Archiefexempiaar BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Vergelijkbare documenten
BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

* *

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

GEDEPUTEERDE STATEN. Alphense Puin Recycling BV. Vondelingenplaat KL VONDELINGENPLAAT. UW KENMERK BlJLAGEN DATUM

Besluit Burgemeester en wethouders van Uden besluiten om vergunning te verlenen voor:

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

ONTWERP-BESLUIT TOT INTREKKEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Omgevingsdienst Brabant Noord

Deze voorschriften tot en met worden van kracht naast de artikelen van de verleende vergunningen.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Aircraft Fuel Supply B.V. Postbus ZS Luchthaven Schiphol

Archiefexemplaar BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND. Omgevingsvergunning op grond van artikel 3.10, derde lid Wabo verlenen aan INVISTA Polyester B.V.

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Definitieve beschikking

I. SAMENVATTING BESLUIT

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Smurfit Kappa Solid Board BV

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

Watervergunning II: aan Enduris B.V., Postbus 399, 4460 AT GOES (hierna: vergunninghouder) de gevraagde vergunning te verlenen voor:

INTREKKING VERGUNNING

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. A. Hak Products B.V.

Aangepaste ligging veiligheidscontour. Onderbouwing lokaal:

Ontwerp Watervergunning

BESCHIKKING AMBTSHALVE WIJZIGING VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning bouwen Medwaste Control Benelux B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

BESLUiT TOT fntrekken OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Intrekking omgevingsvergunning Medwaste Control Benelux B.V.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde staten van Limburg. gedeeltelijke intrekking locatie Grubbenvorsterweg 2 en 6

provinci renthe 1.1. Ondenrverp Wij hebben op 30 maart 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van

WIJZIGINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

(ONTWERP)BESCHIKKING AMBTSHALVE INTREKKING VOORSCHRIFTEN VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING. Schipper Recycling B.V.

Yara Sluiskil B.V. Postbus AA Sluiskil W-MWP170002/ Datum: 13 juni 2017

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo:

Nummer: RMW Provincie Zeeland

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutraal veranderen. MGG Netherlands BV te Tegelen gemeente Venlo

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Rijnstraat 8 Postbus GX Den Haag Technische Universiteit Delft Interne postcode 645 (Rector Instituut Delft) Postbus 5

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

De melding hoort bij de volgende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant

Archiefexemplaar Provincie Zeeland

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Van Gansewinkel B.V. te Venlo. Zaaknummer:

(ONTWERP) AMBTSHALVE WIJZIGING VERGUNNING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

provinci renthe 1.1. Onderwerp Wij hebben op 2 maart 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

WET MILIEUBEHEER Beschikking 8.1

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Stralingsbescherming. Datum 11januari 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Archiefexemplaar BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Transcriptie:

