Participatiewijzer Enschede



Vergelijkbare documenten
Participatiewijzer Enschede

De waarde van de Academie. Gerard Marlet Antwerpen 7 november 2013

KING-thema 2: Arbeidsparticipatie

De waarde van winkels

Leiden in de Atlas voor gemeenten 2014

voor gemeenten Economie & Arbeidsmarkt Gerard Marlet Clemens van Woerkens de 50 grootste gemeenten van Nederland op 50 punten vergeleken

Waar moeten we bouwen en waar (nog) niet. Gerard Marlet 11 oktober 2016

Trickle down in de stad

Foto van de Drechtsteden

BIJLAGEN. Betrekkelijke betrokkenheid Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport Redactie: Paul Schnabel Rob Bijl Joep de Hart

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2017 Thema geluk. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 18 mei Utrecht.

BELEIDSONDERZOEK Leidenincijfers draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Leiden in de Atlas voor gemeenten 2015

IN EERSTE HALFJAAR Paula van der Brug en Robert Selten. April Het aantal gestarte trajecten in het eerste halfjaar van 2002.

Leiden 2018 Atlas voor gemeenten

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus EJ DEN HAAG

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2019

Wijziging Uitvoeringsregeling inkoop arbeidsvoorziening door gemeenten

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Dordrecht in de Atlas 2013

Wijziging Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden

Robots houden groei arbeidsmarkt (nog) niet tegen

Atlas voor gemeenten 2014: de positie van Utrecht

Onderstaande tabel toont enkele algemene kenmerken afkomstig van het CBS, die een beeld geven van de vergelijkbaarheid van de gemeenten.

Atlas voor Gemeenten 2012

CRITERIA PRODUCTRATING OPSTALVERZEKERING PRIJS

Atlas voor gemeenten 2012:

VOORLOPIGE UITKOMSTEN VOOR HET GEMEENTEDOMEIN. Dennis Lanjouw, Osman Baydar, Mariëtte Goedhuys en Frank van der Linden. Maart 2006

Voorlopige uitkomsten Sluitende Aanpak 2003

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2016 Thema Water. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 juni Utrecht.

Bijlage verzuimcijfers

Woningen Provincie/Gemeenten Marktgegevens en prognoses Prijzen en transacties. Prijs per m² GBO in mediaan 2017

Den Haag, 17 mei 2000

Woningen. Prijzen en transacties. Provincie / Steden. Marktgegevens en prognoses. Transactieprijzen koopwoningen in mediaan 2016

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2018

Vergelijking discriminatiemeldingen 2012 binnen de G32

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Absoluut verzuim. Absoluut verzuim totaal verzuim. > 3 maanden. Opgelost in schooljaar

Platform Detailhandel Nederland 1 van 7. Gemeente. Emmen

thema 1 Nederland en het water topografie

CRITERIA PRODUCTRATING INBOEDELVERZEKERING PRIJS

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Leiden 2017 Atlas voor gemeenten

Toelichting gegevens waarstaatjegemeente.nl bij de thema s:

Bijlage 1: Uitwerking per regio

Het belang van Cultuurstad Groningen

Analyse vraaghuurprijzen kantoorruimte

Amsterdam, 14 januari 2019 P e r s b e r i c h t

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Cultuurkaart &OTDIFEF

Atlas voor Gemeenten 2013

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Gerard Marlet Clemens van Woerkens, Roderik Ponds. Cultuurkaart Enschede

2e Paasdag maandag 17 april

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Stadsfoto Ede. Afdruk 2010

Onderzoek Voortijdig Schoolverlaters

Urbanisatie-effecten en vastgoedwaardeontwikkeling: Human Capital = Capital Growth. Richard Buytendijk, MSc, MSRE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2014

Factsheets Nederland. Kantoren- en bedrijfsruimtemarkt. medio

De Meerjarige aanvullende uitkering 2013 t/m 2015

OnSignalement 5e jaargang, nr 6 6 juli 2010

Binnensteden en hun bewoners

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Toiletreclame Regionale Tarieven Indoormedia

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2011

Gerard Marlet, Roderik Ponds, Clemens van Woerkens. Cultuurkaart Amersfoort

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

De inkomenspositie van Leidse huishoudens

2014 Hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk gaat over de arbeidsparticipatie van Leidenaren, over uitkeringen en over huishoudinkomens.

Themabijeenkomst regionale arbeidsmarkt. Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nijkerk, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Zeewolde

Datum 6 november 2015 Bekostigingssystematiek gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0%

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Werkloosheid 50-plussers

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Hoofdstuk 13. Arbeidsmarkt

DE ETNISCHE SAMENSTELLING VAN DE BEVOLKING

Geachte Voorzitter, Voorzitter van de Tweede Kamer. der Staten Generaal Interne postcode 270 Postbus EA Den Haag Telefoon

T-Mobile Netherlands.

Maatwerkrapport WWB in Uw Gemeente

Mathilda Copinga, Dennis Lanjouw en May Hua Oei. Augustus 2005

Oss. Datum. G rtneente. Antwoord gemeente: Ja, ook in Oss worden ontheffingen van de leerplichtwet verstrekt.

Aan de Gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de Raad,

H2. indeling van de bevolking

jeugdwerkloosheid 64% werklozen volgt opleiding 800 jongeren geregistreerd als werkloze

Inkomens in Helmond RIO 2013

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2016

Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV

Aan de gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de raad,

verdeelmodel 2018 Aanleiding datum 23 januari 2018 gemeente Leidschendam-Voorburg, ministerie SZW aan SEO Economisch Onderzoek van

Na Amsterdam is Utrecht de stad met de meeste deelauto s. In deze stad staan meer auto s dan in Den Haag en Rotterdam samen.

Sociaal economisch profiel

Transcriptie:

Gerard Marlet, Roderik Ponds Clemens van Woerkens, Rutger Zwart Participatiewijzer Enschede 19 december 2014

Atlas voor gemeenten Postbus 9627 3506 GP UTRECHT T 030 2656438 F 030 2656439 E info@atlasvoorgemeenten.nl I www.atlasvoorgemeenten.nl Atlas voor gemeenten, Utrecht, 2014 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Participatiewijzer Enschede 2014 De participatiegraad in Enschede in kaart gebracht, verklaard en vergeleken

Inhoud Samenvatting en conclusies 7 1 De participatiegraad 10 2 Participatie, non-participatie en klantenkring 20 3 Mensen die werken 26 4 De vraagkant van de arbeidsmarkt 33 5 Arbeidsaanbod en aantrekkingskracht 45 6 Kansen voor beleid 53 Bijlage: indicatoren 54 5

