Analyses screeningsinstrumenten

Vergelijkbare documenten
Als kleuters leren meten... Analyse doelen Jonge kind

Als kleuters leren tellen... Analyse doelen Jonge kind

SLO-tussendoelen en De wereld in getallen groep 1-2

Rekenontwikkeling van het jonge kind: de doelen

Utrechtse Getalbegrip Toets - Revised. Analyse doelen Jonge kind

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 2

Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip

Leerlijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip. Tellen en getalbegrip - 0

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 3

Leerlijn en tussendoelen rekenen groep 1 en 2 basisonderwijs* 1

Ontwikkelschema Rekenen Groep 1

Thema 6. Thema 1. Thema 8. Thema 2. Thema 5. Thema 3. Thema 7. Thema 4

Aanpassingen Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (4-7 jaar)

Cito Rekenen voor kleuters. Analyse doelen Jonge kind

1. Hele getallen/ Tellen en getalbegrip. Groep 1 Groep 2 M1 E1 M2 E2. Streefdoelen/ leerlijn Rekenontwikkeling (kleuters)

Tussendoelen ontwikkeling van beginnende gecijferdheid

Schatkist Kleutervolgsysteem. Analyse doelen Jonge kind

Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip. Tellen en getalbegrip-stap 1

Tussendoelen ontwikkeling van het logisch denken

Tussendoelen domein REKENEN

REKENKIST NIEUWKOMERS UITWERKING VOOR: Starterskist

Leerlijnen peuters en jonge kind (ZONDER extra doelen) - versie mei Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip

Groep 1 2 (Tal, SLO)

REKENKIST NIEUWKOMERS UITWERKING VOOR: Starterskist

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Rekenen Tellen en getalbegrip

Peuters Groep 1 Groep 2 Groep 3 BP MP EP M1 E1 M2 E2 M3

Kleuterplein observatieen registratiesysteem. Analyse doelen Jonge kind

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - oriënteren zich op het thema. - activeren hun voorkennis.

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Getallen: omgaan met de telrij

1. Hele getallen/ Tellen en getalbegrip. Peuters BP MP EP. Streefdoelen/ leerlijn Rekenontwikkeling (peuters)

Tussendoelen domein METEN & MEETKUNDE, subdomein Meten

DORR Digi groep 1 en 2. Analyse doelen Jonge kind

BOSOS. Analyse doelen Jonge kind

Spelend leren. Kleuters spelen toch alleen maar?

Ontwikkelingsvolgmodel Jonge kinderen. Analyse doelen Jonge kind

Kijk! Groep 1-2. Analyse doelen Jonge kind

Rekenen groep 1. Welke leerdoelen gelden voor de komende periode? Getalbegrip:

Tussendoelen Ontluikende gecijferdheid (inclusief logisch denken vanaf 3;6 jaar)

Kijk! Groep 1-2. Analyse doelen Jonge kind

Schatkist 3 e editie Kleutervolgsysteem Digiregie. Analyse doelen Jonge kind

Kleuterplein observatieen registratiesysteem (tweede versie) Analyse doelen Jonge kind

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - vervullen de rol van luisteraar en spreker. - vertellen een persoonlijk verhaal.

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 4

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Auditief geheugen Begrippen Cijfers Dans en beweging

SPECIMEN. (na)vertellen in chronologische volgorde begrijpend luisteren

Blik op de methode Kleuterplein

Tussendoelen domein GETALLEN, subdomein Getalbegrip

Kind Observatie Registratie. Analyse doelen Jonge kind

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - oriënteren zich op het thema. - activeren hun voorkennis.

Doelenlijst 10: MEETKUNDE

Cito Rekenen voor peuters. Analyse doelen Jonge kind

Tussendoelen Cognitieve ontwikkeling

Observatielijst peuters. Analyse doelen Jonge kind

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Rekenen in groep 1 en 2. Een goede rekenstart

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Observatielijst Mini Mars rekenen Naam:

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Beste ouder(s)/verzorger(s),

Preventie rekenproblemen door effectief rekenonderwijs in de groepen januari 2015

Cito Taal voor peuters. Analyse doelen Jonge kind

Toetsen voor peuters

herkent dagelijkse routines en weet dat er een activiteit volgt (bijv. het zien van de slaapzak: het is tijd om te slapen, pakt de knuffel)

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Rekenen voor kleuters

tussendoelen: Hoeveelheden & getallen: Koppelen van hoeveelheden aan getallen (tot en met 20) Hoeveelheden d.m.v. getallen (tot en met 20) noteren

Rekenzeker. Weet binnen een context wat bedoeld wordt met bij elkaar doen, erbij doen, eraf halen en dit vertalen naar een handeling

Leerlijnen groep 3 Wereld in Getallen

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Herkent en gebruikt begrippen oppervlakte. aansprekende context bedoeld. omtrek en oppervlakte in kort, groot, klein, breed, smal,

MC Peilen en stimuleren van meetkunde via speelse activiteiten bij jonge kinderen.

Spelend Rekenen. Workshop Samenwerkingsprogramma Zuidoost 6 maart 2013 door Ine van. Programma

Gecijferd bewustzijn door middel van rekenconflicten bij kleuters

leerjaar WISo wijsen wiskunde onderwijs leerjaar doelenkatern reken- en wiskundemethode voor het lager onderwijs

Rekenen op maat 3 is bedoeld voor groep 3 van het basisonderwijs en vergelijkbaar niveau van het speciaal basisonderwijs.

KWALITEITSKAART. Meten en meetkunde in groep 1 en 2. Opbrengstgericht werken in de kleuterperiode

SCOL Sociale Competentie Observatielijst. Analyse doelen Jonge kind

10. Knutselen voor de verteltafel

Kleuteruniversiteit lesdoelen

06. Medicijnen voor de apotheek

Leerlijnen Jonge Kind. Registratie observatiegegevens

LESSTOF. Rekenen op maat 1

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

maken de kinderen een lijst om hun schilderij. De focus ligt daarbij op het passen en meten.

Werken met groepsplannen bij kleuters.

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Om de kwaliteit van ons onderwijs te bewaken en de vorderingen van uw kind te volgen, nemen wij in iedere groep niet-methode gebonden toetsen af.

Het Grote Rekenboek. Kerndoelanalyse SLO

Werken aan getalinzicht voor kleuters 2

SINT & KERST DECEMBER JANUARI 2016 NIEUWSBRIEF

Leerlijnen Jonge Kind. Registratie observatiegegevens

ZIE MIJ LEREN. Groep 2. Spelend leren met Onderbouwd. Naam:

5blok. Inhoud van de doos

De functie van een rekenconflict

Cito Volgsysteem jonge kind

Transcriptie:

Analyses screeningsinstrumenten SLO december 2012 (conceptversie)

Verantwoording 2012 SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling), Enschede Mits de bron wordt vermeld, is het toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de uitgever deze uitgave geheel of gedeeltelijk te kopiëren en/ /of verspreiden en om afgeleid materiaal te maken dat t op deze uitgave is gebaseerd. Informatie SLO Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 66 66 Internet: www.slo.nl E-mail: info@slo.nl

