GWM2009-173 Onderwerp: Inspraakreactie ontwerp Nationaal Waterplan Etten-Leur, 14juni2009 L.S., Hierbij onze inspraakreactie op het ontwerp Nationaal Waterplan. We beperken ons tot hoofdzaken in het vertrouwen dat u onderstaande met zorg doorleest en in uw overwegingen meeneemt. We nemen aan dat het Nationaal Waterplan in nauwe samenwerking met het Kwartiermakersteam Deltaprogramma gestalte gaat krijgen. Daarnaast onderschrijven we de doelen, basiswaarden en uitgangspunten van het Deltaprogramma en hopen deze hiermee te ondersteunen. 1. (Enter)nationaal 1.1. Tussen mondiaal en regionaal ligt veel ruimte. Mondiaal kunnen de interglaciale processen, de klimaatsveranderingen, de toenemende zoetwaterschaarste en problemen in delta's in beeld gebracht worden. Internationaal valt aan oplossingen de denken als het omdijken van een deel van de Noordzee (v.d. Vlugt) en nationaal aan het ontwikkelen van een Voorkust (v.d. Haak). 1.2. Het ontwerp Nationaal Waterplan brengt vooral de regionale wateropgaven in beeld en stelt traditionele sectorale oplossingen en compromissen voor. 1.3. De diverse deelprogramma's dienen echter een onderdeel te worden van een integraal totaalplan, een duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- en riviergebieden, waarbij eveneens over de landsgrenzen gekeken wordt. Die hechte samenhang ontbreekt grotendeels. De vereiste daadkrachtige en integrate aanpak zal nog nader worden uitgewerkt in het Deltaprogramma. 2. Centrale regie 2.1 Door de opeenstapeling van problemen wordt er momenteel soms regionaal naar oplossingen gezocht, zonder dat er sprake is van een landelijke samenhang. Er zijn ook projecten die het Nationaal Waterplan niet afwachten vanwege een schijnbare urgentie. 2.2. Zolang de randvoorwaarden onbekend zijn, is het voor regionale stuurgroepen onmogelijk om een deelprogramma uit te werken. Grote noodzakelijke beslissingen mogen daarom niet lang vooruit geschoven worden. Men moet doorpakken om de landelijke waterhuishouding op orde te krijgen.
2.3. Cruciaal hierbij is de komende verdeling van de zoetwateraanvoer over het hoofd watersysteem. 2.4 Een centrale regie geeft vervolgens aan welke doelen per deelprogramma gehaald dienen te worden en welke middelen hiervoor beschikbaar zijn. 2.5 Pas nadat globaal de (in)richting voor de Nederlandse waterhuishouding is vastgesteld kan begonnen worden met de samenstelling en de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen. 3. Tijdsdruk 3.1. De geroemde snelheid waarmee gewerkt wordt heeft ook haar keerzijde. De fase van ideevorming is niet voorbij. Veranderingen roepen weerstand op en ook dat heeft tijd nodig. De tijdsdruk werkt zowel verlammend als stimulerend. Wil men alles goed en zorgvuldig afwegen, dan kost dat tijd. 4. Zand in de motor 4.1. Er heerst een algemene opvatting dat lopende projecten door moeten gaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet stagnerend mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een nog nader te bepalen inrichting, dan is een pas op de plaats wel zo verstandig. Ter illustratie: Het experiment de Kier en de voorgestelde verzilting Voikerak- Zoommeer hangen grotendeels af van de komende inrichtingskeuzes voor de Zuidwestelijke Delta en mogen dus best even wachten. 5. Efficientie 5.1 Een probleem is pas opgelost als de oorzaak wordt aangepakt. Momenteel is er ruimte voor vernieuwend denken en handelen, doordatde Commissie Veerman een bres heeft geslagen in het nationaal waterstaatkundig bolwerk. Plannen die nu nog als urgent beschouwd worden, kunnen weleens in de wachtkamer gezet worden. Enthousiasme, innovaties, bestaand beleid, belangen en prestigeprojecten kunnen het zicht op de na te streven doelen vertroebelen. 5.2 Het blijft belangrijk om de gestelde doelen voor ogen te houden en hoofdzaken van bijzaken te scheiden. Een centrale regie dient de prioriteiten en volgorde in samenhang te bepalen. 6. Doelen 6.1 De prioriteit ligt momenteel terecht bij waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Vervolgens is een daadkrachtige en integrale aanpak vereist.
