ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

Vergelijkbare documenten
ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 14 september 2013

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt

Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe?

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot

Perceelsgegevens Pagina 9

Copyright Boerenbond. Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen?

Copyright Boerenbond. Uitzaai Welk tarweras kiezen?

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Praktijknetwerk aarfusarium

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat

Fungicideproef wintertarwe Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw

CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium

Project Fonds voor Landbouw en Visserij

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.04, 5 maart 2013

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014

Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar

Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig

Graanvergadering Wintergerst Rassenproef Algemeenheden van de rassen wintergerst Opbrengstresultaten vzw

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus

BORODINE De gezondste

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015

Rassenproef wintergerst Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus

Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.02, 8 februari 2013

/

ALFONS. Wintertarwe Maaltarwe. NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs. Teeltadvies. Raseigenschappen Alfons

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe

Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot

Rassenproef bio wintertarwe : moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.31, 14 september 2013

AGRO VITAL Inhoudsopgave:

Praktijknetwerk Fusarium Onderwerpen. Aarfusarium. relevante mycotoxinen in graan. risicofactoren aarfusarium.

Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor!

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/

TARWE. Wintertarwe. Links voor meer informatie over tarwe. (Triticum aestivum L.)

OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektenbestrijding in wintertarwe 2012

Inhoudsopgave: AGRITON

Bestrijding van Fusarium in lisianthus

Rassenadvies: Wintertarwe

Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge

Superieur in graanziektebestrijding. De juiste chemie voor de hoogste opbrengst

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW

Rassenadvies: Wintertarwe

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL

IMPRESSION Vroege baktarwe!

MYCOTOXINE MONITORING MAÏS OOGST 2016

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering

SUIKERBIETEN. Wereld productie suiker? Wereldproductie van suiker. Productie: ton 20% uit Riet 80% uit Suikerbieten

Erwt en veldboon voor biologische zomermengteelt

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Praktijknetwerk aarfusarium

Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst

Wintertarwe Zuid-Nederland

Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Bodem in Balans?

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

INDUSTRIELE CICHOREI

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. DON-ontwikkeling in wintertarwe

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek

Groeiregulatie in Engels raaigras

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Rassengids

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 11 september 2014

N-systemen in wintertarwe

Bestrijding van slakken in wintertarwe, 2004

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektebestrijding in wintertarwe 2011

ZIEKTEGEVOELIGHEID PREIRASSEN LATE HERFST EN WINTER

INHOUDSOPGAVE AGRO-VITAL

VELDSLA ONDER GLAS 2015

Toepassing van Agro-Vital en Agriton bemestingsproducten in de teelt van zaaiuien.

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek

Inhoudsopgave. Voorwoord 4

Transcriptie:

Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat 52 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo - G. Haesaert Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Hogeschool Gent Lid van de Associatie Universiteit Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat 1 9820 Bottelare Tel. 09 363 93 00 fax 09 363 93 09

Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat 52 9000 Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat 1 9820 Bottelare Tel. 09 363 93 00 fax 09 363 93 09

Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat 52 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo - G. Haesaert Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Hogeschool Gent Lid van de Associatie Universiteit Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat 1 9820 Bottelare Tel. 09 363 93 00 fax 09 363 93 09

WOORD VOORAF...III WEERSOMSTANDIGHEDEN GROEISEIZOEN 2008-2009...IV HOOFDSTUK 1: GRANEN... 2 1. Rassenvergelijking... 2 1.1. Rassenvergelijking triticale (proef G08.51)... 2 1.2. Rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54)... 5 1.3. Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusariumgevoeligheid (Proef G08.61)... 12 1.4. Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen... 16 2. Gewasbescherming... 22 2.1. Onkruidbestrijding bij triticale (proef G08.56)... 22 2.2. Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G08.57)... 24 2.3. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl op de bestrijding van resistente duist (proef 08.PER)... 27 2.4. Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58)... 29 2.5. Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G08.60)... 34 2.6. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool (Horizon: 1 l/ha) bij bestrijding van aarfusarium bij zomertarwe (proef G08.68)... 37 HOOFDSTUK 2: MAIS... 40 1. Rassenvergelijking... 40 1.1. Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M09.03)... 40 1.2. Rassenvergelijking late kuilmaïs (proef M09.04)... 46 1.3. Rassenvergelijking korrelmaïs (proef M09.05)... 53 2. Fytotechnische proeven... 56 2.1. Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M09.01) 1... 56 2.2 Teeltcombinatie Gras-maïs nog haalbaar? (proef M09.02)... 62 2.3 Optimalisering van het oogsttijdstip in functie van het rassentype (M09.06)... 68 3. Gewasbescherming maïs... 80 i