6

Samenvatting en conclusies Met de invoering van de Participatiewet wordt de gemeente Enschede financieel verantwoordelijk voor een steeds groter deel van de bewoners dat niet zonder steun van de overheid kan participeren op de arbeidsmarkt (mensen in de sociale werkvoorziening, en een deel van de Wajongpopulatie). Dit rapport brengt die nieuwe situatie in beeld. De (regionale) arbeidsmarkt is in kaart gebracht, evenals de bijzondere positie van Enschede. Er is een poging gedaan om aan te geven aan welke knoppen de gemeente Enschede kan draaien om tot verbeteringen te komen, en welk ambitieniveau realistisch is. Het doel is om daarmee de gemeenteraad te informeren over de positie van Enschede, de oorzaken daarvan, en de mogelijk oplossingen en realistische ambities. De netto participatiegraad is in Enschede de laagste van de vijftig grootste gemeenten van Nederland, en ook lager dan in andere steden in de grensregio. Die participatiegraad ligt in Enschede op dit moment bovendien onder het niveau van tien jaar geleden; op 1 januari 2004 werkte 56,9% van alle 15-64-jarigen in Enschede. Op 1 januari 2014 was dat nog maar 56,4%. Een relatief groot deel daarvan (1,6% van alle 15-64-jarigen) werkt met (financiële) steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid). Dat is de groep waarvoor de gemeenten met de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 financieel verantwoordelijk worden. Omdat die groep in Enschede relatief groot is, zal de gemeente vanaf dat moment voor een relatief grote financiële opgave komen te staan. Enschede kampt al langere tijd met een hoge werkloosheid en een lage participatiegraad. In het WWB-verdeelmodel werd onvoldoende rekening gehouden met de structurele problemen die aan deze lage participatiegraad ten grondslag liggen. Enschede werd op die manier jaarlijks financieel benadeeld, waardoor er onvoldoende geld was om de structurele problemen goed aan te pakken. In het verdeelmodel voor de nieuwe Participatiewet wordt beter rekening gehouden met de bijzondere positie van steden als Enschede. Toch blijft het van belang om de exacte oorzaken van de lage participatiegraad te blijven onderzoeken. Niet alleen om kritisch naar het verdeelmodel te blijven kijken, maar vooral ook om de juiste beleidsinstrumenten te kunnen inzetten, met een bijbehorend realistisch ambitieniveau. 7

In dit rapport zijn de achtergronden van de lage participatiegraad in detail onderzocht. De lage participatiegraad in Enschede is deels te verklaren door een relatief grote groep mensen die niet kunnen (arbeidsongeschikten) of willen (zoals studenten) werken onder de 15-64-jarigen in de stad. Daarnaast zijn factoren aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt van belang. Enschede heeft door het industriële verleden relatief veel laagopgeleiden zonder startkwalificatie, en mensen van Turkse afkomst, onder de beroepsbevolking. Die bieden een belangrijke verklaring voor de lage participatiegraad. Opvallend is ook dat er in Enschede daarnaast relatief veel mensen wonen met (psychische) gezondheidsproblemen. Ook die bieden een additionele verklaring voor de relatief lage participatiegraad. Bovendien blijkt dat Enschede door de centrumfunctie voor maatschappelijke opvang, de grote voorraad sociale huurwoningen en de lage huizenprijzen een grote aantrekkingskracht heeft op mensen die minder kans maken op de arbeidsmarkt. Ook dat verklaart een deel van de lage participatiegraad. Maar ook de vraagkant van de arbeidsmarkt is van belang: Voor de in Enschede woonachtige beroepsbevolking zijn er minder banen binnen acceptabele reistijd te bereiken dan gemiddeld in Nederland. Maar aan die vraagkant van de arbeidsmarkt doet zich in Enschede een bijzondere situatie voor; in relatie tot de omvang van de beroepsbevolking is er relatief veel werk, met name voor laagopgeleiden. En dat terwijl juist onder die laagopgeleiden de netto participatiegraad heel laag, en de werkloosheid hoog, is. Dat komt door ruimtelijke mismatch en verdringing. Allereerst zijn er meer laagopgeleide werknemers uit de regio die de banen in de stad Enschede innemen dan omgekeerd. Dat verkleint de kansen voor de laagopgeleiden in Enschede zelf. Daarnaast is er sprake van verdringing tussen verschillende bevolkingsgroepen. Er werken in Enschede relatief veel middelbaar en hoogopgeleiden in beroepen die ook geschikt zouden zijn voor laagopgeleiden. Dat verkleint de kans op werk voor de laagopgeleide inwoners van Enschede fors. En dat zorgt ervoor dat de werkloosheid juist onder de laagopgeleide inwoners van Enschede relatief hoog is. De kansen voor beleid liggen zowel aan de vraag- als aanbodkant van de arbeidsmarkt. Aan de aanbodkant zou ervoor kunnen worden gezorgd dat 8

laagopgeleiden beter kunnen concurreren om de banen, door hun kwaliteit te vergroten (onderwijs) of hun loonkosten te verlagen. Aan de vraagkant zou kunnen worden gezorgd voor meer werk voor de middelbaar en hoogopgeleiden in de stad, zodat die niet gedwongen worden om onder hun niveau te werken. En tot slot is het voor de participatie in de stad van belang dat de studenten in Enschede studeren, en geen mensen verdringen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. 9

1 De participatiegraad Gemeenten streven er over het algemeen naar om de participatiegraad onder de bevolking te vergroten. Vanuit economisch belang: hoe meer mensen werken, des te beter voor de economie. Vanuit sociaal belang: werk is de beste weg uit armoede en bevordert de leefbaarheid. Maar vooral ook vanuit financieel belang; als meer mensen werken, dalen de uitkeringslasten van de gemeente. Dat laatste wordt steeds belangrijker nu met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 gemeenten financieel verantwoordelijk worden voor het inkomen van een veel groter deel van de bevolking in de gemeente. Niet alleen de mensen met een bijstandsuitkering (WWB) of gesubsidieerde arbeid behoren vanaf dat moment tot de klantenkring van gemeenten, maar ook de mensen die in sociale werkplaatsen werken (WSW) en een deel van de mensen in de Wajong. De omvang van die groepen verschilt sterk tussen gemeenten. De ene gemeente staat na 1 januari 2015 dan ook voor een veel grotere opgave dan de andere. Dat komt enerzijds omdat er in de ene gemeente meer kans op werk is dan in de andere. Maar ook omdat de samenstelling van de beroepsbevolking tussen gemeenten enorm verschilt. In dit rapport wordt geprobeerd om de participatiegraad in, en de klantenkring van, de gemeente Enschede gedetailleerd in kaart te brengen. Bovendien worden verschillen met andere gemeenten blootgelegd en verklaard. Het totaal aan gegevens moet aanknopingspunten bieden voor effectief arbeidsmarktbeleid. Dit alles begint bij een heldere en logische indeling van de beroepsbevolking, de participanten en de non-participanten in gemeenten, en de klantenkring van gemeenten. In tabel 1.1 en box 1.1 is de gehanteerde indeling weergegeven. 10

Tabel 1.1 De samenstelling van de potentiële beroepsbevolking Bruto participatie Netto participatie Klantenkring gemeente Overig Overig Niet willen en/of niet kunnen werken Studerend Arbeidsongeschikt Studerend WAO/WIA Wajong Potentiële beroepsbevolking (15-64 jarigen) Beroepsbevolking Werkloos Zonder uitkering WW WWB WSW Werkend Gesubsidieerd Zonder steun 11

Box 1.1 De samenstelling van de potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking in een gemeente bestaat uit alle bewoners die tussen de 15 en 64 jaar zijn. Die groep kan verder worden onderverdeeld in drie hoofdgroepen: I. Mensen die niet kunnen werken. Dat zijn mensen die arbeidsongeschikt zijn, en een uitkering hebben (WAO, WIA, Wajong). II. III. Mensen die niet willen werken. Dit kunnen scholieren en studenten zijn, maar ook renteniers of mensen die er om andere redenen vrijwillig voor kiezen om niet te werken. Mensen die (meer dan 12 uur per week) willen werken. Dat is de feitelijke beroepsbevolking (gedeeld door de potentiële beroepsbevolking levert dit de bruto participatiegraad op). De feitelijke beroepsbevolking in een gemeente is weer onder te verdelen in twee subgroepen: III.1 III.2 Mensen die werkloos zijn. Dat zijn mensen die niet werken, maar wel (meer dan 12 uur per week) willen werken. Mensen die werken (gedeeld door de potentiële beroepsbevolking levert dit de netto participatiegraad op). De groep werklozen (III.1) kan weer worden onderverdeeld in drie subgroepen: III.1.a III.1.b III.1.c Werklozen zonder uitkering. Dat zijn de zogenoemde nuggers. Werklozen met uitkering van het Rijk. Dat zijn de mensen met een uitkering in het kader van de WW. Werklozen met een uitkering van de gemeente. Dat zijn de mensen met een uitkering in het kader van de WWB. De groep werkenden (III.2) kan worden onderverdeeld in twee subgroepen: III.2.a III.2.b Mensen die werken met steun van de overheid, in het kader van de WSW, via een of andere vorm van gesubsidieerde arbeid of met loonkostensubsidie. Mensen die werken zonder steun van de overheid. De klantenkring van gemeenten bestaat na de invoering van de Participatiewet uit de groepen III.1.c, III.2.a en een deel van I. 12

