ONTWORMINGSSTRATEGIEËN VAN MAAGDARMWORMEN BIJ HET RUND

Vergelijkbare documenten
Bijsluiter - NL versie LEVAMISOLE KELA 100 mg/ml BIJSLUITER 1

Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJSLUITER Eprecis 20 mg/ml oplossing voor injectie voor runderen

BIJSLUITER. VIRBAMEC F oplossing voor injectie

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

ZOLVIX. Omdat Zolvix... ZOLVIX : DOODT ALLE BELANGRIJKE RONDWORMEN IS KIEZEN VOOR ZEKERHEID. Verkrijgbaar in 500 ml en 1 liter verpakking

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. 4.2 Indicaties voor gebruik met specificatie van de doeldiersoort(en)

Appendix. Nederlandse Samenvatting

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE. Academiejaar

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

BIJSLUITER Noromectin Pour-On 5 mg/ml oplossing voor cutaan gebruik

1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN DE FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE, INDIEN VERSCHILLEND

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

1. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN DE FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE, INDIEN VERSCHILLEND

Maagdarmwormen bij biologisch rundvee

Samenvatting. Introductie

Silica colloïdalis anhydrica Natrii methylis parahydroxybenzoas Natrii propyl parahydroxybenzoas. Acidum citricum monohydricum

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. CYDECTIN TRICLAMOX 1 mg/ml + 50 mg/ml orale oplossing voor schapen.

In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

Bijsluiter NL versie Cydectin 0,1% B. BIJSLUITER

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. 1. NAAM VAN HET DIERGENEESMIDDEL Animec Super 10 mg/ml / 100 mg/ml Oplossing voor injectie voor runderen.

Runderen Moxidectine is geïndiceerd voor de behandeling en preventie van infecties veroorzaakt door:

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJSLUITER ZOLVIX 25 mg/ml orale oplossing voor schapen

Wormbestrijding stal het Vossenbroek

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

Notice Version NL Virbamec 1% B. BIJSLUITER

Aanpak en preventie van leverbot en maagdarm parasieten

BIJSLUITER Cydectin TriclaMox 1 mg/ml + 50 mg/ml drank voor schapen

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJSLUITER CYDECTIN 10% LA voor runderen

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

AANPAK EN PREVENTIE VAN LEVERBOT EN MAAGDARM- PARASIETEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Pigfen 200 mg/ml suspensie voor gebruik in drinkwater voor varkens

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJSLUITER IVOMEC 1% oplossing voor injectie voor runderen en schapen

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Werkzaam bestanddeel Ivermectin 0.

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

BIJLAGE A SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE I LIJST VAN DE FARMACEUTISCHE VORMEN, STERKTEN, TOEDIENINGSWEGEN, VERPAKKINGEN EN VERPAKKINGSGROOTTEN VAN HET DIERGENEESMIDDEL IN DE LIDSTATEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE A SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

Neveneffecten van wormenmiddelen bij vee in (natuur)gebieden

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

Cydectin TriclaMox 5 mg/ml mg/ml Pour-on oplossing voor runderen.

L EVAMISOLE HYDROCHLORIDE

Inleiding. Tabel 1. Aantal geiten in België, buurlanden en Europa België Luxemburg België- Luxemburg. Nederland Duitsland Frankrijk Europa

Het belang van monitoring en vaccinatie in de BVD-aanpak

GD Tankmelk Worminfecties

Niet technische samenvatting. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. IVERTIN 10 mg/ml oplossing voor injectie voor runderen en varkens 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

BIJSLUITER CYDECTIN 10% LA voor runderen

BIJSLUITER. MILBEMAX filmomhulde tabletten voor katten MILBEMAX filmomhulde tabletten voor kleine katten en kittens

SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT. 4.2 Indicaties voor gebruik met specificatie van de doeldiersoort(en)

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

BIJSLUITER voor : 1 liter fles in een doos 2,5 liter en 5 liter pour-on container 2,5 liter, 4,5 liter of 8 liter zakken

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Gallifen 200 mg/ml suspensie voor gebruik in drinkwater voor kippen.

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. Werkzaam bestanddeel: Ivermectin...5 mg/ml

BIJSLUITER. Milbactor 2,5 mg/25 mg tabletten voor kleine honden en pups met een gewicht van ten minste 0,5 kg

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Runderen Moxidectine is geïndiceerd voor de behandeling en preventie van infecties veroorzaakt door:

BIJSLUITER. Eraquell Tabs 20 mg Kauwtabletten voor paarden.

SAMENVATTING VAN PRODUCTKENMERKEN 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

Dophamec Cattle Pour-On

BIJLAGE A SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJSLUITER CYDECTIN 1% m/v oplossing voor injectie voor runderen

Redenen genoeg om de BVDV-situatie op uw bedrijf na te gaan

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

Ecomectin 5mg/ml Pour-on Solution for Cattle BIJSLUITER

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN DE FABRIKANT VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE, INDIEN VERSCHILLEND

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

Samenvatting. Nederlandse samenvatting

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUCT

BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

BIJLAGE A SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN. CYDECTIN TRICLAMOX 1 mg/ml + 50 mg/ml drank voor schapen.

Immuunreactie tegen virussen

DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, In overeenstemming met de MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014 2015 ONTWORMINGSSTRATEGIEËN VAN MAAGDARMWORMEN BIJ HET RUND door Ziggy HOSKENS Promotoren: Prof. Dr. E. Claerebout Prof. Dr. J. Vercruysse Literatuurstudie in het kader van de masterproef 2015 Ziggy Hoskens

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014 2015 ONTWORMINGSSTRATEGIEËN VAN MAAGDARMWORMEN BIJ HET RUND door Ziggy HOSKENS Promotoren: Prof. Dr. E. Claerebout Prof. Dr. J. Vercruysse Literatuurstudie in het kader van de masterproef 2015 Ziggy Hoskens

VOORWOORD In dit korte voorwoord zou ik graag enkele mensen willen bedanken die het voor mij mogelijk gemaakt hebben deze literatuurstudie uit te voeren. Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Edwin Claerebout en copromotor Prof. Dr. Jozef Vercruysse bedanken, omdat zij mij de kans gaven om zaken op te zoeken die binnen mijn interesses vallen. Daarnaast ben ik hen ook zeer dankbaar voor het nalezen en bijsturen van mijn werk. Zonder de nodige kritiek en commentaren zou ik nooit tot het huidige resultaat gekomen zijn. Het was ook fijn dat ze mij de ruimte gaven om op mijn eigen manier te werk te gaan. Ten tweede zou ik ook graag mijn ouders, broer, zus en vriendin bedanken. Hun steun tijdens momenten van stress hebben me zeker geholpen om door te zetten en de moed niet te verliezen.

