000 5 1 5 5 veel ---- ---- ---- ---- 4 2 30 7 30 10 30 4 25 7 10 Uit de tabel kan worden afgeleid dat er minder is gegokt en relatief gezien is er ook minder geblowd. Er is echter wel een stijging van het gebruik van harddrugs, maar dat is met name toe te schrijven aan de bijdrage van één respondent die vóór aanvang van het project aangaf niets te gebruiken. Een drietal respondenten geeft in de 1-meting wel aan te gebruiken terwijl ze in de 0-meting niets gebruikten. Het kan zijn dat we hier te maken hebben met een vervuiling van de gegevens. Het kan ook zijn dat deze personen een terugval hebben ervaren of in de periode van het begin van het project niet in de positie waren om de middelen te gebruiken (bijvoorbeeld door detentie). Het algemene beeld is dat er wel afname lijkt te zijn van verslavende middelengebruik maar niet van grote betekenis. Van de zeven respondenten die tijdens de 0-meting zorgwekkend gedrag vertoonden hebben er twee niet meegedaan met de 1-meting. Van twee is het gedrag niet veranderd en drie zijn duidelijk geminderd. Van alle respondenten die aan de eindmeting mee hebben gedaan kan worden gesteld dat drie van hen (20%) nog gedrag vertoont dat aanleiding geeft tot zorg door met name bovenmatig blowgedrag. 10. Invloed belangrijke gebeurtenis Zoals eerder geschreven gaat de leefstijl criminologie ervan uit dat betekenisvolle gebeurtenissen een sterke invloed uit kunnen oefenen op het al dan niet optreden van recidive. Die invloed kan in het geval van zogenaamde positieve gebeurtenissen trouwen, vinden van een partner, geboorte van een kind van recidive verminderende aard zijn maar in het geval van zogenaamde negatieve gebeurtenissen sterfte naaste of scheiding juist een recidive vermeerderende werking hebben. In de 1-meting hebben wij onze respondenten gevraagd of er tijdens de duur van het BCe-traject zo n belangrijke gebeurtenis plaats heeft gevonden. Zeven van de vijftien respondenten (37,5%) hebben aangegeven dat er inderdaad zo n gebeurtenis plaats heeft gevonden. Twee van de zes gebeurtenissen werden als negatief beleefd, vier als positief, één als neutraal/oningevuld. Drie daarvan bevonden zich in de relationele sfeer, twee op het gebied van woning en één sterfgeval. 17

Relationeel Twee van de 15 respondenten gaven aan een relatie te zijn aangegaan en/of te zijn gaan samenwonen. Deze gebeurtenis werd als een positieve invloed op het leven ervaren. Ik ben hier heel erg blij mee omdat ik nu een ander leven leid dan voorheen als vrijgezel. Hing toen altijd op verkeerde plekken die ik nu niet meer opzoek. Denk nu meer aan de toekomst, aldus een van de respondenten. Een andere respondent geeft scheiding aan als een beetje negatieve invloed (score -1) op zijn leven. Overlijden dierbare De moeder van een respondent is overleden, logischerwijs heeft dit een negatieve invloed op hem, namelijk zoals hij aangeeft beetje slechte invloed (score -1). Daarna licht hij toe dat hij door overlijden moeder, van het rechte pad raakte. Ook vertelt hij dat hij weer is komen vast te zitten; dat duidt hij als niet leuk, wel leerzaam. Samenwerking met familielid Een respondent geeft aan: Ben samen aan het werken met mijn pleegvader, met zijn businessplan, en waardeert dat als zeer goede invloed (score +3) op diens leven. Later licht hij dat meer toe, maar onduidelijk wordt dan of het al gerealiseerd is of dat het een nog slechts plan is, namelijk: Ik wil samen gaan werken met mijn pleegvader, daarnaast wil ik dichterbij hem gaan wonen waardoor de samenwerking en werkoverleg makkelijker is en wordt. Schrijven boek Ik heb een boek geschreven, komt waarschijnlijk in voorjaar 2010 uit en Hoop d.m.v. het boek op een doorbraak voor mijn eigen programma-ideaal wat mijn grootste passie is in mijn leven. 