Kerkhof Sint Mariaklooster

Vergelijkbare documenten
Breda Valkenberg

OMnummer: Datum: Archeologische Quickscan Klaprozenweg (QSnr ) Opdrachtgever (LS01)

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Menselijke skeletten in een steeg in Nieuwendam

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Decker_Konincxveltc.jpg Deventer KV.JPG

Plangebied Koningstraat 10

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat (QSnr ) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat

Het Menselijke skelet vertelt

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Brugge, Langestraat Verbrand Nieuwland 10

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Selectiebesluit archeologie Liesboslaan 30-32

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

') G. van Klaveren Pzn.,..De Morgenster en Sterkenburg" in Maandblad Oud- Utrecht 1930, 5e jaargang, blz. 33.

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Ieper, Grote Markt 33 / D hondtstaat

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologische werfbegeleiding Antwerpen Italiëlei 76-90

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

ARCHEOLOGISCH NIEUWS 1980

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein

ADDENDUM 10. Werkput 5

Rotterdamseweg 202 in Delft

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

Lucasbolwerk. LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137. Utrecht.

Hout van het onderzoek aan de Heiligeweg in Krommenie, gemeente Zaanstad (Noord-Holland)

Advies Bouwlocatie Oranjestraat te Tubbergen, gem. Tubbergen

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Selectiebesluit archeologie Hoeveneind tussen 7 en 21 Teteringen

Schoon drinkwater aan de Singel

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Oude Houtlei 110 & Wellingstraat 1: Hotel Verhaegen-Lammens

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Verslag vondstmelding: Eiermarkt 12 (Café Pick), 8000 Brugge

Dordrecht Ondergronds 33

Archeologische Quickscan

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Typering van het monument: Woonhuis uit 1896 dat deel uitmaakt van de historische bebouwingsstructuur van de dorpskern Hunsel.

Monumentenregister Nijmegen. Register van beschermde monumenten krachtens de Nijmeegse Monumentenverordening

REDENGEVENDE OMSCHRIJVING RIOOL ONDER HET GLOP EN DE BOTERHAL

Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32. Dinsdag

Rapportage vondstmelding: Oostende, zeedijk (thv. Hertstraat)

Archeo-rapport 77 Het archeologisch vooronderzoek aan het Gemeenteplein 8 te Kontich

: onbekend, verbouwing 1938 door architect M.A. Geelen, Neer

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

4 Archeologisch onderzoek

Afb. 1. De vindplaats van het muurwerk is aangegeven met de zwarte driehoek.

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Meer dan Botten van Dieren

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Rapport Archeologisch Onderzoek SHMS. Gemeente s-hertogenbosch 2009

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

Dordrecht Ondergronds Briefrapport 4. Dordrecht, plangebied Grotekerkstuin

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Anatomische terminologie

Kaart met bescherming

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Rapportage vondstmelding Oostende, Wellingtonrenbaan

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

ArcheoPro Archeologische rapporten nr Archeologische bouwbegeleiding Klimmen gemeente Voerendaal. Souterrains Partner of ArcheoPro

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Bijlage C. Waarderingssystematiek voor het aanwijzen van archeologische monumenten

Rapportage vondstmelding Sint-Dionysiuskerk Geluwe, gemeente Wervik (West-Vlaanderen) Maart 2010

Fysisch antropologisch onderzoek Purmerend - Plantsoengracht Lisette M. Kootker en Steffen Baetsen

Bijlage 1: Bestemmingsplan begrippen, regels en toelichting

REDENGEVENDE BESCHRIJVING REDENGEVENDE BESCHRIJVING VOORMALIGE STEENOVEN

Mevr. M. Burger,

Archeologisch onderzoek De Berghorst te Enter Noord

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Gent Hoogstraat 51. Archeologisch verslag. Dienst Stadsarcheologie. Vergunning 2008/202 STAD GENT

Koker. Shute. Stortkanalen in muren Shutes in walls

Transcriptie:

Inventariserend Veldonderzoek Nes 116 Amsterdam (2012) AAR (Amsterdamse Archeologische Rapporten) 83, 2015 Jerzy Gawronski, Jørgen Veerkamp Met medewerking van Maja d Hollosy

Inhoud Basisgegevens... 4 1 Inleiding... 4 2 Achtergronden en vraagstellingen... 6 2.1 Historische achtergronden... 6 2.2 Vraagstellingen en methodiek... 10 3 Sporen en structuren... 11 3.1 Waterkelder en waterput... 11 3.2 Grafkisten... 12 3.3 De gearticuleerde skeletten... 13 3.4 Losse skeletresten... 14 4 Conclusie... 16 4.1 Waardestelling en selectieadvies... 17 5 Literatuur... 18 Bijlage 1 Sporen... 19 Bijlage 2 Vondsten... 20 Bijlage 3 Rapport fysische antropologie... 21 Inleiding... 21 Methoden... 21 Resultaten... 23 3

Basisgegevens Toponiem Nes 116 Adres Nes 116 118 Kadaster ASD18 V 11863 RD coördinaten NW X. 121.347 Y. 486.995 NO X. 121.364 Y. 486.994 ZO X. 121.361 Y. 486.982 ZW X. 121.346 Y. 486.985 TOPO code MA NES12 OM nummer 52755 Bevoegd gezag Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum Uitvoerder Gemeente Amsterdam, Monumenten en Archeologie Beheer en plaats documentatie Gemeente Amsterdam, Monumenten en Archeologie 1 Inleiding Op 10 mei 2012 heeft de afdeling Archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (sinds 1 januari 2015 rve Monumenten en Archeologie) in samenwerking met het Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC) van de Universiteit van Amsterdam een Inventariserend Onderzoek uitgevoerd in de achterbouw van perceel Nes 116. Aanleiding was de vondst van menselijke skeletresten die tijdens bouwwerkzaamheden bij toeval werden ontdekt toen de kruipruimte dieper werd uitgegraven dan in het bouwplan was voorgeschreven. Langs de Nes waren in de late middeleeuwen verschillende kloosters en een gasthuis gevestigd. De locatie Nes 116 heeft een hoge archeologische waarde omdat ter hoogte van dit deel van de Nes vanaf 1417 het Sint Mariaklooster heeft gestaan dat tot 1585 in gebruik bleef. In de 17de eeuw zijn er woonhuizen op het kloosterterrein gebouwd. Enkele daarvan zijn in 1908 vervangen door het huidige dubbelpand Nes 116 118. Het IVO was er op gericht om vast te stellen wat de achtergronden en herkomst van de menselijke resten waren en of Nes 116, gezien de bouwgeschiedenis van deze locatie, mogelijk verband hield met de situering van het kerkhof en dus het kloosterhof van het 15de eeuwse Sint Mariaklooster. 4