VOORBLAD VRIJWARINGSCLAUSULE TITELBLAD VOORWOORD INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING EN TREFWOORDEN...1 INLEIDING...2 LITERATUURSTUDIE...5 1. Anthelminthica en ontwormingsstrategieën...5 1.1. Benzimidazoles...5 1.2. Levamisole...6 1.3. Macrocyclische lactones...6 2. Monitoring van wormcontrole...9 2.1. Coprologisch onderzoek...9 2.2. Serum pepsinogeen en gastrine...9 2.3. Antistoffen... 10 3. Resistentie tegen anthelminthica... 11 3.1. Factoren die bijdragen tot resistentieontwikkeling... 11 3.1.1. Parasietfactoren... 11 3.1.2. Onderdosering van dieren... 12 3.1.3. Onvoldoende refugia... 12 3.1.4. Managementfactoren... 13 3.2. Meten van resistentie... 14 3.3. Resistentie in België... 15 4. Interferentie met immuniteit... 17 4.1. Algemene immuniteitsopbouw tegen maagdarmnematoden... 17 4.2. Interferentie met immuniteitsopbouw door antiparasitaire middelen... 17 BESPREKING... 19 REFERENTIELIJST... 21

SAMENVATTING EN TREFWOORDEN Infecties met gastro-intestinale nematoden bij runderen zijn ubiquitair aanwezig in Europa en kunnen de oorzaak zijn van ziekte of productieverliezen. Hierdoor is bestrijding van deze maagdarmnematoden een belangrijk gegeven geworden in het management van runderbedrijven. Controle van maagdarmwormen bestaat niet enkel uit het gebruik van anthelminthica, maar wordt ook sterk beïnvloed door heel wat managementfactoren. Er zijn 3 grote groepen van anthelminthica aanwezig op de markt, namelijk benzimidazoles, levamisole en macrocyclische lactones. Afhankelijk van het middel, kan gekozen worden tussen een bolus, herhaalde toediening of een long-acting preparaat. Het is belangrijk om na te gaan of de wormcontrole voldoende efficiënt gebeurt op een bedrijf. Hiervoor kan men gebruik maken van verschillende technieken waaronder coprologisch onderzoek, serum pepsinogeen en gastrine of antistofbepaling, elk met hun voor- en nadelen. Een mogelijke oorzaak van een tegenvallende wormcontrole is resistentie tegen het gebruikte anthelminthicum. Zowel parasietfactoren, onderdosering, het behoud van onvoldoende refugia als heel wat managementfactoren hebben een invloed op de ontwikkeling van deze resistentie. Om na te gaan of resistentie aanwezig is, wordt vooral gebruik gemaakt van CET of FECRT. Tot op heden zijn er nog maar weinig studies uitgevoerd die de situatie van anthelminticumresistentie in België in beeld brengen. Deze toonden enkel gevallen van verminderde efficaciteit van macrocyclische lactones tegen C. oncophora aan. Reeds meerdere studies onderzochten de invloed van wormbehandeling op immuniteitsontwikkeling en het merendeel toonde aan dat er wel degelijk een negatieve relatie bestaat tussen behandeling en immuniteitsopbouw en dat deze afhankelijk is van de striktheid van de ontwormingsstrategie. Trefwoorden: Anthelminthicumresistentie - Immuniteitsbeïnvloeding - Monitoring - Ontwormingsstrategieën - Rund 1

INLEIDING Infecties met gastro-intestinale nematoden bij runderen zijn ubiquitair aanwezig in Europa en zijn de verwekkers van de zogenaamde parasitaire gastro-enteritis (PGE). Dit gaat gepaard met typische symptomen zoals diarree, daling van het lichaamsgewicht en in extreme gevallen zelfs sterfte. Daarnaast kunnen maagdarmnematoden ook de oorzaak zijn van subklinische PGE, wat resulteert in productieverliezen bij klinisch niet-zieke dieren (Shaw et al., 1997). Elke maagdarmworm heeft zijn eigen specifieke plaats van voorkomen in de gastheer. Ostertagia ostertagi, Trichostrongylus axei en Haemonchus placei zijn de belangrijkste nematoden die de lebmaag aantasten; Cooperia oncophora en Nematodirus helvetianus vinden we voornamelijk terug in de dunne darm en Oesophagostomum radiatum is de belangrijkste dikke-darm-nematode (Geurden et al., 2004; Sutherland en Leathwick, 2011). O. ostertagi en C. oncophora zijn alomtegenwoordig in onze streken, met prevalenties tot 100%. Deze eerste is de meest pathogene van alle gastrointestinale rondwormen bij het rund. Eerste-weideseizoens-kalveren zijn hier het gevoeligst voor en worden vaak klinisch ziek (PGE), terwijl ostertagiose bij oudere dieren vooral voor productiedaling zorgt (Charlier et al., 2010a). Door de grote verliezen die maagdarmnematoden met zich meebrengen, is het behandelen ertegen een algemeen voorkomende praktijk geworden. Het is belangrijk hierbij te beseffen dat controle verschillend is van bedrijf tot bedrijf en dat het best een combinatie is van managementmaatregelen en chemische bestrijdingsmiddelen. Het doel van de behandeling is om elke vorm van ziekte en productieverliezen door nematoden zo veel mogelijk te voorkomen, een lage weidebesmetting te behouden en toch een zekere immuniteit op te bouwen (Yazwinski et al., 2006). Er zijn slechts 3 grote groepen van breedspectrum anthelminthica op de markt voor de behandeling van gastro-intestinale rundernematoden, elk met hun eigen specifiek werkingsmechanisme. Dit zijn (1) de benzimidazoles (en pro-benzimidazoles), (2) levamisole (imidathiazole) en pyrantel/morantel (tetrahydropyrimidines) en (3) macrocyclische lactones (Coles et al., 2006). Een eerste groep bestaat uit benzimidazoles en pro-benzimidazoles. In België zijn er voor runderen 3 benzimidazoles beschikbaar, namelijk oxfendazole, albendazole en fenbendazole, en 1 probenzimidazole, namelijk febantel (Anoniem, 2014). Dit laatste wordt door metabolisatie in het behandelde dier omgezet in fenbendazole (Danaher et al., 2007). Werking van deze antiparasitaire middelen berust voornamelijk op de binding met het β-tubuline, wat een belangrijk onderdeel is van de microtubuli. Deze laatste hebben uiteenlopende functies in de cel, waaronder bijvoorbeeld intracellulair transport. Ook de verhindering van glucose-opname en de remming van het fumaraatreductase, wat een rol speelt in de energieproductie, hebben een aandeel in het werkingsmechanisme van de (pro-)benzimidazoles (Danaher et al., 2007), al kunnen deze laatste 2 eerder als secundair effect van de microtubulibeschadiging gezien worden (Vercruysse, 2013). Een tweede beschikbare groep omvat levamisole en pyrantel/morantel, welke eenzelfde werkingsmechanisme hebben, maar niet chemisch verwant zijn. Enkel levamisole is momenteel nog beschikbaar op de Belgische markt voor gebruik bij runderen (Anoniem, 2014). De werking van dit 2

