April Vastgesteld

Vergelijkbare documenten
Format Ruimtelijke Onderbouwing (versie 1, aug 2014) INHOUDSOPGAVE

Vastgesteld. Mei 2015

Ruimtelijke onderbouwing

Duinkampen 23 te Paterswolde

De Streek, partiële herziening achter gemeenteweg 118/124

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

Ruimtelijke onderbouwing kleinschalige uitbreiding olfantenstal Heiderschoor 24 te Mierlo Luchtfoto perceel Heiderschoor 24

Ruimtelijke onderbouwing. Bouw zeven garageboxen achter Kerkstraat 18 Voorthuizen

bestemmingsplan Ammerzoden herziening 2013, Hoge Heiligenweg 12 datum: 5 september 2013 projectnummer: R.2011 gemeente Maasdriel

Ruimtelijke onderbouwing Bûtewei 14A Ureterp (agrarische bedrijfswoning) Gemeente Opsterland

GEMEENTE BUREN. Ruimtelijke onderbouwing Hendriklaan 15 16, Beusichem

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

Ontwerp. September 2015

15003 RO VERPLAATSEN VLAAMSE SCHUUR LANGEREIT 14

Ruimtelijke onderbouwing bouwplan Kievitsham 9, Kerkdriel

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN

1 februari 2016 Vastgesteld

Ontwerpwijzigingsplan Kern Heesselt, Gerestraat Gemeente Neerijnen

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

Piet Mondriaanstraat - Wolvega

(ontwerp) ruimtelijke onderbouwing afwijking BP Akenveenweg 1 Tynaarlo

Ruimtelijke onderbouwing Hollandseweg 19, Someren. Gemeente Someren

Ruimtelijke onderbouwing voor 4 parkeerplaatsen t.b.v. Medisch Maatschappelijk Centrum, grenzend aan de Schoolstraat 23 te Nieuw-Vennep

Ontwerp. November 2017

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING OMGEVINGSVERGUNNING GEMEENTEWEG 208, STAPHORST - NIEUWBOUW DUBBELE WONING

TOELICHTING. Reparatieplan bijgebouwen GEMEENTE VIANEN

WIJZIGINGSPLAN ZORGBOERDERIJ BROEK 4, MARIAHOUT GEMEENTE LAARBEEK. 2 februari 2016 vastgesteld

De Haal 78A en 78B. te Oostzaan. Dorpsstraat 60. te Watergang

BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, PARTIËLE HERZIENING KASTANJELAAN 4A

Ruimtelijke Onderbouwing Westerklief 8 Hippolytushoef. Gemeente Hollands Kroon

2 e Plan van wijziging Globaal Bestemmingsplan Houten Vinex. Houtensewetering naast 45

Beheersverordening Kornputkwartier

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING T.B.V. HET BOUWEN VAN EEN LOODS AAN DE WESTHOFSEZANDWEG 9 TE S- HEER ARENDSKERKE

Ruimtelijke onderbouwing. Plattelandswoning Eilandseweg 18 a, Nederhorst den Berg

WIJZIGINGSPLAN BUITENGEBIED

Ruimtelijke onderbouwing Fort Imperial te Breskens

bestemmingsplan Correctieve herziening Zilvervakschool Schoonhoven Noord

Ruimtelijke Onderbouwing

BLATENPLAN EWIJK BEELDKWALITEIT 10 oktober 2011 projectnummer

Ruimtelijke onderbouwing voor de bouw van een woning aan Laurens Stommespad 2 te Middelburg

OEGSTGEEST Huge de Vrieslaan 4 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Bestemmingsplan Kern Noorbeek, herziening Dorpstraat 2. Gemeente Eijsden - Margraten

Ruimtelijke onderbouwing. Realisatie groepsaccommodatie voormalig ligboxstal Manjepetswei 19 Oudega

Landelijk gebied, percelen rond Kiebergerweg 2

Ruimtelijke onderbouwing

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 WABO

Toelichting bij de beleidsnotitie voor bijbehorende bouwwerken Gemeente Pekela

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Omgevingsvergunning Hollewandsweg 28

Bijlage 1: Overzicht belangrijkste wijzigingen

RO Wielemakersbaan 6 Ride by the Sea

Bestemmingsplan Luttermolenveld 1 e partiële herziening

HOOFDSTUK 1 Inleiding

Notitie karakteristieke gebouwen centrum Losser

Ruimtelijke onderbouwing

GEMEENTE FERWERDERADIEL WIJZIGINGSPLAN BURDAARD DS. R.H. KUIPERSSTRAAT 9

Gemeente Achtkarspelen Ruimtelijke onderbouwing 'het uitbreiden van de woning met een aanbouw' op het perceel de Wedze 22a te Twijzel

Beeldkwaliteitsplan. Goorstraat 35 en Goorstraat. Te Soerendonk

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

Oude Badweg 60 Eelderwolde

Startdia met foto Ruimte Informatieavond Bestemmingsplan Zwin Pasnagelshof 3 september 2012

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

In werking treden vergunning en onherroepelijkheid De vergunning treedt in werking een dag na afloop van de beroepstermijn. Deze vergunning ligt

Ruimtelijke onderbouwing nieuwbouw havenkantoor naast Botterwerf. Behorende bij omgevingsvergunning nieuwbouw havenkantoor

BIJLAGE 2: VERANTWOORDING UITBREIDING BOOMSWEG

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING OMGEVINGSVERGUNNING OUDE RIJKSWEG 239A TE ROUVEEN

Gemeente Haaksbergen. Rood voor Rood beleid 2015

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 WABO

Ontwerp woning en kantoor aan de Lagenheuvelstraat te Volkel In opdracht van M. de Groot datum 03 februari Toelichting en onderbouwing

Bestemmingsplan Weideveld 2016, 1 e herziening. (ontwerp 25 januari 2019)

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ruimtelijke onderbouwing Clermontstraat 10 te Margraten. Gemeente Eijsden-Margraten

Buitengebied Efterwei 23, Rottevalle

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Oprichten aanduidingsmast McDonald s Vlietweg 16 te Santpoort-Noord

Toelichting. Wijzigingsplan Sander-Banken, Sander 30

ERFGOED, ERFBETER, ERFBEST. Cultuurhistorische waarden: inventariseren, vastleggen en ontwerpen Februari 2012