11. Samenvatting deel I In het eerste gedeelte van de vragenlijsten hebben wij gekeken naar statische en dynamische criminogene factoren. Onder de statische criminogene factoren vallen gender, leeftijd, afkomst, geldgeschiedenis, delictgeschiedenis en verslavingsverleden. Onder de dynamische criminogene factoren vallen burgerlijke staat, woonsituatie, opleiding, inkomen en omgang met geld, huidig verslavingsgedrag, belangrijke gebeurtenissen. Waar mogelijk hebben wij met de vragenlijst gekeken naar die dynamische factoren waar het BCe-project een beïnvloedende rol heeft gespeeld. Statische criminogene factoren Binnen de statische criminogene factoren zijn er factoren waardoor de door ons onderzochte populatie recidivegevoelig is en factoren waardoor ze recidivebestendig is. Factoren die gevoelig maken voor recidive ligt in het geval van deze groep in hun sekse (mannen recidiveren meer dan vrouwen), geldgeschiedenis, verslavingsverleden en delictgeschiedenis. Geldgeschiedenis: Voor de ambitie tot zelfstandig ondernemer is er volgens ons inzicht binnen deze groep sprake van een onevenwichtige verhouding tussen hoeveelheid en hoogte van de schulden enerzijds en een duidelijk grotere behoefte aan middelen dan dat er inkomsten zijn en de niet erg geloofwaardige hoge inschatting dat men goed met geld om kan gaan, anderzijds. Zoals gezegd is inkomen en omgaan met geld een belangrijke criminogene factor. De relatie tussen het delict en de manier waarop de dader omgaat met zijn inkomen/budget is belangrijk. Uit de respons in dit onderzoek komt naar voren dat de groep daders waar het hier om gaat relatief veel en ook relatief hoge schulden hebben. Een kwart van de daders heeft een veroordeling vanwege een (of meerdere) vermogensdelicten. De combinatie van dit alles maakt dat we hier te maken hebben met een groep die juist op het punt van financiën gevoelig is voor recidive. De inzet van het BCe-traject, namelijk voorzien in uitzicht op werk en inkomen is daarom voor deze groep uitermate geschikt maar als dit gepaard gaat met langdurige en intensieve begeleiding, ook op het punt van omgang met geld. 18

Verslavingsverleden: Op het gebied van verslavingsverleden en het huidige gedrag met betrekking tot verslavende middelen is de onderzochte populatie ons inziens ook kwetsbaar voor recidive met bijna een derde van de respondenten die aan het begin van het project nog zorgwekkend gedrag op dit gebied vertoont. Delictgeschiedenis: De populatie die wij hebben onderzocht bestaat wel vooral uit recidivisten maar niet uit veelplegers. Vanuit de delictgeschiedenis is het echter wel een groep die kwetsbaar voor recidive is. Ruim een derde van hen is vanwege eerder crimineel gedrag zelfs extra gevoelig voor recidive. Vanuit het perspectief van de delictgeschiedenis hebben we hier echter ook weer niet te maken met een groep persistente criminelen. Het is een groep die nog in staat is een duidelijke kans te grijpen om eruit te komen. Statische factoren die juist bestendig maken voor recidive liggen bij de leeftijd (op een gegeven moment wil iedere crimineel stoppen en meer dan de helft van de respondenten bevindt zich op een zogenaamde stopleeftijd ) en afkomst (respondenten vallen veelal niet in de meest risicovolle etnische groepen). Dynamische criminogene factoren Onder de dynamische criminogene factoren vallen burgerlijke staat, woonsituatie, opleiding, inkomen en omgang met geld, huidig verslavingsgedrag. Inzake burgerlijke staat en woonsituatie hebben wij hier te maken met een diverse groep. Ruim een derde (ong.35%) van de respondenten verkeert voor wat betreft partnerschap/familiale omgeving en zorgverplichting in een stabiele situatie. Voor wat betreft woning is dat rond de 60%. Bij opleiding komt naar voren dat de onderzochte populatie geen zogenaamde hogere opleidingen heeft afgerond. Bijna een derde heeft alleen basisonderwijs of speciaal onderwijs doorlopen wat kan wijzen op leerproblemen en een extra handicap met betrekking tot arbeid en inkomen. Het is juist voor deze groep van groot belang extra ondersteuning, opleiding of begeleiding te krijgen in het deel kunnen nemen aan de arbeidsmarkt en zo zelfstandig voor een inkomen te leren zorgen. Zoals hierboven in de alinea geldgeschiedenis al naar voren kwam lijkt er ons inziens voor wat betreft inkomen en omgang met geld een zekere discrepantie te bestaan tussen de geldbehoefte en nog af te betalen schulden enerzijds en een reële schatting van inkomen als zzp er anderzijds. Het is voor de onderzoekers echter onduidelijk dit in het gehele BCe-traject (buiten de NLb waarin het niet aan bod is gekomen) een aandachtspunt is geweest. Het is een punt waarop de groep