3.1. Chemische onkruidbestrijding maïs (M09.07)... 80 3. 2. Geïntegreerde onkruidbestrijding (M09.08)... 85 HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN... 88 3.1. Onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel (proef A09.04)... 88 HOOFDSTUK 4: EIWITGEWASSEN... 95 4.1 Rassenproef lupinen... 95 4.2 Rassenproef lupinen m.b.t. ziektegevoeligheid... 102 4.3 Chemische onkruidbestrijding lupinen... 107 4.4 Mechanische onkruidbestrijding lupinen... 114 HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS... 122 5.1. Inleiding... 122 5.2. BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België... 122 5.3. PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders (promotor: ing. Latré J., co-promotor: ing. Messens A.)... 124 5.4. Nieuwe projecten... 125 5.5. Dienstverlening... 125 HOOFDSTUK 6: OVERIGE PROEVEN... 126 6.1. Effect van hulpstoffen op de werking van tebuconazool bij de bestrijding van Puccinia allii bij prei.... 126 6.2. Effect van hulpstoffen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae bij sla (Proef PR09.01)... 130 BIJGEWOONDE STUDIEDAGEN, SYMPOSIA, OPLEIDINGEN,... 133 MEDEWERKING VERLEEND AAN GEORGANISEERDE STUDIEDAGEN EN OPLEIDINGEN ALS SPREKER, INRICHTER, MODERATOR,... 133 NATIONALE ONDERZOEKSPROJECTEN... 134 INTERNATIONALE PROJECTEN... 139 PUBLICATIES... 139 ANDERE PUBLICATIES... 139 ii

Woord vooraf Hoger onderwijs vergt een continue vernieuwing wil het blijvend voorzien in dynamisch en geactualiseerd onderwijs. De activiteiten ontwikkeld op de proefhoeve van de Hogeschool Gent en in een ruimer kader binnen de vakgroep plantaardige productie trachten, door in te spelen op nieuwe maatschappelijke tendensen en wetenschappelijke onderzoeksthema s te zorgen voor de noodzakelijke, vernieuwende input. Binnen het onderzoek aan de proefhoeve blijven de programma s van de landbouwcentra voor voedergewassen en granen centraal staan. De sturing vanuit de praktijk zorgt hier voor een grote dynamiek en snelle vernieuwing van thema s. Onderzoek in het kader van IWT onderzoeksprogramma s (TETRA, Landbouw) neemt van jaar tot jaar in belang toe, samen met onderzoeksprogramma s gefinancierd door onderzoeks- en PWO fonds van de Hogeschool Gent. Tevens blijven we belang hechten en een goede samenwerking met private bedrijven. We zijn de directie van de Hogeschool Gent dankbaar voor de materiële en financiële steun. Ook op de steun van het departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur kunnen we steeds rekenen. Voor de uitvoering en opvolging van de proeven kunnen we rekenen op de inzet van een enthousiast, ervaren en ijverig team. Een absolute noodzaak om te komen tot een goede proefveldwerking. Geert Haesaert Juni 2010 iii

Weersomstandigheden groeiseizoen 2008-2009 Het najaar 2008 werd gekenmerkt door gunstige weersomstandigheden. De zaai van de wintergranen verliep op de praktijkpercelen onder goede veldomstandigheden voor die tijd van het jaar, wat een goede opkomst en standdichtheid teweegbracht. Algemeen werd het najaar gekenmerkt door zachte weersomstandigheden met lage neerslaghoeveelheden. Vanaf december werd een koudere periode opgetekend, gekenmerkt door minimumtemperaturen tot -14.7 C in Bottelare, wat reeds enkele winters niet meer voorgekomen was. Van grote vorstschade was meestal geen sprake, mede door een sneeuwdek dat de planten beschermde. De winterperiode van januari tot maart was koud, droog, maar zonnig. Dit in tegenstelling tot de vorige winters die gekenmerkt waren door zachte en natte weersomstandigheden. Maart startte droog, maar eind maart werden talrijke regenbuiten genoteerd. De temperaturen waren eveneens laag voor die tijd van het jaar. Met april en mei volgde een periode van droog en relatief warm weer. De maïs kon vlot uitgezaaid worden. De toegepaste bodemherbiciden gaven een minder goede werking door de droge bodemomstandigheden. Door het groeizame weer evolueerden de gewassen iets sneller dan normaal. De ziektedruk in de meeste gewassen was uiterst laag. Gele roest was in de granen in tegenstelling tot de voorbije groeiseizoenen minder aanwezig, mede doordat de meest gevoelige rassen niet meer uitgezaaid waren. Aanvankelijk ontwikkelde er zich weinig bladvlekkenziekte in de granen, maar door de veelvuldiger neerslag vooral in mei vergrootte de aantasting beduidend. Eind juni werd bruine roest waargenomen door de warmere en drogere periode. De infectiedruk van aarfusarium was gedurende het ganse groeiseizoen laag, enerzijds door de ongunstige omstandigheden voor infectie door de drogere periode tijdens de bloei van de granen en de daarop volgende relatief droge periode tijdens de verdere afrijping van de granen. Over het algemeen werd de zomer getypeerd als zacht met normale neerslaghoeveelheden. In juli en augustus bedroeg de gemiddelde temperatuur 18.7 C en viel er 99.6 mm regen. Helminthosporium in maïs werd minder waargenomen of was moeilijker te identificeren door het soms vroegtijdig afrijpen van de maïs. iv