1 Het plangebied Nes 116 118 binnen het stadsdeel Centrum.. 5

2 Achtergronden en vraagstellingen 2.1 Historische achtergronden Vanaf het midden van de 14de eeuw kwamen in Amsterdam instellingen op voor burgers die een spiritueel leven wilden leiden. De stichters waren geïnspireerd door de Moderne Devotie, een hervormingsbeweging die leken ertoe aanzette om leefgemeenschappen te vormen en als nonnen of monniken te kunnen leven zonder de kerkelijke gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid te hoeven afleggen. De oudste religieuze instelling in Amsterdam was een huis voor vrome vrouwen aan het Spui dat vanaf ca. 1340 uitgroeide tot het huidige Begijnhof. Aan het einde van de 14de eeuw gingen enkele van deze leefgemeenschappen over tot een kloosterorde. Toen werden de eerste drie kloosters in Amsterdam opgericht: het Oude Nonnenklooster, het Karthuizerklooster en het Regulierenklooster. Het eerste lag aan de Kloveniersburgwal vlak bij de Nes, de andere twee, beiden mannenkloosters, lagen buiten de stad. Dankzij legaten en schenkingen van vermogende burgers groeide het kerkelijk vermogen en mede door deze financiële ondersteuning werden vanaf 1397 tot 1513 nog 18 kloosters in de stad gesticht. 1 De meeste kloosters traden toe tot de Orde van Franciscus of die van Augustinus. De kloosters waren vooral gevestigd in het relatief lege (zuid)oostelijk deel van Amsterdam. De meesten groeiden uit tot omvangrijke complexen rond een kloosterhof met woningen, kapel, refter (eetzaal), slaapzaal, keuken, washuis en zelfs een boomgaard, moes en kruidentuin. Doordat de gebouwen rond een centrale hof binnen tuinmuren lagen waren de kloostergemeenschappen van de buitenwereld afgesloten. 2 Het leven van de nonnen speelde zich hoofdzakelijk af binnen deze kloostermuren. De kloosterkapellen en kerken dienden evenals het kloosterhof als plek waar de kloosterlingen werden begraven. Archeologisch onderzoek heeft hiervan in Amsterdam verschillende voorbeelden opgeleverd. 3 Alles bij elkaar namen de kloostercomplexen een groot deel van het stedelijk gebied in beslag. Op de stadsplattegrond van Anthonisz. uit 1544 steekt de open structuur van de meeste kloosterterrein duidelijk af tegen de hoge dichtheid van de omringende bebouwing (afb. 2). Het stadsbestuur, dat te kampen had met ruimte gebrek in de stad waar de overbevolking toenam, keek met groeiende belangstelling naar deze arealen die goed gebruikt zouden kunnen worden voor de vestiging van woningen en openbare instellingen. In 1578 vond er een politieke omwenteling plaats in Amsterdam. Het stadsbestuur koos de zijde van de Opstand tegen de Spaanse overheersing en de daarmee verbonden katholieke repressie. Na deze Alteratie kwamen alle katholieke eigendommen in de stad ter beschikking van het nieuwe, protestantse, stadsbestuur. Voormalige kloostergebouwen en terreinen kregen een andere seculiere bestemming als ziekenhuis, zwakzinnigen tehuis (Dolhuis), detentie instellingen (rasphuis, spinhuis), weeshuis, logement voor hoge gasten van het stadsbestuur, vleeshal of woning of werkplaatslocatie. 4 Ondanks dat de functie van de kloosterterreinen zich wijzigde bleef de gebouwde structuur in de meeste gevallen eerst nog tijd intact. 1 Gawronski 2012, 40 41.Burger 1997, 14 16. 2 Het woord klooster is afgeleid van het Latijnse woord claustrum, wat omheining of afsluiting betekent. 3 Geertruidenklooster (vindplaats GEER, 1984), Clarissenklooster (vindplaats KA 1995), Minderbroedersklooster (vindplaats MON, 2001 en OZA9, 2008), Nieuwe Nonnenklooster (vindplaats OTM 2004),. 4 Bakker 2004, 25 26. 6

2 Detail uit de plattegrond van Cornelis Anthoniszn. uit 1544 met de kloosters langs het zuidelijk deel van de Nes en directe omgeving: Sint Mariaklooster (1), Nieuwe Nonnenklooster (2), Oude Nonnenklooster (3), Sint Agnesklooster (4), Sint Catharinaklooster (5), Sint Claraklooster (6), Sint Barbaraklooster (7), Sint Maria Magdalenaklooster (8), Sint Margarethaklooster (9) en Cellebroedersklooster (10) Sint Mariaklooster Het Sint Mariaklooster is waarschijnlijk kort voor 1417 gesticht. 5 Het was een vrouwenconvent van de Derde Orde der Franciscanen en behoorde tot het kapittel van Utrecht. 6 Het lag binnen de vierhoek Rokin, Langebrugsteeg, Nes en Kalfsvelsteeg, in de 16de eeuw nog Mariënstraetgen geheten. De stadsplattegrond van Cornelis Antonisz. uit 1544 (afb. 2) toont het klooster in een traditionele kloosteropbouw met een kapel aan een kloosterhof dat verder werd omgeven door langgerekte gebouwen met twee verdiepingen die het hof naar buiten afsloten (afb 3). Uit historische bronnen is bekend dat in het gebouw langs de Nes het Patershuis, het was en weefhuis gevestigd waren, dat in de zuidwesthoek het brouwhuis, het hooihuis en de koestal stonden en dat het lange gebouw langs het Rokin de refter, de keuken, de slaapzaal en waarschijnlijk ook een ziekenzaal en gastenverblijf herbergde. Aan de kopse kant langs de Langebrugsteeg stonden enkele huizen die door het klooster werden verhuurd. 7 Na de Alteratie in 1578 bleef het complex staan, maar de orde werd in 1585 opgeheven. Hierna nam de Admiraliteit, die van het stadsbestuur meerdere gebouwen van verschillende kloosters kreeg toegewezen, de kapel van het Mariaklooster in gebruik. Vervolgens fungeerde de voormalige kapel van 1616 tot 1633 als lakenhal en werd daarna verbouwd tot het woonhuis Rokin 93. Dit pand heeft nog tot in de 19de eeuw bestaan (afb. 5). Op de plattegrond van Van Berckenrode uit 1625 is de hoofdstructuur van het voormalig kloostercomplex 40 jaar na opheffing nog herkenbaar in het stadsbeeld, maar de invulling ervan was al sterk gewijzigd (afb. 4). De voormalige langgerekte kloostervleugels langs de Nes en het Rokin waren opgedeeld in, of reeds vervangen door, huizen en het voormalig kloosterhof was met achterhuizen dichtgezet. 5 Eeghen 1941, 209. 6 Het kapittel, het hoogste orgaan van een orde, had als belangrijkste taak om de tucht en de uniforme kloostergebruiken te handhaven. 7 Eeghen 1941, in Bonke1991, 17 19. 7

3 Een 18de eeuwse impressie van het Mariaklooster gebaseerd op de plattegrond van Anthoniszoon uit 1544 gezien in zuidwestelijke richting, gepubliceerd in Wagenaars beschrijving van Amsterdam uit 1760 4 Detail uit de plattegrond van Van Berckenrode uit 1625. De langgerekte hoofdgebouwen van het voormalige Mariaklooster langs de Nes en het Rokin zijn opgesplitst of zelfs geheel vervangen door individuele huizen. Het oorspronkelijke open kloosterhof is gedeeltelijk dichtgezet met achterhuizen 8

Tegelijkertijd veranderde ook het infrastructurele karakter van de Nes. Wat eerst een achterafverbinding was tussen kloosters en langs het Pietersgasthuis, groeide vanaf het einde van de 16de eeuw uit tot een straat met ambachtslieden en winkeliers. Eind 18de eeuw kwam daar nog een bloeiend uitgaansleven bij met de vestiging van tapperijen, danstenten en theaters. De Nes werd roemrucht vanwege zijn danszalen en uitspanningen waarvan Salon de Variétés, Frascati en de Brakke Grond de bekendste waren. Vanaf 1879 werden in het voor en najaar tabaksveilingen gehouden in het Frascati theater. Hierdoor ontstond een concentratie van tabaksmakelaars in de Nes. Zij kochten in van de cultuurmaatschappijen die de tabak uit Indië aanleverden en verkochten deze door aan tabakshandelaren. De tabak werd gekeurd in zogenaamde monsterzalen. Eén van deze tabaksmakelaars was A. Mayer, die in 1908 het dubbelpand Nes 116 118 als kantoorpand met aan de achterzijde een tabaksmonster zaal liet bouwen. Dit pand, in de stijl van de Nederlandse Jugendstil naar een ontwerp van architect K. Th. Nienaber, 8 werd gebouwd ter hoogte van het voormalige kloosterhof van het Sint Mariaklooster. 5 De voormalige kapel van het St Mariaklooster werd na 1633 verbouwd tot het woonhuis Rokin 93 en pas aan het einde van de 19de eeuw gesloopt. Links een tekening van H.P. Schouten uit 1774, rechts van B. Bruynesteyn kort voor de sloop (Stadsarchief Amsterdam) 8 Mattie, 2004. 9