Figuur 1.1 laat de ontwikkeling van de totale beroepsbevolking in Enschede zien, vergeleken met de ontwikkeling van de omvang van de totale beroepsbevolking in de vijftig grootste gemeenten van Nederland (G50). Dat levert een opvallend beeld op. Tot 2009 neemt het aantal mensen in Enschede dat kan en wil werken toe, meer dan in de G50. Maar daarna neemt dat aantal weer fors af. Nu ligt de beroepsbevolking van Enschede (die op 1 januari 2014 uit 66.732 potentiële werknemers bestond) alweer bijna op het niveau van 2004, terwijl de omvang van de beroepsbevolking in de rest van de G50 alsmaar verder oploopt. De voornaamste reden daarvoor is de vergrijzende bevolking in Enschede. In 2011 werden ineens veel babyboomers 65 jaar, waarna ze niet meer tot de potentiële beroepsbevolking (alle 15-64-jarigen) behoorden (zie figuur 1.2). Maar dat is niet de enige reden, ook onder de overgebleven 15-64-jarigen in Enschede neemt het aantal mensen dat kan en wil werken af (zie figuur 1.3). Hoe dat komt, wordt in het volgende hoofdstuk besproken. De afnemende beroepsbevolking en bruto participatiegraad zorgen er de laatste jaren voor dat de kans op werk voor de overgebleven mensen in Enschede die kunnen en willen werken is toegenomen. Niet zozeer omdat het aantal banen is toegenomen, maar omdat het aantal mensen dat om die banen concurreert is afgenomen. De figuren 1.4 en 1.5 laten dat mooi zien. Figuur 1.4 laat zien dat het aantal banen binnen de gemeentegrenzen gedeeld door de beroepsbevolking binnen de gemeentegrenzen (de werkgelegenheidsquote) sinds 2010 toeneemt. Als ook rekening wordt gehouden met de banen en beroepsbevolking buiten de gemeentegrenzen, dan blijkt dat ook de kans op werk (zie bijlage voor een beschrijving van de gebruikte indicatoren) voor de beroepsbevolking in Enschede sinds 2011 is toegenomen, en inmiddels ongeveer op het gemiddelde van de G50 ligt. 13

Figuur 1.1 Ontwikkeling van de beroepsbevolking in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal mensen dat kan en wil werken (index, 2004 =100) 112 110 G50 108 106 104 102 (39) 100 1-1-2014: 66.732 potentiële werknemers 98 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Het rangnummer toont de positie van Enschede ten opzichte van de 50 grootste gemeenten van Nederland (G50). Bron: Atlas voor gemeenten Figuur 1.2 Ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal inwoners van 15-64 jaar (index, 2004 = 100) 105 104 G50 103 102 101 (25) 100 1-1-2014: 107.529 inwoners 99 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten 14

Figuur 1.3 De ontwikkeling van de bruto participatiegraad in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal mensen dat kan/wil werken, als percentage van de potentiële beroepsbevolking 80% 75% 70% G50 65% (50) 60% 55% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten Figuur 1.4 De ontwikkeling van de werkgelegenheidsquote in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Verhouding aantal banen en omvang beroepsbevolking 140% 130% 120% G50 (22) 110% 100% 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: Atlas voor gemeenten 15

Figuur 1.5 Ontwikkeling van de kans op werk in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal banen/beroepsbevolking binnen acceptabele reistijd 102% 100% 98% 96% 94% (23) G50 92% 90% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten Het uiteindelijke doel van gemeenten is, of zou moeten zijn: het zo groot mogelijk maken van de groep mensen die zonder steun van de overheid werkt (de zogenoemde netto participatiegraad). Dat zijn de mensen die zelfstandig in hun eigen inkomen voorzien. En dat is dan ook de groep die in de rest van dit rapport aan een nadere analyse wordt onderworpen. Kaart 1.1 laat allereerst zien dat die netto participatiegraad enorm verschilt tussen regio s. In de COROP-regio Twente is die participatiegraad duidelijk lager dan gemiddeld in Nederland. En de stad Enschede blijkt van de vijftig grootste Nederlandse gemeenten zelfs de laagste netto participatiegraad te hebben (zie figuur 1.6). De meeste steden in de grensregio hebben overigens een relatief lage participatiegraad, maar ook ten opzichte van die steden is de positie van Enschede ongunstig. De vraag is hoe dat komt. 16

Kaart 1.1 De netto participatiegraad in de Nederlandse COROP-regio s Netto-participatiegraad (1-1-2014) 69,0% tot 71,2% 68,7% tot 69,0% 68,1% tot 68,7% 67,4% tot 68,1% 65,9% tot 67,4% 65,3% tot 65,9% 64,6% tot 65,3% 60,3% tot 64,6% Bron: Atlas voor gemeenten o.b.v. data CBS/EBB/RIO en UWV 17

Figuur 1.6 De netto participatiegraad in de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal werkenden (>12 uur) als % van de pot. beroepsbevolking (2014) 1 Haarlem 2 Hilversum 3 Deventer 4 Alphen aan den Rijn 5 Velsen 6 Purmerend 7 Leidschendam-Voorburg 8 Haarlemmermeer 9 Roosendaal 10 Amsterdam 11 Amersfoort 12 Utrecht 13 Gouda 14 Alkmaar 15 Zwolle 16 Leiden 17 Zaanstad 18 's-hertogenbosch 19 Breda 20 Amstelveen 21 Almere 22 Tilburg 23 Hengelo (O.) 24 Apeldoorn 25 Spijkenisse 26 Leeuwarden 27 Zoetermeer gemiddelde G50 28 Arnhem 29 Dordrecht 30 Lelystad 31 Eindhoven 32 Helmond 33 Almelo 34 Bergen op Zoom 35 Venlo 36 Schiedam 37 Hoorn 38 Delft 39 Ede 40 Den Haag 41 Sittard-Geleen 42 Emmen 43 Nijmegen 44 Oss 45 Rotterdam 46 Groningen 47 Vlaardingen 48 Maastricht 49 Heerlen 50 Enschede 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bron: Atlas voor gemeenten 2014 18

In hoofdstuk 2 wordt de beroepsbevolking in Enschede verder in kaart gebracht. Welk deel van de 15-64-jarigen in Enschede kan en wil werken, en welk deel niet, en waarom niet? Welk deel van de beroepsbevolking werkt ook daadwerkelijk, en welk deel is werkloos? En hoe is die groep werklozen weer verder onder te verdelen? Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de netto participatiegraad in Enschede afgezet tegen het gemiddelde van de andere regio s in Nederland, en wordt die afwijking verklaard uit verschillende kenmerken aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt. Uit dat hoofdstuk zal blijken dat zich in Enschede een vrij bijzondere situatie voordoet: Er is op zich genoeg werk vooral voor de lager opgeleiden in de stad maar toch werken relatief weinig mensen. Daarom wordt in hoofdstuk 4 de vraagkant van de arbeidsmarkt verder uitgediept. Dat levert verrassende conclusies op. In hoofdstuk 5 wordt tot slot extra aandacht besteed aan de bijzondere positie van Enschede aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt, en wordt de vraag beantwoord of er nog specifieke lokale omstandigheden zijn die de lage participatiegraad in de stad kunnen verklaren. Hoofdstuk 6 sluit af met een korte indruk van de kansen voor beleid. 19

