MEDEDELING AAN DE LEDEN

Vergelijkbare documenten
MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Brussel, 9 december 2010 (OR. fr) ASSOCIATIE TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN MAROKKO UE-MA 2706/10

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

MEDEDELING AAN DE LEDEN

RECHTSGROND DOELSTELLINGEN RESULTATEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

RECHTSGROND DOELSTELLINGEN RESULTATEN

BIJLAGE. bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE. EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Date de réception : 10/01/2012

Besluit van 21 maart 1997 betreffende toegang van het publiek tot documenten van het Europees Milieuagentschap (97/C 282/04)

RECHTSGRONDSLAG DOELSTELLINGEN RESULTATEN

Rapport. Hoe is jouw Zweeds? Oordeel

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF 26 februari 1991 *

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

*** ONTWERPAANBEVELING

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPESE UNIE Communautair Bureau voor Plantenrassen

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 december 2000 (1)

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE

MEDEDELING AAN DE LEDEN

1) Overal in de tekst wordt de Commissie van de Europese ( 1 ) Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2012 (nog niet

Date de réception : 01/03/2012

MEDEDELING AAN DE LEDEN

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum : 21/10/2002 BS : 29/10/2002

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT. Liechtenstein: Sectorale Aanpassingen - Evaluatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 3 april 2008 (*)

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 2 augustus 1993 *

Reactie op prejudiciële vraag 17/01041

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie verzoekschriften 29.08.2014 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 1831/2008, ingediend door Mustafa Irkan (Britse nationaliteit), over indirecte discriminatie door de Zweedse autoriteiten De indiener, een Brits onderdaan van Turkse afkomst, meent dat hij indirect wordt gediscrimineerd door de Zweedse autoriteiten, aangezien hij in geval van verhuizing naar Zweden geen recht zou hebben op sociale voorzieningen. De indiener heeft overwogen naar Zweden te verhuizen krachtens Richtlijn 2004/38/EG en informeerde in dit verband naar de sociale voorzieningen. De indiener beweert dat hem werd verteld dat hij pas recht heeft op sociale voorzieningen wanneer hij in Zweden heeft gewerkt. Volgens de indiener is dit discriminerend en in strijd met de Europese wetgeving, aangezien deze voorwaarde niet geldt voor Zweedse onderdanen. Zweedse onderdanen die uitsluitend in andere lidstaten dan Zweden hebben gewerkt of belasting hebben betaald, kunnen namelijk wel van sociale voorzieningen profiteren als zij in Zweden woonachtig zijn. De indiener beweert dat hij niet kan voorzien hoe snel hij in Zweden een baan zou vinden. Hij is daarom van mening dat EUburgers die actief op zoek zijn naar werk van dezelfde sociale voorzieningen moeten kunnen profiteren als Zweedse onderdanen. De indiener verzoekt het Europees Parlement de zaak te onderzoeken. 2. Ontvankelijkheid Ontvankelijk verklaard op 8 april 2009. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 202, lid 6, van het Reglement). 3. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 26 oktober 2009. De indiener, een Brits onderdaan van Turkse afkomst, wenste met zijn gezin naar Zweden te verhuizen. Hij beklaagt zich erover dat de Zweedse autoriteiten hem hebben meegedeeld dat CM\1034201.doc PE430.498v04-00 In verscheidenheid verenigd