2.2 Vraagstellingen en methodiek Naar aanleiding van de telefonische melding op 8 mei 2012 van een vondst van menselijk skeletresten bij de verbouwing van pand Nes 116 118 heeft de afdeling Archeologie BMA op 10 mei 2012 een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. De vondstlocatie bevond zich in een kruipruimte onder het achterhuis van dit perceel dat via de kelder onder het voorhuis van Nes 116 kon worden bereikt (afb. 7). De overblijfselen werden bij toeval aangetroffen toen het grondniveau in de noordwestelijke helft van de ruimte tussen de funderingsmuren van het achterhuis verder werd verlaagd dan volgens het geldende bouwplan nodig was. De archeologische sporen bestonden uit zeer vergane fragmenten van zes houten grafkisten en een aantal menselijke skeletten die in anatomisch verband waren vrijgekomen. Verder bevatte ook de verwijderde bovengrond losse skeletresten en wees een eerste sondering met een 30 cm lange meetpen uit dat ook onder de ontgraven kisten harde structuren, waarschijnlijk nog een laag graven, aanwezig was. Vanwege de aanwijzingen dat het niet om losse vondsten ging, maar om graven die onderdeel uitmaakten van een groter complex begravingen, rees de vraag in hoeverre de skeletresten verband hielden met begravingen in het voormalige Sint Mariaklooster dat van 1417 tot 1585 ter hoogte van de vindplaats in gebruik was. Een tweede hiermee samenhangende vraag was of het perceel Nes 116 topografisch te koppelen viel aan de locatie van het kerkhof van het klooster. In het kader van het IVO zijn niet alleen de grafkisten in situ gedocumenteerd maar ook de andere aanwezige structuren en sporen in de kruipruimte. Vanwege het waarde stellende karakter beperkte het onderzoek zich, afgezien van een prikpen sondering, tot de direct zichtbare archeologische sporen en structuren en is het vlak niet verder verdiept. Ten behoeve van houtsoort determinatie en datering is een dendrochronologisch monster genomen van de minst aangetaste grafkist. De reeds vrij gelegde skeletresten zijn in het archeologisch vlak gedocumenteerd en in overleg met de fysisch antropoloog Mevr. dr. E. Smits (AAC/ Universiteit van Amsterdam) verzameld voor onderzoek ex situ ten behoeve van informatie over geslacht, leeftijd en ziekte verschijnselen. Vanwege het belang van een integraal behoud van de vindplaats zijn de opgegraven skeletresten in augustus 2012 teruggeplaatst en is de grond in de kruipruimte aangevuld tot aan het oorspronkelijke niveau waarna het vloervlak is betegeld. Het IVO is uitgevoerd door het veldteam van de afdeling Archeologie van BMA volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2. Het vlak is gedocumenteerd middels digitale fotografie en een tekening op schaal 1: 20. 10

3 Sporen en structuren De kruipruimte onder het achterhuis van Nes 116 was 5,70 x 4,20 m. De muren bestonden uit de funderingsmuren van het pand uit 1908. De onderzijde van dit muurwerk (S 1) (afb. 6) was opgetrokken uit handgevormde hergebruikte bakstenen die met portland cement zijn gemetseld. Waarschijnlijk zijn de bakstenen afkomstig van de bouwmuren van de 17de eeuwse voorganger van het huidige pand. 9 Na een 20 cm brede versnijding ging het opgaande werk over in een modernere paarsbruine Waalsteen. 10 Parallel aan de westelijke muur was in de kruipruimte een restant van de 17de eeuwse achtergevel van Nes 116 ( S 4) zichtbaar. 11 6 Sporenkaart en situatieschets 3.1 Waterkelder en waterput Langs de zuidelijke wand van de ruimte waren in het vloerniveau ( 0,20 m NAP) een waterkelder (S 2) en een waterput (S 3) ingegraven (afb. 6, 7). De waterkelder was 3,3 x 1,4 m en had een gedeeltelijk intact gewelf (top op 0,20 m NAP). Aan de binnenzijde was de bak tot aan de gewelfaanzet bekleed met een klamplaag van baksteen op z n plat. Inclusief deze klamplaag was 9 Formaat:18/20,5/21,5 x 8,5/9,5 x 3,5 cm, vermoedelijk 17de eeuw. 10 Formaat: 20/20,5 x 9,5/10,5 x 5 cm. 11 Bouwhistorische opname David Derksen, BMA mei 2012. 11

de wand van de bak anderhalfsteens dik, het gewelf was halfsteens uitgevoerd. Voor het metselwerk was gebruik gemaakt van donkerpaarse klinkers. 12 De bak was grotendeels gevuld met grond en puin, waardoor de diepte niet kon worden opgemeten. Het gebruik van een klamplaag en het type baksteen zijn aanwijzingen voor een 18de eeuwse datering van de waterkelder. 7 De waterkelder (S 2) en waterput (S 3) in de kruipruimte onder de achterbouw Nes 116 De waterput had een bakstenen mantel (bovenkant 0,20 m NAP). De rand was halfsteens 13, had een buitendiameter van 85 cm en stak 2 m diep. Het diepere deel van de put bestond uit minstens één houten ton. De put was minimaal 2,40 m diep en onderin stond water (op 2,60 m NAP). Zowel de waterkelder als de put hoorden bij bebouwing van na de kloosterfase. 3.2 Grafkisten Het loopvlak in het oostelijke deel van de ruimte bestond uit donkere humeuze venige klei (S 12). De bovenkant van deze kleilaag lag op ca. 0,10 m NAP (ca. 1,1 m onder huidig maaiveld), maar was mogelijk oorspronkelijk hoger vanwege vergraving bij de bouwwerkzaamheden. De kleilaag was minimaal 70 cm dik (doorlopend tot ca. 0,80 m NAP) en bevatte losse menselijke skeletresten (NES12 7). In het westelijke deel was een strook van 1,3 x 3 m verdiept tot 0,70 0,78 m NAP. Op dit niveau (S 11) bevonden zich in de humeuze klei overblijfselen van zes eikenhouten grafkisten (S 5 t/m S 10), die op in situ begravingen uit het verleden wezen. Het resterende westelijke deel was verdiept tot 0,80 m NAP, maar hier ontbraken verdere sporen van graven. Toch waren er ook andere aanwijzingen dat hier meer graven aanwezig waren dan alleen de vrijgelegde grafkist restanten. Ten eerste waren in het talud van het niet ontgraven oostelijk deel van de ruimte (S 12) de randen van nog meer grafkisten en ook skeletresten zichtbaar. Verder werd uit de sonderingen met een 30 cm lange meetpen duidelijk dat zich onder de ontgraven kisten waarschijnlijk nog een laag grafkisten bevond. 12 Formaat: 18,5 x 9 x 3,5 cm. Het baksel was geel geaderd. 13 Roodbruin, 18,5 x 8,5 x 3,6 cm 12