Tot de eerste week van augustus kon de oogst van de granen relatief vlot verlopen. Er werden topopbrengsten in de granen genoteerd te wijten aan zowel goede zaaiomstandigheden, de overwegend lage ziektedruk en de warme periode voor ontwikkeling en afrijping van de granen. Daarna volgde echter terug een regenrijke periode waardoor de oogstomstandigheden moeilijker werden. De oogst van de maïs en aardappelen kende weinig problemen door het uiterst zachte najaar. De gemiddelde maximale temperatuur te Bottelare bedroeg in september 21.5 C. mm 40.0 Regenval (mm) Gemid. temperatuur ( C) 30.0 C 35.0 25.0 30.0 20.0 25.0 15.0 20.0 10.0 15.0 5.0 10.0 0.0 5.0-5.0 0.0-10.0 datum Figuur 1: Gemiddelde temperatuur en neerslag van 01.10.2008 tot en met 30.09.2009 te Bottelare v

1

HOOFDSTUK 1: GRANEN Inleiding De resultaten van de proeven werden geanalyseerd met het statistisch programma SAS 2.0. Aan de hand van de One-sample Kolmogorov-Smirnov test werd nagegaan of de resultaten normaal verdeeld waren en vervolgens aan een variantie-analyse onderworpen. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test niet normaal verdeeld waren, werden aan de non-parametrische Kruskall-Wallis test onderworpen. 1. Rassenvergelijking 1.1. Rassenvergelijking triticale (proef G08.51)1 1.1.1. Proefgegevens Elf triticalecultivars (tabel 1.1.) werden in een blokkenproefschema met 4 parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op 30.10.08. De zaaidichtheid bedroeg 400 korrels/m². De proef werd aangelegd op een lemige zandbodem. Er werd één fungicidebehandeling (GS 59 - stadium aren uit) toegepast. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB) 1 e fractie: 61 kg/ha (12.03.09) 2 e fractie: 50 kg/ha (24.04.09) 3 e fractie: 52 kg/ha (19.05.09) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) (02.04.09) Halmverkorting: chloormequat: 750 g (25.04.09) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: 64.35 g + 321.45 g + 171.45 g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) (27.05.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 04.08.09. Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde gewasmonsters. 1.1.2. Resultaten (tabel 1.1.) Agrano, Benetto, Joyce, Pizarro, Ragtac, Tribeca en Trigold fungeerden als standaardrassen. Het gemiddelde van deze rassen (9326 kg/ha) werd dan ook als referentieopbrengst genomen bij de verwerking van de resultaten. De gemiddelde korrelopbrengst van alle rassen bedroeg 9266 kg/ha. 1 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 2

Tussen de rassen werden significante verschillen tussen de opbrengstresultaten opgetekend. Tribeca (107.3 %) en Borodine (106.5 %) behaalden de significant grootste korrelopbrengsten. Ook Benetto (103.4 %), Ragtac (101.8 %) en Joyce (101.0 %) scoorden boven het gemiddelde van de standaardrassen. De gemiddelde waarde van het hectolitergewicht was 71.0. Joyce (75.4), Agrano (73.1) en Talentro (73.0) behaalden de hoogste hectolitergewichten. Algemeen scoorden alle rassen goed, wat kan verklaard worden door de lage ziektedruk en de bijzonder goede weersomstandigheden tijdens de korrelvulling en -rijping. Meeldauw (Blumeria graminis syn. Erysiphe graminis) wordt steeds meer en meer aangetroffen bij triticale. De ziekte kan vroeg aanwezig zijn in het gewas en ernstige schade veroorzaken. Een gerichte fungicidenbehandeling is dan zeker aan te raden. De tolerantie van het huidige rassenassortiment voor meeldauw is echter relatief goed. De aantasting bleef dit groeiseizoen onder controle bij alle rassen. Bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was eveneens aanwezig, maar de aantasting werd door de fungicidebehandeling onder controle gehouden. In tabel 1.1. zijn de resultaten voor bruine roest opgenomen. Vooral op het einde van het groeiseizoen vertoonden enkele rassen aantasting van bruine roest. Op basis van de waarnemingen te Bottelare bleken vooral Talentro en Trigold iets vatbaarder voor bruine roest. Legering kwam dit jaar niet voor. Een adequate inzet van halmverkorters blijft echter zeker verantwoord. Chloormequat, ethefon, trinexapac-ethyl en ethefon + mepiquatchloride zijn de erkende werkzame stoffen in triticale. Op basis van de waarnemingen uit vorige groeiseizoenen zijn de legergevoeligste rassen uit het huidige rassenassortiment aangeduid in tabel 1.1. Om het hoge opbrengstpotentieel van deze rassen veilig te stellen moet een stevige verkorting en een aangepaste N-bemesting gerealiseerd worden. Vooral met de eerste en tweede N-gift dient omzichtig omgesprongen te worden. 3