Archiefexempiaar Middelburg: 2 maart 2004 Nummer: Afdeling: 0401823/41/41 Milieuhygiëne PmwinrÏP F l UVIMUIC BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Machinefabriek Padmos Bruinisse B.V. te Bruinisse is in het bezit van een vergunning van 12 september 1994, kenmerk 948761/1457 ingevolge de Wet milieubeheer. Met ingang van 15 maart 1996, is de Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer van kracht geworden. Deze regeling verplicht het bevoegd gezag om in de vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer voorschriften op te nemen voor het brengen van bedrijfsafvalwater in een openbaar riool. Om te kunnen voldoen aan de Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer wordt de vergunning gewijzigd. In het kader van het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie zijn met diverse bedrijfstakken convenanten afgesloten. In april 1995 is met de Metaalunie en FME-CWM (branche-organisatie) een convenant afgesloten inzake de metaal- en elektrotechnische industrie. Vanaf 1 januari 1996 zijn ook de activiteiten van scheepsbouw en scheepsreparatie onder de werking van dit convenant gebracht. In het convenant zijn afspraken gemaakt over het realiseren van een integrale milieutaakstelling (IMT) voor de bedrijfstak in 2000 en 2010. Een uitgangspunt hierbij is dat gelijksoortige bedrijven over een gelijkwaardig voorzieningenniveau beschikken. Naast het invoeren van bedrijfsinterne milieuzorg bij individuele bedrijven is het bedrijfsmilieuplan (BMP) daarbij een belangrijk instrument. Machinefabriek Padmos Bruinisse BV heeft aangegeven geen BMP op te stellen. Teneinde een gelijkwaardig voorzieningenniveau te waarborgen, worden voorschriften toegevoegd waarin onderzoeksverplichtingen zijn opgenomen die volgen uit het maatregelenschema voor Scheepsbouw en -reparatie uit het werkboek milieumaatregelen Metaal- en elektrotechnische industrie welke een uitwerking is van het convenant. Tevens wordt de vergunning gewijzigd om de voorschriften ten aanzien vloeistofdichte vloeren te actualiseren. Tot slot wordt voorschrift IV.1 van de vigerende vergunning verduidelijkt door opname van een nieuw voorschrift IV.1. 1. PROCEDURE Voor de voorbereiding van de beschikking is de procedure als bedoeld in afdeling 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE AMBTSHALVE WIJZIGING IN RELATIE TOT HET WETTELIJK TOETSINGSKADER Ter uitvoering van artikel 8.23 eerste lid van de Wet milieubeheer, kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. Lozingsvoorschriften In artikel 3 van de Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer is een overgangsbepaling opgenomen, die bepaalt dat de voorschriften voor 1 maart 2003 moeten zijn opgenomen in de vergunningen. In onderhavig geval zal de vergunning worden aangepast.

Op de lozing van afvalwater is de instructie-regeling lozingsvoorschriften van 15 maart 1996 van toepassing. In het kader van die regeling dienen regels gesteld te worden met het oog op de kwaliteit van het op het openbaar riool te lozen bedrijfsafvalwater. Volgens artikel 2, eerste lid, van die regeling moet aan een Wm-vergunning voor een inrichting van waaruit bedrijfsafvalwater wordt gebracht in een openbaar riool dat loost op een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, in ieder geval de zogenaamde "vangnetbepaling" worden opgenomen. Dat houdt in dit geval in dat slechts bedrijfsafvalwater in het riool mag worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur, b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een dooreen bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk en c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. In voorschrift I-9 is deze vangnetbepaling opgenomen. Onderzoeksverplichtinqen In het werkboek milieumaatregelen voor de Metaal- en elektrotechnische industrie zijn in de module C.6 Scheepsbouw en -reparatie maatregelen opgenomen welke gericht zijn op preventie van milieuverontreiniging. Een directe doorvertaling van deze op onderdelen zeer specifieke maatregelen heeft ingrijpende consequenties voor de bedrijfsvoering van Padmos Bruinisse B.V. Om deze reden is besloten om onderzoeksverplichtingen op te nemen, opdat door middel van een (onafhankelijk) onderzoek vast komt te staan welke maatregelen Padmos Bruinisse B.V. binnen de randvoorwaarde van het ALARA-beginsel (As Low As Reasonably Achievable) kan implementeren. Dit betreft specifiek een afvalreductieplan (par. XI van de voorschriften)en een energiebesparingsonderzoek (par. XII van de voorschriften). Bodembeschermende voorzieningen Aan de vigerende vergunning zijn voorschriften verbonden waarin is aangegeven op welke locaties en bij welke activiteiten ter voorkoming van het ontstaan van bodemverontreiniging vloeistofdichte voorzieningen moeten zijn gerealiseerd. Er zijn echter geen voorschriften opgenomen ten aanzien van de controle en inspectie van deze vloeistofdichte voorzieningen. Bovendien zijn geen voorschriften opgenomen waaruit blijkt aan welke eisen nieuw te realiseren vloeren moeten voldoen. Dit is opgenomen in par. X van de voorschriften. Tevens wordt, onder intrekking van het bestaande voorschrift IV.1 van de vigerende oprichtingsvergunning (in deze oprichtingsvergunning abusievelijk genummerd als VI) een nieuw voorschrift IV.1 opgelegd, waarmee verduidelijkt wordt aan welke hoofdstukken van de CPR 15-1 richtlijn voldaan dient te worden. De vergunning wordt aangepast en wel zodanig dat bovenvermelde aspecten in voorschriften aan de vergunning zullen worden verbonden. 3. ZIENSWIJZEN NAAR AANLEIDING VAN HET VOORNEMEN Bij brief van 16 september 2003, ontvangen 17 september 2003, is door BMD Advies, namens Machinefabriek Padmos, een zienswijze naar aanleiding van het voornemen ingediend: 1. Het bodembeschermingsniveau is voorgeschreven in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2001 (NRB) en in model C6 van het Werkboek milieumaatregelen metaal- en elektrotechnische industrie. Volgens beide documenten behoeven de activiteiten in de werkplaats niet boven een vloeistofdichte vloer uitgevoerd te worden (de eis van vloeistofdichtheid in combinatie met een CUR/PBV keuring is dan ook naar de huidige inzichten niet te rechtvaardigen). De opslag van oliën e.d. vindt momenteel plaats boven stalen lekbakken. Hierop is CUR/PBV niet van toepassing. Verzocht wordt de voorschriften onder X te herzien dan wel niet op te nemen in de vergunning.