De in situ grafkisten (S5 t/m S 10) waren grotendeels beschadigd en het hout was sterk vergaan. Van de meeste kisten waren slechts de randen bewaard. Hieruit kon worden opgemaakt dat vijf kisten (S 6 t/m S 10) in een rij noord zuid naast elkaar lagen en in de lengterichting oostwest waren georiënteerd. De vijf kisten lagen strak tegen elkaar aan en een zesde kist (S 5) was ten westen van deze rij gesitueerd, met het voeteinde direct tegen het hoofdeinde van de oostelijk gelegen kist aan. De kistcontouren wezen uit dat de kisten aan het hoofdeinde breder waren dan aan het voeteneind. Bij één kist (S 9) was de bodem nog intact (afb. 9). Deze was 1,74 m lang, aan het hoofdeinde 54 cm en aan het voeteneinde 24 cm breed. Uit dendrochronologisch onderzoek van een houtmonster (NES12 6) bleek de boom waaruit de bodem was gezaagd in 1567 was geveld. 14 Deze datering brengt de grafkisten in direct verband met het voormalige Sint Mariaklooster kerkhof dat minimaal tot 1582 in gebruik was. 3.3 De gearticuleerde skeletten Ondanks dat de kisten voor het merendeel waren verstoord en niet meer intact waren, lagen in drie kisten de skeletdelen nog in anatomisch verband (S 6 met NES12 1, S 9 met NES12 2 en S 10 met NES12 4; afb. 8 en 10). De drie lichamen waren met het hoofd naar het westen bijgezet. 15 In eerste instantie werden tijdens het veldwerk ook de skeletresten die tussen de kisten S 9 en S 10 lagen (NES12 3) beschouwd als een individueel skelet, maar het fysisch antropologisch onderzoek naderhand wees uit dat het om de overblijfselen van minimaal twee vrouwen ging. 8 Kist S 9 met skelet NES12 2, een van de drie skeletten in anatomisch verband (gearticuleerd) 14 Dendrodatering NES12 6 (1567), Deutches Archäologisches Institut, K U Heuβner, Berlijn 2012. 15 De kistvulling onder de schedel van individu NES12 2 werd bemonsterd (NES12 5) ten behoeve van pollenonderzoek, dat zou kunnen uitwijzen of er tijdens de begraving bloemen bij het lichaam in de kist zijn gelegd, mededeling E. Smits AAC. Dit onderzoek viel buiten het kader van het IVO en is niet uitgevoerd. 13

De fysische antropologisch analyse van de gearticuleerde skeletten heeft verschillende kenmerken van de drie individuen opgeleverd die hier kort zijn samengevat. 16 In één geval ging het om een jonge vrouw van 21 23 jaar (skelet NES12 1) met een, op twee kiezen na, gaaf gebit. Het skelet vertoonde geen sporen van ziekten of ongelukken. Het tweede individu betrof een 1,61 m lange vrouw tussen de 20 34 jaar oud (NES12 2). Ondanks haar relatief jonge leeftijd had de vrouw een zeer slecht gebit en leed ze aan ernstige gezondheidsproblemen, mogelijk al vanaf haar jeugd. De derde begraving was eveneens een jonge vrouw (skelet NES12 4), tussen de 20 en 25 jaar met een lengte van 1,66 m, zonder verdere sporen van ziekten of ongelukken. 3.4 Losse skeletresten Naast de skeletresten van drie individuen leverde de vindplaats een reeks losse skeletonderdelen van meerdere individuen op. Voor een klein deel ging het om materiaal dat binnen de context van de grafkisten (S 11) is aangetroffen, namelijk de botten van de twee eerder genoemde vrouwelijke individuen die zich tussen twee grafkisten bevonden (NES12 3) en om enkele botten die met skelet NES12 2 waren vermengd maar aan een tweede individu toebehoorden. Voor het resterende en overgrote deel waren de losse skeletresten (NES12 7) afkomstig uit de kleilaag (S 12) boven de grafkisten die van 0,10 tot 0,78 m NAP was ontgraven. In totaal ging het om 49 beenderen en botstukken. Deze behoorden toe aan minstens 9 volwassen of jong volwassen individuen tussen de 21 en 60 jaar, waaronder minimaal 4 vrouwen en minimaal 2 mannen. Gezien de stratigrafische context kan worden aangenomen dat deze skeletdelen afkomstig zijn van graven die zijn geruimd en verstoord bij bouwwerkzaamheden aan het pand Nes 116, in de 17de eeuw of bij de laatste bouwfase in 1908. 9 Van grafkist S 9 was de taps toelopende bodem nog intact. Na opname van het skelet NES12 2 werd uit de bodem een houtmonster (NES12 6) gezaagd voor een dendrochronologische datering van de grafkist (1567) 16 De rapportage van het fysisch antropologisch onderzoek is integraal opgenomen in bijlage 3. 14

10 De zes (fragmenten) grafkisten (sporen 5 t/m 10) waren ingegraven in humeuze kleigrond (S 11) en oorspronkelijk afgedekt met de humeuze klei S 129niet op foto). De grafkisten in situ bevatten de skeletten NES12 1 (S 6), NES12 2 (S 9) en NES12 4 (S 10). 15

4 Conclusie Tussen 1393 en 1494 werden 21 kloosters in Amsterdam gesticht. Zes van deze kloosters waren gelegen langs de Nes in het zuidoostelijk deel van de middeleeuwse stad. Ter hoogte van het dubbelpand Nes 116 118, dat uit 1908 dateert, lag vanaf 1417 tot 1582 het Sint Mariaklooster. Het was een uitgebreid complex, bestaande uit een kloosterhof met kapel dat als kerkhof diende met daarom heen verschillende utiliteitsgebouwen, zoals een was en weefhuis, een brouwerij, een hooi en koeienstal, eetzaal en keuken en ziekenzaal en gastenverblijf. Bij de protestante bestuurswisseling van Amsterdam in 1578 werden de bezittingen van het Sint Mariaklooster en zoals die van alle andere katholieke instellingen onteigend en kregen de gebouwen nieuwe bestemmingen. Op de plaats van het Sint Mariaklooster werden in de 17de eeuw woonhuizen gebouwd. Bij een verbouwing van pand Nes 116, waarbij de kruipruimte van de achterbouw in afwijking van het bouwplan tot 0,80 m NAP werd verdiept, werden menselijke skeletresten gevonden. Na melding van de vondst heeft BMA in mei 2012 een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd, waarbij de vraag centraal stond of het om in situ begravingen ging die mogelijk verband hielden met de aanwezigheid van het voormalige kerkhof van het Sint Mariaklooster. De ondergrond van de kruipruimte bestond uit een humeuze donkere kleilaag waarvan de bovenzijde in het oostelijk deel op 0,10 m NAP (ca. 1,1 m onder maaiveld) lag. Aan het oppervlak van dit loopvlak, dat mogelijk bij de verbouwing is vergraven en oorspronkelijk hoger lag, waren losse menselijke botten zichtbaar. Deze laag was ca. 70 cm dik en dekte een niveau van grafkisten af waarvan er zes op een rij op ca. 0,70 NAP zijn aangetroffen. De kisten waren in de lengte oostwest georiënteerd en lagen nog op hun oorspronkelijke plek, strak naast elkaar geplaats. Het eikenhout was sterk vergaan en ook de kisten waren beschadigd en incompleet. Van de intacte bodem van één exemplaar konden de maten worden herleid: 1,74 m lengte met een hoofdeinde (54 cm) dat breder was dan het voeteneinde (24 cm). Een dendrochronologische datering van de bodem leverde een veldatum op van 1567. Drie kisten bevatten skeletdelen die nog in anatomisch verband lagen en met hun hoofd naar het westen waren bijgezet. Fysisch antropologisch onderzoek door dr. E. Smits en drs. M. d Hollosy (Amsterdams Archeologisch Centrum/ Universiteit van Amsterdam) wees uit dat de drie skeletten uit de grafkisten afkomstig waren van jonge vrouwelijke individuen tussen de 20 en 34 jaar. Direct tussen de kisten lagen de overblijfselen van nog eens twee jonge vrouwen. De kleilaag boven de grafkisten bevatte een reeks van losse skeletresten, die afkomstig waren van negen individuen, waaronder minimaal vier vrouwen en minstens twee mannen. De aanwezigheid van de grafkisten houdt zonde twijfel verband met de locatie van het voormalige kerkhof van het Sint Mariaklooster onder pand Nes 116. Het gaat immers om in situ graven die onderdeel vormen van een groter complex aan begravingen. Een sondering wees uit dat zich onder het vrijgelegde niveau van grafkisten nog een laag kisten bevindt. Ook is vastgesteld dat het talud van de kleilaag nog meer restanten van grafkisten en losse botten bevat. De dendro datering 1567 sluit aan bij de gebruiksperiode van het kerkhof en ook de overgrote vertegenwoordiging van vrouwelijke individuen onder de skeletresten correspondeert met de begravingen die men zou verwachten op een kerkhof van een nonnenklooster. 17 De losse botten 17 De aanwezigheid van skeletten van enkele mannelijke individuen is in deze context niet ongewoon. Zie conclusie Fysische Antropologie (bijlage 3). 16

