Ontwikkeling van een methode voor de operationalisering van het ijzeren voorraadprincipe Neerslag naar de ruimtelijke planning

Vergelijkbare documenten
RUIMTEBALANS BEDRIJVENTERREINEN

Organisatie & aanpak toebedelingsproces i.k.v. Vlaams Reservepakket bedrijventerreinen. Toelichting economische actoren

Grafische sector vooral actief op as Brugge-Roeselare-Kortrijk

PERSBERICHT 28 februari 2007

AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN IN DE PROVINCIE WEST- Cijfers per 1 januari 2018 VLAANDEREN

Ruimte voor windturbineparken in West-Vlaanderen

Ruimte voor bedrijvigheid in West-Vlaanderen Een stand van zaken. 29 September 2015

VR DOC.1416/1TER

3. Hoeveel van het WUG op het gewestplan valt onder de volgende categorieën:

Nota woonprogrammatie

Foto van de lokale arbeidsmarkt

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN vs PROVINCIE WEST-VLAANDEREN

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs PROVINCIE WEST-VLAANDEREN

Regionale woningmarkten West-Vlaanderen SumResearch Urban Consultancy

Woonprogrammatie. Voorstel methodiek en berekening Studiedag 23 nov. 2012

Studie Transport Bis. Arne Allosserie stafmedewerker Ruimte en Infrastructuur Transport en Logistiek, POM West-Vlaanderen

UNIVERSITEIT GENT ONTWIKKELING VAN EEN METHODE VOOR DE OPERATIONALISERING VAN HET IJZEREN VOORRAADPRINCIPE - NEERSLAG NAAR DE RUIMTELIJKE PLANNING

Van braindrain naar braingain?

Van braindrain naar braingain?

Situering van de gemeente Kaart 2: Vleteren ten tijde van Ferraris Datum April 2000 verschaald

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST

Toelichting bij de gedeeltelijke herziening van het. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. (12 december 2003) Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

STEEKFICHE. SUBREGIO BRUGGE gemeente Zuienkerke. februari S u b r e g i o B r u g g e. S u b r e g i o. O o s t e n d e.

Van braindrain naar braingain?

Organisatie & aanpak toebedelingsproces i.k.v. Vlaams Reservepakket bedrijventerreinen. Algemene toelichting gemeenten

STEEKFICHE. SUBREGIO BRUGGE gemeente Knokke-Heist. februari S u b r e g i o B r u g g e. S u b r e g i o. O o s t e n d e.

Relatiebeheerders Land- en Tuinbouw Provincie West Vlaanderen Gemeente Relatiebeheerder Adres

Van braindrain naar braingain?

Regionaal Atrium. Stand van zaken woonprogrammatie n.a.v. beslissing deputatie 5 april 2018

Werkgroep DIENSTENSECTOR, tertiare, quartaire, toerisme en recreatie 07 maart

Digitale Economische Kaart

nr. 31 van LYDIA PEETERS datum: 16 oktober 2015 aan GEERT BOURGEOIS Archeologische zones in stadskernen - Openbaar onderzoek

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s)

Financiën van steden en gemeenten: Onderlinge verschillen in kaart

Brugge-Oostende. bestemmingsplan. situering. Provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan Solitaire vakantiewoningen - Brugge-Oostende.

BEVRAGING IKG. UnieKO VZW Kasteeldreef 66/ Beveren

Berekening van de vraag naar bedrijventerreinen in West-Vlaanderen - Ontwerp Eindrapport -

plage-lestijden onderwijzer

Het aanbod aan bedrijventerreinen in West-Vlaanderen, 2018

Brussel, 9 februari 2005 Advies reparatiedecreet. Advies

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

STEEKFICHE. SUBREGIO BRUGGE gemeente Blankenberge. februari S u b r e g i o B r u g g e. S u b r e g i o. O o s t e n d e.

Procedures en terminologie Lindelei. 11 september 2018 infomoment

Rekenen aan wortels Werkblad =

Hoe creatief is West- Vlaanderen?

STEEKFICHE. SUBREGIO BRUGGE gemeente Beernem. februari S u b r e g i o B r u g g e. S u b r e g i o. O o s t e n d e.

Aanbod (Bron: Kind en Gezin, 1/7/2013)... 2 Evolutie Nood aan kinderopvang... 10

Omgevingsanalyse Oostende Ifv nieuwe locatie kinderdagverblijf In opdracht van CM Oostende

Actualisatie en gedeeltelijke herziening. Informatie- en inspraakvergadering

De ruimtelijke spreiding van de tewerkstelling volgens de bestemmingszones in West-Vlaanderen

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen

West-Vlaanderen performant in tewerkstelling kansengroepen

Voorstel van resolutie. betreffende de organisatie, de kwaliteit, de financiering en de omkadering van internaten

Roeselare - Tielt. 1. Reservegebieden voor woonwijken (KB 17/12/79)

Hoeveel werkzoekenden telt uw gemeente?

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

VR DOC.1224/2

nr. 478 van GRETE REMEN datum: 30 maart 2017 aan PHILIPPE MUYTERS OCMW s - Samenwerking met Dyzo

Monitoring verhuisbewegingen erkend vluchtelingen oktober 2016

Berenschot. Evaluatie wet VTH. Op weg naar een volwassen stelsel BIJLAGE 3 ANALYSE FINANCIËLE RATIO S OMGEVINGSDIENSTEN

PROVINCIAAL RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN

Woonfiche kustzone B O D E M G E B R U I K. hinterlandgemeenten. Totale oppervlakte (in km²) kustgemeenten. kustzone ,3 658,5 479,8

Overeenkomst treedt in werking na start realisatie LAR-Zuid en operationalisering Groenfonds

West-Vlaanderen Ontcijferd Sociaal-economisch profiel van de provincie

Inleiding Methodologie Resultaten Algemene informatie over de DVC s Informatie over de huidige gebruikers...

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Beleidskader sinds 1997

Richtlijnen DSI Data Transformatie Tool

toelichting aanvaarding actualisering regionale woonvisie 2017

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

Partiële herziening GRS Ieper. Infomarkt

Inhoudstafel INLEIDING...2

ONDERZOEKSMEMORANDUM

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

Hoeveel starters telt úw gemeente?

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

Aanvraag van een planologisch attest

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Provincies, natuurlijk doen! Aanvulling BBL-oud-grond

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

VR DOC.1082/64

Natuurkerngebieden. Herziening PRS-WV. mariene natuur natte natuurkerngebieden. droge natuurkerngebieden

BEKNOPT OVERZICHT VAN DE INGREPEN VOOR DE HUURPRIJSBEREKENING 2012

nr. 440 van GRETE REMEN datum: 16 maart 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Zelfstandigen in nood - Ondersteuning door Dyzo

nr. 357 van LYDIA PEETERS datum: 15 februari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Jeugdwerkloosheid - Stand van zaken trajecten

Productspecificaties. Bezettingstabel bedrijventerreinen Documentversie 1.2

De vastgoedactiviteit volgt de evolutie van het aantal vastgoed-gerelateerde dossiers op die maandelijks binnekomen in de notariskantoren.

Vraag 6 Hoe groot is de vloeroppervlakte van de bedrijfsruimte die u denkt nodig te hebben voor uw uitbreiding- of verplaatsingsplannen?

STEEKFICHE. SUBREGIO BRUGGE gemeente Jabbeke. februari S u b r e g i o B r u g g e. S u b r e g i o. O o s t e n d e.

Imog persberichten april / mei 2014

Commissie Benchmarking Vlaanderen

Historisch gegroeid bedrijf Cordeel te Hoeselt

Afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge Voorstel van afbakening

Berekening van de vraag naar bedrijventerreinen in West-Vlaanderen - Ontwerp Eindrapport -

OUD-TURNHOUT RUP De Hoogt Aanvulling screeningsnota

Veurne - Westkust. 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76)

nr. 128 van MATHIAS DE CLERCQ datum: 25 januari 2018 aan SVEN GATZ Uitrol UiTPAS - Stand van zaken

Uw belastingaangifte invullen? Onze experten helpen u graag

Woningbouw Het plan maakt de ontwikkeling van twee woningen aan het Landaspad mogelijk. Tegen deze ontwikkeling hebben wij geen bezwaar.