product berust op de stimulatie van zowel nicotinerge als muscarinerge receptoren, waardoor een reversibele spastische paralyse van de worm wordt bekomen (Anoniem, 2014). Een derde groep van anthelminthica zijn de macrocyclische lactones, ook wel endectociden genoemd. Het zijn antiparasitaire middelen die zowel een werking hebben tegen bepaalde ectoparasieten als endoparasieten. Er bestaan 2 groepen macrocyclische lactones, namelijk eerste generatie (avermectines) en tweede generatie macrocyclische lactones (milbemycinen). Tot de avermectines behoren ivermectine, eprinomectine, doramectine en selamectine. Moxidectine en milbemycine oxime maken deel uit van de milbemycinen (Anoniem, 2014). Macrocyclische lactones werken in op verschillende receptoren in het lichaam van de nematode. De binding met deze receptoren zorgt voor een activering van een chloridekanaal, wat leidt tot een chloridestroom doorheen het ionenkanaal. Dit heeft een hyperpolarisatie tot gevolg, waardoor de receptor zijn functie verliest. De voornaamste werking wordt vastgesteld ter hoogte van de glutamaat-gereguleerde chloridekanalen (GluCl-kanalen) (Lynagh et al., 2014). Macrocyclische lactones hebben ook een invloed op de GABA (gammaaminobutyric acid)-afhankelijke chloridekanalen, voornamelijk wanneer hoge concentraties bereikt worden (Feng et al., 2002). Stimulatie van deze laatste receptoren zorgt voor een langdurige hyperpolarisatie van zenuwcellen, waardoor een slappe paralyse van de parasiet verkregen wordt (Anoniem, 2014). Door inwerking op deze 2 receptoren wordt een totale spierparalyse (slappe paralyse), farynxparalyse (uithongering) en paralyse van de uterus (onderdrukking eileg) bekomen (Lynagh et al., 2014). Anthelmintica zijn vaak een onderdeel van een ontwormingsstrategie. Het doel van een ontwormingsstrategie is het onderdrukken van de wormei-uitscheiding tijdens het weideseizoen en dan vooral tijdens de eerste helft ervan. Dit heeft tot gevolg dat de weidebesmetting niet te hoog oploopt, zodat ziekte en productieverliezen vermeden worden. Het is niet de bedoeling om de dieren volledig wormvrij te houden, omdat de opbouw van immuniteit anders in het gedrang zou kunnen komen (Vercruysse, 2013). Zoals eerder aangehaald is het belangrijk te beseffen dat controle van maagdarmwormen niet enkel afhankelijk is van behandelingen met anthelmintica, maar dat ook heel wat managementfactoren een grote invloed hebben op de ontwikkeling van weidebesmetting en dus op de besmetting van grazende dieren. Uit studies (Claerebout et al., 2000; Charlier et al., 2010a) blijkt echter dat een groot deel van de veehouders in België hun ontwormingsstrategie onvoldoende afstemmen op het weidebeheer en dat zo de kans bestaat dat er aan overprotectie gedaan wordt. Dit laatste kan een oorzaak zijn van productieverliezen in het tweede weideseizoen (Ploeger et al., 1990). Een eerste factor is het laat inweiden van kalveren. Hoe later wordt ingeweid, hoe kleiner de resterende overwinterde larvenpopulatie op de weide die zorgt voor de besmetting van kalveren. Vanaf mei-juni is in de meeste gevallen de overwinterde populatie voldoende gereduceerd (Nansen et al., 1987). Wanneer een weide gemaaid wordt voor het inweiden, wordt dit effect nog meer uitgesproken (Vercruysse, 2013). Ook vroeg opstallen heeft een verminderde inname van parasitaire larven tot gevolg (Vercruysse et al., 1988). Het is ook van belang dat de bezettingsdichtheid van de 3

weide niet te groot is, omdat een hogere bezetting leidt tot een hogere weidebesmetting en dus een hogere infectiegraad (Nansen et al., 1988). Bijvoederen tijdens het weideseizoen zorgt voor een verminderde opname van met larven geïnfecteerd gras (Ploeger et al., 1990). Er bestaan eveneens technieken die zorgen voor een verdunningseffect van de weidebesmetting. Dit wordt bekomen door het samen laten grazen van gevoelige en ongevoelige dieren op eenzelfde weide. Dit kunnen soortgenoten zijn, zoals oudere koeien, of andere diersoorten, zoals schapen. Oudere koeien consumeren meer gras en produceren meer feces, met een lagere EPG, zodat de weidebesmetting laag blijft. Aangezien schapen over het algemeen minder vatbaar zijn voor maagdarmnematoden van het rund, kunnen ook zij dienen als verdunningsfactor (Barger, 1997). Een andere keuze die gemaakt moet worden is deze tussen een standweide of roteren tussen verschillende weiden. Dit laatste wordt echter weinig frequent toegepast in België wegens het relatieve lage aantal beschikbare weiden (Vercruysse, 2013). In het geval van roterende weiden heeft men de keuze tussen een onbegraasde weide of een weide begraasd door oudere koeien (Claerebout et al., 2000). Een studie uitgevoerd door Eysker et al. (1997) toonde aan dat maandelijks verweiden van kalveren een goede bescherming biedt tegen maagdarmnematoden. Men kan ook gebruik maken van systemen zoals het Weybridger-dose-and-move principe. Hierbij worden de dieren midden juli behandeld en een aantal dagen later naar een andere weide gebracht. Een groot nadeel van dit systeem is dat er sterk wordt geselecteerd op resistentie (Schnieder, 2006). 4

LITERATUURSTUDIE 1. ANTHELMINTHICA EN ONTWORMINGSSTRATEGIEËN 1.1. Benzimidazoles Benzimidazoles kunnen op verschillende manieren toegediend worden voor de bescherming van parasitaire infecties. Vooreerst zijn er de bolussen die het dier, na een eenmalige toediening, voor een lange tijd beschermen. Een eerste type bolus, die momenteel niet meer op de markt is in België, is de fenbendazole slow release (SR) bolus. Een slow release bolus stelt over een bepaalde periode een relatief constante hoeveelheid van het anthelminticum vrij. De fenbendazole bolus bestaat uit 10 cilindrische tabletten, van elk 1,2 gram fenbendazole, die over een periode van om en bij de 4-5 maanden worden vrijgesteld (Berhen et al., 1994). Uit onderzoek van Berghen et al. (1994) blijkt, op basis van biochemische en parasitaire parameters, dat de efficaciteit van de bolus bij eersteweideseizoens-kalveren hoog is. Op basis van lagere wormei-tellingen, lagere plasma pepsinogeen waarden, lagere worminfestaties op post-mortem onderzoek en hogere lichaamsgewichten besloten ook Bauer et al. (1997) dat de fenbendazole slow release bolus een efficiënt bestrijdingsmiddel was voor maagdarmnematoden. Dezelfde conclusie werd vooropgesteld in een studie van Bauer (1999). Een tweede type bolus is de oxfendazole pulse release (PR) bolus, welke bestaat uit 5 dosissen van ofwel 750 milligram ofwel van 1250 milligram, afhankelijk van de fabrikant (Anoniem, 2014). Deze verschillende dosissen komen vrij met een interval van gemiddeld 21 dagen, alhoewel dit kan variëren tot zelfs 50 dagen en meer. Het bleek voornamelijk de eerste ring te zijn die relatief laat vrijkwam, wat voor een grotere weidecontaminatie in het begin van het weideseizoen zorgde (Eysker en Boersema, 1989). Thomas en Bell (1988) onderzochten de efficaciteit van de oxfendazole pulse release bolus en op basis van larve-tellingen, eitellingen, gewichtstoename en klinische symptomen bevond men deze uiterst hoog. Het voorkwam opbouw van een hoge weidebesmetting en klinische symptomen. Vele andere studies zijn gevoerd naar de efficaciteit van deze bolus en allen concludeerden dat deze een zeer goede bescherming bood tegen infecties met maagdarmnematoden (Herbert en Probert, 1987; Jacobs et al., 1987a; Vercruysse et al., 1987; Armour et al., 1988; Downey, 1988 ). Een tweede manier om benzimidazoles te verstrekken is de herhaalde toediening van een orale suspensie. Bij deze schema s wordt, op basis van de prepatente periode van de belangrijkste maagdarmnematoden, het interval van toedienen bepaald. Rekening houdend met een prepatente periode van ongeveer 3 weken voor de belangrijkste nematoden, namelijk C. oncophora en O. ostertagi werd het 3, 6, 9 weken schema opgesteld. Dieren worden hierbij behandeld op week 3, 6 en 9 na het uitweiden, waardoor dit schema voor 12 weken de uitscheiding van wormeieren onderdrukt. Een groot nadeel van dit schema is de hoge arbeidsintensiviteit, waardoor het nog maar zelden wordt gebruikt (Vercruysse, 2013). Taylor et al. (1985) vonden in hun onderzoek een daling van 78,1% voor Ostertagia spp. na gebruik van het 3, 6, 9 schema met oxfendazole. 5

