De bebouwing van de Een schilderachtig stadsgezicht is gevallen als van de dringende eischen van het toenemend verkeer. Reeds enkele der perceelen aan de westvan de Paardesteeg afgebroken en over het lot der overigen is door de verkregen onteigening beslist. Weldra zullen nog slechts uit de herinnering ons dat aardig onregelmatig huizenblok aan het Galgewater voor kunnen tooveren, dat rijk met groen en bloemen getooid zich spiegelde in het zacht kabbelend water aan zijn voet. Hier was een behoud van den ouden toestand echter onmogelijk, daar het drukke verkeer in deze smalle steeg dagelijks voor de talrijke voorbijgangers ernstig gevaar opleverde. De Redactie ontving ter plaatsing de twee hier gereproduceerde teekeningen van de hand stadgenoote, welkome herinnering aan het schilderachtig hoekje, waaraan het artikel van mr. Overvoorde is gewijd.
2 Weldra zal een vrij breede verkeersweg de stad met de Breestraat verbinden, en, als eenmaal de aan het water te plaatsen met breed loover de omkransen, zal een nieuw mooi gevormd zijn. De toestand, gelijk wij dien allen beleefd hebben, zal dan langzamerhand evenzeer vergeten geraken, als de toestand vóór de bebouwing, want het nieuwe, wat zal ontstaan, is hier slechts een terugkeeren tot het oude, gelijk door de volgende korte zullen aantoonen. gaan daarbij terug tot den kort na het beleg, toen de stad aan het Noorden nog begrensd was door de Oude Vest, en het terrein van de tegenwoordige Beestenmarkt en Morschpoort buiten de wallen lag. Eerst het jaar 1610 bracht hier eene groote uitbreiding, doch tot dat jaar was de stadsgrens langen tijd onveranderd gebleven en vrijwel aan dien welken op de Afcunterfeitinge der Stad en Unviversiteit Leiden in Holland uit 1578 terugvinden Het Kort Rapenburg was in het verlengde van de Vest overbrugd en aan den opgang van de Borstelbrug stond een hooge wachttoren, die door een muur over die brug en langs de Paardesteeg verbonden was met de of Blauwe poort, die recht over de Haarlemmerstraat stond en toegang gaf tot de wegen Eene reproductie naar eene copie hiervan uit 1744 vindt men in W. Pleyte, Leiden voor 300 jaren en thans.
De Paardesteeg van de Borstelbrug gezien.
4 naar Rijnsburg en naar Oegstgeest. In dezen muur was aan de overzijde van de Borstelbrug een klein wachttorentje aangebracht. Door beide torens en den tusschen gelegen muur werd de toegang tot de stadsgrachten beschermd. Dit deel van den stadsmuur verloor echter grootendeels hare beteekenis voor de stads verdediging door de werken aan het ravelijn van de Witte poort in 1590 en aan dat van de Blauwpoort in 1591, en het verwondert daarom niet, dat bij den woningnood in die dagen men denke slechts aan de belangrijke stadsuitbreiding in 1610 weldra het oog geslagen werd op de voor de dediging niet meer vereischte terreinen aan de westzijde van de Paardesteeg Den 11 Februari 1599 werd besloten tot uitgifte der perceelen tusschen het wachttorentje en de Blauwe poort en den 17 Februari van dat jaar werd dit terrein in vier perceelen verkocht aan Maerten Dircxz., Joris Andriesz. en Apollonia Andriesdochter. Deze uitgifte betrof slechts perceelen van geringe diepte, daar de oude muur aan de waterzijde behouden bleef. Zelfs mochten hierin geen ramen gemaakt worden, wegens het gevaar voor een plotselingen overval door den vijand. Ook behield de stad zich het recht voor om overgang of versterf de perceelen te mogen naasten De oostzijde van de Paardesteeg was blijkens de kaart van 1578 reeds vroeger bebouwd.