2 Participatie, non-participatie en klantenkring In dit hoofdstuk wordt de samenstelling van de beroepsbevolking in Enschede zo precies mogelijk in kaart gebracht. Daarbij wordt de in het vorige hoofdstuk geïntroduceerde indeling gehanteerd. De potentiële beroepsbevolking (alle 15-64-jarigen) van Enschede wordt als het ware afgepeld. Welk deel van die potentiële beroepsbevolking kan en wil werken, en behoort dus tot de feitelijke beroepsbevolking? Welk deel studeert? Welk deel is arbeidsongeschikt? En welk deel werkt vrijwillig niet (de nietsers )? Welk deel werkt (de netto participatiegraad), en welk deel doet dat met steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid)? Welk deel werkt niet? Welk deel daarvan ontvangt een uitkering (WW en WWB), en welk deel niet (de zogenoemde nuggers)? Vervolgens wordt de (huidige en toekomstige) klantenkring van de gemeente Enschede in kaart gebracht. Op dit moment bestaat die klantenkring alleen uit bijstandsgerechtigden, en een kleine groep mensen die met loonkostensubsidie of in gesubsidieerde banen aan de slag zijn. Na invoering van de Participatiewet komen daar de WSW ers en een deel van de Wajongers bij. Hoe groot wordt die groep in de gemeente Enschede? Wat is de samenstelling van die toekomstige klantenkring? Hoe verhoudt die zich tot de huidige klantenkring, en tot die van andere vergelijkbare gemeenten. Dit onderdeel biedt inzicht in de opgave waar de gemeente Enschede na 1 januari 2015 voor komt te staan. Zoals gezegd brengt dit hoofdstuk allereerst de verschillende groepen en subgroepen in de potentiële beroepsbevolking van Enschede in kaart. Uit onderstaande grafieken (figuur 2.1 en 2.2) blijkt allereerst dat de netto participatiegraad tussen 1-1-2004 en 1-1-2014 is afgenomen, van 56,9% van de potentiële beroepsbevolking op 1 januari 2004 tot 56,4% op 1 januari 2014. Dat betekent dat de participatiegraad in Enschede op dit moment onder het niveau van tien jaar geleden ligt. Die afname van de netto participatiegraad is enerzijds het gevolg van een toename van het aandeel werklozen; van 4,7% op 1 januari 2004 tot 5,8% van alle 15-64-jarigen op 1 januari 2014. Anderzijds heeft de afname van de netto participatiegraad te maken met een toename van het aandeel studenten onder de 15-64-jarigen; van 17,3% in 2004 tot 20,4% in 2014. Het aandeel arbeidsongeschikten is daarentegen afgenomen; van 11% in 2004 tot 9,2% 20

in 2014. Ook het aantal nietsers ( overig in figuur 2.1: mensen die wel kunnen, maar niet willen werken, en niet studeren) is door de tijd iets afgenomen, tot 8,2% in 2014. Opmerkelijk is dat de op deze manier berekende groep werklozen (de beroepsbevolking min het aantal mensen dat daadwerkelijk werkt) in Enschede kleiner is dan het aantal mensen dat een uitkering in het kader van de WW en/of WWB ontvangt (zie tabel 2.1). De groep werklozen bestond op 1 januari 2014 uit circa 6.250 mensen, terwijl het aantal unieke personen met het voornaamste inkomen uit een WW- of WWB-uitkering in Enschede op dat moment naar schatting zo n 10.000 bedroeg. Dat betekent dat er in Enschede 3.750 mensen zijn die wel werken of niet tot de beroepsbevolking behoren (aangeven niet te kunnen of willen werken) maar toch het grootste deel van hun inkomen halen uit een WW- of WWB-uitkering. 1 Tabel 2.1 De potentiële beroepsbevolking van Enschede afgepeld (op 1 januari 2014) 2014 Bron Aantal 15-64-jarigen 107.529 GBA Waarvan niet kan/wil werken 40.635 37,8% EBB Beroepsbevolking 66.894 62,2% EBB Waarvan werkt 60.651 56,4% EBB Werkloos 6.243 5,8% EBB Uitkering WWB (alleen 15-64-jarigen) 7.360 UWV Uitkering WW 4.580 UWV Unieke personen met uitkering WWB/WW 10.077 9,4% RIO NWW-ers (ingeschreven bij het UWV) 12.187 11,3% UWV Nuggers 2.110 2,0% Schatting Dat zou tevens betekenen dat de groep nuggers (werklozen zonder uitkering) negatief is. Dat kan natuurlijk niet. Een andere methode om die groep nuggers te bepalen is een vergelijking van het aantal niet-werkende werkzoekenden met het aantal unieke personen dat een uitkering ontvangt in het kader van de WWB en/of WW. Bij het UWV waren op 1 januari 2014 12.187 niet-werkende werkzoekenden geregistreerd (veel meer mensen dan het aantal werklozen volgens de EBB). Dat zou betekenen dat er in Enschede een groep van ruim 2.000 nuggers woont. 1 Mogelijke verklaringen hiervoor zijn: 1) mensen zouden kunnen liegen tegen het UWV ( Ik wil werken ), en eerlijk zijn tegenover de EBB-enquêteur ( Ik wil niet werken`); 2) mensen zouden vrijstelling kunnen hebben gekregen van het UWV, bijvoorbeeld als ouder in een eenoudergezin, of als 55-plussers met weinig kansen op de arbeidsmarkt, en; 3) voor sommige mensen kan de WWof WWB-uitkering aanvullend zijn, bovenop inkomsten uit arbeid. 21

Figuur 2.1 Ontwikkeling onderverdeling potentiële beroepsbevolking en netto participatiegraad Enschede, 2004-2014 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% Overig Studerend Arbeidsongeschikt Werkloos Werkend met steun Werkend zonder steun 0% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Rood: netto participatiegraad (werkenden als percentage van de potentiële beroepsbevolking). Grijs: niet-werkenden. Figuur 2.2 Onderverdeling potentiële beroepsbevolking en netto participatiegraad van Enschede, 2014 8,2% Werkend zonder steun 20,4% Werkend met steun Werkloos Arbeidsongeschikt Studerend Overig 54,8% 9,2% 5,8% 1,6% Rood: netto participatiegraad (werkenden als percentage van de potentiële beroepsbevolking). Grijs: niet-werkenden. 22

De netto participatiegraad is in Enschede zoals gezegd de laagste van de vijftig grootste gemeenten van Nederland. Maar dat niet alleen; een relatief groot deel van de arbeidsparticipatie komt tot stand met steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid). In absolute zin is die groep niet groot (ongeveer 1720 personen), maar dit is wel de groep waarvoor de gemeente met de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 financieel verantwoordelijk wordt. Omdat die groep in Enschede relatief groot is, zal de gemeente vanaf dat moment voor een relatief grote financiële opgave komen te staan. De figuren 2.3 en 2.4 brengen de nieuwe klantenkring van de gemeente Enschede in kaart. Daar zijn behalve de WWB ers en de mensen met gesubsidieerde arbeid ook de mensen in de Wajong bijgeteld (zie ook tabel 1.1). Weliswaar wordt de gemeente vanaf 1 januari 2015 alleen financieel verantwoordelijk voor de nieuwe instroom; de totale omvang van de groep geeft wel een goed beeld van de potentiële klantenkring die op termijn op de gemeente af zal komen. De op die manier berekende potentiële nieuwe klantenkring van de gemeente Enschede zou op 1 januari 2014 uit 12.890 mensen hebben bestaan. In 2004 waren dat er volgens deze nieuwe definitie 10.641 geweest. De feitelijke klantenkring (WWB en lokale vormen van gesubsidieerde arbeid) bestond in Enschede op 1 januari 2014 uit 7.500 mensen. Op 1 januari 2004 waren dat er nog 6.850. Zowel de ontwikkeling door de tijd, als de potentiële impact van de Participatiewet, betekenen voor Enschede dus een relatief grote toename van de opgave. Het aantal bijstandsgerechtigden is toegenomen van 6.710 in 2004 tot 7.360 in 2014. Het aantal mensen met een Wajong-uitkering is in dezelfde periode verhoudingsgewijs nog meer toegenomen: van 2.010 mensen in 2004 tot 3.660 in 2014. Het aantal mensen in de WSW is relatief constant gebleven. De toename van bijstand en Wajong zijn dus de voornaamste reden dat de totale klantenkring volgens de nieuwe definitie is toegenomen. Met die nieuwe klantenkring zou Enschede van de vijftig grootste gemeenten van Nederland te maken krijgen met de op drie na (na Heerlen, Arnhem en Rotterdam) grootste opgave op de arbeidsmarkt (zie figuur 2.5). 23