WELKOM. Jeugdwerk in de Stad

Transcriptie:

Bibliografie Cabus P., Vanhaverbeke W., Evaluatie ruimtebalans economie, Een stand van zaken op 1 januari 2001 & beleidsimplicaties, Gent, 2002, 115 p. Cabus P., Vanhaverbeke W., Ruimte en economie in Vlaanderen Analyse en beleidssuggesties, 2005, 418 p. De Mil E., GOM West-Vlaanderen, gesprek bij de aanlevering van de data op 15/04/2005 Ghys L. en Rentmeesters P., Bedrijventerreinen in perspectief, Economisch Rapport, 2000,... IBM, Onderzoek naar de evolutie van de ruimtebehoefte voor niet verweefbare bedrijvigheid - Studie in het kader van de evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, Brussel, 2004, 226 p. Iris Consulting, Ruimteclaims in het Waasland, Ontwerp eindrapport, 2004, 35 p. Menno Walsweer, Bureau Economisch Onderzoek, Onderzoek ruimte voor bedrijven Confrontatie vraag en aanbod 2020, 2000, 98 p. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (MVG), Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, 1998, 594 p. Moerman F., Beleidsnota 2004-2009, 2004, 92 p. Van Mechelen D., Beleidsnota 2004-2009, 2004, 101 p. Van Mechelen D., Beleidsbrief Ruimtelijke Ordening / Monumenten en Landschappen Werkingsjaar 2005-2006, 2005, 94 p. Vermoesen K., Administratie Economie, Afdeling Europa Economie, telefonisch contact op 6/3/2006 Vlaamse regering, Regeerakkoord 2004-2009, 2004, 85 p. WES, Bedrijventerreinen in West-Vlaanderen. Aanbod en vraag, 1994, 52 p. Zaman J., Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Afdeling Ruimtelijke Planning, telefonisch contact op 6/3/2006

gewenste ijzeren voorraad kunnen bestemde of bouwrijpe terreinen worden bevroren tot een volgende planperiode, of tot wanneer een belangrijke ruimtevraag moet worden ingelost. Het grootste gebrek aan het model is dat het steunt op data die momenteel nog niet voldoende voorhanden zijn in Vlaanderen. Uitgiftecijfers bestaan alleen nog maar versnipperd over de vele ontwikkelaars van bedrijventerreinen en worden niet gecentraliseerd voor geheel Vlaanderen. Daarnaast wordt het aanbod aan bedrijventerreinen wel bijgehouden in de GOMinventaris, maar de inventaris omvat teveel beperkingen om betrouwbare berekeningen mee uit te voeren ter ondersteuning van het beleid. Dit is een probleem dat al meermaals werd aangekaart (onder andere door de opdrachthouders van het SPRE). Vooraleer dit model kan gehanteerd worden, moeten ruimtelijk-economische data op een volledige en eenduidige manier worden bijgehouden. De data moeten bovendien worden gecentraliseerd bij de Vlaamse overheid, om jaarlijks te kunnen worden ingebracht in een rekenmodel. De organisatie van deze dataverzameling is een eerste en noodzakelijke stap om te komen tot een aanbodbeleid van bedrijventerreinen, gebaseerd op een ijzeren voorraad. Hier moet de Vlaamse overheid dringend werk van maken. 60

5.2.3 Besluit Het invoeren van een ijzeren voorraad aan bedrijventerreinen was bij het begin van deze legislatuur van de Vlaamse regering een aandachtspunt. Zowel de minister van Ruimtelijke Ordening als de minister van Economie beloofden werk te maken van een operationalisering van het principe van de ijzeren voorraad. Hoewel de administratie hierrond beleidsvoorbereidend werk uitvoert, neemt geen van beide ministers voorlopig initiatieven rond de uitwerking van een ijzeren voorraad. Binnen de afdeling Ruimtelijke Planning wordt op dit ogenblik gewerkt aan de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Er gebeuren echter geen nieuwe acties rond een operationalisering van het principe van de ijzeren voorraad. Men is eerder geneigd verder te werken met twee bestaande studies, die steunen op een moeilijk te hanteren terreinquotiëntenmodel, om vraag naar en aanbod aan bedrijventerreinen tegen elkaar af te wegen. Het is nog niet duidelijk op welke manier de Ruimtelijke Planning in het tijdperk van het RSV II met het principe van de ijzeren voorraad zal omgaan. Ook de administratie Economie schuift een kwantitatief model nog voor zich uit, en investeert momenteel eerst in het opbouwen van degelijke basisdata om in zo n model te stoppen. Een kwantitatief model zou op beperkte schaal wel gebruikt kunnen worden, op voorwaarde dat het eenvoudig toepasbaar is. Er is zeker geen vraag naar complexe modellen. Het model dat in deze scriptie werd opgebouwd, is heel eenvoudig toe te passen. De input is beperkt, en de output is onmiddellijk bruikbaar. De gewenste ijzeren voorraad geeft aan hoeveel bestemde en bouwrijpe bedrijventerreinen er in principe zouden moeten aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de ruimtevraag van bedrijven. Door dit cijfer af te trekken van het bestaande aanbod, is meteen duidelijk welke oppervlakte er bijkomend moet worden bestemd of ontwikkeld. De output is bovendien opgedeeld per economisch knooppunt, volgens de logica van het RSV. Daaruit volgt dat de taakverdeling onmiddellijk gekend is: in de groot- en regionaalstedelijke gebieden en in het Economisch Netwerk Albertkanaal is het een taak van de Vlaamse overheid om bijkomend bedrijventerreinen te bestemmen; in de kleinstedelijke gebieden en de specifieke economische knooppunten is de provincie bevoegd om terreinen te bestemmen. Bij een tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen is het aan de beheerders van bestemde bedrijventerreinen om versneld terreinen bouwrijp maken. Het model is eenvoudig in een Excel-file te gieten. Eenmalig worden de afstanden tussen de verschillende economische knooppunten en de benodigde formules ingevoerd. De enige inputcijfers die bij elke actualisering moeten worden ingevoerd, zijn de jaarlijkse uitgifte van bedrijventerreinen en het bestaande aanbod aan bestemde en bouwrijpe bedrijventerreinen, elk per gemeente (of al gegroepeerd per economisch knooppunt). Na het invoeren van de inputcijfers kan de berekening quasi automatisch verlopen. Bijgevolg moet er niet jaarlijks een studiebureau ingeschakeld worden om de gewenste ijzeren voorraad te begroten, maar kan dit bijvoorbeeld door de Vlaamse administratie gebeuren. De belangrijkste stap is echter de interpretatie van de resultaten. In sommige economische knooppunten zullen extra bedrijventerreinen moeten bestemd worden, in andere zullen terreinen versneld bouwrijp moeten worden gemaakt. Waar het aanbod groter is dan de 59

reserveterreinen. Het RSV voorziet namelijk naast de 6.000 ha bedrijventerreinen ook 4.000 ha reserveterreinen. De afgelopen jaren werden echter zelden terreinen bestemd als reserveterrein. Het RSV laat hier dus een mogelijkheid open om een voorraad aan bedrijventerreinen op te bouwen. Op het niveau van het beleid werden echter nog geen dergelijke uitspraken gedaan. De minister van Ruimtelijke Ordening, Dirk Van Mechelen, neemt (voorlopig) nog geen initiatieven om het principe van de ijzeren voorraad te operationaliseren. Wat dit betreft, blijft zijn beleidsnota nog dode letter. 5.2.2 Ruimtelijke Economie De cel Ruimtelijke Economie van de administratie Economie zet al stappen in de opbouw van een ijzeren voorraad. Toch is men nog niet toe aan een gebiedsdekkend rekenmodel, waarmee op basis van vraag en aanbod tekorten in het aanbod kunnen worden opgespoord (Vermoesen K., contact op 6/3/2006), en dit om drie redenen. Ten eerste vreest de cel dat een rekenmodel moeilijk toepasbaar is. De bestaande methodes met onder andere voortschrijdende gemiddeldes en terreinquotiënten lijken niet gebruiksvriendelijk. Ten tweede is ook het inschatten van de vraag een probleem. Welke variabelen beschrijven werkelijk de ruimtebehoefte van bedrijven? Ten derde bestaan er nog steeds geen goede data over het bestaande aanbod aan bestemde en bouwrijpe bedrijventerreinen. Een rekenmodel is voor de cel Ruimtelijke Economie uiteraard niet onnuttig. Op voorwaarde dat met een eenvoudig model wordt gewerkt, kan een rekenmodel op een beperkt schaalniveau (bv. op niveau van een RESOC of Regionaal Economisch en Sociaal Overlegplatform) helpen om tekorten signaleren. Toch liggen de prioriteiten op vandaag elders. In de geleidelijke opbouw van een ijzeren voorraad staan op dit ogenblik het inschatten van de behoefte aan specifieke terreinen, en een monitoring centraal. In eerste instantie wenst de cel Ruimtelijke Economie voor speciale groepen van bedrijven een inschatting te kunnen maken van hun huidig ruimtegebruik, van de locaties waar vandaag nog nieuwe vestigingen mogelijk zijn, en van hun toekomstige ruimtevraag. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om sevesobedrijven (bedrijven met een veiligheidsrisico omwille van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen), erg grote ruimtegebruikers, watergebonden of luchthavengebonden bedrijven, of laagwaardige bedrijven zoals betoncentrales en sloopbedrijven. In tweede instantie is er nood aan een centraal gecoördineerde monitoring van bestaande locatievoorstellen voor nieuwe bedrijventerreinen, van het bestemde aanbod aan bedrijventerreinen en hun ontwikkeling, en van het vrijkomen van bouwrijpe bedrijventerreinen. Op het politieke forum blijft de kwestie van een ijzeren voorraad wel actueel: in het parlement zou er nog regelmatig geïnformeerd worden naar de stand van zaken. Vlaams minister voor Economie, Fientje Moerman, neemt hieromtrent echter geen initiatieven. Het blijft voorlopig bij beleidsvoorbereidend werk door de administratie. 58