1.2. Levamisole Levamisole kan, net als benzimidazoles, toegediend worden op verschillende manieren. Een eerste mogelijkheid bestaat uit het verstrekken van een levamisole SR bolus. Ook deze bolus is momenteel niet meer verkrijgbaar op de Belgische markt. Deze bolus bevat 22,2 gram levamisole en stelt deze continu vrij gedurende ongeveer 90 dagen (Taylor et al., 1988b). Uit onderzoek van Taylor et al. (1988b) blijkt dat deze bolus voldoende beschermt tegen klinische symptomen van parasitaire gastro-enteritis. Men concludeerde dat de levamisole bolus goed werkzaam was tegen C. oncophora (reductie van 97%), terwijl dit veel minder het geval was voor O. ostertagi (reductie van ongeveer 66%). Dezelfde conclusie kan getrokken worden uit onderzoek van Taylor et al. (1988a). O. ostertagi werd hier maar voor 27,7% gereduceerd, terwijl dit 100% bedroeg voor C. oncophora. Men besloot dat de bolus slechts gedurende 2 weken bescherming bood tegen O. ostertagi. Omwille van het feit dat ook levamisole geen persisterende werking heeft, kan net als voor de groep van benzimidazoles, gebruik gemaakt worden van het 3, 6, 9 weken systeem, toegediend door middel van injectie of een orale suspensie. Vercruysse et al. (1988) concludeerden dat dit schema effectief was in de bestrijding van PGE. Doordat dit schema zo arbeidsintensief is, wordt dit systeem heden ten dage nog maar zelden toegepast (Vercruysse, 2013). 1.3. Macrocyclische lactones Ook macrocyclische lactones kunnen op verschillende wijzen toegediend worden ter preventie van PGE. Een eerste optie is het gebruik van een ivermectine SR bolus. Deze bolus is heden ten dage niet meer verkrijgbaar in België. De ivermectine SR bolus werkt via een osmotisch systeem, zodat ivermectine gedurende een 135-tal dagen wordt afgegeven, waardoor 1 toediening voldoende is voor een volledig weideseizoen. De concentratie, die nodig is om de dieren voldoende te beschermen tegen parasitaire infecties, verschilt naargelang het gewicht van het te behandelen dier. Tot een gewicht van ongeveer 200kg is een dagelijkse dosis van 8mg ivermectine per dag voldoende. Deze dosis wordt opgedreven tot een dosis van 12mg/dag bij dieren van 300kg en meer (Alva-Valdes et al., 1988; Eckenhoff et al., 1987; Egerton et al., 1986; Zimmerman et al., 1991). Een groot voordeel van de ivermectine SR bolus is dat het enkel bij het uitweiden moet worden toegediend (Cardinal, 1997). Nadelen zijn dan weer dat het een relatief duur systeem is, dat het niet toegediend mag worden aan lacterende runderen en dat het niet mag gebruikt worden bij dieren die binnen de 6 maanden zullen kalven. De bolus wordt door middel van een speciaal hiervoor ontworpen toestel via de muil toegediend tot in de pens van het rund (Kassai, 1999). Zingerman et al. (1996) onderzochten de werking van de bolus. Uit dit onderzoek bleek dat de ivermectine SR bolus reeds na 7-10 dagen een steady-state concentratie van 12mg/dag bereikte en dat deze concentratie voor ongeveer 135 dagen werd aangehouden (hoewel er wel een lichte stijging plaats vond naarmate de tijd vorderde tot 13-14 mg/dag). Wanneer de ivermectine opgebruikt is, wordt de vrijstelling natuurlijk onmiddellijk gestopt. Hierdoor worden parasieten niet blootgesteld aan subtherapeutische concentraties (Zingerman et al., 1996). 6

Ook de antiparasitaire werking van de bolus werd onderzocht. Williams en Plue (1992) evalueerden de bolus die 8mg ivermectine per dag levert bij 12 kalveren gedurende een periode van 35 dagen. Er werd een 100% efficaciteit gevonden tegen ontwikkelende en geïnhibeerde L4-larven van O. ostertagi, H. placei, Cooperia spp. (volwassen en L4-larven), Trichostrongylus colubriformis, Bunostomum phlebotomum en O. radiatum. Tegen adulte O. ostertagi en T. axei vond men een 99,9% efficaciteit. Zimmermann et al. (1991) vonden een efficaciteit van 99% voor Cooperia spp. en 100% voor de andere gastro-intestinale parasieten. Ook in een andere studie was de efficaciteit hoger dan 99% voor alle gastro-intestinale nematoden (Alva-valdes et al., 1988). Andere onderzoeken evalueerden de 12mg/dag bolus (Claerebout et al., 1994; Williams et al., 1995). Ook deze bleek uiterst efficiënt voor het behandelen en voorkomen van een parasitaire infectie van de belangrijkste gastro-intestinale parasieten. Een tweede optie voor de toediening van macrocyclische lactones, is de herhaalde toediening. Dit kan zowel subcutaan (ivermectine, doramectine en moxidectine) als pour-on (ivermectine, eprinomectine, doramectine en moxidectine) toegediend worden. Door gebruik te maken van de pre-patente periode van de parasieten en de persisterende activiteit van de verschillende producten, kunnen verschillende schema s opgesteld worden (Vercruysse, 2013). Tabel 1: duur van persisterende werking van de macrocyclische lactones tegenover de belangrijke rundernematoden (SC=subcutaan; PO=pour-on) (Armour et al., 1985; Eysker en Eilers, 1995; Vercruysse et al., 1997; Williams et al., 1997; Vercruysse et al., 1998; Williams et al., 1999) product Persisterende activiteit (weken) O. ostertagi C. oncophora Ivermectine SC 2-3 1-2 Eprinomectine PO 3-4 2-3 Doramectine SC 4-5 3-4 Moxidectine SC 4-5 <1 Volgende redenering is gebaseerd op Vercruysse (2013). Een eerste mogelijkheid is het ivermectine 3-8 programma: pre-patente periode van 3 weken, behandelen op 3 weken na het inweiden, persisterende werking van 2 weken, pre-patente periode van 3 weken, behandelen op 8 weken na het inweiden. Hierna is het dier nog 5 weken beschermd tot week 13 na het uitweiden. Indien men een zware besmetting verwacht, kan er nog een behandeling toegevoegd worden, zodat we spreken van een ivermectine 3 8-13 programma. Uit onderzoek van Jacobs et al. (1987b), Vercruysse et al. (1988) en Taylor et al. (1995) blijkt dat deze programma s effectief zijn. Een tweede mogelijkheid is om de dieren bij het inweiden en na een aantal weken te behandelen, afhankelijk van de remanente werking van het product. Dit heeft als grote voordeel dat de dieren maar 1 keer gevangen moeten worden. 7