In de vigerende vergunning is gesteld dat (1-4) vloeistoffen die de bodem kunnen verontreinigen boven een vloeistofdichte vloer of bak moeten worden opgeslagen en dat (V-1) de werkzaamheden in de werkplaats boven een vloeistofdicht oppervlak moeten plaatsvinden. Naar de huidige inzichten dienen vloeistofdichte vloeren te worden gekeurd conform C U R/PB V en dient te worden voldaan aan de overige voorschriften inzake inspectie, reparatie en herkeuring, welke aan de onderhavige ambtshalve wijziging zijn verbonden. Op deze wijze wordt de in de NRB genoemde eind-emissiescore 1 bereikt voor de betreffende activiteiten. Wel is in de NRB is aangegeven dat er nog andere mogelijkheden zijn om de eind-emissiescore 1 te bereiken dan het toepassen van een vloeistofdichte (cur/pbv)gekeurde vloer. Het betreft in dit geval vloeistofkerende constructies in combinatie met visuele inspecties en organisatorische beheersmaatregelen. Nu er reeds in de aanvraag om vergunning en in de vigerende vergunning van uit is gegaan dat de betreffende werkzaamheden boven vloeistofdichte vloeren moeten plaatsvinden is er voor ons geen aanleiding te veronderstellen dat het bedrijf andere maatregelen treft of wenst te treffen. Indien Machinefabriek Padmos bovenstaande op een andere wijze wenst in te vullen, is het indienen van een aanvraag om revisievergunning de hiervoor geëigende weg. Reeds eerder is door het bedrijf aangegeven hiervoor geen aanleiding te zien. 2. Op een groot deel van het door het bedrijf afgegeven afval is geen invloed uit te oefenen. Door schippers wordt divers afval afgegeven en bij reparatie komt afval vrij. Verzocht wordt het afvalpreventieplan specifiek te mogen richten op de mogelijkheid van afvalscheiding en dit in de voorschriften te verwoorden. Voorschrift XI.3 is in strijd met de rechtszekerheid. Het opleggen van nadere voorschriften volgend uit XI.2 is alleen mogelijk met een (volgende) ambtshalve wijziging van de vergunning. Verzocht wordt dit voorschrift niet op te nemen. Het is mogelijk om in het afvalreductieplan eveneens aandacht te besteden aan afvalscheiding. Dit zal worden verwerkt in het voorschrift XI-2. Het is echter niet zo dat de aandacht uitsluitend op scheiding mag en kan worden gelegd; de kern van het voorschrift is immers het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen. Van strijd met de rechtszekerheid op dit onderdeel (XI-3) is naar onze mening geen sprake. Het afvalreductieplan dient door ons te worden goedgekeurd. Dit geschiedt door middel van een goedkeuringsbesluit ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (met de daartegen openstaande rechtsmiddelen). In XI-3 is aangegeven dat de inrichting overeenkomstig dit (goedgekeurde) plan in werking moet zijn. S.Voorschrift XII.2 is in strijd met de rechtszekerheid. Het opleggen van nadere voorschriften volgende uit XII. 1 is alleen mogelijk met een (volgende) ambtshalve wijziging. Verzocht wordt dit voorschrift niet op te nemen. Van strijd met de rechtszekerheid op dit onderdeel (XII-2) is naar onze mening geen sprake. Het energiebesparingsonderzoek dient door ons te worden goedgekeurd. Dit geschiedt door middel van een goedkeuringsbesluit ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht. In XII-2 is aangegeven dat de inrichting overeenkomstig dit (goedgekeurde) plan in werking moet zijn. 4. BEDENKINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE ONTWERP-BESCHIKKING Namens Machinefabriek Padmos Bruinisse B.V. worden door BMD-advies bij brief van 26 november 2003 de volgende bedenkingen ingebracht. 1. De voorschriften onder X. Niet ingestemd wordt met de weerlegging van de eerder ingediende zienswijze. In de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming van 2003 wordt onder een vloeistofdichte vloer verstaan: het gecertificeerd zijn van de vloer (keuring conform CR/PBV). Een dergelijke voorziening wordt in de NRB, naast alternatieven, een voldoende bescherming geacht.