Gasthuisbergweg 18 te Wijchen

Nota van Inspraak en Overleg bestemmingsplan Westergeest-Bumawei 21

BESTEMMINGSPLAN BEDRIJVENTERREIN ENTER-RIJSSEN 2008, DERDE HERZIENING

BESTEMMINGSPLAN Buitengebied West, correctieve herziening Plakkenweg 7a Heerde

Onderwerp : Verklaring van geen Bedenkingen: bouwen loods aan de Middendijk 7 te Usquert

Wijzigingsplan Bouwvlak wijziging Veenweg 3 Gemeente Renswoude

Bestemmingsplan Haule, Dorpsstraat 56 te Haule V A S T G E S T E L D

Een goede ruimtelijke ordening. Henry de Roo

De Streek, partiële herziening Gemeenteweg 236

10 e Wijzigingsplan Bestemmingsplan Binnenstad

Reparatieplan Hierden Dorp Vastgesteld bestemmingsplan

Ruimtelijke onderbouwing bij Wabo Projectbesluit

Ruimtelijke onderbouwing

Gemeente Achtkarspelen Projectbesluit Veranderen erf bij de woning Skieppedrifte 5 te Drogeham Ruimtelijke onderbouwing

Paraplubestemmingsplan Parkeren

Toelichting behorende bij de binnenplanse wijziging van het bestemmingsplan ex. artikel 3.6 Wro. Kortenhoevendijk 11, Lexmond

Thematische herziening archeologie

Onderstaand is uitsluitend de voor het onderhavige plan relevante regelgeving weergegeven.

Notitie karakteristieke gebouwen centrum Losser

HOOFDSTUK 3 Beleid. 3.2 Rijksbeleid. 3.3 Provinciaal beleid

Gemeente Houten Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Cluster Ontwikkeling, Sectie Ruimtelijke Ordening

bijlagen bij de Toelichting

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van functiewijziging Agrarisch naar Wonen van de boerderij aan de Wergeasterdyk 45 Leeuwarden

PRACHTLANDSCHAP NOORD-HOLLAND! Leidraad Landschap & Cultuurhistorie. Provinciale structuur: (Bebouwings-) linten. Twisk, Dorpsweg Theo Baart

Transcriptie:

April 2016

BESTEMMINGSPLAN DE STREEK, PARTIËLE HERZIENING OUDE RIJKSWEG 337 TE ROUVEEN Plan: De Streek, partiële herziening Oude Rijksweg 337 te Rouveen Plantype: Bestemmingsplan Status: (d.d. 19 april 2016) IMRO-nummer: NL.IMRO.0180.2102015003-VA01 2

Toelichting 3

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING... 6 1.1 AANLEIDING... 6 1.2 LIGGING VAN HET PLANGEBIED... 6 1.3 DE BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN... 6 1.4 HUIDIGE PLANOLOGISCHE REGIEM... 7 1.5 LEESWIJZER... 8 HOOFDSTUK 2 ONTSTAANSGESCHIEDENIS EN BESCHRIJVING PLANGEBIED... 9 2.1 ONTSTAANSGESCHIEDENIS... 9 2.2 BESCHRIJVING PLANGEBIED EN OMGEVING... 9 HOOFDSTUK 3 PLANBESCHRIJVING... 11 3.1 RUIMTELIJKE ONTWIKKELING... 11 3.2 VERKEER EN PARKEREN... 13 HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADER... 14 4.1 RIJKSBELEID... 14 4.2 PROVINCIAAL BELEID... 16 4.3 GEMEENTELIJK BELEID... 23 HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN... 27 5.1 GELUID (WET GELUIDHINDER)... 27 5.2 BODEMKWALITEIT... 27 5.3 LUCHTKWALITEIT... 28 5.4 VEILIGHEID... 29 5.5 MILIEUZONERING... 30 5.6 GEUR... 32 5.7 ECOLOGIE... 33 5.8 ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE... 34 HOOFDSTUK 6 WATERASPECTEN... 37 6.1 VIGEREND BELEID... 37 6.2 WATERPARAGRAAF... 38 HOOFDSTUK 7 JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING... 39 7.1 INLEIDING... 39 7.2 OPZET VAN DE REGELS... 39 7.3 VERANTWOORDING VAN DE REGELS... 41 HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID... 42 HOOFDSTUK 9 INSPRAAK & VOOROVERLEG... 43 9.1 VOOROVERLEG... 43 9.2 INSPRAAK... 43 BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING... 44 BIJLAGE 1: VERKENNEND BODEMONDERZOEK... 44 BIJLAGE 2: QUICKSCAN NATUURWAARDENONDERZOEK... 45 4

BIJLAGE 3: WATERTOETS: KORTE PROCEDURE... 46 5

HOOFDSTUK 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding Aan de Oude Rijksweg 337 in Rouveen bevindt zich een voormalige boerderij welke momenteel wordt bewoond. Het object is aangemerkt als gemeentelijk monument. De gewenste ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bebouwing, behoudens de karakteristieke voorgevel, en het realiseren van vervangende nieuwbouw in de vorm van een pastorie, met daaraan gekoppeld ruimte voor kerkelijke nevenactiviteiten (catechisaties, gemeenteavonden, jeugdavonden en ledenvergaderingen) ten behoeve van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland (hierna: OGGiN). Tevens biedt de toekomstige pastorie eventuele (tijdelijke) woonruimte aan kerkelijke leden als de kerkelijke gemeente vacant is. Het nieuwe plan overschrijdt het huidige bouwvlak en ook is de beoogde maatvoering niet in overeenstemming met de huidige bouwregels van het geldende bestemmingsplan De Streek. Daarnaast is het gelet op het toekomstige (hoofd)gebruik wenselijk om de huidige bestemming Wonen 1 om te zetten naar Maatschappelijk. Omdat de gewenste ontwikkeling aan de Oude Rijksweg 337 niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de wijziging van de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. 1.2 Ligging van het plangebied Het plangebied is gelegen aan de Oude Rijksweg 337 in Rouveen. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Staphorst, sectie AP, nummer 0248. De ligging van het plangebied in Rouveen is weergegeven in afbeelding 1.1. Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied aan de Oude Rijksweg 337 in Rouveen (Bron: opentopo) 1.3 De bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan De Streek, partiële herziening Oude Rijksweg 337 te Rouveen bestaat uit de volgende stukken: verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0180.2102015003-VA01) en een renvooi; regels (met bijbehorende bijlagen). 6