Analyses screeningsinstrumenten Analyses op doelen Jonge kind Op verzoek van OCW heeft SLO doelen ontwikkeld voor jonge kinderen. En wel voor taal, rekenen en sociaalemotioneel. De doelen brengen de ontwikkelingslijn van kinderen van 2 tot 7 jaar in beeld voor deze drie ontwikkelingsgebieden. SLO heeft in kaart gebracht wat kinderen aan het begin van groep 1 (eind van de peuterspeelzaal/ kinderdagverblijf) en aan het eind van groep 2 bereikt zouden moeten hebben, dan wel ervaring in moeten hebben opgedaan, om uiteindelijk met vertrouwen te kunnen starten in groep 3. Bij de analyse onderzochten we in hoeverre deze doelen vóórkomen in screeningsinstrumenten (observatielijsten en toetsen) voor jonge kinderen. We hebben bij alle drie vakgebieden gekozen voor de (ongeveer) vijf meest gebruikte instrumenten voor zowel peuters als kleuters (groep 1 en 2). Overzicht van geanalyseerde observatielijsten en toetsen Titel Uitgever Doelgroep Analyse taal Analyse rekenen Analyse sociaalemotioneel Als kleuters leren tellen CPS Bao groep 1-2 X Als kleuters leren meten CPS Bao groep 1-2 X Cito Taal voor peuters Cito Peuters X Cito Taal voor kleuters Cito Bao groep 1-2 X Cito Rekenen voor peuters Cito Peuters X Cito Rekenen voor kleuters Cito Bao groep 1-2 X Kijk! peuters Bazalt Peuters X X X Kijk! groep 1-2 Bazalt Bao groep 1-2 X X X Ko Totaal - Zwijsen Peuters X X X Puk & Ko observatieinstrument Ko Totaal - Zwijsen Bao groep 1-2 X X Ik & Ko observatieinstrument Ontwikkelingsvolgmodel Zeer jonge kinderen Seminarium voor orthopedagogiek Peuters X X X Ontwikkelingsvolgmodel Jonge kinderen Pravoo Peutervolg- en hulpsysteem Protocol leesproblemen en dyslexie Rotterdamse Observatielijst Peuter Kleuter Sociale Competentie Obsevatielijst Utrechtse getalbegriptoetsrevised Seminarium voor Bao groep 1-2 X X X orthopedagogiek Pravoo Peuters X X Expertisecentrum Nederlands Bao groep 1-2 X Stichting Peuters X De Meeuw Kwintessens Bao groep 1-2 X Graviant Bao groep 1-2 X Overige observatielijsten en toetsen Bovenstaand overzicht is géén totaal overzicht van alle verkrijgbare screeningsinstrumenten. Hiervoor verwijzen we u naar de website van Leermiddelenplein (www.leermiddelenplein.nl). In het komende jaar zullen we nog naar een aantal nieuwe instrumenten kijken, waaronder DORR, de nieuwe versies van Kijk!, Cito Observatielijst Peuters en Viseon voor kleuters. 2

Als kleuters leren tellen DEEL 1: ACHTERGRONDGEGEVENS Titel Auteurs Uitgever Als kleuters leren tellen Peilen en stimuleren van getalbegrip bij jonge kinderen Anneke Noteboom; Joost Klep CPS/ SLO Jaar van uitgave 2010 (herdruk van uitgave 2005) Doelgroep Samenstelling van het instrument Doorgaande lijn Geanalyseerde onderdelen Uitgangspunten en doelstellingen van het instrument Korte beschrijving van visie op het jonge kind zoals aangegeven in het instrument/ de methode Inhoud Groep 1-2 van het basisonderwijs en met name kinderen waarbij de leerkracht twijfelt of ze met succes kunnen deelnemen aan de rekenlessen in groep 3. Ringband, bestaande uit een introductie, de peilingsactiviteiten en bijlagen (kopieerbladen van de observatieformulieren en van de spelletjes, spelbladen in kleur). De inhoud van de peilingsactiviteiten sluiten aan bij TAL (Tussendoelen Annex Leerlijnen) en bij voorlopers en reken-wiskundige methoden voor groep 1 t/m 8. Peilingsactiviteiten en bijlagen. "Deze peilingsactiviteiten zijn ontwikkeld naar aanleiding van de vraag van leerkrachten in groep 1 en 2. Zij hadden behoefte aan materiaal waarmee ze in een voor kinderen betekenisvolle situatie na kunnen gaan of de ontwikkeling van tellen en getalbegrip naar wens verloopt of dat er mogelijk problemen zijn. Dit vooral in verband met de doorgaande lijn van groep 2 naar groep 3. De peilingsactiviteiten zijn daarom ontwikkeld in de vorm van spelletjes. Ze zijn bedoeld als aanvulling op je dagelijkse observaties en op eventuele 'toetsen' voor tellen en getalbegrip die je op school gebruikt." "De peilingsactiviteiten zijn een soort praktijkproeven, waarin we de bekwaamheid van kleuters op het gebied van getalbegrip kunnen nagaan. Getalbegrip is meer dan alleen kennis, vaardigheden en inzichten in verschillende alledaagse situaties snel, wendbaar en adequaat kunnen gebruiken. Het gaat er om of de kleuter over zijn eigen aanpak kan nadenken en redeneren. En dat is precies wat we kunnen nagaan met de peilingsactiviteiten." "Voor je ligt een map met activiteiten waarmee je op speelse wijze de ontwikkeling van het getalbegrip bij kleuters kunt peilen en stimuleren." "Als kleuters leren tellen gebeurt er van alles in hun denken en handelen. Leren tellen is allereerst een geleidelijk proces. De peuter doet eerst vooral de ouderen na. Vervolgens ontwikkelt hij inzichten, vaardigheden en kennis van feitjes in allerlei aspecten van tellen en getalbegrip. Die inzichten, kennis en vaardigheden worden gestimuleerd tijdens spontane activiteiten thuis en later tijdens spontane en meer geleide activiteiten op school." "We zoeken dus naar mogelijkheden om op een natuurlijke manier en binnen de mogelijkheden van de kleuter de ontwikkeling van zijn getalbegrip extra te stimuleren." "We willen de kinderen niet 'klaarstomen' voor groep 3." Instrument waarmee op speelse wijze de ontwikkeling van het getalbegrip bij kleuters gepeild en gestimuleerd kan worden. In de map worden vijf peilingspelletjes beschreven waarmee leerkrachten een beeld krijgen van de mate van getalbegrip van een leerling: Muizenrace; Wie het meeste gooit; Ik kan toveren; Memoryspel; Op een rijtje. De spelletjes zijn verschillend qua niveau en ook binnen een spelletje kan het niveau gevarieerd worden. Elke beschrijving van het spelletje begint met het benodigd materiaal, gevolgd door het aantal spelers, de wiskundige observatiepunten (deelaspecten van getalbegrip), de opzet van de activiteit (spelregels), peilen van getalbegrip (hoe kunnen kinderen 3