Figuur 2.3 Ontwikkeling potentiële nieuwe klantenkring gemeente Enschede, 2004-2014 14% 12% 10% WSW Wajong gesubsidieerd WWB 8% 6% 4% 2% 0% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Figuur 2.4 Onderverdeling potentiële nieuwe klantenkring van gemeente Enschede op 1 januari 2014 13,4% WWB gesubsidieerd Wajong WSW 28,4% 57,1% 1,1% 24

Figuur 2.5 Potentiële nieuwe klantenkring in de vijftig grootste gemeenten van Nederland op 1 januari 2014 Aandeel 15-64-jarigen dat voor inkomen afhankelijk is vd gemeente 1 Amstelveen 2 Haarlemmermeer 3 Alphen aan den Rijn 4 Velsen 5 Ede 6 Haarlem 7 Hilversum 8 Amersfoort 9 Leidschendam-Voorburg 10 Purmerend 11 Utrecht 12 Zoetermeer 13 Zaanstad 14 Almere 15 Oss 16 Delft 17 Roosendaal 18 Breda 19 Leiden 20 Hoorn 21 Alkmaar 22 Spijkenisse 23 Gouda 24 Eindhoven 25 Bergen op Zoom 26 Venlo 27 's-hertogenbosch 28 Apeldoorn 29 Vlaardingen 30 Schiedam 31 Lelystad 32 Zwolle 33 Dordrecht 34 Helmond 35 Tilburg 36 Deventer gemiddelde G50 37 Maastricht 38 Hengelo (O.) 39 Amsterdam 40 Sittard-Geleen 41 Den Haag 42 Nijmegen 43 Emmen 44 Groningen 45 Leeuwarden 46 Almelo 47 Enschede 48 Rotterdam 49 Arnhem 50 Heerlen 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% Bron: Atlas voor gemeenten 2014 25

3 Mensen die werken Uit de Atlas voor gemeenten 2014 bleek niet alleen dat de participatiegraad in Enschede laag is, en de werkloosheid hoog, maar ook dat Enschede op de indicatoren kans op werk en percentage laagst opgeleiden (twee indicatoren die vaak verklarend zijn voor een lage participatiegraad) ongeveer gemiddeld scoort. In dit tweede deel van het onderzoek wordt dit nader onderzocht. Er wordt een gedetailleerde analyse gemaakt van de kans op werk in relatie tot de samenstelling van de beroepsbevolking naar opleidingsniveau. Daarbij wordt ook de rol van de grensregio belicht. Dat leidt tot inzichten in de ruimtelijke en kwalitatieve mismatch op de regionale arbeidsmarkt. Vervolgens wordt de participatiegraad in de gemeente Enschede vergeleken met die in andere gemeenten. De afwijking wordt verklaard uit verschillende factoren aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt. Enerzijds de beschikbaarheid van werk, en anderzijds allerlei kenmerken van de beroepsbevolking in de gemeente Enschede, zoals het opleidingsniveau, leeftijd en etnische afkomst. Op die manier ontstaat een goed beeld van de arbeidsparticipatie in de gemeente, en wordt tevens de vraag beantwoord waar lokaal beleid zich het beste op kan richten om die participatiegraad te vergroten. Is investeren in de lokale economie en het scheppen van banen naar verwachting effectief? Liggen investeringen in de opleiding en vaardigheden van de plaatselijke beroepsbevolking meer voor de hand? Of is er sprake van mismatch, waardoor lokale inspanningen zich het beste kunnen richten op het beter bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt? De netto participatiegraad van een gemeente is het aantal mensen dat gedurende 52 weken (dus géén seizoensarbeid) voornamelijk inkomsten uit arbeid en/of onderneming heeft genoten. Tot die groep behoren ook de personen die werken mét steun van de overheid, zoals WSW ers, mensen met gesubsidieerde arbeid of mensen die via het instrument loondispensatie werken. Het aantal werkzame personen mét steun van de overheid is gedefinieerd als het aantal mensen met gesubsidieerde arbeid plus het aantal WSW ers. 26

Opgeteld vormen die twee groepen de basis voor de netto participatiegraad die in onderstaande grafieken voor Enschede is getoond. Figuur 3.1 laat zien dat de netto participatiegraad in Enschede fors lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Sinds 2004 is die participatiegraad ook verder afgenomen. Een bijzondere conclusie, want ondanks de recessie ligt die participatiegraad gemiddeld in de andere gemeenten op dit moment fors boven het niveau van 2004 (zie figuur 3.1). Per saldo heeft dat geleid tot een netto participatiegraad van 56,4% in 2014. Dat is het laagste percentage van de vijftig grootste gemeenten in Nederland, en ook lager dan in andere steden in de grensregio (zie figuur 1.1). Figuur 3.2 laat zien dat die negatieve afwijking ten opzichte van de andere grote gemeenten in Nederland zich in alle leeftijdsklassen voordoet; zowel onder jongeren als onder ouderen is de netto participatiegraad (het aantal werkenden in een bepaalde leeftijdsklasse, ten opzichte van het aantal in de stad woonachtige mensen in die leeftijdsklasse) in Enschede lager dan gemiddeld in de vijftig grootste gemeenten van Nederland. De vraag is allereerst hoe de relatief lage participatiegraad in Enschede verklaard kan worden, en vervolgens (in de volgende hoofdstukken) waar eventueel nog winst te behalen is. In de rest van dit hoofdstuk wordt de eerste vraag beantwoord. Ofwel: wat zijn de achtergronden van de arbeidsparticipatie in de gemeente? Tabel 3.1 laat allereerst de resultaten zien van modelschattingen waarmee de netto participatiegraad in Nederlandse gemeenten wordt verklaard. De tabel geeft aan of en hoe een bepaalde factor ertoe doet bij het verklaren van de netto participatiegraad, bovenop de verklaring die de andere factoren in de tabel al bieden. Alleen de significante factoren uit het best verklarende en meest robuuste model zijn getoond. Een positieve coëfficiënt bij een factor betekent dat een hogere waarde voor deze indicator samenhangt met een hogere participatiegraad. Voor een negatieve coëfficiënt geldt het omgekeerde. 27

Figuur 3.1 De ontwikkeling van de netto participatiegraad in Enschede en gemiddeld in Nederland 70% 65% Enschede NL 60% 55% 50% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Figuur 3.2 Netto participatiegraad naar leeftijd 90% 80% Enschede gemiddelde G50 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 28