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. 1.4 Huidige planologische regiem 1.4.1 Algemeen Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan De Streek. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 juni 2013 door de gemeenteraad van Staphorst. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot: Wonen 1 Waarde Archeologie 3 Waarde Beschermd dorpsgezicht vrijwaringszone laagvliegroute Waarde Steeg (gedeeltelijk). Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak geprojecteerd en is tevens een bouwaanduiding karakteristiek opgenomen. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan De Streek opgenomen. Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Streek (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) 1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen Wonen 1 De voor Wonen 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, hobbymatige agrarische activiteiten, het houden van een bed and breakfast in een bestaand hoofdgebouw c.q. woning of in een voormalig inpandig bedrijfsgedeelte, aan huis verbonden beroepen, tuinen en erven, groenvoorzieningen, cultuurgrond en water, verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen. Het object is voorzien 7

van een aanduiding karakteristiek, waarbij het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen van belang is. De bebouwing is voorzien van een bouwvlak. Waarde Archeologie 3 De voor Waarde Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden. Waarde Beschermd dorpsgezicht De voor Waarde Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn bestemd voor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005. Waarde Steeg De voor Waarde Steeg aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven. vrijwaringszone laagvliegroute Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding is vastgelegd dat in afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute' geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 40 m in verband met de laagvliegroute mogen worden gebouwd. 1.4.3 Strijdigheid Ten eerste is het gebruik van het gebouw ten behoeve van maatschappelijke doeleinden niet passend binnen de woonbestemming. Daarom is het gewenst om de bestemming van het perceel om te zetten naar de bestemming Maatschappelijk. Ten tweede is het ontwerp van de nieuwe bebouwing niet overeenstemming met de huidige bouwregels. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt namelijk dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen. Zowel de maatvoering van de nieuwe bebouwing als projectering gedeeltelijk buiten het bouwvlak is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. 1.5 Leeswijzer Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van Rouveen en wordt tevens een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Staphorst beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg. 8

HOOFDSTUK 2 ONTSTAANSGESCHIEDENIS EN BESCHRIJVING PLANGEBIED 2.1 Ontstaansgeschiedenis Rouveen ligt in een gebied waar in het begin van de middeleeuwen nog een metersdiep pakket hoogveen lag. De ontginning hiervan, die een aantal eeuwen heeft geduurd, bepaalt vandaag de dag het landschap. Het veen werd in een aantal slagen, die weer waren opgedeeld in ontginningshoeven met een vaste perceelsbreedte van ongeveer 125 meter, ontgonnen. Dit bepaalt nog steeds het perceelspatroon ter hoogte van Rouveen, hier staan de percelen schuin op de Oude Rijksweg. Doordat steeds nieuwe stukken veen werden ontgonnen verplaatsten de boerderijen mee. Het verplaatsen van deze boerderijen stopte eind 16 e eeuw. Eind 16 e eeuw heeft het bebouwingslint zijn huidige vorm gekregen. Dit bebouwingslint wordt De Streek genoemd en omvat de kernen Staphorst en Rouveen. De Streek ligt in een gebogen lijn die ter hoogte van Staphorst haaks op de ontginningspercelen ligt. Ter hoogte van Rouveen staat de verkavelingsrichting in een scherpe hoek op de straat. Ook de boerderijen volgen deze verkavelingsrichting. De karakteristieke boerderijen in De Streek zijn niet alleen naast elkaar op smalle kavels gesitueerd, maar ook achter elkaar. De bewoners hadden een sterke gemeenschapszin, waardoor kavels werden gesplitst en boerderijen steeds dichter naast elkaar kwamen te staan. Als hier geen ruimte meer was, werden de boerderijen ook achter elkaar gebouwd, meestal door de kinderen uit het voorgaande huis. De laatste jaren zijn steeds meer boeren vertrokken om elders een nieuw agrarisch bedrijf op te richten, met als gevolg veel leegstand aan De Streek. Als oplossing voor het tegengaan van leegstand en verval zijn meerdere boerderijen al opgesplitst in verschillende wooneenheden. 2.2 Beschrijving plangebied en omgeving De locatie bevindt zich aan de Oude Rijksweg 337 te Rouveen. Zoals hiervoor uitgebreid beschreven, maakt het plangebied onderdeel uit van het kenmerkende bebouwingslint De Streek. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de Oude Rijksweg en rechtlijnige ontginningsstructuren haaks op de Oude Rijksweg. De functionele structuur bestaat voornamelijk uit woningen. Het plangebied wordt begrensd door de Oude Rijksweg aan de westzijde, het woonperceel Oude Rijksweg 335 aan de noordzijde, een woonperceel Oude Rijksweg 339 aan de oostzijde en een maatschappelijke voorziening in de vorm van een kerk aan de zuidzijde. De luchtfoto s in afbeelding 2.1 en 2.2 geven een goed beeld van de ligging van het plangebied in de omgeving. Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied in het bebouwingslint aan de Oude Rijksweg 337 (Bron: Provincie Overijssel) 9

Afbeelding 2.2: Straatbeeld van het plangebied (Bron: Google streetview) De voorzijde van het perceel is in gebruik als tuin, waar zich enkele fruitbomen bevinden. Centraal op het perceel bevindt zich de voormalige boerderij, daterend van omstreeks 1900. Het object is aangemerkt als gemeentelijk monument. Vast aan de woning staat een zogenaamd bezikwoning. Het schilderwerk is uitgevoerd in traditionele Staphorster kleuren. De staat van onderhoud van het pand is matig te noemen. 10

HOOFDSTUK 3 PLANBESCHRIJVING 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling De concrete ontwikkeling betreft: De sloop van de bestaande bebouwing, behoudens de karakteristiek voorgevel; Vervangende nieuwbouw in de vorm van een pastorie op dezelfde plek, in nagenoeg dezelfde verschijningsvorm; De pastorie wordt in gebruik genomen ten behoeve van de OGGiN. De bebouwing krijgt naast een volwaardige woonfunctie (pastoriewoning) ook een functie ten behoeve voor nevenactiviteiten voor de kerk. Het gaat daarbij om activiteiten zoals catechisaties, gemeenteavonden, jeugdavonden en ledenvergaderingen. Tevens biedt de toekomstige pastorie eventuele (tijdelijke) woonruimte aan kerkelijke leden als de kerkelijke gemeente vacant is. De achterzijde van de nieuwe bebouwing wordt in gebruik genomen als berging, garage en fietsenstalling (ten behoeve van de naastgelegen kerk). De beoogde realisatie van het achterhuis is vormgegeven in een meer strakke, eigentijdse vormgeving. Voor wat betreft de kleurstelling van de toekomstige bebouwing wordt aangesloten bij de traditionele Staphorster kleuren. Het voorlopige bouwplan is begin 2014 door de monumentencommissie van het Oversticht op hoofdlijnen behandeld: De commissie concludeert in dit stadium van de planontwikkeling dat het voorlopige plan niet leidt niet een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden. Afbeelding 3.1: 3D tekeningen ontwerp (Bron: Huls Architecten) 11