respondenten in zijn geheel kwetsbaar is en blijft voor mogelijke recidive. Het huidige verslavingsgedrag is net als het verslavingsgedrag in het verleden een punt van zorg. Ten opzichte van de eerste meting, waar bijna een derde van de gehele populatie aan het begin van het traject gedrag vertoonde op dit gebied wat zorgend baart, is er bij de 1-meting wel een lichte afname te bemerken. Deze afname valt echter niet zondermeer toe te schrijven aan de invloed van de het project, maar is ook toe te schrijven aan uitval van deelnemers. Een verdere rol van invloed kan gespeeld worden door belangrijke levensgebeurtenissen. Bij de vraag die wij daarover hebben gesteld komt naar voren dat het ervaren van een zogenaamd negatieve levensgebeurtenis inderdaad samenhangt met terugval in criminele of verslavingsrecidive en het niet succesvol kunnen afronden van het BCe-project. 19

DEEL II: Sociale relaties, overtuigingen en houding De drie criminogene factoren vrienden, kennissen en vrijetijdsbesteding ; denkpatronen, vaardigheden en gedrag en houding zijn in dit onderzoek gelijktijdig via een aantal stellingen onderzocht. 1. Criminogene factor sociale relaties Belangrijk voor het inschatten van het recidiverisico onder jongeren is de mate waarin er in de directe omgeving hechte banden zijn met niet-criminele gezins- of familieleden en met een nietcriminele partner [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 104]. Uit de levensloopcriminaliteit komt bovendien naar voren dat daders eerder geneigd zijn hun criminele carrière te beëindigen als er op relationeel vlak positieve veranderingen optreden zoals het vinden van een partner of het krijgen van een kind [Nelissen, 2008: 78]. Uit onderzoek blijkt dat niet zozeer de positieve kwaliteit van het netwerk van vrienden bepalend is voor het tegengaan van delinquent gedrag, maar de mate waarin daarin mensen ontbreken die duidelijk tegenstand bieden aan dat gedrag. Vrienden en kennissen spelen een belangrijke rol bij het al dan niet herhalen van delictgedrag. Als de dader een sociaal netwerk (vrienden, familie) in het criminele circuit heeft, dan is de kans op recidive veel groter. Het omgekeerde gaat ook op: hoe sterker een netwerk zonder criminele contacten, hoe kleiner de kans op recidive [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 104]. 2. Criminogene factor denkpatronen, vaardigheden en gedrag Deze factor gaat in op de wijze waarop een dader omgaat met zaken die hij in het dagelijks leven tegenkomt. Een tekort aan impulscontrole, een rigide denkpatroon of overtuigingen, een tekort in probleembesef en het onvermogen om het perspectief van de ander in te nemen worden gezien als cognitieve tekorten die samenhangen met de kans op recidive bij jongere delinquenten [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 108]. Daarnaast zijn rationalisaties (die gevoelens over het delictgedrag onderdrukken) en cognitief-emotionele gemoedstoestanden zoals woede, wanhoop, wrok en verzet sterke voorspellers van recidive bij jongeren. Ook een gebrek aan sociale en probleemoplossende vaardigheden blijken vaak een rol te spelen in de kans op recidive [ibidem]. Denken en emoties, vaardigheden en gedrag zijn begrippen die onderling veel overlap hebben. Automatische gevoelens en gedachten, kernovertuigingen en beschikbare vaardigheden of steun vormen een rode draad in hoe iemand informatie vanuit alledaagse situaties opneemt, verwerkt en omzet in een reactie [ibidem]. Een deel van bovenstaande aspecten vallen binnen de categorie dynamische criminogene factoren. Dat betekent dat het gaat om factoren die als beïnvloedbaar en veranderbaar worden gezien. Beïnvloeding van het handelingsgedrag van iemand kan zodoende plaatsvinden op twee manieren. Ten eerste door het ontwikkelen van meer inzicht in de automatische gevoelens en gedachten (reflectie/zelfreflectie). Hierdoor krijgt iemand meer zicht op zijn kernovertuigingen zoals bijvoorbeeld niemand is te vertrouwen of je moet er op slaan voor je zelf wordt gepakt. Kernovertuigingen bestaan uit iemands zelfbeeld, iemands beeld van anderen/de wereld/het leven en ideeën over hoe het beste in situaties te handelen. Ten tweede is het aanbieden van steun en cultiveren van vaardigheden (sociaal, verbaal, etc.) een manier om crimineel gedrag te stoppen of voorkomen [ibidem]. 20