7. Waterveiligheid 7.1. Het is voor het waarborgen van de waterveiligheid van belang om de genomen maatregelen van Ruimte voor de Rivier te laten functioneren. 7.2. De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is om deze reden als permanente afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging spelen Krammer- Volkerak, Grevelingen en Oosterschelde een grote rol. 7.3. Om de maatgevende afvoer van 16.000 kubieke meter water per seconde te kunnen opvangen is voldoende noodberging vereist, het behoud van verval en doorstroming en meer spuicapaciteit naar zee. Een maximale berging zal de stijgsnelheid bij tijdelijk gesloten riviermonden aanzienlijk verminderen. 7.4. Bij de Maeslantkering is de huidige faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer en onzekerheid of deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van west Nederland niet meer voldoet, niet ver af. De grootste ramp komt helaas uit zee en heeft een voorspeltijd van slechts ca. 24 uur. M.a.w. elke investering in de veiligheid van de voordeur (Maeslantkering) betaalt zich dubbel en dwars uit. De enige echt substantiele verbetering van de faalkans vindt plaats door de kering dubbel uit te voeren. 7.5. De aanleg van sluizen achter de Maeslantkering betekent extra veiligheid voor de Randstad. De stadshavens en Drechtsteden worden getijloos en zoet. Door schaalvergroting van de scheepvaartsector is een zeewaartse accentverschuiving zichtbaar en voormalige haventerreinen in de steden veranderen steeds meer in woonwijken. Waarom nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen? 7.6. Naast het voorgaande dienen uiteraard alle overige waterveiligheidsmaatregelen gehandhaafd te blijven en waar nodig verbeterd te worden. 8. Zoetwatervoorziening 8.1. Er is gekozen voor het langer vasthouden en benutten van het zoete water. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden de zeespiegel en heeft na ruim een eeuw te kampen met de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Van de totale rivieraanvoer van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen van het zout in de Nieuwe Waterweg en eveneens 40% voor het zoetspoelen van verzilte sloten. Maatregelen voor grootschalige waterbesparing dienen hier gezocht te worden. 8.2. De sleutel voor een herverdeling van de zoetwateraanvoer ligt in eerste instantie bij het beperken van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. De
overheid dient het goede voorbeeld te geven in het zuinig en efficient omgaan met zoet water door allereerst "het lek van Holland" te dichten. Met de wisselende aanvoer van zoet water kan het soms gewenst zijn om ook door de Nieuwe Waterweg extra te spuien, terwijl op andere momenten het verlies zoveel mogelijk beperkt dient te worden. 8.3. De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1700 m3/sec kan deze eeuw afnemen naar 700 m3/sec. Van een vrije doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer. Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg bij de wateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond gesloten is, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken van de Nederlandse waterhuishouding. 8.4. Wanneer voor landbouwgebieden de werkelijke kosten voor ontwatering en het zoetspoelen worden doorberekend, dan ligt bij veel lage polders de keuze voor het onder water zetten voor de hand. Dit biedt de mogelijkheid tot voorraadvorming van zoet water en geeft tegendruk aan de zoute kwel. 8.5. Voor het tijdelijk in onbruik raken van innamepunten van zoet water is het raadzaam om mogelijkheden tot voorraadvorming te creeren. 8.6. Zodra men over voldoende zoet water kan beschikken kunnen regionale inrichtingen uitgewerkt worden in combinatie met berging en voorraadvorming. 9. Fasering 9.1. Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Elke stap dient op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, die tevens past in de visies voor zowel de korte termijn als voor de lange termijn. 10. Samenwerken met water 10.1. Vrijwel alle waterproblemen zijn ontstaan door menselijk handelen, waaronder de bodemdaling van Nederland en het onstabiele riviergedrag. 10.2. Milieuwisselingen, abrupte overgangen en zoetwaterschokken staan haaks op het streven naar gezonde deltawateren. Men dient deze te voorkomen of ongedaan te maken. 10.3. Problemen als vermesting, blauwalgen en zuurstofloosheid kunnen opgelost worden met doorstroming, maar zo mogelijk is herstel van de oorzaak bij de bron te prefereren.
10.4. Ecologische oplossingen hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe minder kunstmatig de inrichting, des te stabieler en goedkoper op termijn. Zo is een natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Om die reden is een kunstmatige verhoging van het Usselmeerpeil af te raden. 10.5. Om bij open verbindingen de rivieropwaartse invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes naar zee of in zee gewenst. 10.6. In de stroomgebieden van de rivieren is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur. 10.7. Aansluiting bij de richting van de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en de duurzaamheid van de projecten. Het wordt geen strijd, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland. 11. KRW en Natura 2000 11.1. De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies voor de trekvissen. Later volgde een tweede klap: de Deltawerken. Voor de Nederlandse trekvis is het inmiddels vijf voor twaalf. Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans voor om de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend te herstellen. 11.2. De implementatie van de EU-Kaderrichtlijn water (KWR) en het Natura 2000 beleid vereisen maatregelen om het estuariene karakterte herstellen. Hiervoor zijn continue open verbindingen met zee noodzakelijk. 11.3. Dit betekent niet dat het estuariene karakter op de oude locaties terugkeert. Het is een misvatting om uit te gaan van natuurbehoud en natuurherstel als een statisch gegeven. 11.4. Zowel de natuur als de inrichting van Nederland evolueren. Voortgaande ontwikkelingen en processen bepalen uiteindelijk waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat. Daarna behoren de landschapsvormende processen zich duurzaam te kunnen voortzetten. De komende veranderingen vragen van velen de flexibiliteit om bestaande idealen los te laten en achter keuzes te gaan staan die op termijn het beste zijn voor het milieu. 11.5. De meest voor de hand liggende maatregelen zijn doorstroming en uitbreiding. Doorstroming van getsoleerde deltawateren en uitbreiding van de "voorkust" bij de mondingen in zee door de estuariene overgangsgebieden zeewaarts te verlengen
11.6. Of na de genoemde maatregelen voor zoetwaterbesparing de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende zullen zijn voor diverse inrichtingsvoorstellen dient spoedig berekend te worden. 12. inrichtingsvoorstel We zijn ons ervan bewust dat deze inspraak op het ontwerp Nationaal Waterplan van een andere orde is dan het promoten van "Een voorstel tot integraal landelijk waterbeheer", maar anderzijds dragen het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van inrichtingsvoorstellen bij tot de beeldvorming van een klimaatbestendig Nederland. Voor ons voorstel verwijzen we u naar de websites www. onswater.com (zie: ingezonden artikelen) en www.waterforum.net (zie: Forum). Met vriendelijke groet, W.J. Borm en C.H. Huijgens Adviesgroep Borm&Huijgens WHBorm bormdekkers@casema. nl Klaverweide 9 4874 MD Etten-Leur 076-5037411 Cor Huijgens c. huijgens@planet. nl Burg.v.Campenhoutstraat 75, 4921 KR Made. 0162-685405.