1) Om jaarlijks een actualisatie te kunnen doen van de confrontatie tussen ijzeren voorraad en aanbod, moeten voor heel Vlaanderen de benodigde cijfers worden bijgehouden en tijdig verzameld. Voor deze scriptie werden data verkregen van de GOM West-Vlaanderen. Alle GOM s beschikken in principe over aanbodcijfers van bedrijventerreinen, maar niet noodzakelijk over uitgiftecijfers. De GOM West-Vlaanderen haalt deze gegevens van de (slechts) twee intercommunales die werkzaam zijn binnen de provincie. In andere provincies is de situatie een stuk ingewikkelder, doordat er meerdere intercommunales werkzaam zijn, al dan niet gecombineerd met een groot aandeel private ontwikkelaars. 2) De berekening van de gewenste ijzeren voorraad in een economisch knooppunt geeft aan welke oppervlakte aan bedrijventerreinen er nodig is, maar niet waar deze oppervlakte precies moet worden aangelegd, of welk type regionaal bedrijventerrein dit moet zijn. Er moet daarom continu gezocht worden naar geschikte locaties voor de inplanting van bedrijventerreinen. Wanneer voor deze locaties ook een draagvlak kan verkregen worden, beschikt de sector over een verspreide voorraad aan locaties waaruit onmiddellijk kan geput worden bij een dringend tekort. 3) Tenslotte is de sector Economie verantwoordelijk voor een tijdige ontwikkeling van de bestemde bedrijventerreinen, met andere woorden het op peil houden van de voorraad aan bouwrijpe bedrijventerreinen. 5.2 Terugkoppeling naar het huidig beleid 5.2.1 Ruimtelijke planning De Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen (AROHM), afdeling Ruimtelijke Planning (ARP), bereidt momenteel het hernieuwde Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voor. Hiervoor worden verschillende studies uitbesteed (contact met Jan Zaman op 6/3/2006). Wat bedrijvigheid betreft, zal bijkomend onderzoek gebeuren rond de verweving van bedrijvigheid met andere functies, en rond de stedelijke dynamiek. Daarnaast wordt een studie uitbesteed rond het opstarten van een ruimtemonitor over alle sectoren heen. Er worden geen studies meer verricht specifiek over een ijzeren voorraad, of hoe die kan worden geoperationaliseerd. ARP houdt het voorlopig op twee bestaande studies die dit onderwerp aanhalen: het Onderzoek naar de evolutie van de ruimtebehoefte voor niet verweefbare bedrijvigheid, dat in 2004 werd afgerond door het studiebureau IBM enerzijds, en het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE), waarvan het eindrapport in 2005 verscheen. Hoewel het onderzoek in het kader van het SPRE niet gebeurde in opdracht van AROHM, is het volgens de afdeling Ruimtelijke Planning wel verzoenbaar met de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Het eindrapport van het SPRE berekent dat er op 1/1/2003 ongeveer 1000 ha bouwrijpe terreinen en ongeveer 750 ha bestemde bedrijventerreinen tekort waren in Vlaanderen om over een voldoende voorraad te beschikken (Cabus, Vanhaverbeke, 2005, p.307). De 1.750 ha bedrijventerreinen die dus bijkomend zouden moeten voorzien worden om een ijzeren voorraad te realiseren, kunnen volgens Jan Zaman worden gerealiseerd in de vorm van 57

5 RICHTLIJNEN VOOR OPERATIONALISERING VAN DE METHODE 5.1 Toepassing in de ruimtelijke planning Het uitgebouwde model voor de operationalisering van het principe van de ijzeren voorraad is best verzoenbaar met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het model is gebaseerd op de economische knooppunten, en kan, mits een aantal wijzigingen in het RSV, worden ingeschreven in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Het RSV is op dit ogenblik in herziening, wat mogelijkheden schept voor een vernieuwd ruimtelijk-economisch beleid. We kunnen een aantal aanbevelingen formuleren naar het RSV II: 1) Naast de huidige taakstelling bedrijvigheid, moet het principe van de ijzeren voorraad worden ingeschreven in het RSV II. Deze continue voorraad moet dienen om schokken in de uitgifte van bedrijventerreinen te kunnen opvangen, en om aan uitzonderlijk grote ruimtevragen van bedrijven te kunnen voldoen. Het huidig RSV houdt hier geen rekening mee, waardoor er aan het einde van de planperiode in principe geen aanbod aan bedrijventerreinen meer rest. Er is zowel een voorraad aan bestemde bedrijventerreinen als een voorraad aan bouwrijpe terreinen nodig. 2) De confrontatie tussen de benodigde ijzeren voorraad en het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen moet gezien worden als een continue opdracht, en vereist een continue monitoring. Het RSV II kan een startvoorraad bevatten op basis van de recentste data. Daarna moeten deze cijfers jaarlijks geactualiseerd worden, telkens op basis van de recentste uitgifte- en aanbodgegevens. Wanneer de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen voldoende groot is, blijft die voorraad gewoon onaangesneden tot het ogenblik waarop de voorraad moet worden ingevuld. Bij een tekort moeten er hetzij bedrijventerreinen bestemd, hetzij terreinen bouwrijp gemaakt worden, om de voorraden terug aan te vullen. 3) De meest cruciale wijziging ten opzichte van het huidig RSV is dat moet worden afgestapt van de provinciale benadering. Zoals uit de case blijkt, schuilen er binnen elke provincie grote verschillen in uitgifte en in aanbod. Voor geheel West-Vlaanderen is er een voldoende oppervlakte aan bedrijventerreinen, maar dit globale cijfer verbergt een aantal lokale tekorten. Het omgekeerde scenario is ook mogelijk: globaal voor een provincie kan het aanbod onvoldoende lijken, terwijl enkele economische knooppunten wel over een overschot aan bedrijventerreinen kan beschikken. Bovendien kan een subregionale benadering op het niveau van het economisch knooppunt rekening houden met een tekort of een groot aanbod aan de overkant van de provinciegrens. Een kleiner schaalniveau dan de provincie betekent een grotere nauwkeurigheid en een beter inspelen op de vraag van bedrijven. Het economisch knooppunt is hiervoor een geschikte ruimtelijke eenheid. Ook de sector Economie heeft een belangrijke taak te vervullen bij een operationalisering van het principe van de ijzeren voorraad: 56

de tijd nodig om een terrein te bestemmen. Gemakshalve wordt hiervoor echter ook gerekend met 3 maal de jaarlijkse uitgifte in plaats van de 2 jaar die volgens het WES vereist zijn voor het bestemmen van een bedrijventerrein. De keuze blijft daarom om zowel de ijzeren voorraad aan bestemde als bouwrijpe terreinen te berekenen als drie maal de gemiddelde jaarlijkse uitgifte. 3) Door de specifieke methode van weging wordt elk aanbod dat binnen een bepaalde afstand ligt van het te wegen knooppunt, deels opgeteld bij het aanbod in het knooppunt zelf. Het gewogen aanbod is bij een grotere straal dus groter dan bij een kleinere straal. Rekening houdend met de gemiddelde verhuisafstand van bedrijven (zie paragraaf 4.1.1.6), en met de concrete impact van een vergroting van de straal van de weging op de berekening, kiezen we voor een weging binnen een straal van 10 km. 55