Aspecten taalontwikkeling Aspecten rekenontwikkeling Aspecten sociaalemotionele ontwikkeling Werkwijze Aanwijzingen voor normering bij het spel hun inzicht en vaardigheden inzetten), aandachtspunten en interventies (tabel met beschrijvingen van mogelijke situaties met bijpassende interventie, doel met observatiepunten), observaties en vervolg (wijze waarop de observaties en conclusies genoteerd worden op het observatieformulier). De observatieformulieren (per spel) zijn als kopieerblad in de ringband opgenomen. Er is daarnaast een algemeen overzicht waarop alle resultaten kunnen worden weergegeven. De map bevat ook kopieerbladen en spelbladen in kleur voor de spelletjes. Voorafgaand aan de beschrijvingen van de peilingsactiviteiten is een introductie opgenomen. In een inleidend hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de mogelijkheden en de inhoud van het pakket. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van tellen en getalbegrip bij jonge kinderen; wanneer verloopt dit naar wens en wanneer is extra aandacht nodig. In het hoofdstuk Peilen van getalbegrip staat beschreven hoe de leerkracht met de peilingspelletjes aan de slag kan en hoe observaties en conclusies genoteerd kunnen worden op de observatieformulieren en in het algemene overzicht. Tenslotte worden suggesties voor extra hulp gegeven. Niet van toepassing. Alle peilingsactiviteiten zijn gericht op getalbegrip. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt in de volgende deelaspecten: kennen van de telrij (opzeggen van de telrij, terugtellen); werken met hoeveelheden (tellen van hoeveelheden, vergelijken en ordenen op meer/minder/meeste/minste/evenveel, verkort tellen); eenvoudige erbij- en erafsituaties (eenvoudige optelproblemen, eenvoudige splits- en aftrekproblemen), werken met getalsymbolen (herkennen, volgorde in de getallenrij, koppelen van getalsymbolen en hoeveelheden). Bij bijna alle aspecten wordt onderscheid gemaakt in aantallen t/m 6 en t/m 10/12. Niet van toepassing. De leerkracht speelt samen met het kind of de kinderen het betreffende spel. Hierbij heeft de leerkracht de mogelijkheid om te observeren hoe een leerling in verschillende situaties te werk gaat en reageert. De activiteiten zijn een aanvulling op de dagelijkse observaties en worden vooral uitgevoerd met kinderen waar de leerkracht twijfelt of ze met succes kunnen deelnemen aan de klassikale rekenlessen in groep 3. De peilingsactiviteiten worden bij voorkeur halverwege groep 2 uitgevoerd omdat er dan voldoende tijd om eventueel extra hulp te geven. De peilingspelletjes overlappen elkaar. Het is niet nodig om ze allemaal te spelen met een kind. Een deelaspect komt in verschillende vormen terug. Tijdens het spel kan de leerkracht interventies uitvoeren om kinderen zo aan te zetten tot wiskundige activiteit, denken en redeneren. Op het observatieformulier noteert de leerkracht bij de verschillende deelaspecten de mate waarin deze bij de leerling aanwezig zijn (voldoende, beginnend, nog niet aanwezig). Deze registraties dienen aangevuld te worden met verdere observaties, met conclusies over het denken en redeneren van de leerling en met aspecten voor 'hoe nu verder'. In het algemeen overzicht is er ruimte voor het noteren van de algemene indruk. Per activiteit staan suggesties voor interventies omschreven die de leerkracht helpen nagaan in welke mate de leerling de aspecten van getalbegrip beheerst, hoe hij denkt en hoe hij redeneert. Per activiteit staat ook per situatie het doel en de observatiepunten weergeven. Op die manier kan de leerkracht controleren in hoeverre een kind dit onderdeel beheerst. Op het observatieformulier kan aangegeven worden of bij het kind de geobserveerde inzichten, kennis en vaardigheden voldoende aanwezig, beginnend aanwezig of nog niet aanwezig zijn. 4

Aanwijzingen voor hulp bij gesignaleerde problemen Daarbij dient de leerkracht geleid te worden door de mate van gemak waarmee een leerling bepaalde handelingen uitvoert, hoe hij redeneert en vragen beantwoordt. De mate van aanwezigheid van deelaspecten bij de leerling geven samen met overige observaties een totaalbeeld. Op basis daarvan bepaalt de leerkracht of de leerling extra hulp nodig heeft en op welk gebied. In de map staan aspecten waar een leerkracht op moet letten na het uitvoeren van de spelletjes. Zo kan de leerkracht een inschatting maken of het kind voldoet aan de tussendoelen van TAL die gelden aan het einde van groep 2. De spelactiviteiten kunnen ook ingezet worden als extra hulp of stimulatie bij het leren tellen en het getalbegrip. De rol van de leerkracht is hierbij actiever dan tijdens het peilen. In een afzonderlijk hoofdstuk wordt hierop ingegaan. DEEL 2A: ANALYSE-RESULTATEN (beschrijvend) Domein Getallen omgaan met de telrij omgaan met hoeveelheden omgaan met getallen Domein Meten algemeen lengte, omtrek en oppervlakte inhoud gewicht geld tijd Domein Meetkunde oriënteren en lokaliseren construeren opereren met vormen en figuren In het instrument komt het tellen en doortellen tot en met 12 en het terugtellen vanaf 10 aan de orde. De rangtelwoorden en het omgaan met nul zijn niet aangetroffen. Wel komt het redeneren over de telrij in probleemsituaties voor. Het tellen, verkort tellen, vergelijken, ordenen en weergeven van hoeveelheden komt aan bod. Hierbij komen allerlei hoeveelheidbegrippen (m.u.v. de rangtelwoorden) aan de orde. Ook het oplossen van eenvoudige optel-, -aftrek en splitsproblemen en het redeneren over hoeveelheden komt voor. Verdeelsituaties en representeren in beeldgrafieken zijn niet aangetroffen. Alle doelen rond het omgaan met getallen komen in het instrument aan de orde. Het domein meten is niet uitgewerkt in het instrument. Zie hiervoor de publicatie Als kleuters leren meten Niet van toepassing. Niet van toepassing. Niet van toepassing. Niet van toepassing. Niet van toepassing. Het domein meten is niet uitgewerkt in het instrument. Zie hiervoor de publicatie Als kleuters leren meten Niet van toepassing. Niet van toepassing. 5

DEEL 2B: ANALYSE-RESULTATEN (tabel) = aanwezig = gedeeltelijk aanwezig = niet aanwezig = niet van toepassing Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot Domein Getallen omgaan met de telrij de telrij (akoestisch) kunnen opzeggen tot en met tenminste 20 omgaan met hoeveelheden vanuit verschillende getallen tot 20 kunnen verder tellen en vanuit getallen tot tien kunnen terugtellen herkennen en gebruiken van rangtelwoorden tot en met tenminste 10 kunnen omgaan (met de betekenis van) 'nul' in telrijsituaties kunnen redeneren over de telrij in eenvoudige en betekenisvolle probleem/conflictsituaties hoeveelheden tot tenminste 12 (resultatief) globaal kunnen schatten en tellen (resultatief) én kunnen weergeven (neerleggen, tekenen) hoeveelheden tot tenminste 12 kunnen vergelijken en ordenen op meer, minder, evenveel, meeste, minste' hoeveelheidbegrippen zowel kunnen herkennen als actief toepassen: meer, minder, evenveel, meeste, minste, veel, weinig, erbij, eraf, samen, niets, alles, laatste, eerste, tweede, derde kleine getalpatronen tot tenminste 6 kunnen herkennen, zonder tellen door gebruik te maken van patronen en structuren verkort kunnen tellen van hoeveelheden tot tenminste 12 door gebruik te maken van patronen en structuren (handen, dobbelsteenpatronen) eenvoudige optel- en aftrekproblemen in dagelijkse contexten (handelend) kunnen oplossen onder tenminste 12 eenvoudige splitsproblemen kunnen oplossen onder 10 eenvoudige verdeelsituaties (handelend) kunnen oplossen onder tenminste 12 en kunnen vertellen wat het resultaat is hoeveelheden tot en met tenminste 10 kunnen representeren met bijvoorbeeld vingers, streepjes, stippen hoeveelheden tot en met tenminste 12 kunnen representeren in een beeldgrafiek en kunnen interpreteren kunnen redeneren over hoeveelheden in eenvoudige betekenisvolle probleem/conflictsituaties omgaan met getallen getalsymbolen kunnen herkennen van 0 tot en met 10 Domein Meten algemeen de volgorde van de getalsymbolen in de getallenrij tot 10 herkennen en kunnen leggen (niet schrijven) getalsymbolen, telwoorden en hoeveelheden kunnen koppelen tot en met tenminste 10 hoeveelheden tot en met tenminste 10 kunnen representeren met een getalsymbool en omgekeerd: bij een getalsymbool tot en met tenminste 10 de hoeveelheid kunnen weergeven kunnen redeneren over getallen in eenvoudige en betekenisvolle probleem/conflictsituaties verschillende grootheden kunnen onderscheiden en in (eenvoudige) betekenisvolle situaties herkennen en gebruiken (lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd, geld) voorwerpen kunnen sorteren (classificeren) op basis van verschillende eigenschappen (lengte, dikte, oppervlakte, inhoud/omvang, gewicht, 6