3. Criminogene factor houding De factor houding gaat over de houding van de dader tegenover het delict, de maatschappij en criminaliteit in het algemeen. Een pro-criminele houding blijkt een adequate voorspeller te zijn voor het breken van voorwaarden en het recidiveren in het algemeen. Het gaat dan met name om de aanwezigheid van een antisociale attitude: normen en waarden die delinquent gedrag ondersteunen en vergoelijken en conventionele waarden en normen afwijzen [Adviesbureau Van Montfoort, 2005: 110]. 4. Relatie met de Normatieve Leefstijlbegeleiding (NLb) De NLb peiler in het BCe project waar dit onderzoek zich op richt, is opgezet om bovenstaande factoren te beïnvloeden. De NLb, ontwikkeld op basis van de Normatieve Leefstijlreflectiemethode, bestaat uit gericht bezig zijn met zes werkoriëntaties rondom zelfvertrouwen, sociabiliteit, gemeenschapszin, burgerschap, politiek en communicatieve vaardigheden waarbij aandacht is voor vier leefgebieden (thuis, vrienden, werk, gemeenschap) en vier deelgebieden (werkelijkheidsbeleving, interpretatie van het leven, levenshouding en levenspraktijk). Via het NLb programma zijn de respondenten in het BCe-project negen maanden lang voor een dagdeel per week en via persoonlijke begeleiding op deze aspecten aangesproken. De doelstelling van de NLb is het verkrijgen van inzicht en diepgang bij de respondenten in de eigen waarden, normen en handelingsperspectieven. Daarnaast gaat het om het kunnen plaatsen van deze perspectieven tegenover wat in de samenleving geldig en aanvaard is en het perspectief op een zinvol bestaan. 5. Wijze van onderzoek In dit onderzoek hebben wij stellingen die ingaan op bovenstaande criminogene factoren en de benadering hiervan van de NLb geformuleerd. Die stellingen hebben wij zowel bij aanvang van het project aan onze respondenten voorgelegd als aan het einde. De stellingen zijn geformuleerd volgens de theorie van de self-efficacy beliefs [Bandura, 1986; Nelissen, 2008] die vaker in criminologisch onderzoek in wordt gezet. Self-efficacy beliefs zijn lastig naar het Nederlands toe te vertalen maar het betekent zoiets als overtuigingen omtrent persoonlijke daadkracht. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het versterken van self-efficacy beliefs positief werkt in het terugdringen van recidive bij ex-delinquenten [Nelissen, 2008, e.a.]. Centrale gedachte van deze sociaal-cognitieve theorie is dat wat mensen denken, geloven en voelen van invloed is op hoe zij zich in bepaalde situaties zullen gedragen. Self-efficacy beliefs zijn beoordelingen die mensen zelf maken met betrekking tot hun vermogens om die specifieke handelingen te organiseren en uit te voeren die nodig zijn om bepaalde doelstellingen te bereiken. Krachtige self-efficacy beliefs stellen mensen in staat een bepaalde mate van controle uit te oefenen over het denken, voelen en handelen. Een sterk ontwikkeld gevoel van self-efficacy gaat gepaard met een proactieve, ondernemende en meer zelfverzekerde, serene attitude. Gebrek aan self-efficacy beliefs gaat gepaard met gevoelens van hulpeloosheid, depressie en angst. Daarom zijn self-efficacy beliefs van grote invloed op de keuzes die mensen maken en de acties die zij ondernemen, op de mate van inspanning die men zich bij bepaalde activiteiten getroost, hoe lang zij blijven volhouden en hoe veerkrachtig zij zijn bij tegenslag en op denkpatronen en emotionele reacties. Interventies op basis van een levensloopparadigma veronderstellen het versterken van deze self-efficacy beliefs [Nelissen, 2008: 82,87]. Door stellingen vanuit self-efficacy op de gebieden die wij hierboven hebben beschreven via de criminogene factoren en de NLb aanpak zowel aan het begin als aan het einde van het BCe-traject aan de respondenten voor te leggen, hebben wij gemeten in hoeverre het BCe-traject en dan met name de NLb peiler daarin al dan niet bij hebben gedragen aan een groei in self-efficacy beliefs. Achterliggende theoretische vraag is of het programma BCe de zogenaamde self-efficacy beliefs van de ex-gedetineerden die deelnemen versterkt (Zoals eerder opgemerkt wijzen onze resultaten 21