Er wordt in de reactie op de zienswijze voorbij gegaan aan de mogelijkheid tot het kiezen van een alternatief. Het verdient de voorkeur het beschermingsniveau uit de NRB vast te leggen en aan vergunninghouder de keuze te laten hoe dit in te vullen. Aan het gestelde in de zienswijze dat een dergelijke voorziening blijkens module C6 van het Werkboek milieumaatregelen in de metaal- en elektrotechnische industrie verder gaat dan de stand der techniek, wordt in het ontwerpbesluit niet ingegaan. Alternatieven zijn mogelijk, zowel in het kader van een revisievergunning als in het kader van een ambtshalve wijziging. Met inachtneming van bovenstaande wordt verzocht de voorschriften onder X te herzien dan wel niet op te nemen in de vergunning. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is sinds 1997 van kracht. Onderschreven wordt dat met de inwerkingtreding van de NRB de definitie van vloeistofdichtheid is veranderd, in die zin dat er andere eisen worden gesteld. Gelet daarop besluiten wij tegemoet te komen aan deze bedenkingen en de voorschriften bij dit besluit aan te passen. De aanpassing van de voorschriften houdt in dat het te bereiken beschermingsniveau is gedefinieerd en dat vergunninghouder via een bodemrisico-inventarisatie moet aangeven op welke wijze dit beschermingsniveau wordt bereikt. Binnen een jaar na het van kracht worden van deze beschikking moet vergunninghouder aan dit beschermingsniveau voldoen. Indien vloeistofdichte vloeren noodzakelijk zijn voor het bereiken van het vereiste beschermingsniveau, dienen deze binnen 1 jaar te worden gekeurd conform de CUR/PBV-44 en voorzien te worden van een PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening. 2. De voorschriften onder XI. De achterliggende gedachte bij het geven van de zienswijze was dat, zeker wanneer het door schippers afgegeven afval buiten beschouwing gelaten wordt, de hoeveelheid afval die binnen de inrichting ontstaat dusdanig is dat vergunninghouder ingevolge de Leidraad afval- en emissiepreventie niet in aanmerking komt voor onderzoek daartoe. Vergunninghouder is bereid onderzoek te doen, mits dit onderzoek zich uitsluitend toespitst op de verbetering van de scheiding. Verzocht wordt voorschrift XI.2 te herzien, onder toepassing van de in de Leidraad afval- en emissiepreventie gegeven criteria voor het opleggen van een onderzoeksverplichting. Voor wat betreft het verzoek de voorschriften te heroverwegen op basis van de geldende leidraden van Infomil wordt opgemerkt dat wij bij de totstandkoming van het onderhavig besluit wel degelijk gebruik hebben gemaakt van de Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning (A01) van Infomil. Op basis van de systematiek in deze leidraad en de verbruiksgegevens over de jaren 2000, 2001 en 2002 welke eerder door Padmos aan de Provincie Zeeland zijn overlegd, is geconcludeerd dat er sprake is van de indicatie 'redelijke omvang'. Op basis hiervan stelt de leidraad dat aandacht voor preventie aan te bevelen is. Deze aandacht dient zich conform de leidraad toe te spitsen op het doen van een inventarisatie van de vrijkomende afvalstoffen en emissies (aan de hand van de preventievragenlijst) en het vervolgens uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek voor een aantal kansrijke preventie-opties. Dit impliceert dat volstaan kan worden met een beperkt preventie-onderzoek. Met het in voorschrift XI.2 vermelde afvalreductieplan worden de hierboven vermelde elementen van vergunninghouder gevraagd. Hiermee wordt derhalve aan het gestelde in de leidraad voldaan. Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat bij de beoordeling van de opzet van het plan en van het definitieve plan eveneens wordt uitgegaan van het gestelde in genoemde leidraad. 5. BESLUIT Wij hebben op grond van het bovenstaande besloten om a. de vergunning Wet milieubeheer van Machinefabriek Padmos Bruinisse B.V. te Bruinisse van 12 september 1994 te wijzigen, door hieraan, onder intrekking van voorschrift IV.1 van de vergunning van 12 september 1994, de volgende voorschriften toe te voegen; b. de bedenkingen, voorzover daaraan niet is tegemoet gekomen, ongegrond te verklaren.