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot tijdsduur, waarde, kleur) en kunnen uitleggen om welke eigenschap(pen) het gaat kunnen redeneren over verschillende grootheden in eenvoudige probleemen conflictsituaties (bijvoorbeeld over het begrip groot en de verschillende betekenissen ervan) lengte, omtrek en oppervlakte inhoud gewicht kunnen aflezen van verschillende eenvoudige grafische voorstellingen, zoals een cirkel waarin de dagindeling wordt aangegeven of een staafgrafiek waarin lengtes van kinderen zijn afgebeeld met stroken: wie is langer, wie is korter? Hoe zie je dat? objecten kunnen vergelijken en ordenen naar lengte, omtrek en oppervlakte op verschillende manieren: op het oog, via direct meten (naast elkaar houden, op elkaar leggen) of indirect meten (met een natuurlijke maat: stap, voet, touwtje(s), hokjes tellen), hand, strook; blaadje papier, meetlat weten dat eerlijk meten (één maat gebruiken) voorwaarde is voor vergelijken, ordenen en meten (van lengte, omtrek, oppervlakte) via afpassen en kunnen uitleggen waarom dit zo is kunnen meten met een betekenisvolle maat van: - lengte met bijvoorbeeld stappen, voeten, meterstrook/stroken - oppervlakte met bijvoorbeeld blaadjes papier, tegels en het resultaat via tellen vaststellen begrijpen en kunnen uitvoeren van herhaald afpassen met één voorwerp, bij tekort aan materiaal (één strook, meetlat of velletje papier meer keren achter/naast elkaar leggen) begrippen met betrekking tot lengte, omtrek en oppervlakte herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties: - lang, langer, langst(e); kort, korter kortst(e); - groot, groter, grootst(e); klein, kleine, kleinst(e); - dik, dikker, dikst(e); dun, dunner, dunst(e); - hoog, hoger, hoogst(e); laag, lager, laagst(e); - breed, breder; smal, smaller; - (er) omheen kunnen redeneren over lengte, omtrek, en oppervlakte in eenvoudige probleem- en conflictsituaties inhouden zowel in de betekenis van wat er in zit als wat er in kan kunnen vergelijken en ordenen op verschillende manieren: op het oog, via overgieten, via afpassen of uitscheppen met een natuurlijke maat zoals een bakje, beker of fles kunnen meten van een inhoud met een betekenisvolle maat zoals beker, kopje, fles of litermaat of blokken/pakken en het resultaat via tellen (globaal en precies) vaststellen begrippen rond inhoud herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle situaties en tegenstellingen gebruiken: vol, voller, volst(e), leeg, veel, weinig, meer, meest(e), minder, minst(e), evenveel kunnen redeneren over inhouden in eenvoudige probleem- en conflictsituaties (waarom kan er in een lange fles toch minder water zitten dan in een kortere fles?) voorwerpen die in gewicht verschillen, kunnen vergelijken en ordenen naar gewicht op verschillende manieren: op het oog, op de hand, met een balans (wip-principe) conclusies kunnen trekken uit de stand van de balans bij het wegen van twee voorwerpen 7

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot begrippen rond gewicht herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties en in tegenstellingen: zwaar, zwaarder, zwaarst(e), licht, lichter, lichtst(e), even zwaar/licht geld tijd Domein Meetkunde oriënteren en lokaliseren begrijpen dat gewicht niet een op een samenvalt met omvang of lengte of grootte (zwaarder betekent niet altijd langer, groter en omgekeerd) kunnen redeneren over gewichten in eenvoudige probleem- en conflictsituaties (is iets dat groter is, ook altijd zwaarder?) begrijpen en kunnen uitleggen hoe het systeem van kopen en betalen in elkaar zit aan de hand van eenvoudige winkelsituaties en sparen begrippen herkennen en kunnen gebruiken in de context van geld: duur, duurder, duurst(e), goedkoop, goedkoper, goedkoopst(e), euro, munten, waarde gepast kunnen betalen van voorwerpen/bedragen onder 10 euro (in hele euro s) met munten van 1 en 2 euro en bedragen met munten van 1 en 2 euro kunnen vaststellen begrijpen dat verschillende munten en briefjes verschillende waarden hebben en begrijpen dat twee munten samen toch minder van waarde kunnen zijn dan één munt het dagritme herkennen als cyclisch tijdsproces en de volgorde in de dagindeling (ochtend, middag, avond, nacht) kunnen benoemen de dagen van de week kunnen benoemen in de goede volgorde weten dat het jaar ook een terugkerend ritme heeft, en daarbij enkele namen van maanden kennen en de namen van seizoenen weten dat tijd ook lineair verstrijkt: de tijd gaat steeds door, we worden ouder, gebeurtenissen zijn steeds langer geleden, komen steeds dichterbij tijdsbegrippen herkennen in betekenisvolle, dagelijkse situaties en de begrippen correct kunnen gebruiken: - dag, nacht, ochtend, middag, avond - vandaag, gisteren, morgen, morgenvroeg, gisteravond - vroeg, vroeger, laat, later, eerder, nu, toen, straks, lang, kort,even, snel gebeurtenissen in de goede volgorde kunnen beschrijven en rangschikken (met foto s, met woorden) en kunnen uitleggen van deze volgorde weten hoe je aan instrumenten als zandloper, kaars, druppende kraan, tellen, wijzers op de klok kunt zien dat er tijd verstrijkt en dit kunnen uitleggen functie van de klok kennen en kunnen aflezen van hele uren op een digitale klok en op een klok met wijzers weten dat je tijd verschillend kunt beleven: soms duurt iets heel lang (wachten) en soms is het zo voorbij (buiten spelen); inzien dat het beleven van tijd subjectief is herkennen (passief gebruik) en kunnen gebruiken (actief) van meetkundige begrippen: voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, veraf herkennen (passief gebruik) van meetkundige begrippen: links, rechts, tegenover, tussen voorwerpen/situaties/locaties (die niet te zien zijn) met kenmerken en details kunnen beschrijven door er een visuele voorstelling van te maken de plaats van objecten ten opzichte van zichzelf kunnen beschrijven en omgekeerd met behulp van meetkundige begrippen (de bal ligt achter mij; ik sta voor de deur) de plaats van voorwerpen ten opzichte van elkaar kunnen beschrijven met 8