a) ivermectine 0 6 programma: Dieren worden behandeld bij het inweiden en 6 weken later nog eens. Men veronderstelt wel dat dieren onderhevig aan dergelijk programma baat kunnen hebben bij een behandeling bij opstalling, omdat men op het einde van het weideseizoen toch een stijging van de mate van infectie waarneemt (Pollmeier et al. 1992). b) doramectine 0 8 programma: Uit onderzoek van Fisher et al. (1995), Borgsteede et al. (1995) en Vercruysse et al. (1995a) blijkt de goede efficaciteit van dit programma. Deze laatste studie vond onder andere een daling van 94% in O. ostertagi tellingen en een lagere ei-uitscheiding ten opzichte van de controle groep. De behandelde dieren ontwikkelden ook geen klinische PGE, terwijl de controle kalveren dit wel deden. c) eprinomectine 0 8 programma: Dorny et al. (2000) onderzochten de efficaciteit van dit programma. Gebaseerd op de lagere EPG-tellingen, pepsinogeen levels en post-mortem wormtellingen gecombineerd met een hogere dagelijkse groei, in vergelijking met de controlegroep, kan men besluiten dat dit programma ook zeer effectief is. Eprinomectine heeft ook nog het voordeel dat het kan toegediend worden aan lacterende ruderen (Shoop et al. 1996). d) moxidectine 0 8 programma: Yang et al. (1996) vonden een effectiviteit die hoog genoeg was om PGE te voorkomen. Een nadeel van dit programma is de slechte controle ten opzichte van C. oncophora. Een variant op dit programma is het moxidectine 0 10 programma waarbij nog 2 weken van immuniteitsopbouw worden ingelast. Een derde optie voor het toedienen van macrocyclische lactones is een long-acting formule van moxidectine (10%). Naast de pour-on en injecteerbare formule bestaat er dus ook een long-acting, op olie gebaseerd preparaat. Deze wordt subcutaan toegediend in het proximale derde van het oor. Een dosis van 1,0mg/kg moxidectine lichaamsgewicht wordt aangeraden, wat overeenkomt met 0,01ml/kg lichaamsgewicht (Anoniem, 2014; Yazwinski et al., 2006). Moxidectine is in vergelijking met de meeste andere endectociden veel lipofieler, waardoor het wordt opgestapeld in vetweefsel. Hierdoor heeft moxidectine gemiddeld een langere werkingsduur (Dupuy et al., 2007). Verschillende studies toonden aan dat het moxidectine long-acting preparaat een goede efficaciteit bezit tegen maagdarmnematoden bij het rund (Claele et al., 2004; Ranjan et al., 2010; Yazwinski et al., 2006). In een onderzoek van Geurden et al. (2004) werd een goede efficaciteit gevonden voor O. ostertagia, maar deze voor C. oncophora bleek onvoldoende te zijn. Uit de studie van Yazwinski et al. (2006) kon men concluderen dat de aangerade dosis van 1,0 mg/kg de minste nevenwerkingen vertoonde. Deze nevenwerking impliceert een milde en voorbijgaande zwelling ter hoogte van de injectieplaats, welke ook aanwezig was in een onderzoek van Cleale et al. (2004). 8

2. MONITORING VAN WORMCONTROLE Het is belangrijk om na te gaan of de wormcontrole op een runderbedrijf efficiënt gebeurt. Bij te weinig controle zullen de maagdarmnematoden nog steeds voor productieverliezen zorgen, terwijl er bij een te strenge controle te weinig contact is met de parasieten, waardoor de immuniteitsontwikkeling in het gedrang kan komen. Monitoring kan gebeuren door middel van coprologisch onderzoek, het bepalen van serum pepsinogeen of gastrine en antistofbepaling. Het is wel belangrijk te beseffen dat monitoring van de wormcontrole altijd in combinatie moet gebeuren met informatie over type en tijdstip van behandeling, lengte van het weideseizoen, management factoren enzovoort, omdat deze een grote invloed hebben op de interpretatie (Charlier et al., 2011). 2.1. Coprologisch onderzoek Fecal egg count (FEC) is een veel gebruikte techniek om infectie door maagdarmnematoden te diagnosticeren, omdat het een goedkope, snelle en makkelijke techniek is. De staalname behorende bij deze techniek is niet zo eenvoudig, doordat de runderen op de weide grazen. Helaas is de correlatie tussen infectie en wormeitellingen enkel geldig tijdens het eerste deel van het eerste weideseizoen. Men veronderstelt dat het verwerven van immuniteit in het tweede deel van het weideseizoen hier de oorzaak van is (Ploeger et al., 1994). Er zijn verschillende factoren die de interpretatie van wormeitellingen moeilijk maken. Zo worden mannelijke wormen en larven niet meegeteld. Verschillende wormsoorten verschillen sterk in de hoeveelheid eieren die geproduceerd worden. Zoals eerder aangegeven zorgt immuniteitsopbouw voor een reductie van de eileg (Vercruysse, 2013). De eerste 5 tot 10 weken na het uitweiden is FEC een goede parameter om de ernst van infectie te beoordelen, waardoor een inschatting kan gemaakt worden of de kalveren al dan niet aan klinische PGE zullen leiden dit weideseizoen (Eysker en Ploeger, 2000). In een onderzoek van Shaw et al. (1997) concludeerde men dat door middel van FEC pas vanaf 8 weken na het uitweiden kan differentiëren tussen klinisch en subklinisch geïnfecteerde dieren. Indien wormeitellingen op dit tijdstip lager zijn dan 200 EPG, is het zeer onwaarschijnlijk dat kalveren klinische PGE gaan ontwikkelen in het latere weideseizoen (Shaw et al., 1997). Waarden verschillen tussen auteurs, maar men kan stellen dat FEC, bij een goede wormcontrole, gedurende het volledige eerste weideseizoen lager moet zijn dan 100 EPG (Vercruysse, 2013). 2.2. Serum pepsinogeen en gastrine Maagdarmnematoden die zich vestigen in de lebmaag, waaronder O. ostertagi, kunnen gediagnosticeerd worden door middel van pepsinogeen en gastrine, gemeten in bloedserum. Pepsinogeen is een pro-enzyme dat geproduceerd wordt door de hoofdcellen van de maag en dat door een zure ph omgezet wordt in pepsine. Maagschade door onder andere O. ostertagi resulteert in een verminderde zuurproductie door pariëtale cellen, waardoor het pepsinogeen opstapelt in het lumen. Door schade aan de maagwand bereikt dit pepsinogeen ook het bloed, waarin het gehalte bepaald kan worden (Berghen et al., 1993). Omwille van de verscheidenheid aan technieken voor het bepalen van serum pepsinogeen, is het moeilijk om resultaten van verschillende laboratoria te 9

vergelijken (Vercruysse en Claerebout, 2001). Dorny en Vercruysse (1998) beschrijven een interessante micro-methode die relatief goedkoop en eenvoudig is en die een goede correlatie vertoont met andere detectiemethoden. Onderzoek uitgevoerd door Dorny et al. (1999) toonde aan dat de bepaling van serum pepsinogeen tijdens opstallen een uiterst goede parameter was om de mate van blootstelling aan maagdarmnematoden tijdens het weideseizoen te kwantificeren. Charlier et al. (2011) concludeerden dat pepsinogeenbepaling bij opstallen van slechts een deel van de eersteweideseizoens-kalveren voldoende was voor het inschatten van de efficiëntie van de wormcontrole. Deze resultaten kunnen eveneens dienen als basis om de wormcontrole van het volgende weidejaar bij te sturen. Interpretatie van pepsinogeenbepaling bij het opstallen gebeurt door Dorny et al. (1999) als volgt: een waarde kleiner dan 1,2 U Tyrosine wijst op een te strenge controle; een waarde tussen 1,2 en 3,5 U Tyrosine is de streefwaarde en wijst op een goede wormcontrole; een waarde hoger dan 3,5 U Tyrosine wijst er op dat de wormcontrole niet streng genoeg geweest is en dat deze kalveren baat kunnen hebben bij een opstalbehandeling. Ook moet de wormcontrole voor de eersteweideseizoens-kalveren van het volgende jaar aangepast worden. Het hormoon gastrine zal eveneens stijgen na infectie met lebmaagwormen. In vergelijking met pepsinogeenbepaling is gastrinemeting duurder en moeilijker. Het juiste mechanisme van de stijging is nog niet helemaal gekend (Berghen et al., 1993). In onderzoek van Hilderson et al. (1992) vond men een gastrinewaarde van 106 pg/ml bij parasiet-naïeve dieren. Een groepswaarde van 400 pg/ml bij eerste-weideseizoens-kalveren duidde op een subklinische besmetting en een waarde van 1000pg/ml of hoger werd gevonden bij klinische uitbraken. 2.3. Antistoffen Om de efficiëntie van wormcontrole na te gaan, kan men ook gebruik maken van parasiet-specifieke antistoffen. Voornamelijk antistoffen tegen Cooperia spp. en Ostertagia spp. worden vaak gebruikt. Actieve infecties kunnen echter niet opgespoord worden door middel van antistofdetectie. Dit is te wijten aan het feit dat er een lag-fase bestaat tussen de blootstelling aan antigenen en de productie van antistoffen (Ploeger et al., 1994). Verschillende studies toonden aan dat antistofbepaling in het serum een goede correlatie vertoonde met de geschatte blootstelling aan maagdarmnematoden tijdens het weideseizoen (Poot et al., 1997; Ploeger et al., 1990). Een lage sensitiviteit en het gebrek aan standaardisatie behoren tot de nadelen van deze methode (Berghen et al., 1993; Ploeger et al., 1994). Omdat het goedkoper is om antistoffen in melk te bepalen, wordt dit vaker gebruikt. Onderzoek toonde aan dat er een goede correlatie bestaat tussen antistoffen in melk en serum (Kloosterman et al., 1993). Charlier et al. (2005) concludeerden dat er ook een duidelijke correlatie bestond tussen optische densiteit ratio (ODR) en melkproductie. Onderzoek van Charlier et al. (2010b) toonde aan dat het gemiddelde van de individuele melkstalen goed correleerde met een melktankstaal. Ditzelfde onderzoek toonde ook aan dat de waarden van individuele stalen eveneens afhankelijk zijn van het lactatienummer en de maand van meting en dat deze in rekening moeten gebracht worden bij de interpretatie. Wanneer melkantistoffen hoog zijn, kan men veronderstellen dat deze melkkoeien productieverliezen lijden ten gevolge van maagdarmnematoden (Guitián et al., 2000). 10