I. Algemene voorschriften 9. Bedrijfsafvalwater wordt pas in het openbaar riool gebracht als door de samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid ervan: de doelmatige werking van het openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij het openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur niet wordt belemmerd de verwerking van slib, afkomstig uit het openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt X. Bodem 1. Bodembedreigende activiteiten vinden zodanig plaats dat er sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico, eind emissiescore 1, zoals bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (uitgave juli 2001 van Infomil). Hiertoe past vergunninghouder de systematiek van deze richtlijn toe. 2. Binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking overlegt vergunninghouder de resultaten van een bodemrisico-inventarisatie zoals bedoeld in de Nederlandse richtlijn bodembescherming én een plan van aanpak ter goedkeuring voor aan de directie Ruimte, Milieu en Water. Uit deze inventarisatie blijkt op welke wijze vergunninghouder invulling geeft aan het gestelde in voorschrift V-2. In het plan van aanpak is aangegeven welke acties vergunninghouder nog gaat treffen en binnen welke termijnen (met in achtneming van het gestelde in voorschrift V-4) ten einde activiteiten en voorzieningen die nog niet voldoen aan voorschrift V-2 aan te passen. 3. Uiterlijk een jaar na het van kracht worden van deze beschikking voldoet vergunninghouder aantoonbaar aan het gestelde in voorschrift V-2. 4. Voor zover uit de inventarisatie als bedoeld in voorschrift V-3 blijkt dat een vloeistofdichte vloer noodzakelijk is voor het bereiken van het vereiste beschermingsniveau geldt dat deze vloeistofdichte vloer overeenkomstig CUR/PBV aanbeveling 44 geïnspecteerd wordt en dient te zijn voorzien van een PBVverklaring vloeistofdichte voorziening. De resultaten van de inspectie en de PBV-verklaring dienen binnen twee maanden na het uitvoeren van de inspectie te zijn overlegd aan directie Ruimte, Milieu en Water. Een vloeistofdichte vloer dient goed te worden onderhouden en minimaal 1 maal per jaar (tenminste visueel) te worden geïnspecteerd. Eventueel benodigde herstelwerkzaamheden worden onmiddellijk door gecertificeerde aannemers uitgevoerd. Binnen twee maanden na herstel dient de vloeistofdichte voorziening opnieuw te zijn geïnspecteerd overeenkomstig CU R/PB V-aanbeveling 44. De resultaten dienen binnen twee maanden na het uitvoeren van de inspectie te zijn overlegd aan directie Ruimte, Milieu en Water. XI. Afvalstoffen 1. De vergunninghouder draagt er zorg voor dat de omvang van de afvalstromen, die binnen de inrichting ontstaan, zo laag mogelijk is. 2. Ter uitvoering van hetgeen in voorschrift XI-1 is gesteld, stelt de vergunninghouder een afvalreductieplan op. De opzet van dit plan wordt vooraf, namelijk uiterlijk 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking, ter informatie voorgelegd aan de directie Ruimte, Milieu en Water.