Afbeelding 3.2: Gevel- en bovenaanzichten nieuwe bebouwing (Bron: Huls Architecten) De aangrenzende gronden wordt opnieuw ingericht. Het voorerf wordt bijvoorbeeld hersteld tot authentieke goarn. Het oorspronkelijke hekwerk wordt in oude luister hersteld. De bestrating wordt conform de bestrating bij de kerk aangelegd. Afbeelding 3.3: Erfinrichtingsplan (Bron: Huls Architecten) 12

3.2 Verkeer en parkeren 3.2.1 Verkeer De bestaande in- en uitrit aan de Oude Rijksweg blijft behouden. De ontwikkeling leidt niet tot een andere verkeersgeneratie ten opzichte van hetgeen planologisch nu toegestaan is (1 reguliere burgerwoning). 3.2.2 Parkeren Het parkeren ten behoeve van de pastorie zal plaatsvinden op eigen perceel. Het perceel biedt hier voldoende ruimte voor. Hierbij zal worden voldaan aan de CROW parkeerkencijfers. 13

HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADER Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. 4.1 Rijksbeleid 4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 4.1.1.1 Algemeen Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland; Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn: Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol; Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw; Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe); Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kv), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet. 4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De 14

ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. In afbeelding 4.1. wordt deze treden schematisch weergegeven. Afbeelding 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu) 4.1.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 1 : 12.6. Het betoog van Lunchroom Deli en andere dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat is voorzien in een functiewijziging binnen de bestaande bebouwing, kan niet slagen. In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Echter in een recente uitspraak 2 van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: Voor zover [appellant sub 1]en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Het onderstreepte zodanige functiewijziging suggereert dat er functiewijzigingen zonder enige toename van bebouwing kunnen zijn die wel zodanig zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging sec die van invloed is op het woon-, leef- en 1 201310814/1/R1 2 201311211/1/R3 15

ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als zodanige functiewijziging, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat: er niet/nauwelijks sprake is van nieuw beslag op de ruimte; er sprake is van een specifieke voorziening die niet commercieel wordt aangewend en tevens relatief kleinschalig is; er sprake is van een planologische wijziging die ten opzichte van de huidige toegestane functie geen extra milieueffecten op de omgeving met zich meebrengt; er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is; kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. 4.1.3 Nota Belvedere 1999 4.1.3.1 Algemeen Het in deze nota verwoorde beleid beoogt de alom aanwezige cultuurhistorische waarden en identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Daarmee kan het aanzien van Nederland winnen en tegelijkertijd kunnen de cultuurhistorische waarden op het terrein van archeologie, gebouwde monumenten en het historische landschap in onderlinge samenhang worden versterkt. Het beleid richt zich op: het betrekken van cultuurhistorie bij de vormgeving van Nederland als inspiratiebron; het behoud en verbeteren van bestaande met name grote cultuurhistorische structuren. Doel is het betrekken van cultuurhistorie als een vast onderdeel van de planvorming en de uitvoering. Dit is een taak voor een ieder die in het proces van de ruimtelijke ordening actief is: zowel overheden als private partijen. De nota geeft een visie van de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten en identiteit kan worden omgegaan en welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorische kwaliteiten kunnen daarbij groot- of kleinschalig zijn, gebouwd of niet gebouwd zijn en zich boven of onder de grond bevinden. Het feit dat er een cultuurhistorisch gegeven is, betekent niet dat dat dan ook moet worden behouden. Maar het moet wel goed worden meegewogen in de ruimtelijke planvorming. 4.1.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Nota Belvedere 1999 In voorliggend geval is de ontwikkeling in overeenstemming met een belangrijk uitgangspunt zoals genoemd in de Nota Belvedere 1999 ( behoud door ontwikkeling ). Door de ontwikkeling aan de achterzijde toe te staan kan de cultuurhistorisch waardevolle voorzijde behouden blijven. 4.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat. 4.2 Provinciaal beleid Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel. 4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en 16

evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. Leidende thema s voor de Omgevingsvisie zijn: Duurzaamheid; Ruimtelijke kwaliteit. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn: door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan; zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid. 4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. 4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten: 1. generieke beleidskeuzes; 2. ontwikkelperspectieven; 3. gebiedskenmerken. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht. 4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van 17

Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. 4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst. 4.2.3.3 Gebiedskenmerken Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.2. geeft dit schematisch weer. Afbeelding 4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) 4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld. 4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes Bij de afwegingen in de eerste fase generieke beleidskeuzes zijn vooral artikel 2.1.3 en artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op beide artikelen zal hierna nader worden ingegaan. Artikel 2.1.3: SER-ladder voor de Stedelijke omgeving 18

voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt: dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie; dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip groene omgeving nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip bestaand bebouwd gebied nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO. Gelet op het feit dat de locatie zich binnen een bestemmingsplan voor de bebouwde kom valt, is artikel 2.1.3 van toepassing. Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel In voorliggend geval wordt de nieuwe bebouwing op exacte dezelfde locatie teruggebouwd als in de huidige situatie, waarbij de nieuwe bebouwing in beperkte mate groter wordt dan de huidige bebouwing. Het bestemmingsvlak wordt niet uitgebreid, waardoor er geen sprake is van extra ruimtebeslag op de groene omgeving. De ontwikkeling sluit aan bij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en is hiermee in overeenstemming met artikel 2.1.3. van de Omgevingsverordening Overijssel. Artikel 2.11: Cultuurhistorie In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden. Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel Het object Oude Rijksweg 337 te Rouveen is aangewezen als gemeentelijk monument. De onderhoudstoestand van het pand is matig. Dit geldt zowel voor delen van het exterieur en interieur. De gemeente Staphorst heeft haar erfgoed beleid beschreven in de Erfgoednota. Bij gemeentelijke monumenten is vooral de front - bescherming van belang. In de nota is dit als volgt verwoord: als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bij de gemeentelijke monumenten uitsluitend het front beschermd wordt. Voor boerderijen betekent dit een bescherming van het voorhuis. Deel en de bijgebouwen worden in deze benadering niet meer beschermd. In voorliggend geval is geconstateerd dat de voorgevel als behoudenswaardig is aan te merken. De rest van het gebouw wordt gesloopt, waarbij vervangende nieuwbouw plaatsvindt. Met het behoud van het karakteristieke voorhuis en vervangende nieuwbouw in karakteristieke stijl worden cultuurhistorische aspecten voldoende gerespecteerd. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij artikel 2.11 van de Omgevingsverordening. 4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Historische kern, binnenstad. Eén en ander wordt ook weergegeven in afbeelding 4.3 waarin een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart is opgenomen. 19