De huizen aan het
6 en werd de voorwaarde gesteld dat de erven binnen acht maanden zouden bebouwd worden volgens de daarvoor gemaakte teekening en volgens de van stadswege te bepalen De verkoop geschiedde tegen eene grondrente berekend tegen twee gulden per vierkante roede en aflosbaar tegen den penning 24, waarbij uitdrukkelijk werd bepaald dat een latere afkoop geen verandering brengen in het door de stad bedongen naastingsrecht verkoop. Weldra ontnam de stadsuitbreiäing van 1610 aan den nog behouden stadsmuur alle militaire beteekenis, en bestond er geen bezwaar meer om ook dien muur en de strook grond tusschen den muur en het water aan de der erven af te staan, te minder daar dit een verloren hoekje was, dat, om met een der aanvragers te spreken, maar al te zeer een tinente gebezigd werd. Den 8 Mei 1626 werd deze strook door de stad verkocht op dezelfde voorwaarden als den verkoop in 1599, waarbij alleen het verbod van ramen te maken werd weggelaten. De nieuwe hadden zelf voor een schoeiing te zorgen en den 15 Mei 1626 droeg het Gerecht aan den tresorier op om er op te letten tot de beste chyeraet van deze den gehuysden aen de van de Paerdesteech een eenparige van sporten ofte anderssints uit eenderhandt dienen te worden. Kort hierop geschiedde nog eene verdere vergrooting van de erven op 8 en 10 Augustus
7 1631, volgens besluit van het gerecht van April daar te voren. Deze uitbreidingen van de erven geschiedden op dezelfde voorwaarden en slechts als aanvullingen van de uitgifte van 1599 te beschouwen. Later werd tal van afzonderlijke vergunningen voor de afzonderlijke terreinen vergunning tot het maken van plankieren of het afschutten of dempen van een gedeelte water leend, waardoor de perceelen langzamerhand de tegenwoordige diepte verkregen. De oude wachttoren, naast de brug, en de Blauwe poort waren blijven staan. De wachttoren komt nog voor op een door P. Bast gegraveerde kaart en wordt in 1626 nog als begrenzing van een perceel vermeld. verdween vóór 1631 en het vrijgekomen terrein werd den 25 October 1649 aan Pieter de op soortgelijke voorwaarden als de vroeger vermelde uitgiften verkocht. Ook dit terrein werd later meermalen vergroot. De oorspronkelijk tot verdediging ingerichte hooge Borstelbrug met borstweringen werd volgens besluit van December 1667 verlaagd en op de oude hoofden werden twee valbruggen geplaatst. Kort tevoren was de houten Blauwpoortsbrug volgens besluit van 6 Januari 1667 door een brug vervangen. De tegenwoordige bruggen, die hiervoor in de plaats kwamen, zijn van datum. De Blauwpoort bleef nog ongeveer een eeuw langer
in stand. Het besluit tot afbraak van November 1658 bleef onuitgevoerd en eerst den 29 Juni 1737 werd hierover het vonnis geveld, nadat de poort reeds lang hare beteekenis had verloren door den bouw van in 1669 en van de nieuwe poort aan de Steenstraat de tegenwoordige Buitensocieteit. Het torentje op de poort werd naar de Witte poort van het Noordeinde overgebracht en een deel van de arduinsteen, waarmede de poort bekleed was, werd gebruikt voor de hoofdwacht het Stadhuis. Van het vrijgekomen terrein werd een gedeelte in April 1735 aan de dragers in gebruik gegeven voor het bouwen van een huisje voor de gereedschappen, niet te verwarren met het elders gevestigde Turfdragers gildehuis. Dit huisje werd gedeeltelijk op den zijmuur van den toren gebouwd, waarvan bij het afbreken van het Turfdragershuisje nog de oude vorm te voorschijn trad. J. C. OVERVOORDE. Burgt van Leyden. Onder de schepen van de retourvloot, die 2 Februari 1673 onder Nicolaas de Roy uit Batavia naar t vaderland terugzeilde, vindt men ook het schip van Leyden. (Uit Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indië, 1. 244). L. K.