het algemeen hoger geworden (de tekorten kleiner en de overschotten groter) door te wegen binnen de grotere straal van 20 km. We bemerken hierdoor ook verschuivingen tussen de groepen van knooppunten met een tekort en met een overschot aan bestemde bedrijventerreinen. Wingene bijvoorbeeld vertoont geen tekort aan bestemde bedrijventerreinen bij een weging binnen een straal van 20 km, maar bij de berekening binnen een straal van 10 km wel. Hetzelfde zien we bij Tielt. Concreet betekent een aanpassing van de straal het volgende voor het economisch knooppunt Brugge: de knooppunten Blankenberge, Knokke-Heist, Torhout, Oostende, Wingene en Maldegem vallen binnen een straal van 10 km; bij een straal van 20 km komen de knooppunten Kortemark, Hooglede, Roeselare, Staden, Meulebeke, Tielt, Ardooie, Eeklo en Aalter erbij. De vraag is of een bedrijf dat op zoek is naar een bedrijventerrein in het Brugse werkelijk bereid is om uit te wijken naar Aalter. Onder paragraaf 4.1.1.6 bleek dat de grens van 10 km meer realistisch is dan de grens van 20 km, wanneer het gaat om verhuisafstanden van bedrijven. Daarom kiezen we hier definitief voor de grens van 10 km. Uit de uitwerking van de acht varianten kunnen we het volgende besluiten: 1) De periode waarover de gemiddelde uitgifte wordt berekend (vijf of tien jaar) heeft geen al te grote impact op de berekening bij een gespreide uitgifte. Bij de uitgifte van een nieuw groot bedrijventerrein kan het berekende gemiddelde over de twee tijdsspannes wel belangrijke verschillen vertonen (zie Brugge). Deze grote verschillen treden slechts in een beperkt aantal economische knooppunten op. Een gemiddelde op basis van 10 jaar kan conjunctuurverschillen uitvlakken, maar zorgt voor een scheeftrekking wanneer er de laatste 5 jaar een schaarste aan bedrijventerreinen was. Er kan daarom niet onmiddellijk gezegd worden welke de beste oplossing geeft. De keuze moet gemaakt worden op basis van de beschikbare gegevens, en wordt best aangehouden bij elke actualisering. 2) Het maakt uiteraard wel een verschil in de berekening wanneer de ijzeren voorraad wordt bepaald als hetzij 3 hetzij 5 maal de gemiddelde uitgifte. In het laatste geval is de ijzeren voorraad groter. Er wordt dus en groter getal afgetrokken van het bestaand aanbod, waardoor het resterend aanbod kleiner is. Het aantal economische knooppunten met een tekort aan aanbod zal dus groter zijn dan bij een ijzeren voorraad gelijk aan 3 maal de gemiddelde uitgifte. Het WES (1994, p.34-35) gaat uit van een periode van 2 à 3 jaar voor het verwerven en bouwrijp maken van bestemde bedrijventerreinen. Voor het bestemmen van het terrein moet gerekend worden op 1,5 tot 2 jaar. Om de gewenste voorraad aan bouwrijpe bedrijventerreinen te bepalen, wordt zowel rekening gehouden met de tijd nodig voor het bestemmen als voor het bouwrijp maken, en is de voorraad daarom gelijk aan 5 maal de gemiddelde uitgifte. De voorraad aan bestemde terreinen is voor het WES gelijk aan 3 maal de gemiddelde uitgifte. In het model uitgewerkt in deze scriptie is er zowel een voorraad aan bestemde als een voorraad aan bouwrijpe bedrijventerreinen aanwezig. Bij tekorten put de voorraad aan bouwrijpe terreinen rechtstreeks uit de voorraad aan bestemde terreinen. Daarop moet de voorraad aan bestemde terreinen weer worden aangevuld. Er kan daarom worden geredeneerd dat het volstaat dat de hoeveelheid bouwrijpe terreinen enkel afhankelijk is van de tijd nodig voor het bouwrijp maken van een bestemd terrein, namelijk 3 jaar. De vereiste hoeveelheid aan bestemde terreinen is volgens dezelfde logica afhankelijk van 54

Wanneer ten opzichte van het basismodel de ijzeren voorraad berekend wordt als 5 maal de gemiddelde uitgifte (groene lijn) in plaats van drie maal, is het logisch dat het resterend aanbod aan terreinen kleiner zal zijn, en dat de tekorten dus groter zullen zijn. Enkel het economisch knooppunt Oostende wordt toegevoegd aan de lijst met knooppunten waar er een tekort aan bestemde bedrijventerreinen is. Vreemd genoeg vertoont het knooppunt Brugge een sterk verhoogd tekort wanneer de gemiddelde uitgifte wordt berekend als het gemiddelde van de afgelopen tien jaar (gele en rode lijn) in plaats van vijf. Dit is te wijten aan een verhoogde uitgifte in de jaren 1995, 1996 en 1999 (voornamelijk op het bedrijventerrein Herdersbrug). Figuur 10: Resultaten met weging binnen een straal van 10 km Tekort/overschot bestemde terreinen - straal 20 km 200,0 150,0 100,0 tekort/over bestemd (ha) 50,0 0,0-50,0-100,0-150,0 Ieper Brugge Tielt Veurne Poperinge Diksmuide Wingene Kortemark Oostende Blankenberge Nieuwpoort Knokke-Heist Torhout Staden Wervik Hooglede Ardooie Anzegem Wielsbeke Avelgem Meulebeke Waregem Menen Roeselare Kortrijk Economisch knooppunt voorraad3 uitgifte5 voorraad5 uitgifte5 voorraad3 uitgifte10 voorraad5 uitgifte10 Deze grafiek geeft over het algemeen eenzelfde beeld als de vorige grafiek. Er zijn geen spectaculaire verschillen te bemerken tussen de varianten. Door te wegen binnen een straal van 20 km in plaats van 10 km zien we dat dit niet op alle knooppunten eenzelfde effect heeft. Waar er geen bijkomende economische knooppunten liggen tussen 10 en 20 km, blijven de waarden gelijk. Waar echter rekening moet worden gehouden met bijkomende economische knooppunten in de berekening, zijn de waarden over 53

resultaat van de berekening weer, omdat hiervan al een eventueel tekort aan bouwrijpe terreinen is afgetrokken. Bovendien is het op het aanbod aan bestemde terreinen dat de ruimtelijke planning een impact heeft. Het bouwrijp maken van die terreinen is een taak van de sector Economie. De eerste grafiek toont de resultaten wanneer de weging van het aanbod gebeurde binnen een straal van 10 km (de berekening van 1 ste graad) terwijl de tweede grafiek de resultaten laat zien voor een weging binnen een straal van 20 km (berekening van 2 de graad). Figuur 9: Resultaten met weging binnen een straal van 10 km Tekort/overschot bestemde terreinen - straal 10 km 150,0 100,0 50,0 0,0-50,0-100,0-150,0 Ieper Brugge Tielt tekort/over bestemd (ha) Veurne Poperinge Diksmuide Wingene Kortemark Oostende Blankenberge Nieuwpoort Knokke-Heist Torhout Staden Wervik Hooglede Ardooie Anzegem Wielsbeke Avelgem Meulebeke Waregem Menen Roeselare Kortrijk Economisch knooppunt voorraad3 uitgifte5 voorraad5 uitgifte5 voorraad3 uitgifte10 voorraad5 uitgifte10 De blauwe variant is het basismodel: er wordt gewogen binnen een afstand van 10 km, en de ijzeren voorraad is gelijk aan 3 maal de gemiddelde uitgifte, die berekend werd als het gemiddelde van de afgelopen 5 jaar. Of de gemiddelde uitgifte nu wordt berekend op basis van vijf (blauwe lijn) of tien jaar (gele lijn), het maakt geen groot verschil uit. De tekorten en overschotten aan bestemde bedrijventerreinen blijven gesitueerd in dezelfde economische knooppunten, en de waarden blijven ongeveer gelijk. 52

bedrijventerreinen. Het zijn opnieuw de Westhoek en het noorden van West-Vlaanderen die nood hebben aan een grotere voorraad. Hier moet bijgevolg een inhaalbeweging gemaakt worden in de bestemming van nieuwe bedrijventerreinen. 4.2.2.3 Conclusie West-Vlaanderen Er kan geconcludeerd worden dat het aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen in de economische knooppunten Brugge,Veurne, Diksmuide, Poperinge, Ieper en Tielt op het monitoringmoment 1-1-2005 onvoldoende was om over een volwaardige ijzeren voorraad aan bouwrijpe bedrijventerreinen te beschikken. In deze zes economische knooppunten samen zouden versneld 55 ha bedrijventerreinen bouwrijp moeten worden gemaakt. Enkel in het economisch knooppunt Brugge is het aanbod aan bestemde, maar niet ontwikkelde, bedrijventerreinen groot genoeg om hiervan een deel bouwrijp te maken. Na het versneld bouwrijp maken van het bestaande aanbod aan bestemde bedrijventerreinen (om te beschikken over een volwaardige ijzeren voorraad aan bouwrijpe terreinen) blijkt dat in de volgende economische knooppunten het aanbod aan bestemde bedrijventerreinen onvoldoende is om te beschikken over een volledige ijzeren voorraad aan bestemde terreinen: de 6 economische knooppunten die al een tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen kenden, plus het economisch knooppunt Wingene. In deze economische knooppunten zouden 123 ha extra bedrijventerreinen moeten worden bestemd. 4.2.3 Varianten op het basismodel Vertrekkende van het basismodel werden een aantal varianten uitgewerkt. Hiervoor werd gesleuteld aan drie variabelen. 1) Een eerste variabele is de afstand waarover de weging van het aanbod gebeurt. In het basismodel wordt het beschikbare aanbod aan bedrijventerreinen binnen een straal van 10 km meegenomen in de weging. Als alternatief wordt een scenario uitgewerkt met een dubbel zo grote straal, namelijk 20 km. 2) Een tweede variabele is de berekening van de ijzeren voorraad als een veelvoud van de gemiddelde jaarlijkse uitgifte aan bedrijventerreinen. In het basismodel is de ijzeren voorraad gelijk aan drie maal de gemiddelde uitgifte. In een alternatieve berekening wordt de ijzeren voorraad berekend als vijf maal de gemiddelde uitgifte (zoals de voorraad aan bouwrijpe bedrijventerreinen in de berekening van het WES, 1994, p.34). 3) De derde en laatste variabele waaraan wordt gesleuteld is de historische reeks op basis waarvan de gemiddelde uitgifte wordt berekend. In het basismodel wordt de gemiddelde uitgifte berekend als het gemiddelde van de afgelopen vijf jaar. Een alternatief wordt uitgewerkt waarbij het gemiddelde wordt berekend van de laatste 10 jaar (zoals in de berekening van het WES, 1994, p.34). De combinatie van deze drie variabelen met telkens 2 alternatieven levert acht varianten op. De varianten worden weergegeven in twee grafieken, die voor elk economisch knooppunt en voor elke variant het tekort of het overschot laten zien van het aanbod aan bestemde bedrijventerreinen. Het resterend aanbod aan bestemde bedrijventerreinen geeft het best het 51