zijn waarschijnlijk het resultaat van ruimingen en verstoringen van de hier aanwezige graven vanwege bouwwerkzaamheden bij de herinrichting van het kloosterterrein vanaf de 17de eeuw. De waterkelder en waterput langs de zuidmuur van de kruipruimte zijn structuren die verband houden met het gebruik van het terrein na de kloosterfase. Op basis van de gebruikte baksteen en de aanwezigheid van een baksteenklamplaag aan de binnenzijde van de bak kan de waterkelder in de 18de eeuw worden gedateerd. De waterput bestond uit een ingegraven houten ton waarop een bakstenen putrand was gemetseld. Dergelijke putten zijn weliswaar bekend vanaf de late middeleeuwen, maar omdat het niet gebruikelijk is om een dergelijke drinkwatervoorziening op een kerkhof aan te leggen, is de put gerelateerd aan de bouw van woonhuizen in de 17de eeuw. 4.1 Waardestelling en selectieadvies Het IVO op de Nes 116 118 (vindplaats NES12) heeft aangetoond dat op slechts 1 m onder het huidige maaiveld sporen van het kerkhof cq. kloosterhof van het Sint Mariaklooster (1417 1585) bewaard zijn gebleven. Vindplaats NES12 Waarden Criteria Scores Beleving Schoonheid n.v.t. Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 (midden) Conservering 3 (hoog) Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3 (hoog) Informatiewaarde 3 (hoog) Ensemblewaarde 3 (hoog) Representativiteit 3 (hoog) De begravingen op dit kerkhof zijn niet meer zichtbaar en hebben daarom geen belevingswaarde. Aangezien een deel van de bijzettingen is verstoord door bouw en sloopwerkzaamheden in het verleden zijn de aangetroffen bijzettingen van middelmatige gaafheid (waarderingsscore 2).Op basis van de goede staat waarin de skeletten in anatomisch verband verkeren scoort de conservering hoog (waarderingsscore 3). Voor de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit geldt een hoge score voor de archeologische sporen (waarderingsscore 3). Vanwege het belang van een integraal behoud van de vindplaats zijn daarom de opgegraven skeletresten na het fysisch antropologisch onderzoek in augustus 2012 op hun oorspronkelijke plek herbegraven. Daarna is het loopvlak in de kruipruimte weer tot de oorspronkelijke hoogte teruggebracht en betegeld. Met deze waardering onderstreept de uitkomst van het IVO de hoge archeologische verwachting van alle percelen langs de Nes die tot het terrein van het Sint Mariaklooster en andere middeleeuwse instellingen ter plekke hebben behoord.. 17

5 Literatuur Bakker, B., De zichtbare stad 1578 1813, in: Willem Frijhoff en Maarten Prak (red), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578 1650. Amsterdam 2004, 17 101 Bonke, H., Van gebed zonder end tot straat van plezier, in: Balk e.a. In de Nes daar moet je wezen. Stichting ReNESsance, Amsterdam 1991, 11 36 Burger J.D., Inleiding, in: M. Schilder (red.) Amsterdamse kloosters in de Middeleeuwen. Amsterdam 1997, 13 20 Eeghen, van I.H., Vrouwenkloosters en begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw. Amsterdam 1941, 209 215 Gawronski, J. (ed.) Amsterdam Ceramics. A city s history and an archaeological ceramics catalogue 1175 2011. Amsterdam 2012 Mattie, E., Pandbeschrijving Nes 116 118, Monumenten en Archeologie, 2004 Schilder, M.(red.), Amsterdamse kloosters in de Middeleeuwen. Amsterdam 1997 18

Bijlage 1 Sporen S NAP NAP onder beschrijving interpretatie vondstnr datering 1 metselwerk, onderzijde hergebruikte bouwmuren pand 1908 1908 bakstenen, na versnijding opgaand werk fabrieksteen 2 0,20 m + gemetselde bak van 3,3, x 1,4 m, waterkelder 1700 1800 anderhalfsteens wand inclusief klamplaag aan binnenzijde, gewelf halfsteens, paarse klinkers, geel geaderd 3 0,20 m halfsteens mantel, diameter 85 cm, bs waterput 1600 1800 roodbruin 18,5 x 8,5 x 3,6 cm, 2 m hoog, op ton, waterpeil 4 muurwerk, steensbreed, rood, achtergevel 1600 1650 19,0 x 9,0 x 4,0 cm 5 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster 1417 1578 6 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster NES12 1 1417 1578 7 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster 1417 1578 8 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster 1417 1578 9 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster NES12 2 1417 1578 NES12 5 NES12 6 10 0,70 m 0,78 m kistfragment, eikenhout begraving Mariaklooster NES12 4 1417 1578 11 0,70 m 0,78 m humeus venige klei grond in kloosterhof, niveau II 12 0,10 m 0,70 m humeus venige klei grond in kloosterhof, niveau I NES12 3 1417 1578 NES12 7 1417 1578 19

Bijlage 2 Vondsten vondst S object archeo object materiaal kenmerken datering 1 6 skelet skeletdelen eco: bot, anatomisch verband, vrouw 1417 1585 menselijk 2 9 skelet skeletdelen eco: bot, anatomisch verband, vrouw 1417 1585 menselijk 5 9 kistvulling grondmonster eco: monster kistvulling onder schedel NES12 2 1417 1585 6 9 bodem grafkist dendromonster hout: Quercus (eik) 4 10 skelet skeletdelen eco: bot, menselijk 3 11 skelet skeletdelen eco: bot, menselijk 7 12 skelet skeletdelen eco: bot, menselijk veldatum 1567, (1411 1546, Heuβner, 1567 DAI Berlin, 29 05 2012) anatomisch verband, vrouw 1417 1585 2 individuen 1417 1585 losse fragmenten, min. 9 individuen 1417 1585 20

Bijlage 3 Rapport fysische antropologie Het fysisch-antropologisch onderzoek van enkele graven aanwezig aan de Nes 116-118 te Amsterdam Opdrachtgever: gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten & Archeologie, Uitvoerenden: dr. E. Smits, drs. M.L. d Hollosy, afdeling fysische antropologie, AAC, GARS, UVA Inleiding In net voorjaar van 2012 trof de huurder van het perceel Nes 116 118 (BMA topocode NES12) menselijke skeletresten aan in de kruipruimte onder de achteraanbouw van Nes 116. Op 10 mei 2012 heeft de afdeling Archeologie van BMA (Bureau Monumenten & Archeologie, gemeente Amsterdam) een inspectie uitgevoerd en is besloten om de skeletresten op te graven. Enkele skeletten bevonden zich in anatomisch verband in grafkisten (NES12 1, NES12 2 en NES12 4). NES12 3 is in eerste instantie ook tot de skeletten in articulatie gerekend. Andere skeletresten (NES 12 7) zijn niet in oorspronkelijke positie aangetroffen en lagen in de bovengrond van het ontgraven kelderdeel. 18 Voor meer details zie ook het BMA rapport van het Inventariserend Veldonderzoek van Nes 116 118 (AAR 83). Aangenomen werd dat de archeologische overblijfselen onderdeel waren van de laatste begravingen van het Mariaklooster dat in 1417 was gesticht en in 1585 werd opgeheven. Het archeologisch onderzoek had tot doel om vast te stellen of Nes 116 118 deel uitmaakte van het kloosterhof cq. kerkhof van dit kloostercomplex. Aanvullend was het doel van het fysisch antropologisch onderzoek om inzicht te verwerven in de biologische kenmerken, zoals het geslacht, de leeftijd bij overlijden, de lichaamslengte en de gezondheid van de onderzochte individuen. Methoden De skeletresten zijn eerst gewassen en geïnventariseerd. Voor de skeletten uit de graven zijn skeletdiagrammen ingevuld. De botten die niet in het inventarisdiagram staan, bijvoorbeeld het tongbeen, worden apart vernoemd. De overige losse beenderen zijn geïnventariseerd in een tabel geschikt voor de inventarisatie van los botmateriaal. De geslachtsdiagnose is tot stand gekomen met behulp van twee methoden, de eerste methode is de morfologische geslachtsdiagnose met behulp van de schedel en het bekken. 19 Wanneer dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij onvolledigheid van de skeletten wanneer de uitkomst niet eenduidig is, word de robuustheid vastgesteld aan de hand van de afmetingen van een aantal botten om toch een uitspraak te kunnen doen over het geslacht. 20 Wanneer deze 18 Dagrapport IVO Nes 116 118 (NES12), J.A.G. Veerkamp, BMA, gemeente Amsterdam, 2012 19 Workshop of European Anthropologists, 1980; Arbeitsgruppe Europäischer Anthropologen, 1979 20 Aten, 1992; Black, 1978; Dittrick & Suchey, 1986; Maat et al, 2002; MacLaughlin & Bruce, 1985; Martin en Saller, 1967; Stewart, 1979; 21