3. RESISTENTIE TEGEN ANTHELMINTHICA Resistentie tegen macrocyclische lactones en de 2 andere grote groepen breedspectrum anthelminthica is reeds een hele tijd een onderwerp van discussie. Het ziet er nog niet naar uit dat er snel nieuwe chemische breedspectrum middelen tegen rundernematoden op de markt zullen komen, waardoor het van uiterst belang is dat we zorg dragen voor degene die we nu nog ter beschikking hebben (Coles et al., 2006). Men spreekt van resistentie wanneer er een hogere frequentie van dieren in een populatie aanwezig is die tolerant is aan een dosis van een geneesmiddel, dan in een normale populatie van dezelfde soort en wanneer dit fenomeen erfelijk is (Prichard et al., 1980). Men zou kunnen stellen dat de oplossing voor resistentie bestaat uit het geven van een hogere dosis van het anthelminthicum, maar dit brengt een aantal problemen met zich mee. De voornaamste redenen waarom het in de praktijk niet zo gemakkelijk is als het lijkt, zijn de stijgende kosten en het verschijnen van toxiciteit bij de gastheer (Prichard, 1990). In het algemeen kan men stellen dat de situatie er voor kleine herkauwers erger uitziet dan voor runderen. Zo wordt er bij schapen in bepaalde delen van de wereld bijvoorbeeld resistentie gemeld tegen zo goed als het hele gamma van verschillende anthelminthica. Men veronderstelt dat de evolutie bij runderen nog niet zo een vaart heeft genomen. Dit wil echter niet zeggen dat men het probleem zomaar kan negeren, integendeel. Om een situatie als deze bij het schaap in sommige delen van de wereld te voorkomen, is het uitermate belangrijk om nu reeds uitvoerig op zoek te gaan naar mechanismen van ontstaan, diagnostische technieken, gevolgen en oplossingen van het resistentiefenomeen bij runderen (Waller, 1997). 3.1. Factoren die bijdragen tot resistentieontwikkeling In tegenstelling tot de situatie bij kleine herkauwers, is er bij runderen nog relatief weinig bekend over het proces van resistentieontwikkeling en welke factoren er tot bijdragen. Ook zijn er bij kleine herkauwers praktijken bekend die men kan uitvoeren om de resistentieontwikkeling te vertragen, zoals zo weinig mogelijk long-acting anthelminthica gebruiken; een reservoir (refugia) van parasieten, die niet blootgesteld worden aan het anthelminthicum, behouden en verschillende antiparasitaire middelen combineren (Leathwick et al., 2009). Er is nog veel onderzoek nodig naar de juiste mechanismen die het ontstaan van anthelminthicumresistentie bij het rund in de hand werken, maar enkelen zijn toch al bekend. 3.1.1. Parasietfactoren Door de enorme populatiegrootte en het grote voortplantingsvermogen van de rundernematoden, bezitten deze parasieten een hoge graad van biologische diversiteit. Hierdoor is het vrij waarschijnlijk dat er reeds van het begin allelen circuleerden die fenotypisch tot uiting kwamen als resistent tegen anthelminthica. Het is zelfs goed mogelijk dat deze allelen reeds aanwezig waren, nog voor de eerste behandeling met een anthelminthicum plaats vond (Wolstenholme et al., 2004). Anderen geloven eerder dat resistentie-allelen eender wanneer kunnen ontstaan door mutaties in het genoom van de parasiet en dat ze daarom niet noodzakelijk vanaf het begin aanwezig waren (Skuce et al., 2010). Uit 11

onderzoek van Le Jambre (1999) is gebleken dat resistentie tegen macrocyclische lactones waarschijnlijk dominant is, met het gevolg dat resistentie hierdoor sneller spreidt in tegenstelling tot recessieve resistentieallelen. Indien resistente nematoden een hogere fitness hebben of indien deze allelen gekoppeld zijn aan fitness-allelen, zal resistentie ook sneller spreiden in de wormpopulatie. Ook enkele biologische aspecten van de parasiet kunnen een positieve invloed hebben op de uitbreiding van de resistentie-allelen, namelijk een directe levenscyclus en het mobiele karakter van wormpopulaties (Wolstenholme et al., 2004). 3.1.2. Onderdosering van dieren Bij te lage dosissen worden enkel de homozygoot gevoelige rundernematoden gedood door het anthelminthicum, waardoor de minder gevoelige heterozygote wormen overblijven. Smith et al. (1999) concludeerden dat het effect van onderdosering afhankelijk is van de mate van onderdosering en van de allelenfrequenties aan het begin van de therapie. Ten eerste moeten de dieren goed gewogen worden om zo een gepaste en juiste therapeutische dosis te kunnen verstrekken. Daarnaast moeten de toedieningsmiddelen goed gekalibreerd zijn. Het fenomeen van onderdosering ziet men ook indirect bij het gebruik van anthelminthica met persisterende activiteit of preparaten die het anthelminthicum gedurende langere tijd vrijgeven, zoals bijvoorbeeld intraruminale boli. Door deze langere werking kunnen de resistente wormen langer hun voordeel uitwerken en dus meer nakomelingen produceren (Leathwick en Sutherland, 2002). Op het einde van hun werkingsduur hebben deze middelen een zogenaamde staartconcentratie, waarin de concentratie nog onvoldoende hoog is om een voldoende efficaciteit te bereiken. Dit heeft hetzelfde effect als het geven van subtherapeutische dosissen (Leathwick en Sutherland, 2002). Ook de toedieningsweg van het endectocide speelt een rol in onderdosering. Pour-on preparaten hebben bijvoorbeeld het grote voordeel dat ze veel makkelijker worden toegediend aan de dieren, in vergelijking met injecties of orale toedieningswijzen. Na aanbrengen op de huid van ivermectine vonden Laffont et al. (2003) dat slechts 10% transdermaal wordt opgenomen, terwijl 58 tot 87% wordt opgelikt en dus oraal wordt opgenomen. Het likken gebeurt door de behandelde dieren zelf, maar ook door de omringende dieren die niet per se behandeld moeten worden. Hier komt nog eens bij dat 72% van het oraal opgenomen antiparasitaire middel direct wordt uitgescheiden via de feces. Het blijkt dus dat pour-on formulaties gemakkelijk aan te brengen zijn, maar dat ze wel voor verschillen kunnen leiden in plasmaconcentraties na toediening aan verschillende dieren. Of dit nu echt een groot probleem is, is nog niet duidelijk, maar blootstelling aan te lage dosissen van een anthelminthicum zou resistentie in de hand kunnen werken (Smith et al., 1999). 3.1.3. Onvoldoende refugia Refugia is dat deel van de wormpopulatie dat niet wordt blootgesteld aan de antiparasitaire middelen, namelijk de geïnhibeerde larven in het dier die niet gevoelig zijn aan alle toegediende anthelminthica, de parasieten aanwezig in niet-behandelde dieren en de larven/eieren in de omgeving. Het is belangrijk om de verhouding tussen deze niet-vatbare refugia en de vatbare populatie optimaal te houden. Een optimale ratio zorgt er namelijk voor dat de resistente rundernematoden in de gastheer 12