hij, in tegenstelling tot Zweedse onderdanen in een vergelijkbare positie, geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering en dat hij zijn eigen medische kosten zou moeten betalen totdat hij een dienstbetrekking had aanvaard. Eveneens beklaagt hij zich over het feit dat hij waarschijnlijk wordt gediscrimineerd op grond van zijn etnische afkomst, aangezien het gemiddelde werkloosheidspercentage in Zweden rond de 5 % ligt, terwijl dit voor etnische Turken tot 45 % stijgt. Hij stelt dat de samenloop van een buitensporig hoog werkloosheidscijfer in combinatie met de afwezigheid van enige sociale bijstand voor werkzoekenden hem ervan heeft weerhouden om naar Zweden te verhuizen. De Commissie ontving de klacht ook rechtstreeks en verstrekte aan de indiener een analyse van zijn zaak in het licht van het toepasselijke Gemeenschapsrecht. Voor wat betreft de toegang tot een werkloosheidsuitkering geldt dat dit betrekking heeft op de coördinatie van de sociale voorzieningen binnen de EU. Het EU-recht op het gebied van sociale voorzieningen voorziet niet in de harmonisatie van de socialezekerheidsstelsels, maar in de coördinatie ervan. Dit houdt in dat elke lidstaat vrij is om zelf de bijzonderheden van zijn eigen socialezekerheidsstelsels te bepalen, met inbegrip van de aangeboden voorzieningen, de toekenningsvoorwaarden, de berekeningswijze van de uitkeringen en de hoogte van de te betalen premies. Echter, communautaire bepalingen, in het bijzonder Verordening (EEG) nr. 1408/71 stellen gemeenschappelijke regels en beginselen vast die door alle nationale autoriteiten bij de toepassing van het nationale recht moeten worden nageleefd. Deze regels garanderen dat bij de toepassing van de verschillende nationale regelgevingen rekening wordt gehouden met de basisbeginselen van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie. Op die manier wordt verzekerd dat de toepassing van de verschillende nationale regelgevingen geen negatieve invloed heeft op personen die gebruik maken van hun recht van vrij verkeer binnen de Europese Unie. De regels met betrekking tot de coördinatie van werkloosheidsuitkeringen zijn vastgelegd in hoofdstuk 6 van Verordening (EEG) nr. 1408/71. In beginsel heeft een werknemer slechts recht op een werkloosheidsuitkering in de lidstaat waar hij het laatst in dienstbetrekking was. Voor het geval hij werk in een andere lidstaat wenst te zoeken, voorziet Verordening 1408/71 in die mogelijkheid met regels over de export van werkloosheidsuitkeringen (artikel 69). Deze regels bepalen dat een werkzoekende gedurende een beperkte periode zijn recht op een werkloosheidsuitkering kan behouden als hij naar een of meer andere lidstaten gaat om daar werk te zoeken. Deze regels gelden onmiskenbaar op gelijke wijze voor alle EU-burgers. Gedurende die periode dat de werkzoekende zich buiten het eigen land bevindt, dient hij ingeschreven te staan bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van elke lidstaat waar hij naar toe gaat en zich te onderwerpen aan de controleprocedures van de desbetreffende lidstaat. De werkzoekende dient voor nadere informatie contact op te nemen met het arbeidsbureau waar hij ingeschreven staat. Ook is het van belang uit te leggen dat artikel 18 van het EG-Verdrag bepaalt dat elke burger van de Unie het recht krijgt om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de PE430.498v04-00 2/7 CM\1034201.doc

bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. De desbetreffende beperkingen en voorwaarden zijn te vinden in Richtlijn 2004/38/EG 1. Krachtens jurisprudentie 2 van het Europees Hof van Justitie mag een werkzoekende in ontvangende lidstaat verblijven voor een periode die "in beginsel niet ontoereikend [is] om belanghebbenden in staat te stellen zich in de ontvangende lidstaat op de hoogte te stellen van de werkaanbiedingen die bij hun beroepskwalificaties passen, en in voorkomend geval het nodige te doen om te worden aangeworven". In deze zaak was het Hof van Justitie van oordeel dat zes maanden als zodanig een redelijke periode vormden. Na het verstrijken van een dergelijke periode mag de werkzoekende niet worden gedwongen het land te verlaten indien hij aantoont dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans heeft het te vinden. Onverminderd het bovenstaande recht van verblijf, geeft artikel 24, lid 2 van de Richtlijn aan lidstaten het recht om geen aanspraak op sociale bijstand te verlenen aan werkzoekenden. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat er een buitensporige druk op de stelsels van sociale bijstand van de ontvangende lidstaten ontstaat. Deze bepaling is op alle EU-burgers van toepassing, ongeacht hun etnische afkomst. Echter, voorzieningen van financiële aard, die onafhankelijk de kwalificatie ervan in het nationale recht, zijn bedoeld om toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, kunnen niet worden beschouwd als "sociale bijstand" in de zin van artikel 24, lid 2 van deze Richtlijn 3. Feitelijk heeft deze regel geen betrekking op die voorzieningen die bedoeld zijn om de toegang tot de arbeidsmarkt van een lidstaat te vergemakkelijken indien er sprake is van een werkelijke band tussen de werkzoekende en de arbeidsmarkt in die lidstaat. Het bestaan van een dergelijke band kan in het bijzonder worden bepaald door vast te stellen dat de desbetreffende persoon gedurende een redelijke periode feitelijk daadwerkelijk werk heeft gezocht in de desbetreffende lidstaat 4. 4. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 10 juni 2011 (REV) Met betrekking tot het besluit van de Zweedse autoriteiten om de indiener geen huursubsidie toe te kennen wil de Commissie het volgende opmerken. Indien de indiener vanaf juni 2009 ingeschreven heeft gestaan bij het Zweedse arbeidsbureau en sindsdien actief werk heeft gezocht in Zweden, wordt hij volgens de Europese wetgeving beschouwd als werkzoekende. In dat geval beschikt het gastland op grond van artikel 24 lid 2 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten 5 voor de burgers van de Unie en hun familieleden over de mogelijkheid geen sociale bijstand uit te keren aan werkzoekenden. Daarom is het feit dat de Zweedse autoriteiten hebben geweigerd de indiener huursubsidie te 1 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77. 2 Arrest van het Hof van 26 februari 1991 in zaak C-292/89 Antonissen, EHJ 1991 blz. I-00745. I-00745. 3 Arrest van het Hof van 4 juni 2009 in de gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08 Vatsouras en Koupatantze. 4 Arrest van het Hof van 23 maart 2004 in zaak C-138/02 Collins, Jurispr. 2004, blz. I-2703. 5 PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77. CM\1034201.doc 3/7 PE430.498v04-00

verlenen vanuit het oogpunt van de Europese wetgeving betreffende het vrije verkeer niet zorgwekkend. Met betrekking tot de stelling van indiener dat de Zweedse autoriteiten gehandeld hebben in strijd met Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming 1 dient te worden opgemerkt dat Zweden de bepalingen van deze richtlijn heeft omgezet in zijn Discriminatiewet (2008:567) en de wet Ombudsman antidiscriminatie (2008:568) waarin discriminatie op verschillende gronden, waaronder etnische afstamming, wordt verboden. Daaruit volgt dat de indiener zijn klacht zou moeten richten aan de Zweedse autoriteiten. Over het besluit van de Zweedse autoriteiten om de indiener krachtens Richtlijn 2004/38/EG geen sociale bijstand te verlenen dient te worden opgemerkt dat een dergelijk besluit vatbaar is voor beroep. Op grond van artikel 15, lid 1, juncto artikel 31, lid 1, van Richtlijn 2004/38/EG wordt EU-burgers en hun gezinsleden in het gastland toegang verleend tot gerechtelijke en in voorkomend geval administratieve rechtsmiddelen om beroep in te stellen tegen besluiten die krachtens de richtlijn zijn genomen. Op 13 november 2009 is de indiener medegedeeld dat bij de Commissie een klacht was ingediend betreffende het tekortschieten van Zweden in het verstrekken van procedurele waarborgen in overeenstemming met artikel 15, lid 1, juncto artikel 31, lid 1, van Richtlijn 2004/38/EG in verband met het weigeren van een aanvraag voor een bewijs van inschrijving. De indiener is verteld dat de Commissie de kwestie ter sprake zou brengen in het kader van de algemene besprekingen met de Zweedse autoriteiten over de naleving van Richtlijn 2004/38/EG. Op 8 maart 2011 is de indiener medegedeeld dat de diensten van de Commissie de kwestie hadden besproken met de Zweedse autoriteiten. Ook werd hem verteld dat de Zweedse autoriteiten een officieel schriftelijk antwoord hadden gegeven dat werd geanalyseerd door de diensten van de Commissie. De Commissie overweegt momenteel welke stappen zij zal ondernemen, zo nodig ook een inbreukprocedure. 5. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 30 oktober 2013 (II) De indiener heeft bij de bevoegde administratieve rechtbank (Förvaltningsrätten) hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de Zweedse autoriteiten (Försäkringkassan) van 16 juni 2011 om hem geen uitkering toe te kennen (die onder andere zou dienen om zijn huur te betalen). De Zweedse autoriteiten zouden die beslissing genomen hebben, omdat ze weigerden hem en zijn familie te registreren in overeenstemming met artikel 8 van Richtlijn 2004/38/EG ("de richtlijn inzake vrij verkeer") 2. De indiener had bezwaar aangetekend tegen die beslissing, omdat ze volgens hem enerzijds in strijd was met de EU-regelgeving inzake vrij verkeer zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie 3, en hem anderzijds indirect discrimineerde op grond van etnische afkomst, wat volgens Richtlijn 1 PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22. 2 PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77. 3 De indiener beroept zich in het bijzonder op het arrest van het Hof van 23 maart 2004, zaak C-138/02, Collins/Secretary of State for Work and Pensions, Jurispr. 2004, blz. I-2703. PE430.498v04-00 4/7 CM\1034201.doc