Dit plan bevat de volgende elementen: inventarisatie bestaande afvalstromen reductiedoelstellingen preventieve maatregelen mogelijkheid tot recycling en afvalscheiding borging van afvalreductieplan Het definitieve afvalreductieplan wordt uiterlijk 6 maanden na het van kracht worden van deze beschikking ter goedkeuring voorgelegd aan de directie Ruimte, Milieu en Water. 3. De inrichting is in werking overeenkomstig het in voorschrift X-2 genoemde afvalreductieplan. XII. Energie 1. De vergunninghouder voert een energiebesparingsonderzoek uit. Het onderzoek heeft betrekking op de gehele inrichting. De opzet van dit energiebesparingsonderzoek wordt vooraf, uiterlijk 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking, ter informatie voorgelegd aan de directie Ruimte, Milieu en Water. De resultaten van dit onderzoek worden vastgelegd in een rapport dat ten minste de volgende gegevens bevat: - een beschrijving van het object - een beschrijving van de energiehuishouding - een overzicht van de mogelijke energiebesparende technieken en/of maatregelen toegespitst op de installaties en (deel)processen die volgens de energiehuishouding de grootste bijdrage in het totale verbruik hebben - een overzicht van mogelijke organisatorische en goodhousekeeping maatregelen die leiden tot energiebesparing - een overzicht en planning van de maatregelen welke zullen worden geïmplementeerd en een motivatie waarom bepaalde maatregelen niet zullen worden gerealiseerd Per energiebesparende maatregel worden de volgende gegevens in het rapport aangegeven: - de jaarlijkse energiebesparing - de (meer)investeringskosten - de verwachte economische levensduur - de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de energietarieven zoals die tijdens het onderzoek voor het bedrijf gelden - een schatting van eventuele bijkomende kosten of baten anders dan energiebesparing - de terugverdientijd op basis van de (meer)investeringskosten en de baten De vergunninghouder legt het definitieve energiebesparingsonderzoek uiterlijk 6 maanden na het van kracht worden van deze beschikking ter goedkeuring voor aan de directie Ruimte, Milieu en Water. 2. De inrichting is in werking overeenkomstig de in voorschrift XII-1 genoemde goedgekeurde rapportage. Het volgende voorschrift wordt als volgt gewijzigd: IV. Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (in oprichtingsvergunning abusievelijk genummerd als VI) 1. Ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu voldoet de opslagplaats voor gevaarlijke stoffen in emballage aan de volgende eisen uit de CPR 15-1 richtlijn, tweede druk 1990: Hoofdstuk 6 Algemene voorschriften met uitzondering van 6.1.2

Hoofdstuk 8 Kluizen met uitzondering van 8.3.1, 8.3.2, 8.3.5 Hoofdstuk 11 Technische voorziening met uitzondering van 11.4 t/m 11.7 Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten genomen besluit, drs. C.J. direct o'lijn, ectie Ruimte, Milieu en Water.

Beroep Wij herinneren belanghebbenden, voor zover nodig, aan het bepaalde in artikel 20.1 van de Wet milieubeheer en artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan gedurende zes weken vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd, beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN 's- Gravenhage. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend. Indien tegen dit besluit beroep wordt ingesteld kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de Wet op de Raad van State en artikel 8:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Dit verzoek moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN 's-gravenhage. Een afschrift van dit besluit is toegezonden aan: 1. de Inspectie Milieuhygiëne Zuid-West 2. het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland 3. Het Waterschap Zeeuwse Eilanden