Tabel 3.1 Wat zijn de achtergronden van verschillen in de netto participatiegraad tussen gemeenten? Samenhang met de netto participatiegraad Coëfficiënt Standaardfout BESCHIKBAARHEID WERK Beschikbaarheid werk (gemiddeld) 265,2 88,1 Beschikbaarheid werk (hoger opgeleiden) 496,3 130,7 BEVOLKINGSSAMENSTELLING Aandeel 15-19-jarigen in de beroepsbevolking -0,44 0,19 Aandeel 20-24-jarigen in de beroepsbevolking -1,49 0,22 Aandeel 35-44-jarigen in de beroepsbevolking -0,67 0,13 Aandeel 45-54-jarigen in de beroepsbevolking -0,30 0,09 Aandeel 55-64-jarigen in de beroepsbevolking -0,85 0,09 Aandeel mensen van Marokkaanse komaf in -0,29 0,07 de beroepsbevolking Aandeel mensen van Turkse komaf in de -0,20 0,06 beroepsbevolking OPLEIDINGSNIVEAU Aandeel hoger opgeleiden -0,11 0,02 Aandeel lager opgeleiden -0,06 0,03 Aandeel vroegtijdige schoolverlaters -0,37 0,15 HUISHOUDENSSAMENSTELLING Aandeel eenoudergezinnen -1,03 0,14 Aandeel huishoudens met een koopwoning 0,07 0,02 Aandeel woonachtige studenten -0,89 0,22 NON-PARTICIPANTEN Aandeel arbeidsongeschikten -0,50 0,06 CULTURELE VERSCHILLEN Aandeel SGP-stemmers -0,06 0,02 Een + betekent dat die factor positief samenhangt met de participatiegraad (hoe hoger de waarde van die factor, hoe hoger het % werkenden t.o.v. de potentiële beroepsbevolking). Een - betekent dat die factor negatief samenhangt met de participatiegraad (hoe hoger de waarde van die factor, hoe lager de participatiegraad). 29

Uit de tabel blijkt dat de regionale beschikbaarheid van werk in het algemeen, en specifiek voor hoger opgeleiden, samenhangt met arbeidsparticipatie. De beschikbaarheid van banen drukt het gemiddeld aantal banen binnen acceptabele reistijd voor een inwoner van een gemeente uit ten opzichte van het aantal mensen dat in potentie voor deze banen op de arbeidsmarkt is (de potentiële beroepsbevolking). Naarmate de beschikbaarheid van werk (de vraag naar arbeid) ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking (het aanbod van arbeid) relatief hoog is, is de participatiegraad ook hoger. Aan de aanbodkant van arbeidsmarkt hangen verschillende kenmerken van de bevolking samen met de netto participatiegraad. Gemeenten die relatief veel inwoners hebben in zowel de hogere (veel ouderen) als de lagere leeftijdscategorieën (veel jongeren) kennen een lagere arbeidsparticipatie. Hiernaast hangt de etnische samenstelling van de beroepsbevolking samen met de netto participatiegraad. Gemeenten met relatief veel mensen van Marokkaanse en Turkse komaf onder de beroepsbevolking blijken over het algemeen een lagere netto arbeidsparticipatie te hebben. Het opleidingsniveau van de inwoners heeft ook invloed. Gemeenten met relatief veel laagopgeleiden en vroegtijdig schoolverlaters kennen een lagere netto participatiegraad. Maar ook gemeenten met een bovengemiddeld aandeel hoger opgeleiden kennen een gemiddeld lagere arbeidsparticipatie. Dit is mogelijk het gevolg van het feit dat veel hoger opgeleiden vaak eveneens een hoger opgeleide partner hebben en vaak ook een hoger (huishoud)inkomen. Hierdoor is de kans eerder aanwezig dat één van beide partners besluit om (al dan niet tijdelijk vanwege bijvoorbeeld jonge kinderen) niet te werken. Ook de huishoudenssamenstelling speelt een rol. Gemeenten met relatief veel eenoudergezinnen en/of veel woonachtige studenten kennen een lagere participatiegraad. Gemeenten met relatief veel huishoudens met een koopwoning kennen daarentegen juist weer een gemiddeld hogere participatiegraad. Tot slot heeft de relatieve omvang van de groep van zogenaamde structurele non-participanten invloed op de netto participatiegraad. Gemeenten met relatief veel arbeidsongeschikten hebben logischerwijs een lagere participatiegraad (de participatiegraad is immers als percentage van de 30

potentiële beroepsbevolking genomen). Maar ook culturele factoren spelen een rol. Gemeenten met veel SGP-stemmers onder de bevolking hebben gemiddeld genomen een lagere netto participatiegraad. Die gemeenten hebben waarschijnlijk relatief veel vrouwen die wel kunnen werken maar dat om principiële redenen minder snel geneigd zijn te doen. Tot zover de factoren die de verschillen tussen Nederlandse gemeenten verklaren. De vraag is natuurlijk hoe dat uitpakt voor Enschede. Onderstaande grafiek laat dat zien. Figuur 3.3 De achtergronden van de relatief lage netto participatiegraad in Enschede 2% 1% 0% -1% -2% -3% -4% -5% -6% -7% -8% -9% -10% beschikbaarheid werk netto participatiegraad bevolkingssamenstelling opleidingsniveau huishoudenssamenstelling structurele nonparticipanten onverklaard De staafjes tonen de afwijking van het gemiddelde van Nederland. De dichte staaf laat zien in welke mate de netto participatiegraad afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige gearceerde staafjes laten zien hoe die afwijking te verklaren is. Hoe donkerder de gearceerde staafjes, hoe groter de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Staafje omhoog: biedt belangrijke verklaring voor hoge participatiegraad. Staafje naar beneden: biedt geen belangrijke verklaring voor hoge participatiegraad. De participatiegraad onder de inwoners van Enschede is zoals gezegd relatief laag (de linker staaf in figuur 3.3). Dat is deels te verklaren door een relatief grote groep mensen die niet willen (studenten en nietsers) of kunnen (arbeidsongeschikten) werken. Daarnaast zijn factoren aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt van belang. Bij de samenstelling van de beroepsbevolking gaat het vooral om het relatief grote aantal jongeren en 31

mensen van Turkse komaf onder de beroepsbevolking. Bij de huishoudensamenstelling gaat het zowel om het relatief grote aantal studenten als om het relatief geringe aantal huishoudens in een koopwoning. En tot slot is ook de vraagkant van de arbeidsmarkt van belang: voor de inwoners van Enschede zijn er minder banen binnen acceptabele reistijd te bereiken dan gemiddeld in Nederland, zowel gemiddeld, als specifiek voor de hoger opgeleiden. Al die kenmerken van de arbeidsmarkt waar Enschede mee te maken heeft bieden een verklaring voor de relatief lage netto participatiegraad in de stad. Maar, met dat model is die afwijking niet volledig te verklaren: de staafjes 2 tot en met 6 in figuur 3.3 zijn opgestapeld niet zo hoog als het eerste staafje. Dat betekent dat de netto participatiegraad in Enschede nog lager is dan verwacht mocht worden op basis van het model; het onverklaarde deel (het residu) is dan ook negatief. Dat betekent dat er specifieke lokale omstandigheden zijn, die niet in dit algemene verklaringsmodel zitten. In de volgende hoofdstukken wordt daar verder op ingegaan. 32