graciel of robuust zijn vormen zij een aanwijzing. Deze metrische kenmerken zijn echter populatie gebonden en daarom minder betrouwbaar aangezien de individuele variatie in gestalte (robuuste vrouwen en kleine tengere mannen) onbekend is. De leeftijdsschatting bij volwassenen is, waar dit mogelijk was, met behulp van de complexe methode 21 tot stand gekomen. Daarnaast zijn aanvullende methoden toegepast namelijk het aanzicht van de facies auricularis 22 (de facies auricularis is het gewrichtsvlak op het bekken waarmee dit aan het heiligbeen verbonden is) en de gebitsslijtage. 23 De slijtage van het gebit kan alleen worden gebruikt wanneer de kronen en kauwvlakkken niet door tandbederf zijn aangetast en wanneer voldoende elementen aanwezig zijn om een goede beoordeling mogelijk te maken. De leeftijdsschatting bij kinderen en adolescenten maakt gebruik van andere methoden zoals de ossificatie van het axiale skelet 24, de vergroeiing van de epifysen 25 en de mineralisatie en eruptie van het gebit. 26 De lichaamslengte wordt berekend worden met behulp van een aantal formules op basis van de lengten van de lange pijpbeenderen (armen en benen). Bij de mannen wordt de lichaamslengte volgens Breitinger, 27 én volgens Trotter en Gleser 28 gegeven. De formules van Breitinger zijn gebaseerd op, en daarom het meest geschikt voor, Noordwest Europese mannen. 29 Voor vrouwen wordt de lichaamslengte volgens Trotter en Gleser 30 berekend. 31 Aanwijzingen voor ziekten en ongelukken (paleopathologie) op het botmateriaal zijn beschreven en waar mogelijk bepaald met behulp van de relevante literatuur. 32 Het gebitsonderzoek kan inzicht bieden in de gezondheid, dieet en levensomstandigheden. Het gebit, de onder en bovenkaak worden onderzocht, de elementen worden geïnventariseerd en afwijkingen genoteerd zoals het voorkomen van cariës (gaatjes), tandsteen, wortelpuntontstekingen (peri apicale processen), parodontale ontstekingen met als gevolg alveolaire atrofie en ante mortem (AM) tandverlies. Epigenetische kenmerken zijn variaties van het skelet die deels omgeving gebonden en deels erfelijk bepaald zijn. Het voorkomen van deze variaties kan een aanwijzing vormen voor verwantschapsverbanden. Het losse botmateriaal is globaal onderzocht volgens de standaarden voor het onderzoeken van los en vermengd botmateriaal 33. Het onderzoek betreft alleen de belangrijkste kenmerken zoals geslacht, leeftijd, lichaamslengte en pathologie. 21 Acsádi en Nemeskéri, 1970 22 Osborne et al, 2004 23 Maat et al, 2002 24 Arbeitsgruppe Europäischer Anthropologen, 1979; Scheuer en Black, 2007 25 Brothwell, 1981; Arbeitsgruppe Europäischer Anthropologen, 1979 26 Ubelaker, 1978; Arbeitsgruppe Europäischer Anthropologen, 1979 27 Breitinger, 1937 28 Trotter en Gleser, 1958 29 Würm en Leimeister, 1986 30 Trotter en Gleser, 1958 31 Breitinger heeft geen formules ontwikkeld voor de berekening van de lichaamslengtes van vrouwen 32 Onder andere Manchester, 1983; Ortner en Puschar, 1985; Mann en Murphy, 1990; Roberts en Manchester, 1995; Ortner, 2003; Mann en Hunt, 2005; Waldron, 2009 33 Buikstra en Ubelaker, 1994 22

Resultaten Skeletten in anatomisch verband Fig. 1 Skeletinventaris NES12 1, NES12 2 en NES12 4 (zwart = aanwezig, gearceerd = aanwezig maar juiste locatie of links rechts determinatie niet mogelijk)) NES12-1 Basiskenmerken: Geslacht: vrouw, gebaseerd op de schedel (tabel 1) Lichaamslengte: niet mogelijk Leeftijd: 21 23 jaar, gebaseerd op de epifysensluiting van de sleutelbeenderen. Epigenetische kenmerken Er zijn geen epigenetische kenmerken aangetroffen. Paleopathologie Er zijn geen sporen van ziekten en /of ongelukken aangetroffen. Gebitsonderzoek Voor de inventaris zie figuur 2, voor de slijtagegraad zie tabel 2. 23

Fig. 2: gebitsinventaris van NES12 1 (zwart = afwezig) Twee kiezen in de onderkaak zijn vóór de dood al verloren gegaan (AM tandverlies). Eén kies (no. 38) is getrokken voor mogelijk toekomstig DNA en/of isotopenonderzoek. Opmerkingen Monstername: kies no. 38 en ribfragment NES12-2 Basiskenmerken: Geslacht: vrouw, gebaseerd op de schedel (tabel 1) Lichaamslengte: 161,1 cm 34 (tabel 3) Leeftijd: 20 34 jaar, gebaseerd op de vergroeiing van de epifysen van de sleutelbeenderen en de vergroeiing van de schedelnaden (extern en intern). Epigenetische kenmerken Er is een los acromion aangetroffen, dit is een botstukje aan het uiteinde van de spina scapulae van het linker schouderblad. Normaal is dit stukje vastgegroeid aan het schouderblad. Dit is een aangeboren afwijking die verder geen invloed heeft gehad op het functioneren van dit persoon. Paleopathologie Gewrichtsslijtage van het linker heupgewricht en rechter schouder gewricht: het linker heupgewricht vertoont osteofyten en subchondrale cysten aan de rand van de heupkom. het rechter schoudergewricht vertoont wat osteofytose aan de rand van de schouderkom. Osteofyten zijn kleine botaangroeisels als reactie op stress of trauma. 34 Trotter en Gleser, 1958 24