De tekorten aan bestemde bedrijventerreinen zijn groter dan de tekorten aan bouwrijpe bedrijventerreinen. Over het totaal van de economische knooppunten Brugge, Diksmuide, Ieper, Poperinge, Tielt, Wingene en Veurne bestaat een tekort van 123 ha bestemde 50

tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen te kunnen opvangen. In de andere economische knooppunten met tekorten aan bouwrijpe terreinen (Veurne, Diksmuide, Poperinge, Ieper en Tielt) is er zelfs helemaal geen aanbod aan bestemde terreinen aanwezig. De kaart laat zien dat deze economische knooppunten meteen met een negatief aanbod aan bestemde bedrijventerreinen komen te zitten. 4.2.2.2.5 Aanbod versus ijzeren voorraad aan bestemde terreinen Van dit resterend aanbod moet tenslotte nog de gewenste ijzeren voorraad aan bestemde bedrijventerreinen worden afgetrokken. Onderstaande tabel en kaart 7 geven het resultaat weer van deze confrontatie. resterend aanbod bestemd gewenste ijzeren voorraad bestemd tekort/over bestemd Blankenberge 1,7 0,0 1,7 Brugge 3,8 28,1-24,3 Torhout 3,8 0,0 3,8 Knokke-Heist 2,8 0,0 2,8 Diksmuide -4,4 6,3-10,7 Kortemark 0,0 0,0 0,0 Ieper -15,6 15,6-31,2 Poperinge -7,4 7,4-14,8 Wervik 16,9 4,0 13,0 Anzegem 36,8 0,0 36,8 Avelgem 44,5 2,2 42,4 Kortrijk 133,3 13,7 119,6 Menen 73,5 15,1 58,4 Waregem 50,6 0,0 50,6 Oostende 8,5 7,5 1,0 Hooglede 23,2 0,0 23,2 Roeselare 93,2 1,8 91,4 Staden 8,3 0,0 8,3 Meulebeke 45,5 0,0 45,5 Tielt -10,3 11,6-22,0 Wielsbeke 40,0 0,0 40,0 Wingene 4,8 6,9-2,1 Ardooie 25,6 0,0 25,6 Nieuwpoort 2,5 0,0 2,5 Veurne -9,2 9,3-18,5 West-Vlaanderen 129,4 49

Van dit gewogen aanbod wordt het tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen afgetrokken (kaart 6). Enkel Brugge beschikt over voldoende aanbod aan bestemde bedrijventerreinen om het 48

Na toepassing van de agglomeratie-index wordt de sterke concentratie van het aanbod uitgevlakt over de verschillende economische knooppunten (kaart 5). Vooral de economische knooppunten in de omgeving van Kortrijk profiteren mee van het grote aanbod. 47

Duidelijker dan bovenstaande tabel, geeft kaart 4 weer waar het bestaande aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen volstaat om te voldoen aan de ruimtevragen van bedrijven. In de Westhoek en in het noorden van de provincie doen zich echter tekorten voor aan bouwrijpe terreinen: Brugge, Diksmuide, Ieper, Poperinge, Tielt en Veurne. In deze economische knooppunten samen zou 55 ha extra bedrijventerrein bouwrijp gemaakt moeten worden. 4.2.2.2.4 Aanbod aan bestemde bedrijventerreinen Het tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen zou kunnen opgevangen worden door bestaande voorraden bestemde, maar nog niet ontwikkelde bedrijventerreinen versneld bouwrijp te maken. Het is echter de vraag of die voorraden bestemde bedrijventerreinen aanwezig zijn. In de volgende tabel worden twee stappen samen bekeken: het aanbod aan bestemde bedrijventerreinen wordt vergeleken met het gewogen aanbod aan bestemde terreinen, en dit gewogen aanbod wordt meteen geconfronteerd met de tekorten aan bouwrijpe terreinen. aanbod bestemd gewogen aanbod bestemd tekort bouwrijp resterend aanbod bestemd Blankenberge 0 1,7 1,7 Brugge 11,1 12,2-8,4 3,8 Torhout 0 3,8 3,8 Knokke-Heist 0 2,8 2,8 Diksmuide 0 0,0-4,4-4,4 Kortemark 0 0,0 0,0 Ieper 0 0,0-15,6-15,6 Poperinge 0 0,0-7,4-7,4 Wervik 0 16,9 16,9 Anzegem 0 36,8 36,8 Avelgem 0 44,5 44,5 Kortrijk 103,2 133,3 133,3 Menen 18,9 73,5 73,5 Waregem 0,0 50,6 50,6 Oostende 6,9 8,5 8,5 Hooglede 0,0 23,2 23,2 Roeselare 60,6 93,2 93,2 Staden 0,0 8,3 8,3 Meulebeke 0,0 45,5 45,5 Tielt 0,0 0,0-10,3-10,3 Wielsbeke 7,8 40,0 40,0 Wingene 0 4,8 4,8 Ardooie 0 25,6 25,6 Nieuwpoort 0 2,5 2,5 Veurne 0 0-9,2-9,2 West-Vlaanderen 129,4 318,2 Uit de tabel blijkt dat het werkelijke aanbod aan bestemde bedrijventerreinen sterker geconcentreerd is in een beperkt aantal economische knooppunten dan het aanbod bouwrijpe terreinen. Enkel Brugge, Kortrijk, Menen, Roeselare en Wielsbeke hebben nog een aanbod. In Kortrijk en Roeselare is dit aanbod het grootst. 46

45

aanbod. De overige economische knooppunten beschikken over een beperkt aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen (minder dan 10 ha). 4.2.2.2.3 Aanbod versus ijzeren voorraad aan bouwrijpe terreinen Een volgende stap bestaat erin het gewogen aanbod te confronteren met de gewenste ijzeren voorraad aan bouwrijpe terreinen. Hieruit blijkt of er een tekort dan wel een overschot aan bouwrijpe bedrijventerreinen bestaat. Onderstaande tabel en kaart 4 geven het resultaat van de confrontatie. gewenste ijzeren voorraad gewogen aanbod bouwrijp tekort/overschot bouwrijp Blankenberge 0,0 2,6 2,6 Brugge 28,1 19,7-8,4 Torhout 0,0 5,8 5,8 Knokke-Heist 0,0 4,3 4,3 Diksmuide 6,3 2,0-4,4 Kortemark 0,0 0 0 Ieper 15,6 0,001-15,6 Poperinge 7,4 0-7,4 Wervik 4,0 8,8 4,8 Anzegem 0,0 26,0 26,0 Avelgem 2,2 30,0 27,9 Kortrijk 13,7 72,1 58,4 Menen 15,1 39,1 24,0 Waregem 0,0 35,4 35,4 Oostende 7,5 15,1 7,6 Hooglede 0,0 0 0 Roeselare 1,8 20,4 18,7 Staden 0,0 0 0 Meulebeke 0,0 2,6 2,6 Tielt 11,6 1,3-10,3 Wielsbeke 0,0 18,4 18,4 Wingene 6,9 9,5 2,6 Ardooie 0,0 0,1 0,1 Nieuwpoort 0,0 4,6 4,6 Veurne 9,3 0,04-9,2 West-Vlaanderen 129,4 318,2 44

Kaart 3 laat zien hoe het (gewogen) aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen verspreid is over West-Vlaanderen. Het grootste aanbod aan bouwrijpe terreinen vinden we in het Kortrijkse. In tweede orde tonen de overige drie regionaalstedelijke gebieden een belangrijk 43