4 De vraagkant van de arbeidsmarkt Een gezonde arbeidsmarkt begint bij een gezonde lokale en regionale economie. Die lokale en regionale economie van Enschede is onderwerp van aanvullend onderzoek. In dat onderzoek wordt de lokale economie in kaart gebracht. Waar wordt het geld verdiend en vindt de productie plaats? Hoeveel banen levert dat op voor de beroepsbevolking in de gemeente? En in welke mate draagt de regio bij aan de kans op werk voor de inwoners van de gemeente Enschede? In dit hoofdstuk wordt onmiddellijk de stap gezet van economie naar arbeidsmarkt; het aantal beschikbare banen en de kans op werk voor de inwoners van Enschede. Dan blijkt dat de lage participatiegraad onder de inwoners van Enschede opvallend is, omdat er in de stad Enschede juist relatief veel banen zijn, zeker in vergelijking met de rest van Twente (zie figuur 4.1). Figuur 4.1 Werkgelegenheidsquote 140% Werkgelegenheidsquote (aantal banen t.o.v. omvang beroepsbevolking) 130% 120% 110% 100% 90% 80% Enschede Nederland Twente universiteitssteden referentiegemeenten grenssteden De referentiegemeenten zijn de gemeenten die in het APE-rapport als benchmark worden gebruikt: Almelo, Almere, Assen, Brunssum, Capelle aan den IJssel, Den Helder, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Helmond, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Roermond, Sittard-Geleen, Spijkenisse, Venlo, Vlissingen, Zaanstad en Zoetermeer. Zie: R. Friperson, T. Everhardt, J. Vonk, S. Bouman, L. Aarts, 2013: Eindrapport gemeente Enschede. Oriënterend onderzoek naar eventuele verdeelstoornis ten behoeve van de beoordeling van de MAU-aanvraag (APE, Den Haag). 33

De arbeidsmarkt functioneert echter niet lokaal, maar regionaal. Er staat geen muur om de stad Enschede; mensen van buiten kunnen in Enschede werken, en mensen uit Enschede kunnen elders in de regio werken. Daarom is het van belang om niet alleen rekening te houden met banen in Enschede, maar ook met banen buiten Enschede, die binnen acceptabele tijd te bereiken zijn. Ook is het van belang om rekening te houden met mensen buiten Enschede, die in Enschede zouden kunnen werken. In het verdeelmodel van de WWB was de vraagkant van de arbeidsmarkt niet goed gemodelleerd. In plaats van de beschikbaarheid van banen die binnen acceptabele reistijd te bereiken zijn, werden daarin de werkgelegenheidsquote en het aantal banen in de COROP-regio Twente opgenomen. Ook werd in latere versies het aantal banen in een straal rond de gemeente opgenomen. 2 Gemeenten die zelf relatief veel banen binnen de gemeentegrenzen hebben, maar in een regio liggen met relatief weinig banen, werden op die manier financieel benadeeld. Dat gold in hoge mate ook voor Enschede. 3 Bereikbaarheid van banen De arbeidsmarkt kent geen harde grenzen. Het hanteren van de harde gemeentegrens, of de harde grens van een straal van bijvoorbeeld 35 kilometer daaromheen is problematisch. Als een baan op 35 kilometer van de gemeente meetelt voor de kans op werk van de inwoner van die gemeente, waarom zou dat voor een baan op 36 kilometer afstand dan niet meer gelden? En het ligt eveneens niet voor de hand dat een baan op 35 kilometer afstand van de gemeente in gelijke mate meetelt voor de kans op werk voor een inwoner van die gemeente als een baan op tien kilometer afstand van die gemeente. De werking van de regionale arbeidsmarkt is een substiel samenspel van de locaties van mensen en bedrijven, de kenmerken van die mensen en de banen bij de bedrijven, en de reistijd en infrastructuur tussen die locaties. Cruciaal daarbij is de bereidheid van mensen om voor werk te reizen. In figuur 4.2 is de gemiddelde bereidheid om te reizen voor de Nederlandse beroepsbevolking weergegeven. 2 R. Friperson, T. Everhardt, J. Vonk, S. Bouman, L. Aarts, 2013: Eindrapport gemeente Enschede. Oriënterend onderzoek naar eventuele verdeelstoornis ten behoeve van de beoordeling van de MAU-aanvraag (APE, Den Haag). 3 G. Marlet, C. van Woerkens, 2013: De problematische positie van Enschede in het verdeelmodel (Atlas voor gemeenten, Utrecht). 34

Figuur 4.2 Gemiddelde bereidheid tot reizen ten behoeve van werk 100% percentage van de bevolking dat bereid is om te reizen 80% 60% 40% 20% 0% reistijd in minuten 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 Die bereidheid verschilt echter per persoon en blijkt groter te zijn naarmate het opleidingsniveau hoger is. 4 Bovendien zou het zo kunnen zijn dat mensen in grensregio s bereid zijn verder te reizen voor werk, omdat er minder werk in de buurt is, en ze dus gewend zijn om meer te reizen voor werk. Of dat ook echt zo is, en wat dat betekent voor de kans op werk en de participatiegraad in Enschede is onderwerp van aanvullend onderzoek. In dat aanvullende onderzoek wordt eerst op basis van gegevens van het CBS bepaald waar de inwoners van Enschede werken. Vervolgens wordt op basis van reistijdenmatrices bepaald wat de gemiddelde reistijd is die de inwoners van Enschede dagelijks besteden aan woon-werkverkeer. Daarbij wordt eveneens rekening gehouden met het vertragende effect van files. Die gemiddelde reistijd voor woon-werkverkeer wordt vergeleken met de gemiddelde reistijd van mensen in andere gemeenten. Op die manier zal de vraag worden beantwoord of de inwoners van Enschede bereid zijn om verder te reizen voor werk dan de inwoners van andere gemeenten in Nederland. 4 C.M.C.M. van Woerkens, G.A. Marlet, 2005: De bereikbaarheid van gemeenten, in: Atlas voor gemeenten 2005 (Atlas voor gemeenten, Utrecht). 35

Als rekening wordt gehouden met de gemiddelde bereidheid om te reizen, en alle banen die binnen die gemiddeld genomen acceptabele reistijd liggen, is het aantal banen dat zich voor de inwoners van Enschede binnen acceptabele reistijd bevindt benedengemiddeld (zie figuur 4.3). Figuur 4.3 Bereikbaarheid van banen (*1000) 1.400 Bereikbaarheid van banen 1.200 1.000 800 600 400 200 0 Enschede Nederland Twente universiteitssteden referentiegemeenten grenssteden Dat zegt echter nog niet per se iets over de kans op werk voor de inwoners van Enschede, want zoals gezegd; ook mensen van buiten concurreren om die banen. Kans op werk Een goede indicator voor de kans op werk voor de inwoners van Enschede houdt niet alleen rekening met het aantal banen in de buurt, en met de bereidheid van de inwoners van die gemeente om naar die banen toe te reizen, maar ook met het aantal andere mensen (dat kan en wil werken, en met een vergelijkbaar opleidingsniveau) in de buurt van die baan, dat bereid is om naar die baan toe te reizen, en dus concurreert met de inwoner van Enschede. 36

Als de vraagkant van de arbeidsmarkt op de juiste wijze wordt gemodelleerd, 5 blijkt dat de kansen op werk voor de inwoners van Enschede ongeveer gemiddeld zijn (zie figuur 4.5). Voor de laagopgeleiden onder de beroepsbevolking in Enschede zijn die kansen ondanks het feit dat die groep relatief groot is, zie figuur 4.4 opvallend groot. Voor iedere laagopgeleide onder de beroepsbevolking in Enschede zijn er ongeveer 1,3 banen beschikbaar. Voor middelbaar en hoogopgeleiden ligt dat onder de 1; zowel in Enschede als in Twente is er vooral een gebrek aan banen voor middelbaar opgeleiden (zie figuur 4.5). Die kansen voor laagopgeleiden zijn vooral in de stad Enschede opvallend veel groter dan in de andere gemeenten in Nederland, en ook dan in de andere universiteitssteden in de grensregio s (zie figuur 4.5). Bovendien zijn die kansen voor laagopgeleiden in Enschede de laatste jaren fors toegenomen, terwijl die elders in Nederland constant zijn gebleven (zie figuur 4.6) Figuur 4.4 Relatief veel middelbaar en laagopgeleiden onder de potentiële beroepsbevolking in Enschede Bevolking 15-64 jarigen naar opleidingsniveau (2013) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Hoog Middelbaar Laag Enschede NL BMK Twente De benchmark (BMK) bestaat uit de andere universiteitssteden in grensregio s: Tilburg, Nijmegen, Maastricht, Eindhoven en Groningen. 5 G.A. Marlet, C.M.C.M. van Woerkens, 2007: Regionale verschillen in kansen voor arbeidsmarktbeleid, in: Verschil maken. Drie jaar Wet werk en bijstand, Divosa-monitor 2007 (Divosa, Utrecht). 37