verdund worden, net zoals de eieren afkomstig van resistente ouderwormen die door middel van feces de buitenwereld bereiken (de Graef et al., 2013; Prichard, 1990). Onder andere door de opkomst van goede anthelminthica, zoals de macrocyclische lactones, werd het mogelijk om vee op een intensievere manier te houden. Het werd mogelijk om meerdere dieren op kleinere weides te laten grazen, wat op zich een voordeel is. Daarnaast wordt er ook meer en meer jong vee gehouden, welke in het algemeen intensiever behandeld worden dan oudere dieren (Sutherland en Leathwick, 2011). Omwille van het feit dat macrocyclische lactones ook werkzaam zijn tegen geïnhibeerde L4-larven, zal de refugia kleiner worden (Anoniem, 2014). Voorgaande bevindingen hebben tot gevolg dat het moeilijk wordt om een grote refugia te behouden. Door de grote invloed van de refugia is het tijdstip van behandelen een belangrijke factor in resistentieontwikkeling. Wanneer dieren behandeld worden met macrocyclische lactones en wanneer de refugia slechts een relatief laag percentage van de totale populatie nematoden uitmaakt, is de kans op resistentieverspreiding groter. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer behandeld wordt tijdens droogte of wanneer dieren verplaatst worden naar een zuivere weide na het toedienen van endectociden (Prichard, 1990). Dit laatste werd vroeger aanzien als een manier van uitermate efficiënte nematodenbestrijding. Op korte termijn zal dit inderdaad een goed resultaat geven, maar op lange termijn werkt dit resistentie en dus falen van therapie in de hand (Prichard, 1990). 3.1.4. Managementfactoren Uit onderzoek van Lawrence et al. (2006) blijkt dat de prevalentie van resistentie tegen macrocyclische lactones bij schapen in Nieuw-Zeeland groter is op bedrijven waar meer dan 10% van de dieren worden aangekocht. Om deze reden is het belangrijk om aangekochte dieren in quarantaine te plaatsen en ze agressief te behandelen, indien nodig met combinaties van antiparasitaire middelen (Pomroy, 2006) Ook de frequentie van behandelen is een belangrijke factor die meespeelt in de resistentieproblematiek. Wanneer niet behandeld wordt, zal er geen selectie naar resistentie plaatsvinden, op voorwaarde dat de algemene fitness van de gevoelige en resistente nematoden hetzelfde is. Dat selectie naar resistente wormen zal toenemen bij hogere behandelingsfrequenties, is hier een logisch gevolg van (Barton, 1983; Martin et al., 1982; Martin et al., 1984). 13

3.2. Meten van resistentie De controlled efficacy test (CET) wordt aanzien als de gouden standaard om resistentie van een anthelminticum te meten. Men berekent hierbij de reductie in wormtellingen na behandeling door middel van autopsie (Wood et al., 1995). Doordat de dieren hierbij geëuthanaseerd moeten worden, is deze test niet bruikbaar in de praktijk (Taylor et al., 2002). Om deze reden wordt onder veldomstandigheden vooral de faecal egg count reduction test (FECRT) gebruikt. Deze test schat de efficaciteit van een anthelminticum door wormeitellingen (EPG) voor en na behandeling te vergelijken (Boersema, 1983). Anthelminthicumresistentie wordt verwacht wanneer de FECR na behandeling met een macrocyclisch lactone lager is dan 95% (Coles et al., 2006) en lager is dan 90% voor benzimidazoles (El-Abdellati et al., 2010a). Voordelen van de FECRT bestaan er uit dat er geen nood is aan hoog opgeleid personeel of gesofisticeerd materiaal. Het kan op het bedrijf zelf uitgevoerd worden en dieren moeten niet verhuisd of geslacht worden (Johansen, 1989). Onderzoek heeft echter aangetoond dat deze test niet altijd betrouwbare resultaten geeft om resistentie tegen antiparasitaire middelen aan te tonen. (1) Doordat het bedrijf tweemaal moet bezocht worden, kan de FECRT beschouwd worden als een arbeidsintensieve methode (Taylor et al., 2002). (2) Het feit dat macrocyclische lactones een tijdelijke onderdrukking van de wormfecunditeit kunnen veroorzaken, heeft tot gevolg dat het mogelijk is om foutief te besluiten dat alle wormen dood zijn, terwijl dit in realiteit niet zo is (de Graef et al., 2012). (3) Er bestaan meerdere confounding factors waardoor een te lage FECR niet altijd overeenstemt met de aanwezigheid van anthelminticumresisitentie. Voorbeelden van confounding factors zijn incorrecte toediening, onderdosering of een lage sensitiviteit van de test (El-Abdellati et al., 2010a). Deze lage sensitiviteit kan onder andere verklaard worden doordat de McMaster techniek een detectielimiet van 50 EPG heeft, waardoor EPG s lager dan 50 niet gedetecteerd kunnen worden (Levecke et al., 2009). (4) Martin et al. (1989) toonden aan dat meer dan 25% van de wormen resistent moeten zijn, alvorens resistentie wordt vastgesteld. (5) Door gebruik te maken van een reductie in wormeitellingen worden uiteraard enkel mature, eileggende, vrouwelijke wormen opgespoord (Eysker en Ploeger, 2000). 14