2000/43/EG ("de richtlijn rassengelijkheid") 1 verboden is. Het beroep van de indiener werd afgewezen op 22 mei 2012, omdat hij niet voldoende zou hebben kunnen bewijzen dat hij actief op zoek was naar werk in Zweden. De indiener heeft te kennen gegeven dat hij die beslissing van de Zweedse administratieve rechtbank formeel zal betwisten. Opmerkingen van de Commissie Ten eerste herinnert de Commissie er nogmaals aan dat Zweden de bepalingen van Richtlijn 2000/43/EG heeft omgezet in zijn Discriminatiewet (2008:567) en de wet Ombudsman antidiscriminatie (2008:568), waarin discriminatie op verschillende gronden, waaronder etnische afstamming, wordt verboden. Derhalve zou de indiener zijn klacht dus moeten richten aan de Zweedse autoriteiten, onder andere door zich tot de Zweedse nationale ombudsman te wenden. Ten tweede, wat de inhoud van de beslissing van de Zweedse administratieve rechtbank betreft die de indiener betwist, herinnert de Commissie eraan dat een werkzoekende krachtens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie 2 in de ontvangende lidstaat mag verblijven voor een periode die in beginsel niet ontoereikend [is] om belanghebbenden in staat te stellen zich in de ontvangende lidstaat op de hoogte te stellen van de werkaanbiedingen die bij hun beroepskwalificaties passen, en in voorkomend geval het nodige te doen om te worden aangeworven. Terwijl het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat zes maanden daarvoor een redelijke periode is, bepaalt artikel 14, lid 4, onder b), van de richtlijn inzake vrij verkeer dat de werkzoekende zelfs na het verstrijken van een deze periode niet mag worden gedwongen het land te verlaten indien hij kan bewijzen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans heeft het te vinden. Zoals de Commissie de indiener echter eerder al duidelijk gemaakt heeft, geeft artikel 24, lid 2, van de richtlijn inzake vrij verkeer lidstaten het recht om geen aanspraak op sociale bijstand te verlenen aan, onder anderen, werkzoekenden zolang zij het recht hebben daar te verblijven. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat er een buitensporige druk op de stelsels van sociale bijstand van de ontvangende lidstaten ontstaat. Deze bepaling is op alle EU-burgers van toepassing, ongeacht hun etnische afkomst, onverminderd hun recht van verblijf. Echter, voorzieningen van financiële aard die, onafhankelijk van de kwalificatie ervan in het nationale recht, bedoeld zijn om de toegang tot de arbeidsmarkt van het gastland te vergemakkelijken, kunnen niet worden beschouwd als "sociale bijstand" in de zin van artikel 24, lid 2, van de richtlijn 3. Zoals het Hof van Justitie al duidelijk heeft gemaakt, kunnen EUburgers die op zoek zijn naar een eerste baan (waarmee bedoeld wordt dat ze nog geen werk gevonden hebben in het gastland waar ze verblijven en waar ze op zoek zijn naar werk), weliswaar geen aanspraak maken op dezelfde sociale en belastingvoordelen als nationale werknemers (iets wat EU-burgers die al wel werk gevonden hebben in het gastland wel kunnen), maar wel profiteren van het beginsel van gelijke behandeling wat toegang tot de 1 PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22. 2 Arrest van het Hof van 26 februari 1991 in zaak C-292/89 Antonissen, Jurispr. 1991 blz. I-00745. 3 Arrest van het Hof van 4 juni 2009 in de gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08 Vatsouras en Koupatantze, Jurispr. 2009, blz. I-04585, punt 45. CM\1034201.doc 5/7 PE430.498v04-00