Afbeelding 4.3 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Historische kern, binnenstad In de gebieden met dit ontwikkelingsperspectief is ruimte voor multifunctionele milieus gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur, openbaar vervoer etc.). Hier wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten. Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief Met de (grotendeels) vervangende nieuwbouw van het object wordt een ontwikkeling gerealiseerd die zowel ruimtelijk als functioneel goed in te passen is in de lintbebouwing van Rouveen. De eigen identiteit van de locatie wordt door het stedenbouwkundige ontwerp, behoud van de voorgevel en waardevolle zichtlijnen naar het achterland, behouden en versterkt. Met de ontwikkeling wordt de sociale vitaliteit van Rouveen behouden en versterkt. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het geldende ontwikkelingsperspectief. 4.2.4.3 Gebiedskenmerken Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat het plangebied grotendeels is gelegen in het stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. 1. De Stedelijke laag Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype Historische centra, binnensteden, landstadjes. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven. 20

Afbeelding 4.4 De stedelijke laag: Historische centra, binnensteden, landstadjes (Bron: Provincie Overijssel) Historische centra, binnensteden, landstadjes De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. De ontwikkelingen in historische centra en binnensteden staan in het teken van een hoge dynamiek: functieveranderingen, verdichting en inbreiding De ambitie is om vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld te creëren. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld. Archeologische en historische waarden worden zichtbaar gemaakt en ingezet ter versterking van de eigen identiteit van gebieden. Cultuurhistorische waardevolle en beeldbepalende gebouwen krijgen waar nodig nieuwe functies en economische dragers. Toetsing van het initiatief aan de Stedelijke laag Bij de uitwerking de planontwikkeling is rekening gehouden met het waardevolle karakter van de Streek. Zowel de locatie van de bebouwing met behoud van zichtlijnen naar het achterland, het stedenbouwkundige ontwerp (materialisering, kleurstelling en dergelijke) en behoud van de cultuurhistorische waardevolle delen, sluiten aan bij het karakteristieke straatbeeld in Rouveen. Ook vanuit functioneel oogpunt is de pastorie als passend aan te merken op deze locatie. De ontwikkeling is als passend aan te merken ten aanzien van de stedelijke laag. 2. De Lust en Leisurelaag Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten. De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de Lust- en leisurelaag de aanduiding donkerte In afbeelding 4.5 is dat aangegeven. 21

Afbeelding 4.5 Lust- en leisurelaag: Donkerte (Bron: Provincie Overijssel) Donkerte Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen. Toetsing van het initiatief aan de "Lust- en leisurelaag In voorliggend geval is sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij de uitstraling van kunstlicht als gevolg van het plan niet toeneemt. Geconcludeerd wordt dat het aspect donkerte geen belemmering vormt voor het voornemen. 4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. 22

4.3 Gemeentelijk beleid 4.3.1 Staphorst een eigen wereld 4.3.1.1 Algemeen Het landschap van Staphorst is een begrip. Het is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Derhalve is het landschap van Staphorst aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère is het rijksbeleid neergelegd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Centrale doelstelling van de nota is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte in ons land. In het kader van de Nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland op kaart gezet. Staphorst is één van deze gebieden. Om de ruimtelijke karakteristiek van Staphorst te kunnen duiden is in Staphorst een eigen wereld uitgegaan van verschillende schaalniveaus: het schaalniveau van het landschap (direct grenzend aan het lint); het schaalniveau van de Streek en het schaalniveau van de afzonderlijke boerderijen met hun bijhorende tuin- en erfinrichting. De samenhang van deze schaalniveaus bepaalt het karakteristieke beeld van Staphorst. 4.3.1.2 De 3 schaalniveaus Het landschap Karakteristiek voor het Staphorster landschap zijn de elzensingels. In het verleden is de Streek omgeven door deze kleinschalige wereld. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter. Met de ruilverkaveling / landinrichting zijn veel singels opgeruimd, om zo tot grotere percelen te komen. Ten noorden van Staphorst is het singellandschap nog zichtbaar, maar vooral in het gebied tussen de Streek en de snelweg zijn de perceelsrandbeplantingen en de smalle verkaveling beeldbepalend. De Streek De Streek is het twaalf kilometer lange lint tussen Lichtmis en Halfweg. Het lint heeft een min of recht verloop ter plaatse van Staphorst. Het Rouvener tracé (tussen Dekkersweg en Lichtmis) kent een meer slingerend verloop. Er is sprake van een grote ruimtelijke continuïteit langs het lint. De Streek kent grotendeels een dichte bebouwingsstructuur van monumentale boerderijen die een sterke architectonische verwantschap hebben. Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen. Het karakteristieke patroon van achter elkaar geplaatste boerderijen, waarbij de richting ten opzichte van de weg vaak een hoek vertoont, is het beeldmerk van Staphorst. Het is het resultaat van een langdurig proces van vererving, opsplitsing en nieuwbouw van boerderijen. Deze bijzondere bebouwingsstructuur moet gewaarborgd blijven. De boerderij & erf 70% van de boerderijen in de Streek is aangeduid als monument. In totaal staan er 294 rijksmonumenten en 313 gemeentemonumenten in het lint. De typisch Staphorster boerderij is een langgerekt bouwwerk waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. De boerderijen dateren uit de 19e en 20e eeuw. Naast de (vaak monumentale) boerderijen zijn ook de bijgebouwen beeldbepalend voor het Staphorster lint. Van oudsher gaat het hierbij om eenvoudige, vaak houten bouwwerken. Het groene karakter van het lint wordt voor een belangrijk deel gedragen door de erfbeplantingen. De maat en de vorm van de erven variëren langs het lint. Waar boerderijen op relatief grote afstand van de weg staan is sprake van een groene en besloten wereld met grote, soms monumentale bomen. 23