3.3. Resistentie in België Slechts recent zijn er enkele studies uitgevoerd naar anthelminthicumresistentie in België, waardoor nog maar een kleine hoeveelheid informatie voor handen is. Toch lijkt het er naar uit dat resistentie tegen macrocyclische lactones in stijgende lijn is. Demeler et al. (2009) toonden in hun onderzoek voor de eerste keer resistentie tegen ivermectine in België aan. Er werd gebruik gemaakt van een FECRT om de efficaciteit van ivermectine op 7 bedrijven in 2006 te evalueren. Men stelde vast dat C. oncophora de overheersende wormsoort was en dat O. ostertagi slechts in kleinere aantallen aanwezig was op elk bedrijf. Na behandeling vond men een FECR van 74 tot 100% op dag 7 en een FECR van 58 tot 95% op dag 21. Na behandeling was C. oncophora nog altijd het species dat het meeste voorkwam, terwijl O. ostertagi niet meer kon teruggevonden worden. Bedrijven met een verminderde efficaciteit werden in 2007 opnieuw onderzocht. De FECR op deze bedrijven varieerde van 81 tot 100% op dag 7 en van 54 tot 96% op dag 21. Slechts op 1 bedrijf werd de verminderde efficaciteit van ivermectine, die gevonden werd in 2006, bevestigd. Men kan dus concluderen dat er gevallen zijn waar ivermectine een verminderde efficaciteit heeft en dan vooral ten opzichte van C. oncophora. Dit laatste is niet zo verwonderlijk, aangezien Cooperia spp. de dosis-limiterende soort is, wat inhoudt dat dit de wormsoort is waar de meeste resistentiegenen voorkomen (Coles, 2002). De relatief lage pathogeniciteit van C. oncophora kan verklaren waarom resistentie nog maar zelden werd opgemerkt (Coles, 2002). El-Abdellati et al. (2010a) onderzochten in 2008 de anthelminthicumefficaciteit in België en Duitsland op 88 bedrijven, waarvan het gebruikte antiparasitaire middel op 84 bedrijven (71 Belgische bedrijven) een endectocide was. In eerste instantie werd door middel van een vereenvoudigde FECRT een verminderde efficaciteit (<95%) gevonden in 39% (33/84) van de bedrijven. Na hertesten door middel van Markov chain Monte Carlo simulaties werd dit fenomeen nog maar in 25% van de bedrijven vastgesteld. Uit coprocultuur na behandeling werden enkel significante aantallen van Cooperia spp. gevonden. Vier van de bedrijven waar verminderde efficaciteit werd gevonden, werden opnieuw bezocht en getest door middel van een gestandaardiseerde FECRT. Hieruit bleek dat er slechts op 1 bedrijf bevestigd kon worden dat er effectief verminderde werking van macrocyclische lactones tegen Cooperia spp. aanwezig was. Na het onderzoek van Demeler et al. (2009) was dit het tweede bekend gemaakte geval van verminderde efficaciteit tegen endectociden door Cooperia spp. De nietbevestigde gevallen zijn waarschijnlijk niet enkel te wijten aan anthelminthicumresistentie. Ook het al dan niet correct toedienen en de detectielimiet van de FECRT hebben waarschijnlijk een invloed gehad op de resultaten. In een onderzoek van El-abdellati et al. (2010b) werd een Belgisch rundveebedrijf, waar resistentie tegen macrocyclische lactones was vastgesteld, opgevolgd voor 4 jaar (2006-2009) door middel van een FECRT. De FECR van ivermectine zakte in de opeenvolgende jaren van 73% in 2006, naar 40% in 2007 tot 0% in 2008. De proportie van O. ostertagi zakte in deze 4 jaar van 58 naar 7%, terwijl deze van C. oncophora steeg van 42 tot 93%. Dit wijst erop dat O. ostertagi nog voldoende gevoelig was 15

voor macrocyclische lactones, terwijl er voor C. oncophora een verminderde efficaciteit werd vastgesteld. Er werd ook nevenresistentie gevonden tegen moxidectine, waaruit men kan besluiten dat het tegenaangewezen is om op een bedrijf, waar resistentie tegen 1 endectocide werd vastgesteld, nog te behandelen met een ander endectocide. Het is dus aangeraden om een antiparasitair middel te gebruiken met een ander werkingsmechanisme, zoals de benzimidazoles die in dezelfde studie wel 100% efficaciteit vertoonden. Men kan dus besluiten dat er tot op heden enkel nog maar gevallen van verminderde efficactiteit van macrocyclische lactones tegen C. oncophora aangetoond werden en dat resistentie tegen de pathogene O. ostertagi nog niet gemeld werd in België. Experimenteel werd dit laatste al wel aangetoond door een gevoelige wormpopulatie, over 10 generaties heen, bloot te stellen aan subtherapeutische en therapeutische dosissen ivermectine (Van Zeveren et al., 2007). Het feit dat er bij runderen resistentieontwikkeling bij C. oncophora sneller blijkt te verlopen dan bij O. ostertagi, kan onder andere verklaard worden door de lagere eiproductie van O. ostertagi, de afwezigheid van gevoelige detectiemethoden en de hogere concentratie van ivermectine in de lebmaag dan in de dunne darm (Van Zeveren et al., 2007). 16

4. INTERFERENTIE MET IMMUNITEIT Zoals reeds aangehaald in de inleiding kunnen gastro-intestinale nematoden een oorzaak zijn van ziekte bij dieren, maar kunnen ze ook verantwoordelijk zijn voor productieverliezen bij niet-zieke dieren. Door het besef van dit fenomeen werd de vraag naar striktere en nog meer beschermende antiparasitaire middelen of behandelingsschema s en -vormen als maar groter. Middelen zoals de ivermectine SR bolus kwamen op de markt, welke het kalf zo goed als het hele eerste weideseizoen beschermden tegen de meeste maagdarmnematoden. Deze bleken een bijzonder hoge efficaciteit te hebben, maar de vraag rees of deze strenge therapieën geen invloed hadden op de immuniteitsopbouw tegen de gastro-intestinale nematoden en dat er met andere woorden te strikt behandeld werd. 4.1. Algemene immuniteitsopbouw tegen maagdarmnematoden De snelheid van immuniteitsopbouw bij runderen is sterk afhankelijk van de wormsoort. Zo zal immuniteit tegen O. radiatum al voor een groot deel op punt staan na slechts 1 infectie (Gasbarre en Canals, 1989). Kalveren zijn daarentegen pas beschermd tegen Cooperia spp. op het einde van het eerste weideseizoen (Gasbarre et al., 2001). Immuniteit tegen O. ostertagi, sterk genoeg om de ontwikkeling van larven te reduceren, wordt pas vastgesteld wanneer de runderen een leeftijd van 2 jaar en meer hebben bereikt (Armour, 1989). Immuniteit kenmerkt zich door een verlengde ontwikkelingstijd, een gestegen aandeel van larven die in hypobiose gaan, morfologische veranderingen van de nematoden, uitstoten van wormen, verminderde eileg door vrouwelijke parasieten en uiteindelijk verhinderen van herinfecties (Michel, 1967; Michel, 1970; Michel et al., 1973). 4.2. Interferentie met immuniteitsopbouw door antiparasitaire middelen In 1990 toonden Ploeger et al. (1990) aan dat er een direct verband bestaat tussen de mate van infectie tijdens het eerste weideseizoen en het lichaamsgewicht op het einde van het tweede weideseizoen, doordat de opgebouwde immuniteit het dier beschermde tegen productieverminderingen zoals groeivermindering. Ook werd er geconcludeerd dat preventief gebruik van antiparasitaire middelen tegen maagdarmnematoden het contact met de parasieten en daardoor de immuniteitsopbouw verminderde. Uit de resultaten van andere studies kon men besluiten dat kalveren na hun eerste weideseizoen een zekere immuniteit hadden opgebouwd tegen gastrointestinale nematoden, maar dat de mate ervan afhankelijk was van de efficaciteit van de gebruikte profylactische strategie (Fisher en Jacobs, 1995; Taylor et al., 1995). Herbert en Probert (1987) volgden in hun experiment runderen gedurende 2 jaar op die ofwel niet behandeld werden, ofwel in hun eerste weideseizoen behandeld werden met de uiterst efficiënte oxfendazole pulse release bolus. Beide groepen vertoonden in hun tweede jaar geen klinische symptomen van PGE, maar de behandelde groep scheidde wel meer wormeieren uit, wat leidt tot een hogere weidebesmetting. Dit resultaat werd bevestigd door onderzoek van Jacobs et al. (1987c), maar in andere studies (Hollanders et al., 1992; Jacobs et al., 1989) werden er geen significante verschillen gevonden tussen de behandelde en onbehandelde groep. Ook het effect van de fenbendazole SR 17