arbeidsmarkt betreft 1. De jurisprudentie van het Hof over "de voorzieningen van financiële aard die bedoeld zijn om de toegang tot de arbeidsmarkt van een gastland te vergemakkelijken" toont aan dat de voorzieningen in kwestie te vergelijken zijn met werkloosheidsuitkeringen en worden betaald op voorwaarde dat de aanvrager beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en actief op zoek is naar werk. 2 Uit de informatie die de Commissie ter beschikking heeft, blijkt dat de voorziening in kwestie een uitkering is die dient om de huur en de kosten van levensonderhoud en buskaarten voor de indiener en zijn familie te betalen. Dit soort voorziening kan volgens de Commissie niet worden beschouwd als een voorziening die bedoeld is om de toegang tot de arbeidsmarkt van het gastland te vergemakkelijken. Zelfs als de uitkeringen in kwestie wel kunnen worden beschouwd, zoals indiener beweert, als zijnde bedoeld om de toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, in het licht van de verschillende componenten, hun doelen en de voorwaarden waaronder ze worden toegekend 3 in het bijzonder, dan nog heeft een lidstaat het recht om een dergelijke uitkering enkel toe te kennen als het mogelijk is een werkelijke band tussen de werkzoekende en de arbeidsmarkt in die lidstaat vast te stellen 4. Wat dat betreft, stelt het Hof van Justitie dat het bestaan van een dergelijke band in het bijzonder kan worden bepaald door vast te stellen dat de persoon in kwestie gedurende een redelijke periode daadwerkelijk werk heeft gezocht in de desbetreffende lidstaat 5. Hoewel de indiener sinds juni 2009 ingeschreven staat bij het Zweedse arbeidsbureau en hij beweert te kunnen bewijzen dat hij sindsdien actief op zoek is naar werk in Zweden, blijkt duidelijk uit de informatie die de indiener heeft verstrekt, dat de Zweedse administratieve rechtbank zijn beroep tegen de beslissing van de Zweedse autoriteiten om hem geen uitkering toe te kennen, heeft afgewezen juist omdat hij niet kon bewijzen dat hij actief op zoek is naar werk in Zweden. Er zij in dit verband op gewezen dat dit een zaak is die enkel door de bevoegde nationale autoriteiten en, indien nodig, door de nationale rechtbanken kan worden onderzocht 6. Als de indiener van mening is dat de Zweedse administratieve rechtbank zijn situatie en het bewijs dat hij geleverd heeft, verkeerd beoordeeld heeft, zou hij daarom op nationaal niveau beroep moeten aantekenen tegen die beslissing. Tot slot heeft de Commissie in verband met de beslissing van de Zweedse autoriteiten om de indiener niet te registreren in overeenstemming met de richtlijn inzake vrij verkeer, al 1 Arrest van het Hof van 23 Maart 2004 in bovenvermelde zaak C-138/02 Collins, punt 31, en de aangehaalde rechtspraak. 2 Arrest van het Hof van 23 Maart 2004 in zaak C-138/02 Collins, hierboven aangehaald, punt 68; Bovenvermelde gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08, Vatsouras and Koupatantze, punt 45. 3 Zie daartoe het arrest van het Hof van 4 juni 2009 in bovenvermelde gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08, Vatsouras en Koupatantze, punten 41, 42 en 43. 4 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 4 juni 2009 in bovenvermelde gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08, Vatsouras en Koupatantze, punt 38, en de aangehaalde rechtspraak. 5 Arrest van het Hof van 23 maart 2004 in bovenvermelde zaak C-138/02 Collins, punt 70 en arrest van het Hof van 4 juni 2009 in bovenvermelde gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08, Vatsouras en Koupatantze, punt 39. 6 Arrest van het Hof van 4 juni 2009 in de bovenvermelde gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08 Vatsouras en Koupatantze, punt 41. PE430.498v04-00 6/7 CM\1034201.doc