Menen 3,5 39,1 Waregem 5,6 35,4 Oostende 12,6 15,1 Hooglede 0 0 Roeselare 0 20,4 Staden 0 0 Meulebeke 0 2,6 Tielt 1,3 1,3 Wielsbeke 0 18,4 Wingene 2,2 9,5 Ardooie 0 0,1 Nieuwpoort 0 4,6 Veurne 0,05 0,05 Totaal 112,4 318,2 Het is meteen duidelijk dat het gewogen aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen hogere waarden geeft dan het effectieve aanbod (318 ha tegenover 112 ha in werkelijkheid op 1/1/2005). Dit lijkt in eerste instantie niet correct, maar het is wel logisch. De filosofie achter de weging van het aanbod met omliggende economische knooppunten is namelijk dat een nabijgelegen economisch knooppunt A mee profiteert van een bestaand aanbod in economisch knooppunt B. Zolang bedrijven uit A bereid zijn zich te herlocaliseren in B, hoeft er in A geen (groot) aanbod te zijn. Doordat het aanbod in A na weging groter is geworden dan het werkelijke aanbod, is de oppervlakte bijkomend te realiseren bedrijventerrein (= aanbod bouwrijp gewenste ijzeren voorraad) in A kleiner. Voor een aantal economische knooppunten blijft de waarde van het aanbod na weging gelijk. Dit betekent dat er binnen een straal van 10 km geen ander aanbod aanwezig is. 42

De grootste ijzeren voorraad wordt verwacht in het economisch knooppunt Brugge (28,1 ha bouwrijpe bedrijventerreinen en 28,1 ha bestemde bedrijventerreinen) omdat de verkoop van bedrijventerreinen er de laatste 5 jaar het hoogst was. Ieper, Menen, Kortrijk en Tielt volgen met waarden tussen 10 en 20 ha. In Veurne, Oostende, Poperinge, Wingene en Diksmuide wordt berekend dat er een nood aan een ijzeren voorraad bestaat tussen 5 en 10 ha. De kleinste gewenste voorraad vinden we in Wervik en Roeselare. Voor economische knooppunten waar de laatste jaren geen bedrijventerreinen zijn uitgegeven, vinden we als resultaat dat er geen voorraad aan bedrijventerreinen nodig is. Voor de gehele provincie wordt berekend dat, bovenop de taakstelling bedrijventerreinen, een bijkomende ijzeren voorraad nodig is van 129,4 ha bouwrijpe bedrijventerreinen en van 129,4 ha bestemde bedrijventerreinen. Deze waarden zijn volledig afhankelijk van de verkoop van bedrijventerreinen tijdens de laatste vijf jaar. Wanneer er de laatste jaren een schaarste aan bedrijventerreinen was, zal de gewenste ijzeren voorraad daarom (te) klein zijn. Bij uitzonderlijk hoge verkoopcijfers door het aansnijden van een nieuw bedrijventerrein zal de gewenste ijzeren voorraad daarentegen (te) groot zijn. Door het voorzien van een ijzeren voorraad zou het probleem van schaarste echter na een aantal jaren moeten opgelost zijn. Een jaarlijkse actualisering laat bovendien een bijsturing van de berekende cijfers toe. Een te grote ijzeren voorraad levert ook geen problemen op: zolang hij niet wordt aangesneden blijft hij jaar na jaar dienen als aanwezige voorraad. 4.2.2.2.2 Gewogen aanbod bouwrijpe bedrijventerreinen Een volgende stap is de weging van het aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen. Een economisch knooppunt met andere knooppunten in de buurt (binnen een straal van 10 km), krijgt een stuk van het aanbod aan bouwrijpe terreinen van deze andere knooppunten bijgeteld. Hoeveel van dat omliggend aanbod wordt bijgeteld, is afhankelijk van de afstand tot dat aanbod. In eerste instantie tellen we alle aanbod binnen een straal van 10 km mee (berekening van 1 ste graad). Verderop in deze scriptie wordt een alternatieve berekening uitgevoerd met een straal van 20 km (berekening van 2 de graad). aanbod bouwrijp gewogen aanbod bouwrijp Blankenberge 0 2,6 Brugge 16,8 19,7 Torhout 0 5,8 Knokke-Heist 0 4,3 Diksmuide 2,0 2,0 Kortemark 0 0 Ieper 0,001 0,001 Poperinge 0 0 Wervik 0 8,8 Anzegem 0 26,0 Avelgem 1,0 30,0 Kortrijk 67,4 72,1 41

40

Economisch knooppunt Gewenste ijzeren voorraad Blankenberge 0 Brugge 28,1 Torhout 0 Knokke-Heist 0 Diksmuide 6,3 Kortemark 0 Ieper 15,6 Poperinge 7,4 Wervik 4,0 Anzegem 0 Avelgem 2,2 Kortrijk 13,7 Menen 15,1 Waregem 0 Oostende 7,5 Hooglede 0 Roeselare 1,7 Staden 0 Meulebeke 0 Tielt 11,6 Wielsbeke 0 Wingene 6,9 Ardooie 0 Nieuwpoort 0 Veurne 9,3 Totaal 129,4 Onderstaande kaart 2 geeft een duidelijker beeld van de ruimtelijke spreiding van de gewenste ijzeren voorraad. 39

Economisch knooppunt* gemiddelde jaarlijkse uitgifte 2000-2004 aanbod bouwrijpe bedrijventerreinen 1/1/2005 aanbod bestemde bedrijventerreinen 1/1/2005 Brugge 9,4 16,9 11,1 Diksmuide 2,1 2,0 0 Ieper 5,2 0,001 0 Poperinge 2,5 0 0 Wervik 1,3 0 0 Avelgem 0,7 1,0 0 Kortrijk 4,6 67,4 103,2 Menen 5,0 3,5 18,9 Waregem 0 5,6 0 Oostende 2,5 12,6 6,8 Roeselare 0,6 0 60,6 Tielt 3,9 1,3 0 Wielsbeke 0 0 7,8 Wingene 2,3 2,2 0 Veurne 3,1 0,05 0 * Blankenberge, Torhout, Knokke-Heist, Kortemark, Anzegem, Hooglede, Staden, Meulebeke, Ardooie en Nieuwpoort hebben zowel voor de gemiddelde uitgifte als voor het bestaande aanbod een waarde gelijk aan 0 ha. De hoogste uitgiftecijfers worden teruggevonden in Brugge (waar de verkopen grotendeels gebeurden op het terrein Blauwe Toren), Ieper (als gevolg van verkopen langs het Ieperleekanaal), Menen (voornamelijk op het terrein Grensland) en Kortrijk. Het grootste aanbod aan (bouwrijpe en bestemde) bedrijventerreinen ligt momenteel in de regionaalstedelijke gebieden van Brugge, Kortrijk en Roeselare. 4.2.2.2 Output van de berekening 4.2.2.2.1 Gewenste ijzeren voorraad Voor elk economisch knooppunt wordt de gewenste ijzeren voorraad aan bouwrijpe en aan bestemde bedrijventerreinen berekend als driemaal de gemiddelde jaarlijkse uitgifte: 38

Bron: RSV, eigen bewerking De gemiddelde uitgiftecijfers (voor de periode 2000-2004) en de aanbodcijfers (op 1-1-2005) van de gemeenten die deel uitmaken van een economisch knooppunt worden samengeteld per economisch knooppunt tot de volgende waarden (uitgedrukt in hectare): 37

bedrijventerreinen wordt in de inventaris van bedrijventerreinen, bijgehouden door de GOM, als volgt gemaakt: - Het aanbod bouwrijpe bedrijventerreinen is gelijk aan de som van de codes 3010 (realiseerbaar, in eigendom van een projectontwikkelaar) en 3000 (realiseerbaar, in eigendom van een bedrijf, een overheidsinstantie, of vastgoedmakelaar of particulier). - Het aanbod bestemde bedrijventerreinen (uit te rusten) is gelijk aan de code 3140 (tijdelijk niet-realiseerbaar omwille van ontsluiting). Het beschikbare aanbod aan zowel bestemde als bouwrijpe regionale bedrijventerreinen zal in de berekening van de ijzeren voorraad herrekend worden volgens het ruimtelijk voortschrijdend gemiddelde (ook wel de agglomeratie-index genoemd). 4.2.2 Uitvoering van de berekening 4.2.2.1 Invoeren input Onder punt 1.1 van dit hoofdstuk werd beslist om bij een berekening van de gewenste ijzeren voorraad voor Vlaanderen, geen rekening te houden met aangrenzende gemeenten in Nederland, Wallonië of Brussel. Voor deze case West-Vlaanderen wordt hetzelfde principe toegepast: enkel uitgifte- en aanbodcijfers voor gemeenten binnen West-Vlaanderen worden ingevoerd, en enkel de resultaten van economische knooppunten binnen de provincie West- Vlaanderen worden geanalyseerd. Het ogenblik waarop we de confrontatie doen tussen vraag en aanbod aan bedrijventerreinen is 1-1-2005. De input bestaat uit de uitgiftecijfers van de laatste vijf jaar (2000-2004), en het huidig aanbod (toestand 1-1-2005) aan bouwrijpe en aan bestemde bedrijventerreinen voor elke West-Vlaamse gemeente. Deze cijfers worden ingevoerd in het Excel-bestand. Op basis van de reeks van uitgiftecijfers wordt onmiddellijk de gemiddelde jaarlijkse uitgifte berekend. Vervolgens worden de 63 West-Vlaamse gemeenten opgesplitst in buitengebiedgemeenten en gemeenten die tot een economisch knooppunt behoren. De 26 buitengebiedgemeenten worden verder buiten beschouwing gelaten. De gegevens van de overige 37 gemeenten worden opgeteld tot 25 economische knooppunten. Kaart 1 laat zien welke gemeenten tot een economisch knooppunt behoren (grijs gekleurd) en welke tot het buitengebied (wit). De grenzen van de economische knooppunten zijn aangeduid met een dikke zwarte lijn, zodat de economische knooppunten die uit meerdere gemeenten bestaan herkenbaar zijn. 36