Opmerkingen Er is een 2 e individu aanwezig gezien enkele extra botten. Er zijn namelijk botfragmenten aanwezig van een rechter en linker bovenarm en een linker ellepijp van een ander persoon. Monstername: gebitselementen no. 33 en 38 en rib fragment. Fig 3: gebitsinventaris van NES12 2 (zwart = afwezig) Gebitsonderzoek Voor de inventaris zie figuur 4, voor de slijtagegraad zie tabel 2. Er zijn sporen van ontstekingen van het kaakbot rond de tandkassen aanwezig. De terugtrekking van het kaakbot (alveolaire atrofie) is middelmatig. Op de hoektand en eerste premolaar (valse kies) linksonder zijn lichte glazuurlittekens aanwezig in de vorm van lijnen, hypoplasieën genaamd. In totaal zijn er twee lijnen gevormd, tussen de 2 en 6 jaar. Deze littekens kunnen ontstaan in tijden van ondervoeding en/of ernstige ziekten. Vier gebitslocaties vertonen abcessen bij hun wortelpunt, in één kies is aanzienlijke cariës aanwezig. Minstens dertien gebitselementen zijn voor de dood verloren gegaan, en van drie andere is het goed mogelijk dat ze vóór de dood verloren zijn gegaan, maar door o.a. post mortem beschadigingen is dit niet goed te beoordelen. Het gehele gebit wijst op een zeer slechte staat van gezondheid, vooral gezien de leeftijd van dit individu. Er zijn twee elementen, no. 33 en 38, getrokken voor mogelijk toekomstig DNA en/of isotopenonderzoek. 25

NES12-3 Inventaris: Fig. 4: inventaris beenderen NES12 3 (zwart = aanwezig) Basiskenmerken: Geslacht: twee vrouwen, gebaseerd op de fragiliteit en maten van de dijbenen. Lichaamslengte: niet mogelijk Leeftijd: een vrouw van 20 40 jaar gebaseerd op de sutuursluiting van het schedelstuk, en een volwassen vrouw gebaseerd op de epifysenvergroeiing van het dijbeen. Opmerking: In eerste instantie werd gedacht dat het hier ook om een skelet in anatomisch verband ging, na onderzoek bleek dat het om losse beenderen gaat. Het minimum aantal individuen van dit vondstnummer is twee. NES12-4 Basiskenmerken: Geslacht: vrouw, gebaseerd op het bekken (tabel 4) Lichaamslengte: 166,2 cm 35 (tabel 3) Leeftijd: 20 25 jaar, gebaseerd op de epifysensluiting van de bekkenkam. Epigenetische kenmerken Er zijn geen epigenetische kenmerken aangetroffen. Paleopathologie Er zijn geen sporen van ziekten en /of ongelukken aangetroffen. Gebitsonderzoek Er is geen gebit aanwezig. Opmerkingen Monstername; twee phalangen van de hand. 35 Trotter en Gleser, 1958 26

Los botmateriaal Onder de losse vondsten zijn die vondsten gerekend die niet in articulatie lagen en ook niet duidelijk bij een skelet in articulatie horen. De losse vondsten zijn beschreven in tabel 5. Hierin staat per botstuk het volgende vermeld: de determinatie, zijde (links of rechts), welk deel van het bot aanwezig is, de compleetheid van het botstuk, (wanneer mogelijk) een leeftijdsschatting, vergroeiingsstadium van de epifysen, een geslachtsdiagnose, de maten voor een metrische geslachtsbepaling en de lichaamslengte volgens Breitinger 36. Er zijn minimaal 49 beenderen en botstukken onderzocht, zie tabel 1. De dijbenen waren het talrijkst: 16 in totaal, waarvan 9 rechter dijbenen. Deze dijbenen waren van volwassen of jong volwassen individuen. Hieronder bevonden zich minstens 4 vrouwen en minstens 2 mannen. De leeftijden liggen tussen de 21 en 60 jaar. Samenvatting en conclusies Het fysisch antropologisch onderzoek betreft drie skeletten in anatomisch verband, namelijk vondst NES12 1, NES12 2 en NES12 4. Het skelet van vondst NES12 1 was van een vrouw van 21 23 jaar zonder sporen van ziekten en/of ongelukken. Vondst NES12 2 vertegenwoordigt een vrouw van 20 34 jaar, met een lichaamslengte van 161,1 cm. Zij had last van gewrichtsslijtage aan haar linkerheup, wat voor haar leeftijd wel opmerkelijk is. Verder had zij een erg slecht gebit waarvan de meeste gebitselementen gedurende haar leven al waren uitgevallen. Bovendien duiden tandglazuur hypoplasieën op perioden van slechte voeding en/of ziektes gedurende de jeugd. De botten van vondst NES12 4 tenslotte, waren van een vrouw van 20 25 jaar met een lichaamslengte van 166,2 cm. De skeletten uit de grafkisten (NES12 1, NES12 2 en NES12 4) waren dus alle afkomstig van vrouwen, ook de losse botten van vondstnummer NES12 3. In theorie zouden de beenderen van vondst 12 3, waarvan het minimum aantal individuen twee is, namelijk twee volwassen vrouwen, nog bij een van de vrouwen uit de grafkisten kunnen horen, maar dat is niet waarschijnlijk. Wat verder opmerkelijk is, is dat deze vrouwen allen vrij jong gestorven zijn. Het minimum aantal individuen in het losse botmateriaal (NES12 7) is 9, hieronder bevinden zich minstens vier vrouwen en minstens twee mannen. De leeftijden liggen tussen de 21 en 60 jaar. Gezien de opgravingsgegevens is het niet waarschijnlijk dat de beenderen uit het losse materiaal bij de skeletten uit de graven hoort. Het voorkomen van mannelijke individuen in nonnenkerkhoven is niet ongewoon. 36 Breitinger, 1937 27

Tabel 1: geslachtskenmerken van de schedel met hun scores kenmerk: individu gewicht NES12-1 NES12-2 glabella 0 1 3 arcus superciliaris 0 1 2 tubera 0 1 2 inclinatio frontale 1 0 1 processus mastoïdeus 1 0 3 planum nuchale 1 1 3 protuberantia occipitalis externa 1 2 2 processus zygomaticus 1 0 3 os zygomaticum 0 1 2 crista supramastoïdea 1 1 2 orbitae 0 1 1 mandibula robuustheid 1 1 3 mandibula mentum 1 1 2 mandibula angulus 0 1 2 mandibula margo 2 2 1 totaal score 19 24 gewicht 32 32 geslachts score 0,59 0,75 geslacht v v Tabel 2: slijtagescores van het gebit gebitselement 18 17 16 26 27 28 48 47 46 36 37 38 individu NES12 1 2 2 2 2 2 2 2 2 x x 2 2 NES12 2 x x x x x x x x x 3+ x 2 slijtage volgens Brothwell, 1981 Tabel 3: postcraniale maten (in cm) individu NES12-2 NES12-3 A NES12-3 B NES12-4 rechts links rechts rechts rechts links Humerus (1) maximale lengte 29,75 32,2 Radius (1) maximale lengte 22,3 22,5 femur APD 24,97 25,14 berekende lichaamslengte 161,06 ca. 4,24 cm. x x 166,162 ca. 4,45 cm. 28

Tabel 4: geslachtskenmerken van het bekken met hun scores kenmerk: Individunr. NES12-4 NES12-2 gewicht sulcus preauricularis 0 3 incisura ischiadica 2 3 angulus pubis 2 arc composé 1 2 os coxae 1 2 for obt 2 os ischii 1 0 2 crista iliaca 2 1 fossa iliaca 1 1 pelvis minor? 1 totaal 15 0 gewicht 14 2 totaalscore 1,07 0 geslacht v i 29