4.3.1.3 Perspectief Het landschap Het landschap en de Streek zijn nauw met elkaar verbonden. Op het schaalniveau van het landschap spelen de volgende zaken: De Streek het versterken en verbeteren van de karakteristieke beplantingsstructuur; het versterken van de recreatieve betekenis; het leesbaar maken en houden van de geschiedenis van het landschap. De bijzondere bebouwingsstructuur in De Streek moet gewaarborgd blijven. Dit betekent echter niet dat er geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou zijn. Binnen de Streek wordt, in beperkte mate, ruimte gezien voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Daarmee is niet iedere open locatie automatisch een bouwlocatie. De nieuwbouw dient zich echter nadrukkelijk te voegen binnen het bestaande ensemble. De boerderij & erf Ten aanzien van de boerderijen spelen de volgende aspecten: het verdwijnen van de agrarische functie uit het lint en daarmee het verdwijnen van de belangrijkste functie van de boerderijen en bijgebouwen; de inrichting van de tuinen en erven rond de boerderijen. De boerderijen zijn over het algemeen goed beschermd. Voor bijgebouwen geldt dat ze qua omvang en materialisering ondergeschikt zijn aan de boerderij: de hoofdmassa op het erf. Niet alleen de boerderijen zelf maar ook de manier waarop de tuinen en erven zijn ingericht draagt bij aan het karakteristieke beeld van Staphorst. 4.3.1.4 Landschap + lint + boerderij & erf Het beschermde gezicht geeft veel aandacht aan het lint; de Streek, en dan met name aan de boerderijen als bijzondere elementen. Het beschermde gezicht heeft minder aandacht voor het landschap. Landschap en lint zijn in Staphorst echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lint vormt in feite de versteende structuur van het landschap. De relatie tussen lint en landschap is onderbelicht. Juist de versmelting van die twee vormt een wezenlijke karakteristiek van Staphorst. De elzensingels; het doorlopen van de singelbeplanting tot in het lint; de structuur van dwarswegen haaks op het lint; de doorzichten naar het achterland; de ontsluiting van het landschap en de sporen uit het verleden vormen essentiële aspecten van Staphorst. In afbeelding 4.6. wordt weergegeven op welken wijze de erfinrichting, in relatie tot de versteende structuur in de Streek dient plaats te vinden. 24

Afbeelding 4.6: Erfinrichting in de Streek (Bron: Gemeente Staphorst) 4.3.1.5 Toetsing van het initiatief aan Staphorst een eigen wereld Het erf zal op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij terdege rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Bij de uitwerking de planontwikkeling is rekening gehouden met het waardevolle karakter van de Streek. Zowel de positionering van de bebouwing met behoud van zichtlijnen naar het achterland, het stedenbouwkundige ontwerp (materialisering, kleurstelling en dergelijke) en behoud van de cultuurhistorische waardevolle delen, sluiten aan bij het karakteristieke straatbeeld in Rouveen. De ontwikkeling sluit aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het beleidsdocument Staphorst een eigen wereld. 4.3.2 Erfgoednota gemeente Staphorst 2013-2017 4.3.2.1 Algemeen De gemeente Staphorst behoort met bijna 600 beschermde monumenten tot de grote monumentengemeenten van Nederland. De gemeente kent 2 archeologische monumenten, 297 rijksmonumenten, 354 gemeentelijke monumenten en maar liefst 637 karakteristieke panden. Bovendien is het bebouwingslint van Staphorst-Rouveen aangewezen als een rijksbeschermd dorpsgezicht. Dit is een terechte erkenning van het bijzondere erfgoed binnen de gemeente: de dorpslinten met agrarische bebouwing in de karakteristieke stegenstructuur zijn uniek in Nederland en verdienen een goede bescherming. Er moet zorgvuldig met de erfgoedwaarden omgegaan worden en daarom moet daar gericht beleid op geformuleerd worden. Bovendien is het belangrijk te anticiperen op de landelijke ontwikkelingen in de monumentenzorg. Daartoe is op 12 februari 2013 de Erfgoednota gemeente Staphorst 2013-2017 vastgesteld. Met deze erfgoednota worden de volgende ambities nagestreefd: Op nationaal niveau: aansluiten bij de landelijke ontwikkelingen omtrent de Modernisering Monumentenzorg. 25

Op lokaal niveau: het gemeentelijk monumentenbeleid herijken en bij cultuurhistorisch waardevolle objecten meer kunnen inspelen op de specifieke wensen van eigenaren, de toepassing van nieuwe technieken en materialen meer mogelijk maken en leegstand en verpaupering tegengaan. 4.3.2.2 Objectgerichte monumentenzorg Naast de gebiedsgerichte erfgoedzorg, is het van belang om ook een duidelijk en eenduidig monumentenbeleid voor het individuele object vast te stellen. De gemeente Staphorst kent twee categorieën monumenten: rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Het beleid voor rijksmonumenten wordt bepaald door de rijksoverheid, maar voor een deel uitgevoerd door de gemeente. Het beleid voor gemeentelijke monumenten wordt gemaakt en uitgevoerd door de gemeente. Gemeentelijke monumenten Op gemeentelijk niveau zijn eveneens belangrijke cultuurhistorische waarden vastgelegd door ruim 350 gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld in de gemeentelijke Erfgoedverordening. Deze objecten zijn van regionaal of lokaal belang. De bescherming betreft het exterieur van het object (vorm, materiaal en detaillering) en, waar aangeduid in de beschrijving, delen van het interieur. Voor een helder objectgericht erfgoedbeleid is actualisatie van de gemeentelijke monumentenlijst en de redengevende beschrijvingen noodzakelijk. Hiertoe is een belangrijke stap gezet door een inventarisatie van bestaande en potentiële gemeentelijke monumenten (uitgevoerd 2008/2009). Een volgende belangrijke stap is het opstellen van redengevende beschrijvingen voor de (nieuwe) gemeentelijke monumenten. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bij gemeentelijke monumenten uitsluitend het front beschermd wordt. Voor boerderijen betekent dit een bescherming van het voorhuis. De deel en de bijgebouwen worden in deze benadering niet meer beschermd. Karakteristieke panden Er zijn ruim 600 panden aangemerkt als karakteristiek. De bescherming is geregeld met de aanduiding karakteristiek in het bestemmingsplan. Deze bescherming betreft de contouren van de betreffende bouwvolumes, de positionering ten opzichte van elkaar en de vormgeving op hoofdlijnen. In 2008/2009 is een inventarisatie naar karakteristieke panden binnen het beschermd gezicht uitgevoerd. 4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Erfgoednota gemeente Staphorst 2013-2017 Het object als aangemerkt als gemeentelijk monument en omschreven als: Klein boerderijtje, opgetrokken uit steen op blauw gekleurde cementplint. In de voorgevel voordeur met bovenlicht waarin levensboom. Terzijde twee-ruits ramen, zoldervensters, lange vensterluiken en blauwgekleurde betondorpels. Op het voorhuis blauwgrijze dakpannen, op het achterhuis van oorsprong riet, maar nu golfplaten. In de zij- en achtergevels baander- en schuurdeuren en ramen. Vast aan de woning staat een zogenaamde bezikwoning. Het schilderwerk is uitgevoerd in traditionele Staphorster kleuren. Met het behouden van de karakteristieke delen, het terugbouwen van een gebouw in dezelfde (karakteristieke) verschijningsvorm die aansluit bij het beschermd dorpsgezicht en het behouden van waardevolle zichtlijnen naar het achterland worden cultuurhistorische waarden voldoende in acht genomen. Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de Erfgoednota gemeente Staphorst 2013-2017. 4.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Met de uitwerking van de stedenbouwkundige onderbouwing is terdege rekening gehouden de hiervoor verwoorde gemeentelijke beleidsstukken. 26

HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna en archeologie & cultuurhistorie. 5.1 Geluid (Wet geluidhinder) 5.1.1 Algemeen De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. 5.1.2 Situatie plangebied 5.1.2.1 Wegverkeerslawaai De gevel van de bestaande woning bevindt zich op een afstand van circa 31 meter uit de wegas van de Oude Rijksweg. In de nieuwe situatie blijft de woonfunctie aanwezig en komt het nieuwe gebouw niet dichter op de Oude Rijksweg te liggen. In het kader van het Bouwbesluit wordt afhankelijk van de functie eisen gesteld aan het optredende binnenniveau. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 db in de woning. Conform het Bouwbesluit wordt bij de vervangende nieuwbouw als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering (isolatiewaarde) heeft van 20 db. In de toekomstige situatie zal sprake zijn van een acceptabel binnenniveau. De Wet geluidhinder vormt in het kader van het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering. 5.1.2.2 Railverkeers- en industrielawaai Railverkeers- en industrielawaai zijn in het voorliggende geval niet van toepassing. Spoorwegen zijn gelegen op grote afstand en in de nabijheid van het plangebied is geen (grootschalige) geluidsproducerende bedrijvigheid aanwezig. 5.1.3 Conclusie De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. 5.2 Bodemkwaliteit 5.2.1 Algemeen Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. 27

Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Sigma Bouwen en Milieu uit Emmen heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek verricht. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Hierna wordt nader ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek. 5.2.2 Situatie plangebied Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De grond ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de achtergrondwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese onverdacht dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. 5.2.3 Conclusie De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. 5.3 Luchtkwaliteit 5.3.1 Beoordelingskader Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen: Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen); 5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn: woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg; woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen; kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg. Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. 5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. 28

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. 5.3.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een pastorie ter vervanging van een bestaande woning in nagenoeg dezelfde omvang. Een project met een dergelijk kleinschalige omvang is aan te merken als een project welke niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. 5.3.3 Conclusie Gezien het vorenstaande is aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk. 5.4 Veiligheid 5.4.1 Externe veiligheid 5.4.1.1 Algemeen Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer: het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); de Regeling externe veiligheid (Revi); het Registratiebesluit externe veiligheid; het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999); het Vuurwerkbesluit. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt); de Regeling basisnet; de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. 5.4.1.2 Situatie plangebied Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de 29

Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart) Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie aan de Oude Rijksweg 337: zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico); zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. 5.4.1.3 Conclusie Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. 5.5 Milieuzonering 5.5.1 Algemeen Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. 30

5.5.2 Gebiedstypen In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als gemend gebied. Bij gemengde gebieden moet gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra; horecaconcentratiegebieden; zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen; (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied weliswaar diverse functies voor, deze zijn echter kleinschalig van omvang en over het algemeen inpasbaar in een woonomgeving. Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied 1 10 m 0 m 2 30 m 10 m 3.1 50 m 30 m 3.2 100 m 50 m 4.1 200 m 100 m 4.2 300 m 200 m 5.1 500 m 300 m 5.2 700 m 500 m 5.3 1.000 m 700 m 6 1.500 m 1.000 m 5.5.3 Situatie plangebied 5.5.3.1 Algemeen Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol: 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking); 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking). 5.5.3.2 Externe werking Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De pastorie wordt in hoofdzaak gebruikt als woning. De functie wonen is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. 31

Tevens wordt de bebouwing incidenteel gebruikt ten behoeve van kerkelijke nevenactiviteiten (catechisaties, gemeenteavonden, jeugdavonden en ledenvergaderingen). Dergelijke activiteiten zijn op basis van de VNGuitgave niet specifiek genoemd. Het gaat om activiteiten met beperkte ruimtelijke effecten, waarvan weinig/nauwelijks hinder wordt ondervonden. Er is bijvoorbeeld geen onevenredige geluidshinder door het gebruik van geluidsinstallaties, luide muziek of een grote verkeersaantrekkende werking. De activiteiten zijn te scharen in milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. Het meest nabijgelegen gevoelige object betreft de woning Oude Rijksweg 335 ten noorden van het plangebied, op circa 11 meter afstand ten noorden van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Daarbij wordt opgemerkt dat de activiteiten incidenteel zijn. 5.5.3.3 Interne werking Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de onderstaande tabel is weergegeven op welke afstand van het plangebied welk type bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied voorkomt en tot welke milieucategorie dit type bedrijvigheid wordt geschaard/ het bestemmingsplan toe laat. Tevens wordt aangegeven welke grootste richtafstand hiervoor geldt en wat de afstand van deze bedrijvigheid tot aan de pastorie is. Bedrijvigheid Categorie Grootste Afstand tot aan plangebied richtafstand Kerkgebouw (Oude Rijksweg 337) 2 30 meter 9 meter Niet-agrarische bedrijvigheid - rietdekker (Oude Rijksweg 355) Max. 2 30 meter 100 meter Aan de richtafstand voor wat betreft het kerkgebouw wordt niet voldaan. Daarbij wordt echter opgemerkt dat de pastorie functioneel verbonden is aan het naastgelegen kerkgebouw en in die zin als bedrijfswoning kan worden aangemerkt. In deze hoedanigheid ondervindt de pastorie geen hinder van de kerk, aangezien het onderdeel uitmaakt van de maatschappelijke voorziening. Zoals blijkt uit de bovenstaande zijn in de omgeving van het plangebied voor het overige geen bedrijven/ functies gelegen die vanuit het oogpunt van milieuzonering een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Voor wat betreft hinder van agrarische bedrijvigheid wordt verwezen naar paragraaf 5.6, waar de toetsing ten aanzien van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) wordt getoetst. 5.5.4 Conclusie Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. 5.6 Geur 5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 8 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 2 odour units per kubieke meter lucht. 32