Vooraleer in te gaan op de manier waarop de GOM-inventaris wordt gebruikt om de ijzeren voorraad te berekenen, moeten nog twee randbemerkingen worden gemaakt in verband met de herkomst van de data, namelijk de intercommunales, en de manier waarop zij de data genereren en interpreteren. Ten eerste hebben de oppervlaktes opgegeven door de intercommunales soms betrekking op een ruimere zone dan de contouren van de bestemde oppervlakte. De totale som van de opgegeven oppervlaktes kan dus groter zijn dan de som van de werkelijke gewestplanbestemmingen voor regionale bedrijventerreinen. Ten tweede maakt het voor kopers-bedrijven niet uit of een bedrijventerrein al bouwrijp is of nog niet. Daarom wordt de situatie van het terrein (bestemd of bouwrijp) niet altijd correct geregistreerd in de statistieken van de intercommunales. Ook hierdoor kan er een zekere foutenmarge in de gegevens zitten (uit het gesprek met Els De Mil van de GOM op 15/04/2005). Ondanks deze tekortkomingen, zijn de gegevens die werden geleverd door de GOM West- Vlaanderen de beste die voorhanden zijn. Bij een operationalisering door het beleid, zou er echter werk gemaakt moeten worden van een uniforme en volledige dataverzameling over alle provincies heen en voor alle bedrijventerreinen. 4.2.1.2 Uitgifte Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse uitgifte van bedrijventerreinen wordt vertrokken van een tijdreeks vanaf 2000 tot en met 2004 (5 opeenvolgende jaren). De data geven de jaarlijkse verkoop in hectare van regionale en specifieke regionale bedrijventerreinen (bv. transportzones). De GOM hanteert voor regionale bedrijventerreinen dezelfde definitie als het WES (1994, p.8): bedrijventerreinen die door de aard van de activiteiten die ze kunnen opnemen (met name stuwende bedrijven) en door hun locatie (verkeerstechnisch en algemeen ruimtelijk) en omvang een werkgelegenheidsfunctie hebben voor een ruimer gebied dan de gemeente van localisatie. Haventerreinen (in totaal goed voor 11.850,2 m² in West-Vlaanderen op 1/1/2005) worden in de verkoops- en aanbodcijfers niet meegerekend omdat het op deze terreinen om een heel specifieke groep van bedrijven gaat. Ook het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voorziet voor de haventerreinen een aparte taakstelling (p. 457-459). In tegenstelling tot de aanbodcijfers, die uit de GOM-inventaris worden gehaald, bevatten de uitgiftecijfers wel de oppervlaktes van bedrijventerreinen in BPA s. Dit is verantwoord omdat het bij de uitgifte gaat om het bepalen van de vraag van bedrijven (hoeveel oppervlakte bedrijventerrein hadden de bedrijven nodig). Uit de analyse van de verkregen uitgiftecijfers blijkt dat in een aantal gevallen gemeentes een negatief uitgiftecijfer hebben. Er wordt verondersteld dat dit negatief cijfer wordt veroorzaakt door een terugkoop door de beheerder. Deze negatieve cijfers mogen niet worden meegerekend, want het gaat in de berekening enkel om de ingewilligde ruimtevraag van bedrijven. 4.2.1.3 Aanbod Wat het aanbod aan bedrijventerreinen betreft, worden cijfers gebruikt die de toestand weergeven op 1/1/2005. Het onderscheid tussen het aanbod van bouwrijpe en bestemde 35

4.2 Toepassing in de provincie West-Vlaanderen Als case zal het model getest worden in één provincie. Anticiperend op de moeilijkheid om aan goede data over bedrijventerreinen te geraken, werd gekozen voor de provincie West- Vlaanderen. Het gros van de bedrijventerreinen in West-Vlaanderen wordt er namelijk beheerd door de (slechts) twee intercommunales die er actief zijn: de intercommunale Leiedal in het zuidoosten van West-Vlaanderen, en de intercommunale WVI in de rest van de provincie. Deze situatie is over alle provincies bekeken veruit de eenvoudigste. Als ogenblik waarop de analyse wordt uitgevoerd, wordt gekozen voor 1-1-2005. 4.2.1 Dataverzameling 4.2.1.1 Algemeen Bij de opbouw van het concept werd duidelijk dat slechts drie variabelen nodig zijn voor de berekening van de ijzeren voorraad en de confrontatie ervan met het aanbod: 1. de uitgifte van bedrijventerrein in een tijdreeks van vijf opeenvolgende jaren 2. het huidige aanbod aan bestemde, nog niet uitgeruste bedrijventerreinen 3. het huidige aanbod aan bouwrijpe bedrijventerreinen Deze data werden verkregen bij de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) West- Vlaanderen. De GOM bundelt namelijk alle gegevens rond bedrijventerreinen in de provincie West-Vlaanderen in de zogenaamde GOM-inventaris. De GOM-inventaris wordt door de vijf GOM s (één per provincie) op uniforme wijze bijgehouden en bevat informatie over alle bedrijventerreinen (uitgezonderd haventerreinen) groter dan 5 ha die op het gewestplan zijn ingetekend. Hieruit blijken al meteen twee nadelen: - De inventaris bevat enkele data voor de bedrijventerreinen die op het gewestplan een oppervlakte groter dan 5 ha hebben. Kleinere terreinen worden niet opgenomen. - De inventaris bevat geen bedrijventerreinen die bestemd zijn via een BPA (Bijzonder Plan van Aanleg) of RUP (Ruimtelijk Uitvoeringsplan), maar enkel bedrijventerreinen die op de gewestplannen zijn ingekleurd. Uit gegevens van de GOM West-Vlaanderen blijkt dat de oppervlakte van juridisch bestemde bedrijventerreinen door BPA s en RUP s in West-Vlaanderen op 1/1/2005 maar liefst 1448 ha bedroeg. Dit is 18,7 % van de oppervlakte aan West-Vlaamse bedrijventerreinen op gewestplannen. In de GOM-inventaris wordt de totale oppervlakte aan bedrijventerreinen dus behoorlijk onderschat. Voor elk bedrijventerrein dat wordt opgenomen in de inventaris, wordt geregistreerd wat de totale oppervlakte is, wat de bezettingsgraad is, en wat het gebruik is van de percelen. Aan elk perceel wordt daarvoor een code toegekend die in detail bepaalt hoe het perceel wordt gebruikt en om welke reden het eventueel niet bezet is door een bedrijf. De inventaris wordt constant geactualiseerd, en elk voorjaar wordt de toestand op 31 december van het voorgaand jaar naar de Vlaamse administratie Economie opgestuurd, die de gegevens van de verschillende GOM s bundelt. In deze scriptie wordt gewerkt met de toestand bij het begin van het jaar, namelijk op 1/1/2005 (in de veronderstelling dat die gelijk is aan de toestand op 31/12/2004). 34

1. Eerst wordt van het gewogen aanbod aan bouwrijpe terreinen de ijzeren voorraad (I.V.) bouwrijpe terreinen afgetrokken. a. Een positieve waarde betekent dat het aanbod groter is dan gewenst. Vragen naar bedrijfsgrond kunnen bijgevolg worden ingevuld. Er hoeven niet onmiddellijk bijkomende bedrijventerreinen te worden bouwrijp gemaakt. b. Een negatieve waarde duidt op een tekort aan bouwrijpe bedrijventerreinen. In dit geval kan een deel van het bestaande aanbod aan bestemde terreinen versneld gerealiseerd worden om dit tekort op te vangen. Daarom wordt in het werkblad dat de afweging maakt, bepaald dat áls er een tekort aan bouwrijpe terreinen is, dit meteen van het aanbod bestemde terreinen wordt afgetrokken. Bij een overschot aan bouwrijpe terreinen gebeurt er niets. 2. Het resterend aanbod bestemde terreinen wordt tenslotte vergeleken met de gewenste ijzeren voorraad bestemde terreinen. Als er een tekort aan bouwrijpe terreinen was, dan wordt het aanbod bestemde terreinen eerst verminderd met het tekort. a. Bij een positieve waarde is er een overschot aan bestemde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er niet onmiddellijk nood is aan nieuw te bestemmen bedrijventerreinen. b. Opnieuw geeft een negatieve waarde een tekort aan. Wanneer het aanbod te klein is, moeten er versneld nieuwe bedrijventerreinen worden bestemd. 33