Tabel 5: losse beenderen lftd lftd tibia femur femur femur femur femur femur lich.lengte bot zijde segment compleetheid lftd epifysen sexe APD max subtroch. midschacht kop condylaire subtroch. lengte Breitinger, 1937 APD omtrek vertic breedte MLD schedel 1 2 23-40 jr v schedel 2 18-34 v bekken r 2 50-60 jr v bekken r 1 21-24 jr v? dijbeen r c 1 vergr/a m 25,8 88 52,8 84,8 31,1 50,5 177,4 dijbeen r pe,p3,m3,d3 1 vergr/a 25,4 87 x x 39,2 x dijbeen r p3,m3,d3 1 25,6 87 x x 34,2 x dijbeen r p3,m3,d3 1 27,7 84 x x 30,4 x dijbeen r p3,m3,d3 1 v 23,4 76 x x 30,4 x dijbeen r p3,m3,d3 1 x 84 x x x x dijbeen r p3,m3,d3 1 m 28,4 94 x x 34,4 x dijbeen r p3,m3,d3 2 v 24,7 81 x x 29,1 x dijbeen r p3,m3 2 v of kind x 81 x x 27,4 x dijbeen l c 1 vergr/a m 26,7 90 x 83,7 31,4 49,7 176,1 dijbeen l c 1 vergr/a m 28,5 97 45 x 34,9 46,9 171,5 dijbeen l pe,p3,m3 2 vergr/a 24,4 89 x x 36 x dijbeen l p3,m3,d3 2 x 88 x x 29,9 x dijbeen l p3,m3,d3 2 v x 81 x x 32,9 x dijbeen l p3,m3,d3 2 x 83 x x x x dijbeen l m3 3 x 87 x x x x scheenbeen r c 1 vergr/a m 38,3 scheenbeen r pe,p3,m3,d3 1 vergr/a 31,5 scheenbeen r p3,m3,d3 1 v 29,7 scheenbeen r p3,m3 2 v 27,9 scheenbeen r p3,m3,d3 2 32 scheenbeen r m3,d3,de 2 vergr/a x scheenbeen r p3,m3 2 v 25,7 scheenbeen r pe,p3 2 vergr/a x scheenbeen l p3,m3,d3 1 31,8 scheenbeen l p3,m3,d3 1 v 28,1 heiligbeen m 1 20-25 v bovenarm r p3,m3,d3,de 1 vergr/a m x bovenarm r p3,m3,d3,de 1 vergr/a v x bovenarm r p3,m3,d3,de 1 vergr/a v 55,5 bovenarm r p3,m3,d3,de 1 vergr/a v 57,4 bovenarm r p3,m3,d3,de 1 vergr/a v x bovenarm l p3,m3,d3 1 x schouderblad r 1 vergr/a spaakbeen r pr,m3,d3 1 spaakbeen r pr,m3,d3 1 spaakbeen r pr,m3,d3 1 spaakbeen r pe,pr,m3,d3 1 vergr/a spaakbeen l pr,m3,d3,de 1 vergr/a ellepijp r c 1 k ellepijp r pe,p3,m3,d3 1 a ellepijp l pe,p3,m3,d3 1 a sleutelbeen r 1 a sleutelbeen l 1 v fragmenten ribben en wervels MAI 9 gebaseerd op 9 rechter dijbenen, w.o. minstens 4 vrouwen en 2 mannen opmerkingen Compleetheid: bij schedel 1 zijn sutuurbotjes op asterion, lambda en in de lambdanaad aangetroffen 1 = > 75% aanwezig m = midden r = rechts l = links o = onbekend Segment: alleen voor gewrichten, diafysen van lange botten en wervels: c = (bijna) compleet pe = proximale epifyse p3 = proximale 1/3 van de diafyse m3 = midden 1/3 van diafyse d3 = distale 1/3 van diafyse de = distale epifyse b = wervellichaam na = neurale boog maten zijn in mm. maten van de tibia APD max foramen, Maat, 2002 maten van de femur subtrochanter APD, Maat, 2002 midschacht omtrek, Black,1978 verticale diameter kop, Dittrick en Suchey, 1986 condylaire breedte, Martin en Saller, 1967 subtrochanter MLD, Maat, 2002 2 = 25-75% aanwezig 3 = < 25% aanwezig Aantal: refereert aan het aantal aanw ezige botfragmenten sexe: o = onbekend m = man v = vrouw i = indifferent Leeftijd: a= volwassen vergr / a= vergroeide epifyse, zeer waarschijnlijk volwassen o = onbekend k = onvolgroeid tibia = scheenbeen femur = dijbeen APD = antero-posteriore diameter MLD= mediaal-laterale diameter MAI = minimum aantal individuen 30

Literatuur Acsádi, G., J. Nemeskéri, 1970: History of Human Life Span and Mortality. Budapest. Arbeitsgruppe Europäischer Anthropologen, 1979: Empfehlungen für die Alters und Geschlechtsdiagnose am Skelett, in: Homo 30, Anhang, pp. 1 30. Aten, N. 1992: Het onderzoek van de skeletten, in: H. Clevis, T.S. Constandse Westermann (eds.), De Doden Vertellen, Kampen, 67 95. Black, III., T. 1978: A new method for assessing the sex of fragmentary skeletal remains: Femoral shaft circumference, American Journal of Physical Anthropology 48, 227 231. Breitinger, E., 1937: Zur Berechnung der Körperhöhe aus den langen Gliedermaßenknochen, Anthropologischer Anzeiger 14, 249 274. Brothwell, D.R. 1981: Digging up Bones. The Excavation, Treatment and Study of Human Skeletal Remains, 3e editie. Oxford. Buikstra, J.E., D.H. Ubelaker, 1994: Standards for Data Collection from Human Skeletal Remains. Proceedings of a Seminar at the Field Museum of Natural History, Organized by Jonathan Haas, Arkansas Archaeological Survey Research Series 44. Dittrick, J., J.M. Suchey, 1986: Sex determination of prehistoric central Californian skeletal remains using discriminant analysis of the femur and humerus, American Journal of Physical Anthropology 70, 3 9. Maat, G.J.R., R.W. Mastwijk, M.A. Jonker, 2002: Citizens buried in the Sint Janskerkhof of the Sint Jans Cathedral of s Hertogenbosch in the Netherlands, Barge s Anthropologica nr. 8. Leiden. MacLaughlin, S. M., M.F. Bruce, 1985: A Simple Univariate Technique for Determining Sex From Fragmentary Femora: Its Application to a Scottish Short Cist Population. American Journal of Physical Anthropology 67, 413 417. Mann, R.W., D.R. Hunt, 2005 2e editie: Photographic Regional Atlas of Bone disease, Springfields, Illinois. Mann, R.W. en S.P. Murphy, 1990: Regional Atlas of Bone Disease. Springfields, Illinois. Martin R. en K. Saller, 1967: Lehrbuch der Anthropologie in systematischer Darstellung mit Besonderer Berücksichtigung der Anthropologischen Methoden. Stuttgart: G. Fischer Ortner, D. J., 2003: 2e editie, Identification of pathological conditions in human skeletal remains. Academic Press. Ortner, D. J., W. G. J. Putschar, 1985: Identification of pathological conditions in human skeletal remains. Washington en Londen, Smithsonian Institution Press. 31

Osborne, D.L., T.L. Simmons, S.P. Nawrocki, 2004: Reconsidering the Auricular Surface as an Indicator of Age at Death. Journal of Forensic Sciences 49:5, 1 7 Roberts, C., K. Manchester, 1995: Tweede editie. The archaeology of disease. New York, Alan Sutton Publishing Limited / Cornell University Press Scheuer, L., S. Black, 2007: Developmental juvenile osteology, 3e editie, Oxford. Stewart, T. D. 1979: Essentials of Forensic Anthropology, Springfield, Illinois. Trotter, M., G.C. Gleser, 1958: A re evaluation of estimation of stature based on measurements of stature taken during life and of long bones after death. In: American Journal of Physical Anthropology 16, 79 123. Ubelaker, D.H., herziene druk, 1984: Human Skeletal Remains, Washington. Waldron, T. 2009. Palaeopathology, Cambridge Manuals in Archaeology. Cambridge University Press, Cambridge. Workshop of European Anthropologists, 1980: Recommendations for age and sexe diagnosis of skeletons, Journal of Human Evolution 9, 517 549. Würm, H. en H. Leimeister, 1986: About recommendability and comparability of statements for estimating stature from skeletal remains and about general problems in estimating stature, Gegenbauers morphologisches Jahrbuch 132, 69 110. 32