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot behulp van meetkundige begrippen (de bal ligt bovenop de kast) kunnen volgen van een beschrijving met herkenningspunten (hoek, brievenbus, poppenhoek, kopieermachine) en meetkundige begrippen (voor, na, rechts, links, tegenover) van een route in de directe omgeving (in de school van het lokaal naar de voordeur, van de school naar de kerk) construeren opereren met vormen en figuren eenvoudige routes kunnen beschrijven in de directe omgeving en daarbij gebruik maken van herkenningspunten (kerk, winkel, speelplein, brievenbus) en meetkundige begrippen (voor, na, verder, rechtdoor) eenvoudige plattegronden (bijvoorbeeld van de klas) kunnen lezen, kunnen tekenen en kunnen toelichten kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/ conflictsituaties rond oriënteren en lokaliseren bouwwerkjes/constructies die als voorbeeld gebouwd, zijn kunnen nabouwen (bijvoorbeeld blokkenbouwsel, railsparcours, duplo- of legofiguur) eenvoudige bouwwerkjes (bijvoorbeeld blokkenbouwsel, railsparcours, duplo- of legofiguur) vanaf een tekening/foto kunnen nabouwen kunnen bouwen van een constructie op basis van aanwijzingen in een stappenplan/handleiding (bijvoorbeeld met blokken, lego, knex, magnetics) kunnen bouwen op basis van mondelinge aanwijzingen met behulp van meetkundige begrippen (bijvoorbeeld: maak een stapel van twee blokjes; zet links daarvan een blokje; zet ervoor een stapel van drie blokjes) kennen en kunnen benoemen van de namen van meetkundige figuren: cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek, bol, kubus verschillen kunnen beschrijven tussen de verschillende meetkundige figuren: cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek, bol, kubus kennen en kunnen benoemen van de basiskleuren (rood, blauw, geel, groen), zwart, wit, oranje, paars, roze, grijs kunnen sorteren van voorwerpen op minimaal twee kenmerken (bijvoorbeeld met Logiblocks: zoek alle rode vierkanten; alle dikke driehoeken) kunnen navouwen van een vouwwerk dat wordt aangegeven met een vouwreeks van slechts enkele stappen (bijvoorbeeld een vliegtuigje/hoedje) bij het vouwen passief kunnen gebruiken van (meetkundige) begrippen: recht, schuin, dubbel, lijn, hoek, punt kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond bouwen en construeren eenvoudige opdrachten kunnen uitvoeren met zon en schaduw (je schaduw kleiner/groter/langer maken, laten verdwijnen) en hierover kunnen redeneren (wat moet je doen om...; wat gebeurt er als...) eenvoudige opdrachten kunnen uitvoeren met een spiegeltje (iets laten zien in een spiegel, figuren verdubbelen, vervormen) en hierover kunnen redeneren (wat gebeurt er als ; hoe kun je ; wat moet je doen om...) meetkundige patronen kunnen namaken (kralenketting, mozaïek, kralenplank, tegelplein) in patronen de regelmaat kunnen herkennen, kunnen uitleggen en deze kunnen voortzetten (tekenen, rijgen, kleuren, met mozaïek of kralenplank, bouwen) patroon met regelmaat kunnen ontwikkelen en hierover kunnen redeneren kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond opereren met vormen en figuren 9

Als kleuters leren meten DEEL 1: ACHTERGRONDGEGEVENS Titel Auteurs Uitgever Jaar van uitgave 2011 Doelgroep Samenstelling van het instrument Doorgaande lijn Geanalyseerde onderdelen Uitgangspunten en doelstellingen van het instrument Korte beschrijving van visie op het jonge kind zoals aangegeven in het instrument/ de methode Inhoud Als kleuters leren meten De ontwikkeling van meten en meetkunde bij jonge kinderen Aafke Bouwman; Jarise Kaskens; Anneke Noteboom CPS (ontwikkeld in samenwerking met SLO) Groep 1-2 van het basisonderwijs en met name kinderen waarbij de leerkracht twijfelt of ze met succes kunnen deelnemen aan de rekenlessen in groep 3. Ringband, bestaande uit een introductie, de peilingsactiviteiten en bijlagen (kopieerbladen van de observatieformulieren en van de spelletjes, spelbladen in kleur). Als kleuters leren meten is een vervolg op de map Als kleuters leren tellen De inhoud van de peilingsactiviteiten sluiten aan bij TAL (Tussendoelen Annex Leerlijnen) (2009) en de doelen voor de rekenontwikkeling van jonge kinderen van SLO (2010, 2011). Peilingsactiviteiten en bijlagen. "De map Als kleuters leren tellen richt zich op het domein getalbegrip, maar niet op de domeinen meten en meetkunde. In Als kleuters leren meten staan meten en meetkunde centraal. Met deze twee mappen samen kunt u als leerkracht een volledig beeld krijgen van de rekenwiskundige ontwikkeling van jonge kinderen." "Met deze activiteiten kunt u de ontwikkeling op de domeinen meten en meetkunde van kleuters peilen en stimuleren. In de spellen komen allerlei deelaspecten van meten en meetkunde in samenhang aan de orde. In korte tijd kunt u nagaan welke deelaspecten een kind beheerst, maar ook of het een samenhangend meet- en meetkundig begrip heeft." "Bij jonge kinderen wordt de basis voor het meten en meetkunde gevormd door het opdoen van concrete en betekenisvolle ervaringen. Hiermee bedoelen we ervaringen die iets betekenen voor een kind, situaties waarbij ze zich iets kunnen voorstellen of waaraan ze op basis van ervaringen in hun jonge leven betekenis kunnen geven." Instrument waarmee op speelse wijze de ontwikkeling van meetbegrip bij kleuters gepeild en gestimuleerd kan worden. Op een interactieve en informele manier wordt de meet- en meetkundige ontwikkeling van de leerling in kaart gebracht. In de map worden zes speelse activiteiten beschreven waarmee leerkrachten een beeld krijgen van de mate van meetbegrip (meten en meetkunde) van een leerling: Boetseren (meet- en meetkundige begrippen), Passen en meten (meetbegrippen met voorwerpen), Eendenspel (oriënteren met kleurenroutes), Welke vorm ontbreekt? (opereren met vormen), Red de Prinses (opereren met figuren), Wie gooit het verst? (construeren met papier en meten via vergelijken). Binnen een activiteit of spelletje kan het niveau gevarieerd worden. Elke beschrijving van de activiteit begint met het benodigd materiaal, gevolgd door het aantal spelers, doel van de speelse activiteit/ vraag aan de leerling, inhoud, wiskundige observatiepunten, voorbereiding, opzet en verloop van de activiteit, suggesties, tips, peilen van de ontwikkeling op het gebied van meet- en meetkundige begrippen, aandachtspunten en interventies (tabel met beschrijvingen van mogelijke situaties met bijpassende vragen en interventies en observatiepunten), observaties en vervolg (wijze waarop de observaties en 10

Aspecten taalontwikkeling Aspecten rekenontwikkeling conclusies genoteerd worden op het observatieformulier). De observatieformulieren (per activiteit) zijn als kopieerblad in de ringband opgenomen. Er is daarnaast een algemeen overzicht waarop alle resultaten kunnen worden weergegeven. De map bevat ook kopieerbladen en spelbladen in kleur voor de activiteiten en spelletjes. Voorafgaand aan de beschrijvingen van de peilingsactiviteiten is een introductie opgenomen. In een inleidend hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de mogelijkheden en de inhoud van het pakket. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van meten en meetkunde bij jonge kinderen; wanneer verloopt dit naar wens en wanneer is extra aandacht nodig. In het hoofdstuk Peilen van meten en meetkunde staat beschreven hoe de leerkracht met de peilingspelletjes aan de slag kan en hoe observaties en conclusies genoteerd kunnen worden op de observatieformulieren en in het algemene overzicht. Tenslotte worden suggesties voor extra hulp gegeven. Niet van toepassing. Alle aspecten die aan de orde komen zijn gerelateerd aan de domeinen meten en meetkunde. Bij meten worden de volgende deelaspecten onderscheiden: lengte, omtrek en oppervlakte (objecten vergelijken en ordenen, afpassend kunnen meten van lengte, begrippen rond deze deelaspecten gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties, tegenstellingen kunnen herkennen en gebruiken); inhoud (inhouden vergelijken en ordenen op verschillende manieren, meten van de inhoud met een betekenisvolle maat en het resultaat via tellen vaststellen, begrippen rond inhoud herkennen en actief gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties en tegenstellingen); gewicht (voorwerpen kunnen vergelijken en ordenen naar gewicht, begrijpen dat gewicht niet één op één samenvalt met omvang, begrippen rond gewicht kunnen herkennen en actief kunnen gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties en in tegenstellingen). Bij meetkunde gaat het om: oriënteren en lokaliseren (meetkundige begrippen herkennen en gebruiken, kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/ conflictsituaties, in gedachten ruimtelijke beelden en voorstellingen maken en deze kunnen beschrijven, de plaats van objecten in de ruimte beschrijven zonder wijzen, eenvoudige routes beschrijven in de directe omgeving en daarbij gebruikmaken van herkenningspunten en meetkundige begrippen, eenvoudige plattegronden lezen en maken); construeren (construeren met klei e.d. en eenvoudige bouwwerken naar voorbeeld kunnen bouwen; kennen en kunnen benoemen van de basiskleuren; meetkundige basisvormen herkennen en benoemen; verschillen tussen meetkundige figuren herkennen en benoemen; eenvoudige meetkundige basisvormen vergelijken, herkennen, benoemen, sorteren en beschrijven op basis van eigenschappen waaronder combinaties; de relatie zien tussen ruimtelijke vormen en een afbeelding ervan in het platte vlak; eenvoudige vouwopdrachten uitvoeren en hierbij gebruik kunnen maken van de begrippen: recht, schuin, dubbel, lijn, hoek, punt); opereren met vormen en figuren (eenvoudige opdrachten uitvoeren met spiegelen en hierover redeneren, actief gebruiken van meetkundige begrippen bij situaties rondom opereren met vormen en figuren, in eenvoudige meetkundige patronen regelmaat en symmetrie herkennen en deze 11