5.6.2 Geurgebiedsvisie gemeente Staphorst Op 27 oktober 2009 heeft de gemeente Staphorst de Geurgebiedsvisie en de Geurverordening vastgesteld. De Wgv gemeente de mogelijkheid om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening, binnen bepaalde grenzen, van de normen van de Wgv afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied. De gemeente Staphorst heeft hiertoe de Geurgebiedsvisie Gemeente Staphorst opgesteld. Om functieveranderingen binnen 'De Streek' maximaal mogelijk te maken heeft de gemeente Staphorst in het voorjaar van 2008 beleidsregels vastgesteld waarmee de vaste afstandcirkels binnen de bebouwde kom zijn teruggebracht van 100 naar 50 meter. Om te voorkomen dat de niet-intensieve bedrijven rond de overige woonkernen van de gemeente Staphorst voor wat betreft het aspect 'geurhinder' zwaarder worden belast, zijn de hindercirkels van deze bedrijven eveneens teruggebracht naar 50 meter. Een deelonderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden naar eventuele aanpassing van de geurnormen nabij agrarische bedrijven aan 'De Streek' waar dieren worden gehouden waarvoor wel geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Uit dit deelonderzoek is naar voren gekomen dat het aanpassen van de geurnorm in de omgeving van genoemde bedrijven een zeer beperkte bijdrage leverde aan de doelstelling om meer functieveranderingen mogelijk te maken. Het aanpassen van de geurnorm in dit deelgebied is dan ook niet zinvol geacht. 5.6.3 Onderzoeksresultaten geur Binnen een straal van 50 meter bevinden zich geen veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Dit betreft een niet-intensieve veehouderij waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Intensieve veehouderijen komen in de omgeving van het plangebied niet voor. Omgekeerd worden de veehouderijen in de omgeving niet extra beperkt door het planvoornemen. Voor alle in de omgeving aanwezige veehouderijen geldt dat zij al beperkt worden door burgerwoningen op kortere afstand dan de woningen in het plangebied. 5.6.4 Conclusie Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen. 5.7 Ecologie 5.7.1 Algemeen Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Natuurbank Overijssel uit Haaksbergen heeft een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. 5.7.2 Gebiedsbescherming 5.7.2.1 Algemeen Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld 33

op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het nee, tenzij - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. 5.7.2.2 Situatie plangebied Het plangebied ligt niet in de EHS of in een beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument. Het uitvoeren van voorgenomen ingreep heeft geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en/of de EHS. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. 5.7.3 Soortenbescherming Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Het plangebied bestaat volledig uit bebouwing en erfverharding. Deze inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Mogelijk nestelen er ieder broedseizoen vogels onder de dakbedekking van de boerderij en bezet een solitaire gewone dwergvleermuis een verblijfplaats in het gebouw. Van de mogelijk in het gebouw nestelende vogels zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om het gebouw te slopen is augustus-februari. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden. Mogelijk bezet een solitaire gewone dwergvleermuis een verblijfplaats in het te slopen gebouw. De vleermuizen zelf en de vaste verblijfplaatsen zijn beschermd. Formeel dient een ontheffing verkregen te worden om een vaste verblijfplaats te mogen verstoren en/of te vernielen. Geadviseerd wordt om de boerderij te slopen in de actieve periode van vleermuizen (april-half oktober). Omdat vergelijkbare bebouwing op dezelfde plek wordt teruggebouwd, is het aannemelijk dat een eventueel aanwezige dwergvleermuis een verblijfplaats zal gaan bezetten in de nieuwe bebouwing. In de directe omgeving blijft vergelijkbare bebouwing behouden. Het onderzoeksgebied heeft geen functie als foerageergebied voor vleermuizen en vormt geen schakel in de vliegroute van vleermuizen. De Ff-wet vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit. 5.7.4 Conclusie Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. 5.8 Archeologie & Cultuurhistorie 5.8.1 Archeologie 5.8.1.1 Algemeen Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te 34

houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. 5.8.1.2 Situatie plangebied De voorgenomen ontwikkeling is voorgelegd aan de regioarcheoloog van de gemeente Staphorst, drs. M. Nieuwenhuis. Zij heeft als volgt geadviseerd: Algemeen Uit een kort bureauonderzoek blijkt dat de locatie valt binnen het historisch lint van Staphorst. Het heeft een hoge archeologische verwachting voor middeleeuwen en nieuwe tijd bij cultuurhistorisch element of in dorpskern. Het beleid van de gemeente Staphorst voor dit gebied is: - Bij ingrepen dieper dan 40 cm en groter of gelijk aan 50 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Conclusie Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Door de bouw van de huidige bebouwing zijn de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk al verdwenen. Het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt, volgens de Monumentenwet 1988, art. 53 een meldingsplicht bij het bevoegd gezag. Dit kan bij de gemeente Staphorst of bij het Provinciaal depot voor Bodemvondsten te Deventer. 5.8.2 Cultuurhistorie 5.8.2.1 Algemeen Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. 5.8.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie De bestaande woonboerderij aan de Oude Rijksweg 337 is aangemerkt als een gemeentelijk monument. De omschrijving van dit monument is als volgt: Klein boerderijtje, opgetrokken uit steen op blauw gekleurde cementplint. In de voorgevel voordeur met bovenlicht waarin levensboom. Terzijde twee-ruits ramen, zoldervensters, lange vensterluiken en blauwgekleurde betondorpels. Op het voorhuis blauwgrijze dakpannen, op het achterhuis van oorsprong riet, maar nu golfplaten. In de zij- en achtergevels baander- en schuurdeuren en ramen. Vast aan de woning staat een zogenaamde bezikwoning. Het schilderwerk is uitgevoerd in traditionele Staphorster kleuren. 35

Afbeelding 5.2 Gemeentelijk monument Oude Rijksweg 337 te Rouveen (Bron: Atlas van Overijssel) Met de realisatie van de nieuwe bebouwing wordt terdege rekening gehouden met de historische setting in De Streek. Door de bestaande karakteristieke voorzijde te behouden, de bebouwing in dezelfde verschijningsvorm terug te bouwen en waardevolle zichtlijnen naar het achterland te behouden, wordt geen afbreuk gedaan aan het waardevolle historische bebouwingslint. 5.8.3 Conclusie Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Wel wordt opgemerkt dat de geldende archeologische dubbelbestemminover is genomen in voorliggend bestemmingsplan. Tot slot vormen cultuurhistorische aspecten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. 36