Figuur 4.5 De kans op werk is relatief groot voor de laagopgeleide beroepsbevolking in Enschede Kansen op arbeidsmarkt - totaal en naar opleidingsniveau 1,4 1,3 1,2 1,1 1,0 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 Laagopgeleiden Middelbaar opgeleiden Hoger opgeleiden Totaal Enschede BMK NL Twente Figuur 4.6 en is de laatste tijd behoorlijk toegenomen Ontwikkeling kansen op arbeidsmarkt: totaal en voor laagopgeleiden 1,40 1,30 1,20 1,10 1,00 0,90 0,80 0,70 0,60 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Enschede: laagopgeleiden Enschede: totaal NL: laagopgeleiden NL: totaal 38

In de indicator voor de kans op werk is ook rekening gehouden met de in Duitsland woonachtige (oorspronkelijk Nederlandse) beroepsbevolking die nog wel in Nederland werkzaam is. Hoe groter die groep, hoe lager de participatiegraad in een grensgemeente, omdat de werknemers die over de grens wonen potentiële werknemers uit de eigen gemeente verdringen, terwijl ze mensen niet meetellen in de beroepsbevolking van die grensgemeente. Als ook de banen over de grens beschikbaar zouden zijn voor de inwoners van Enschede, als er met andere woorden geen grensbarrières zouden zijn op de arbeidsmarkt, dan zouden de inwoners van Enschede daar naar verwachting behoorlijk van profiteren, en hun kans op werk enorm zien toenemen, waardoor de participatiegraad veel hoger zou zijn. 6 Aanvullend onderzoek moet uitwijzen hoe groot dat profijt voor Twente en Enschede zou zijn, en wat ervoor nodig is om dat te bereiken. 7 Wat opvalt in de bovenstaande grafieken is dat de kansen op werk voor een laagopgeleide in Enschede (en ook elders) boven de honderd procent liggen, en de laatste jaren behoorlijk zijn toegenomen. Terwijl de kansen op werk voor een hoogopgeleide inwoner van Enschede slechts rond de 90% liggen. Dan zou je verwachten dat vooral onder hoogopgeleiden de participatiegraad laag is, en dat de laagopgeleiden in de stad allemaal werk hebben. Het tegenovergestelde is echter het geval, zo blijkt uit figuur 4.7. Slechts 42% van de laagopgeleide 15-64-jarigen in Enschede werkt. Dat is minder dan gemiddeld in andere gemeenten, en ook minder dan in de andere universiteitssteden in de grensregio s. Onder de hoogopgeleide inwoners van Enschede ligt die participatiegraad veel hoger; rond de 75%. Dat is overigens nog steeds lager dan in andere steden (zie figuur 4.7). Hoewel de kansen op werk voor laagopgeleiden de laatste jaren behoorlijk zijn toegenomen, is het opvallend dat de participatie onder laagopgeleiden juist is afgenomen (figuur 4.8). 6 G. Marlet, A. Oumer, R. Ponds, C. van Woerkens, 2014: Groeien aan de grens; kansen voor grensregio's (VOC Uitgevers, Nijmegen). 7 Zie voor vergelijkbaar onderzoek: G. Marlet, R. Ponds, C. van Woerkens, 2012: Atlas van kansen voor de grensregio's Achterhoek en Borken (Atlas voor gemeenten, Utrecht). 39

Figuur 4.7 Ondanks de grote hoeveelheid banen voor laagopgeleiden is de participatiegraad onder laagopgeleiden in Enschede laag Participatiegraad (werkenden als percentage van alle 15-64-jarigen) naar opleidingsniveau (2013) 85% 75% 65% 55% 45% 35% 25% Totaal Laag opgeleiden Middelbaar opgeleiden Enschede NL BMK Twente Hoger opgeleiden Figuur 4.8 en de laatste jaren opvallend afgenomen Participatiegraad laagopgeleiden 50% 48% 46% 44% 42% 40% 38% 36% 34% 32% 30% 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Enschede NL Twente BMK 40

Die lage participatiegraad in Enschede is allereerst het gevolg van het feit dat er in Enschede relatief weinig laagopgeleiden kunnen en willen werken, omdat ze arbeidsongeschikt zijn of een opleiding volgen. Maar ook de werkloosheid onder de laagopgeleiden die wel kunnen en willen werken is in Enschede relatief hoog, zo blijkt uit figuur 4.9. En dat terwijl er per laagopgeleid lid van de beroepsbevolking in Enschede 1,3 banen beschikbaar waren, zo bleek uit figuur 4.5. De vraag is hoe dat kan. Figuur 4.9 Werkloosheid in Enschede vooral onder laagopgeleiden relatief hoog Werkloosheid naar opleidingsniveau (2013) 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Totaal Laag opgeleiden Middelbaar opgeleiden Enschede NL BMK Twente Hoger opgeleiden Verdringing Als er in een stad niet genoeg hooggekwalificeerd werk is, worden hoogopgeleiden gedwongen om onder hun niveau te gaan werken. 8 Met name in studentensteden blijkt die verdringing op de arbeidsmarkt over het algemeen omvangrijk te zijn. In Enschede zijn er zoals gezegd meer banen waarvoor geen of een lage opleiding vereist is dan dat er laagopgeleiden zijn. Voor de middelbaar en in mindere mate hoger opgeleiden in de stad geldt het omgekeerde (zie figuur 4.5). Dat betekent dat een deel van de 8 F. Büchel & M. van Ham, 2003: Over-education, regional labor markets, and spatial flexibility. Journal of Urban Economics, 53(3), 482-493. 41

middelbaar en hoogopgeleiden in Enschede geneigd zal zijn om onder zijn of haar niveau te gaan werken. Figuur 4.10 geeft dat schematisch weer; als middelbaar en hoogopgeleiden onder hun niveau werken, verkleint dat het aantal overgebleven banen, en dus de kans op werk, voor laagopgeleiden. Figuur 4.10 Werken onder je niveau WERKENDEN BANEN Hoogopgeleid Middelbaar opgeleid Laag opgeleid Hogere en wetenschappelijke beroepen Middelbare beroepen Elementaire en lage beroepen Om te bepalen of verdringing een verklaring biedt voor de lage participatiegraad onder de laagopgeleide inwoners van Enschede is allereerst een indicator voor verdringing ontwikkeld (zie de bijlage voor een beschrijving). Die maat voor verdringing blijkt inderdaad een belangrijke verklaring te bieden voor de relatief hoge werkloosheid onder de laagopgeleiden in Enschede (zie figuur 4.11). Uit figuur 4.11 blijkt dat de bovengemiddelde werkloosheid onder laagopgeleiden in Enschede niet te verklaren is door het gebrek aan werk, maar wel door verdringing. Die grafiek geeft aan hoe de hogere dan gemiddelde werkloosheid onder laagopgeleiden (de linker staaf) te verklaren is (de overige staven), op de manier zoals in hoofdstuk 3 met de netto participatiegraad gebeurde (zie figuur 3.3). Verdringing is een van de belangrijkste verklaringen voor de hoge werkloosheid onder laagopgeleiden. 42