Aspecten sociaalemotionele ontwikkeling Werkwijze Aanwijzingen voor normering Aanwijzingen voor hulp bij gesignaleerde problemen voortzetten). Niet van toepassing. De leerkracht voert samen met het kind of de kinderen de activiteit uit. Hierbij heeft de leerkracht de mogelijkheid om te observeren hoe een leerling in verschillende situaties te werk gaat en reageert. De activiteiten zijn een aanvulling op de dagelijkse observaties en worden vooral uitgevoerd met kinderen waar de leerkracht twijfelt of ze met succes kunnen deelnemen aan de klassikale rekenlessen in groep 3. De peilingsactiviteiten worden bij voorkeur halverwege groep 2 uitgevoerd omdat er dan voldoende tijd om eventueel extra hulp te geven. Met een kind hoeven niet alle activiteiten uitgevoerd te worden. Tijdens de activiteit kan de leerkracht interventies uitvoeren om kinderen zo aan te zetten tot wiskundige activiteit, denken en redeneren. Op het observatieformulier noteert de leerkracht bij de verschillende deelaspecten de mate waarin deze bij de leerling aanwezig zijn (voldoende, beginnend, nog niet aanwezig). Deze registraties dienen aangevuld te worden met verdere observaties, met conclusies over het denken en redeneren van de leerling en met aspecten voor 'hoe nu verder'. In het algemeen overzicht is er ruimte voor het noteren van de algemene indruk. Per activiteit staan suggesties voor interventies omschreven die de leerkracht helpen nagaan in welke mate de leerling de aspecten van meten en meetkunde beheerst, hoe hij denkt en hoe hij redeneert. Per activiteit staat ook per situatie het doel en de observatiepunten weergeven. Op die manier kan de leerkracht controleren in hoeverre een kind dit onderdeel beheerst. Op het observatieformulier kan aangegeven worden of bij het kind de geobserveerde inzichten, kennis en vaardigheden voldoende aanwezig, beginnend aanwezig of nog niet aanwezig zijn. Daarbij dient de leerkracht geleid te worden door de mate van gemak waarmee een leerling bepaalde handelingen uitvoert, hoe hij redeneert en vragen beantwoordt. De mate van aanwezigheid van deelaspecten bij de leerling geven samen met overige observaties een totaalbeeld. Op basis daarvan bepaalt de leerkracht of de leerling extra hulp nodig heeft en op welk gebied. In de map staan aspecten waar een leerkracht op moet letten na het uitvoeren van de spelletjes. Zo kan de leerkracht een inschatting maken of het kind voldoet aan de tussendoelen die gelden aan het einde van groep 2. De activiteiten kunnen ook ingezet worden als extra hulp of stimulatie bij de meeten meetkundige ontwikkeling. De rol van de leerkracht is hierbij actiever dan tijdens het peilen. In een afzonderlijk hoofdstuk wordt hierop ingegaan. 12

DEEL 2A: ANALYSE-RESULTATEN (beschrijvend) Domein Getallen omgaan met de telrij omgaan met hoeveelheden omgaan met getallen Domein Meten algemeen lengte, omtrek en oppervlakte inhoud gewicht geld tijd Domein Meetkunde oriënteren en lokaliseren construeren opereren met vormen en figuren Het domein meten is niet uitgewerkt in het instrument. Zie hiervoor de publicatie Als kleuters leren meten Niet van toepassing. Niet van toepassing. In het instrument komen lengte, omtrek en oppervlakte, inhoud en gewicht aan de orde. Kinderen kunnen voorwerpen sorteren en ze kunnen redeneren over verschillende grootheden in eenvoudige probleemsituaties. De grootheden tijd (tijdsduur) en geld (waarde) komen niet voor. Het meten en vergelijken van de lengte en oppervlakte van voorwerpen komt bij de peilingsactiviteiten aan bod. Hierbij komen de bijbehorende begrippen aan de orde. Het herhaald afpassen en het eerlijk meten zijn niet gevonden in het instrument. Alle doelen rond inhoud komen in het instrument aan bod. Nagenoeg alle doelen rond gewicht komen in het instrument voor. Alleen het wegen met een balans is niet aangetroffen. Geld komt niet aan de orde bij de peilingsactiviteiten in het instrument. Tijd komt niet aan de orde bij de peilingsactiviteiten in het instrument. Bijna alle meetkundige begrippen komen aan de orde. Alleen tegenover en tussen zijn niet gevonden. De doelen rond het beschrijven van de plaats van objecten, het kunnen beschrijven van een route, het werken met plattegronden en het kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen rond oriënteren en lokaliseren komen in het instrument aan bod. Het kunnen volgen van een beschrijving is niet aangetroffen. Bouwen met constructiemateriaal (aan de hand van concreet voorbeeld, afbeelding, mondelinge aanwijzingen of stappenplan) komt niet aan de orde. Wel is het vouwen van een vliegtuig aan de hand van een stappenplan gevonden. De figuren bol en kubus en de kleuren oranje, roze, grijs, zwart en wit komen niet bij de peilingsactiviteiten voor, de overige figuren en kleuren wel. De doelen rond het opereren met vormen en figuren komen in het instrument beperkt aan de orde. Het kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond opereren met vormen en figuren komt in de peilingsactiviteiten aan bod. Ook het spiegelen van figuren is wel aangetroffen maar hierbij worden concrete materialen gebruikt en geen spiegel. Overige doelen zijn niet gevonden. 13