Agglomeratie-index = gewogen opp. A + gewogen opp. B + gewogen opp. C = (coëfficiënt A x aanbod A) + (coëfficiënt B x aanbod B) + (coëfficiënt C x aanbod C) Deze weging wordt uiteraard niet enkel uitgevoerd voor economisch knooppunt A, maar voor alle 102 economische knooppunten in Vlaanderen. De berekening van elke agglomeratieindex bestaat bijgevolg uit de som van 102 termen, waarvan enkel de coëfficiënten van economische knooppunten dichter dan 10 km groter zijn dan 0. Het resultaat is een gewogen aanbod dat steeds groter of gelijk is aan het werkelijke aanbod. Indien er binnen een straal van 10 km ander aanbod aanwezig is, zal het gewogen aanbod groter zijn dan het werkelijke aanbod. Indien er binnen die straal geen ander aanbod beschikbaar is, zal het aanbod na weging gelijk blijven. 4.1.2.3 Stap 3: confrontatie ijzeren voorraad en aanbod De laatste stap bestaat uit de vergelijking tussen de gewenste ijzeren voorraad en de aanwezige voorraad, namelijk het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen. Deze vergelijking bestaat uit een aantal stappen. Figuur 8: Stappen in de confrontatie tussen ijzeren voorraad en aanbod (gewogen) aanbod bouwrijp (gewogen) aanbod bestemd 1a 000000000000000000000000000000000000000000000000 000000000000000000000000000000000000000000000000 000000000000000000000000000000000000000000000000 I.V. bouwrijp over 1b 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 I.V. bouwrijp 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 0000000000000000000 0000000000000000000 tekort 0000000000000000000 00000000000000000000 inlos- 00000000000000000000 sen 00000000000000000000 tekort (verminderd) aanbod bestemd 2a 00000000000000000000000000000 I.V. 00000000000000000000000000000 00000000000000000000000000000 bestemd over 2b 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 00000000000000000000 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 I.V. bestemd 00000000000000000000 tekort 000000000000000000000000000000000000000000000000000000000 00000000000000000000 32

Afstand km aanbod ha % aanbod (1) coëfficiënt (2) gewogen opp. (3) A 0 20 33,3 1 20 B 5 30 50,0 0,5 15 C 7 10 16,7 0,3 3 totaal binnen 10 km 60 100,0 38 (4) Daarnaast wordt een coëfficiënt (2) berekend op basis van de afstand tot A, volgens de volgende formule: 1 coëfficiënt = 1 - ( ---------- x afstand tot A ) straal In het basismodel houdt de agglomeratie-index rekening met bestaand aanbod binnen een straal van 10 km. De afstand tot A moet bijgevolg vermenigvuldigd worden met 1/10 of 0,1 zodat op een afstand gelijk aan 10 km de coëfficiënt gelijk is aan 0. Als er bijvoorbeeld gewerkt wordt binnen een straal van 20 km, is die factor gelijk aan 1/20 of 0,05. Werken binnen een straal van 5 km levert een factor 1/5 of 0,2. Daarop wordt voor elk economisch knooppunt de gewogen oppervlakte (3) berekend door het effectieve aanbod bedrijventerreinen te vermenigvuldigen met de coëfficiënt. De agglomeratie-index (het gewogen aanbod) voor economisch knooppunt A is de som van deze gewogen waarden (4), in dit voorbeeld 38. Omdat de afstanden tussen de economische knooppunten in rekening worden gebracht, wordt de agglomeratie-index berekend vertrekkende van een Excel-matrix (met de economische knooppunten zowel in de rijen als in de kolommen) met de afstanden tussen alle economische knooppunten. Op de diagonaal staat uiteraard de waarde 0. Een tabel met de minimale afstanden tussen de verschillende gemeenten en tussen de economische knooppunten in het bijzonder werd aangeleverd door de administratie Economie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De tabel is afkomstig van onderzoeken in het kader van het SPRE. Er is sprake van minimale afstanden omdat steeds de kleinste afstand tot het economisch knooppunt (dat soms uit meerdere gemeenten bestaat) wordt gebruikt. Een eerste stap in de weging bestaat erin de matrix met de afstanden te herberekenen naar een matrix met de coëfficiënten (1 (0,1 x afstand) ). Waar de afstand groter is dan 10 km, wordt de coëfficiënt gelijkgesteld met 0, zodat deze economische knooppunten geen bijdrage kunnen leveren aan de weging. Aan deze matrix wordt een kolom toegevoegd die voor elk economisch knooppunt het aanbod aan (hetzij bestemde hetzij bouwrijpe) bedrijventerreinen weergeeft. De agglomeratie-index wordt voor A berekend als volgt: 31

berekening gemaakt wordt. Het belang van nabijgelegen aanbod neemt af bij een toenemende afstand, volgens een lineair verband: 1 0 0 10 km De agglomeratie-index voor een economisch knooppunt wordt berekend als de gewogen som van het aanbod in de gebieden die minder dan 10 km verwijderd zijn van het economisch knooppunt waarvoor de berekening wordt gemaakt. Zoals geïllustreerd in bovenstaande figuur wordt de bijdrage van het omliggend aanbod in de berekening kleiner naarmate het verderaf gelegen is. Wanneer de grens gelegd wordt op 10 km, betekent dit dat enkel het bestaand aanbod op minder dan 10 km een bijdrage levert, waarbij dichtbijgelegen aanbod een grotere impact heeft dan verderaf gelegen aanbod. Bestaand aanbod aan bedrijventerreinen dat verder dan 10 km verwijderd is, heeft geen impact op de berekening. In een ideale berekening wordt de afstand tot een bestaand aanbod (een oppervlakte niet gerealiseerd of niet ingenomen bedrijventerrein) gerekend over de weg tot aan het betreffende bedrijventerrein. Het gaat er namelijk om waar een bedrijf naartoe wenst te verhuizen en dan speelt de autobereikbaarheid een grote rol. Dan is de exacte locatie van het bedrijventerrein van groot belang. Het is echter zo goed als onmogelijk om op zo n gedetailleerd niveau berekeningen uit te voeren. Data in verband met uitgifte en aanbod worden gegroepeerd op het niveau van de gemeente. Het meest geschikte referentiepunt om afstanden te bepalen tussen gemeenten is het middelpunt van de gemeenten. In deze scriptie wordt daarom met afstand bedoeld de afstand in vogelvlucht tussen het middelpunt van economische knooppunten. Bij economische knooppunten die uit meerdere gemeenten bestaan wordt de afstand genomen tot die gemeente die het meest dichtbij gelegen is (de kortste afstand). Uit de aanwijzingen van Peter Cabus blijkt dat de agglomeratie-index best als volgt wordt berekend: Voor de berekening van het gewogen aanbod van economisch knooppunt A worden alle economische knooppunten binnen een straal van 10 km van A verzameld (in onderstaand voorbeeld zijn dat B en C). Voor al deze economische knooppunten wordt het aandeel (1) van de eigen oppervlakte aanbod aan bedrijventerreinen berekend in de totale oppervlakte aanbod binnen de straal van 10 km. 30

Er werd voor gekozen om de afweging van de ijzeren voorraad en het aanbod enkel te doen voor de economische knooppunten, aangezien dit de zones zijn waarin bijkomend aanbod kan gecreëerd worden. Het RSV bepaalt dat er in Vlaanderen 102 economische knooppunten zijn, bestaande uit 156 gemeenten. In de verdere berekeningen moeten de data van de 156 gemeenten die tot een economisch knooppunt behoren, geaggregeerd worden tot de 102 economische knooppunten. In een tweede werkblad 102 EK en 152 buitengebiedgemeenten worden de 156 knooppuntgemeenten gebundeld tot 102 economische knooppunten en worden ze gescheiden van de buitengebiedgemeenten. 4.1.2.2 Stap 2: aanbod Omdat een aanbod in een bepaald economisch knooppunt ook van belang is voor de omliggende economische knooppunten, wordt voor elk economisch knooppunt een ruimtelijk voortschrijdend, of gewogen gemiddelde berekend. Zoals onder punt 1.1 van dit hoofdstuk werd uitgelegd, is de invloed van een aanbod in de omgeving groter als dit aanbod dichterbij ligt. Daarom gaan we het aanbod wegen op basis van de afstand tot het economisch knooppunt waarvoor we de berekening uitvoeren. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de agglomeratie-index die gebruikt wordt in de SPRE-studie Ruimtelijk-economische dynamiek in Vlaanderen (Cabus en Vanhaverbeke, 2003). In dit geval van een gewogen aanbod wordt de index berekend als de gewogen som van het aanbod in het gebied binnen een straal van bijvoorbeeld 10 km van de eenheid waarvoor de 29