opgemerkt dat tegen een dergelijke beslissing beroep moet kunnen worden aangetekend in overeenstemming met artikel 15, lid 1, juncto artikel 31, lid 1, van die richtlijn. Wat dat betreft, is de indiener, nadat hij een klacht had ingediend bij de Commissie, al in 2009 en 2011 ingelicht dat de Commissie de kwestie besproken had met de Zweedse autoriteiten in het kader van algemene besprekingen over de overeenstemming tussen de Europese richtlijn inzake vrij verkeer en hoe die in de het nationaal Zweeds recht is omgezet. De Commissie heeft de Zweedse autoriteiten in 2012 op de kwestie gewezen door eerst een aanmaningsbrief en daarna een met redenen omkleed advies te sturen. In hun antwoord op het met redenen omkleed advies hebben de Zweedse autoriteiten toegezegd om de nodige wijzigingen aan te brengen in de Zweedse wet. Op 1 augustus 2013 is een wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet in werking getreden in het kader van de evaluatie van de omzetting van de Europese richtlijn inzake vrij verkeer in het nationaal Zweeds recht. Conclusie De Commissie zal de aangenomen amendementen evalueren om te controleren of de besproken punten voldoende zijn aangepakt en zal dan een gepaste follow-up bepalen, zo nodig ook een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie. 6. Aanvullend antwoord van de Commissie (III.), ontvangen op 29 augustus 2014 In verband met de beslissing van de Zweedse autoriteiten om de indiener niet te registreren bij de Zweedse migratiedienst, had de Commissie al opgemerkt dat tegen een dergelijke beslissing beroep moet kunnen worden aangetekend in overeenstemming met artikel 15, lid 1, juncto artikel 31, lid 1, van die richtlijn. Na de briefwisseling tussen de Commissie en de Zweedse autoriteiten en de inleiding van een inbreukprocedure door de Commissie in november 2009 heeft de Zweedse regering de bijzondere verplichting van migrerende EU-burgers die langer dan 3 maanden in Zweden wensen te blijven om zich te registreren bij de Zweedse migratiedienst afgeschaft. Bovendien kan nu bij de rechtbank voor migratie beroep worden aangetekend tegen de beslissingen van de migratiedienst over het recht op verblijf van EU-onderdanen. Dit gebeurde in het kader van de herziening van de omzetting van Richtlijn 2004/38/EG in de Zweedse rechtsorde. De wijzigingswet (2014:198) is in werking getreden op 1 mei 2014. Conclusie Het probleem dat de indiener ter sprake bracht, wordt als gevolg van de bovengenoemde wetswijziging als opgelost beschouwd. CM\1034201.doc 7/7 PE430.498v04-00