DEEL 2B: ANALYSE-RESULTATEN (tabel) = aanwezig = gedeeltelijk aanwezig = niet aanwezig = niet van toepassing Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot Domein Getallen omgaan met de telrij de telrij (akoestisch) kunnen opzeggen tot en met tenminste 20 omgaan met hoeveelheden vanuit verschillende getallen tot 20 kunnen verder tellen en vanuit getallen tot tien kunnen terugtellen herkennen en gebruiken van rangtelwoorden tot en met tenminste 10 kunnen omgaan (met de betekenis van) 'nul' in telrijsituaties kunnen redeneren over de telrij in eenvoudige en betekenisvolle probleem/conflictsituaties hoeveelheden tot tenminste 12 (resultatief) globaal kunnen schatten en tellen (resultatief) én kunnen weergeven (neerleggen, tekenen) hoeveelheden tot tenminste 12 kunnen vergelijken en ordenen op meer, minder, evenveel, meeste, minste' hoeveelheidbegrippen zowel kunnen herkennen als actief toepassen: meer, minder, evenveel, meeste, minste, veel, weinig, erbij, eraf, samen, niets, alles, laatste, eerste, tweede, derde kleine getalpatronen tot tenminste 6 kunnen herkennen, zonder tellen door gebruik te maken van patronen en structuren verkort kunnen tellen van hoeveelheden tot tenminste 12 door gebruik te maken van patronen en structuren (handen, dobbelsteenpatronen) eenvoudige optel- en aftrekproblemen in dagelijkse contexten (handelend) kunnen oplossen onder tenminste 12 eenvoudige splitsproblemen kunnen oplossen onder 10 eenvoudige verdeelsituaties (handelend) kunnen oplossen onder tenminste 12 en kunnen vertellen wat het resultaat is hoeveelheden tot en met tenminste 10 kunnen representeren met bijvoorbeeld vingers, streepjes, stippen hoeveelheden tot en met tenminste 12 kunnen representeren in een beeldgrafiek en kunnen interpreteren kunnen redeneren over hoeveelheden in eenvoudige betekenisvolle probleem/conflictsituaties omgaan met getallen getalsymbolen kunnen herkennen van 0 tot en met 10 Domein Meten algemeen de volgorde van de getalsymbolen in de getallenrij tot 10 herkennen en kunnen leggen (niet schrijven) getalsymbolen, telwoorden en hoeveelheden kunnen koppelen tot en met tenminste 10 hoeveelheden tot en met tenminste 10 kunnen representeren met een getalsymbool en omgekeerd: bij een getalsymbool tot en met tenminste 10 de hoeveelheid kunnen weergeven kunnen redeneren over getallen in eenvoudige en betekenisvolle probleem/conflictsituaties verschillende grootheden kunnen onderscheiden en in (eenvoudige) betekenisvolle situaties herkennen en gebruiken (lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd, geld) voorwerpen kunnen sorteren (classificeren) op basis van verschillende eigenschappen (lengte, dikte, oppervlakte, inhoud/omvang, gewicht, 14

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot tijdsduur, waarde, kleur) en kunnen uitleggen om welke eigenschap(pen) het gaat kunnen redeneren over verschillende grootheden in eenvoudige probleemen conflictsituaties (bijvoorbeeld over het begrip groot en de verschillende betekenissen ervan) lengte, omtrek en oppervlakte inhoud gewicht kunnen aflezen van verschillende eenvoudige grafische voorstellingen, zoals een cirkel waarin de dagindeling wordt aangegeven of een staafgrafiek waarin lengtes van kinderen zijn afgebeeld met stroken: wie is langer, wie is korter? Hoe zie je dat? objecten kunnen vergelijken en ordenen naar lengte, omtrek en oppervlakte op verschillende manieren: op het oog, via direct meten (naast elkaar houden, op elkaar leggen) of indirect meten (met een natuurlijke maat: stap, voet, touwtje(s), hokjes tellen), hand, strook; blaadje papier, meetlat weten dat eerlijk meten (één maat gebruiken) voorwaarde is voor vergelijken, ordenen en meten (van lengte, omtrek, oppervlakte) via afpassen en kunnen uitleggen waarom dit zo is kunnen meten met een betekenisvolle maat van: - lengte met bijvoorbeeld stappen, voeten, meterstrook/stroken - oppervlakte met bijvoorbeeld blaadjes papier, tegels en het resultaat via tellen vaststellen begrijpen en kunnen uitvoeren van herhaald afpassen met één voorwerp, bij tekort aan materiaal (één strook, meetlat of velletje papier meer keren achter/naast elkaar leggen) begrippen met betrekking tot lengte, omtrek en oppervlakte herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties: - lang, langer, langst(e); kort, korter kortst(e); - groot, groter, grootst(e); klein, kleine, kleinst(e); - dik, dikker, dikst(e); dun, dunner, dunst(e); - hoog, hoger, hoogst(e); laag, lager, laagst(e); - breed, breder; smal, smaller; - (er) omheen kunnen redeneren over lengte, omtrek, en oppervlakte in eenvoudige probleem- en conflictsituaties inhouden zowel in de betekenis van wat er in zit als wat er in kan kunnen vergelijken en ordenen op verschillende manieren: op het oog, via overgieten, via afpassen of uitscheppen met een natuurlijke maat zoals een bakje, beker of fles kunnen meten van een inhoud met een betekenisvolle maat zoals beker, kopje, fles of litermaat of blokken/pakken en het resultaat via tellen (globaal en precies) vaststellen begrippen rond inhoud herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle situaties en tegenstellingen gebruiken: vol, voller, volst(e), leeg, veel, weinig, meer, meest(e), minder, minst(e), evenveel kunnen redeneren over inhouden in eenvoudige probleem- en conflictsituaties (waarom kan er in een lange fles toch minder water zitten dan in een kortere fles?) voorwerpen die in gewicht verschillen, kunnen vergelijken en ordenen naar gewicht op verschillende manieren: op het oog, op de hand, met een balans (wip-principe) conclusies kunnen trekken uit de stand van de balans bij het wegen van twee voorwerpen 15

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot begrippen rond gewicht herkennen en kunnen gebruiken in betekenisvolle eenvoudige situaties en in tegenstellingen: zwaar, zwaarder, zwaarst(e), licht, lichter, lichtst(e), even zwaar/licht geld tijd Domein Meetkunde oriënteren en lokaliseren begrijpen dat gewicht niet een op een samenvalt met omvang of lengte of grootte (zwaarder betekent niet altijd langer, groter en omgekeerd) kunnen redeneren over gewichten in eenvoudige probleem- en conflictsituaties (is iets dat groter is, ook altijd zwaarder?) begrijpen en kunnen uitleggen hoe het systeem van kopen en betalen in elkaar zit aan de hand van eenvoudige winkelsituaties en sparen begrippen herkennen en kunnen gebruiken in de context van geld: duur, duurder, duurst(e), goedkoop, goedkoper, goedkoopst(e), euro, munten, waarde gepast kunnen betalen van voorwerpen/bedragen onder 10 euro (in hele euro s) met munten van 1 en 2 euro en bedragen met munten van 1 en 2 euro kunnen vaststellen begrijpen dat verschillende munten en briefjes verschillende waarden hebben en begrijpen dat twee munten samen toch minder van waarde kunnen zijn dan één munt het dagritme herkennen als cyclisch tijdsproces en de volgorde in de dagindeling (ochtend, middag, avond, nacht) kunnen benoemen de dagen van de week kunnen benoemen in de goede volgorde weten dat het jaar ook een terugkerend ritme heeft, en daarbij enkele namen van maanden kennen en de namen van seizoenen weten dat tijd ook lineair verstrijkt: de tijd gaat steeds door, we worden ouder, gebeurtenissen zijn steeds langer geleden, komen steeds dichterbij tijdsbegrippen herkennen in betekenisvolle, dagelijkse situaties en de begrippen correct kunnen gebruiken: - dag, nacht, ochtend, middag, avond - vandaag, gisteren, morgen, morgenvroeg, gisteravond - vroeg, vroeger, laat, later, eerder, nu, toen, straks, lang, kort,even, snel gebeurtenissen in de goede volgorde kunnen beschrijven en rangschikken (met foto s, met woorden) en kunnen uitleggen van deze volgorde weten hoe je aan instrumenten als zandloper, kaars, druppende kraan, tellen, wijzers op de klok kunt zien dat er tijd verstrijkt en dit kunnen uitleggen functie van de klok kennen en kunnen aflezen van hele uren op een digitale klok en op een klok met wijzers weten dat je tijd verschillend kunt beleven: soms duurt iets heel lang (wachten) en soms is het zo voorbij (buiten spelen); inzien dat het beleven van tijd subjectief is herkennen (passief gebruik) en kunnen gebruiken (actief) van meetkundige begrippen: voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, veraf herkennen (passief gebruik) van meetkundige begrippen: links, rechts, tegenover, tussen voorwerpen/situaties/locaties (die niet te zien zijn) met kenmerken en details kunnen beschrijven door er een visuele voorstelling van te maken de plaats van objecten ten opzichte van zichzelf kunnen beschrijven en omgekeerd met behulp van meetkundige begrippen (de bal ligt achter mij; ik sta voor de deur) de plaats van voorwerpen ten opzichte van elkaar kunnen beschrijven met 16

Aan het eind van groep 2 is de leerling doorgaans in staat tot behulp van meetkundige begrippen (de bal ligt bovenop de kast) kunnen volgen van een beschrijving met herkenningspunten (hoek, brievenbus, poppenhoek, kopieermachine) en meetkundige begrippen (voor, na, rechts, links, tegenover) van een route in de directe omgeving (in de school van het lokaal naar de voordeur, van de school naar de kerk) construeren opereren met vormen en figuren eenvoudige routes kunnen beschrijven in de directe omgeving en daarbij gebruik maken van herkenningspunten (kerk, winkel, speelplein, brievenbus) en meetkundige begrippen (voor, na, verder, rechtdoor) eenvoudige plattegronden (bijvoorbeeld van de klas) kunnen lezen, kunnen tekenen en kunnen toelichten kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/ conflictsituaties rond oriënteren en lokaliseren bouwwerkjes/constructies die als voorbeeld gebouwd, zijn kunnen nabouwen (bijvoorbeeld blokkenbouwsel, railsparcours, duplo- of legofiguur) eenvoudige bouwwerkjes (bijvoorbeeld blokkenbouwsel, railsparcours, duplo- of legofiguur) vanaf een tekening/foto kunnen nabouwen kunnen bouwen van een constructie op basis van aanwijzingen in een stappenplan/handleiding (bijvoorbeeld met blokken, lego, knex, magnetics) kunnen bouwen op basis van mondelinge aanwijzingen met behulp van meetkundige begrippen (bijvoorbeeld: maak een stapel van twee blokjes; zet links daarvan een blokje; zet ervoor een stapel van drie blokjes) kennen en kunnen benoemen van de namen van meetkundige figuren: cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek, bol, kubus verschillen kunnen beschrijven tussen de verschillende meetkundige figuren: cirkel, driehoek, vierkant, rechthoek, bol, kubus kennen en kunnen benoemen van de basiskleuren (rood, blauw, geel, groen), zwart, wit, oranje, paars, roze, grijs kunnen sorteren van voorwerpen op minimaal twee kenmerken (bijvoorbeeld met Logiblocks: zoek alle rode vierkanten; alle dikke driehoeken) kunnen navouwen van een vouwwerk dat wordt aangegeven met een vouwreeks van slechts enkele stappen (bijvoorbeeld een vliegtuigje/hoedje) bij het vouwen passief kunnen gebruiken van (meetkundige) begrippen: recht, schuin, dubbel, lijn, hoek, punt kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond bouwen en construeren eenvoudige opdrachten kunnen uitvoeren met zon en schaduw (je schaduw kleiner/groter/langer maken, laten verdwijnen) en hierover kunnen redeneren (wat moet je doen om...; wat gebeurt er als...) eenvoudige opdrachten kunnen uitvoeren met een spiegeltje (iets laten zien in een spiegel, figuren verdubbelen, vervormen) en hierover kunnen redeneren (wat gebeurt er als ; hoe kun je ; wat moet je doen om...) meetkundige patronen kunnen namaken (kralenketting, mozaïek, kralenplank, tegelplein) in patronen de regelmaat kunnen herkennen, kunnen uitleggen en deze kunnen voortzetten (tekenen, rijgen, kleuren, met mozaïek of kralenplank, bouwen) patroon met regelmaat kunnen ontwikkelen en hierover kunnen redeneren kunnen redeneren over eenvoudige meetkundige problemen/conflictsituaties rond opereren met vormen en figuren 17

CITO Taal voor peuters DEEL 1: ACHTERGRONDGEGEVENS Titel Auteurs Uitgever Cito Taal voor peuters Marieke op den Kamp; Nienke Lansink Cito Jaar van uitgave 2010 Doelgroep Samenstelling van het instrument Doorgaande lijn Geanalyseerde onderdelen Uitgangspunten en doelstellingen van het instrument Korte beschrijving van visie op het jonge kind zoals aangegeven in het instrument/ de methode Inhoud Peuters, onderverdeeld in twee leeftijdscategorieën. P1: vanaf drie jaar tot en met drie jaar en vijf maanden. P2: vanaf drie jaar en zes maanden tot vier jaar en nul maanden. De toets kan ingezet worden op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Leerkrachten map met daarin een handleiding, een opgavenboek en kopieerbare registratieformulieren. De toets Taal voor peuters is een onderdeel van het Cito Volgsysteem Jonge kind. Deze bevat ook een toets voor rekenen en observatielijsten voor baby s en dreumesen. Hierop volgend zijn de toetsen Rekenen voor kleuters en Taal voor kleuters ontwikkeld. Handleiding, inhoudsverantwoording en opgavenboek. "Met deze toets kunt u het niveau van de taalontwikkeling van peuters vanaf drie jaar vaststellen. Tevens kunt u behaalde scores van kinderen uit uw groep vergelijken met de scores van een landelijke referentiegroep." "Bij het volgen van de taalontwikkeling richten we ons op de taalaspecten als woordenschat en het begrijpen van verhaaltjes en opdrachten. Volgt u deze processen, dan kunt u zien of de stimulering van die processen door uw taalaanbod succes heeft." "Om goed te kunnen communiceren, moeten we beschikken over mondelinge taalvaardigheden. Deze vaardigheden verwerven de kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd. In de stimulering van de ontwikkeling van jonge kinderen is de taalontwikkeling niet alleen een doel op zich, maar speelt taal ook een cruciale rol bij de ontwikkeling op alle andere gebieden." "Er zijn grote verschillen in tempo van de taalontwikkeling bij kinderen. Sommige peuters hebben een uitgebreide woordenschat en maken al zinnen met vijf woorden. Andere peuters praten nog amper. De Haan (in: Singer & Klerekoper, 2009) geeft aan dat er niets aan de hand hoeft te zijn als jonge kinderen zich traag ontwikkelen. Sommige kinderen stoppen eerst hun energie in hun ontwikkeling op een ander gebied, bijvoorbeeld de motoriek." De methodeonafhankelijke toets Taal voor peuters kan ingezet worden om het niveau van de taalontwikkeling van peuters vanaf drie jaar vast te stellen, deze ontwikkeling te vergelijken met een landelijke referentiegroep en een vergelijking te maken tussen de kinderen onderling binnen één groep. De ontwikkeling van kinderen kan over een langere periode gevolgd worden. De toets is Cotan goedgekeurd. In de toets Taal voor peuters zijn aspecten van de taalontwikkeling ondergebracht in vier categorieën: passieve woordenschat; definitievaardigheid; kritisch luisteren; actieve woordenschat. De toets dekt een aantal tussendoelen voor de taalontwikkeling die opgesteld zijn voor kleuters maar die als richtlijn gebruikt worden bij het werken met peuters. De toetsscores van de kinderen geven aan in welke mate zij datgene wat ze geleerd hebben, beheersen en in andere situaties kunnen toepassen. Hiervoor worden in de toets opgaven van een verschillende moeilijkheidsgraad aangeboden. De handleiding geeft uitleg over de inhoud van de toets, de werkwijze, de registratie 18