De voorbije vier groeiseizoenen werd geen aantasting van Geomyza tripuncta vastgesteld. In 2008-2009 werd voor de rassen opgenomen in de rassenproef eveneens geen aantasting opgemerkt. Tijdens het groeiseizoen 2007-2008 werd echter wel Geomyza tripunctata vastgesteld bij bepaalde genotypes die werden bestudeerd in een rime screening van genotypes. Waakzaamheid blijft dus geboden gezien de mogelijk grote impact op de opbrengst in geval van voorkomen. Tabel 1.1..: Resultaten 1 rassenproef triticale (G08.51) Ras Opbrengst Tuckey Hectolitergewicht kg/ha rel. t.a.v. ² test P0.05 3 Witziekte 4 Septoria 4 Bruine roest 4 Legering 5 Agrano* 8715 93.4 cd 73.1 1.0 2.8 1.0 ++ Benetto* 9648 103.4 abc 71.2 1.0 3.1 2.5 +(+) Joyce* 9416 101.0 abcd 75.4 1.0 2.5 2.3 ++(+) Pizarro* 8943 95.9 cd 69.3 1.0 2.3 1.0 / Ragtac* 9491 101.8 abcd 70.1 1.0 3.3 1.0 ++(+) Tribeca* 10007 107.3 a 69.7 1.0 2.6 1.8 / Trigold* 9065 97.2 bcd 67.8 1.0 3.8 3.3 ++(+) Talentro 8703 93.3 d 73.0 1.0 3.9 3.9 ++(+) Cultivo 9018 96.7 bcd 72.3 1.0 2.3 1.0 ++(+) Granval 8992 96.4 cd 69.7 1.0 2.3 1.0 +(+) Borodine 9933 106.5 ab 69.6 1.0 3.3 1.0 / 1 VC opbrengst (%): 4.13 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = 9326 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast + hoe meer kruisjes, hoe beter de weerstand tegen legering 4

1.2. Rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54) 2 1.2.1. Proefgegevens Zesendertig wintertarwecultivars (tabel 1.2.) werden in een blokkenproefschema met 4 parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op 30.10.08. De proef werd aangelegd op een lemige zandbodem, met aardappelen als voorvrucht. De ziektebestrijding werd uitgevoerd op basis van het Epipre-adviessysteem waarbij een afweging gemaakt wordt tussen de opbrengstverliezen door de ziektedruk en de behandelingskost. Vanaf de derde week van april werd de ziektedruk wekelijks opgevolgd op de rassen Impression, Istabraq, Oakley, Sahara, Tuareg en Waldorf. Op basis van deze waarnemingsgegevens werd een gemiddelde ziektedruk berekend via het Epipre-model. Er werd één fungicidenbehandeling geadviseerd: prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g + 150 g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) in het stadium G59 (aar uit 03.06.09). In de proef werd naast voedertarwe ook kwaliteitstarwe opgenomen. Er was geen speciale behandeling voor de kwaliteitstarwe. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 71 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 42 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 80 kg/ha (28.05.09) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) (02.04.09) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g + 1.6 g/ha (Meteor: 2 l/ha) (25.04.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 29.07.09. Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 2 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 5

1.2.2. Resultaten (tabel 1.2.) 1.2.2.1. Opbrengst De rassen Carenius, Celebration, Homeros, Impression, Istabraq, Julius, Sahara, Tabasco, Tuareg en Waldorf fungeerden conform het LCG-protocol als standaardrassen. Gemiddeld brachten deze rassen 9486 kg/ha op. De gemiddelde opbrengst van alle rassen opgenomen in de proef bedroeg 9242 kg/ha. Tabasco (109.3 %) behaalde de significant hoogste opbrengst, gevolgd door Carenius (105.6 %), Invicta (105.1 %) en Contender (104.9 %). Het gemiddeld hectolitergewicht van de rassen bedroeg 79.4 waarbij Discus (83.4 baktarwe A) en Solution (75.9 - voedertarwe) respectievelijk de hoogste en laagste waarde behaalden. 1.2.2.2. Ziekten Witziekte (Blumeria graminis synoniem Erysiphe graminis) werd slechts in zeer geringe mate in het begin van het voorjaar waargenomen. Enkel Istabraq, en in mindere mate Contender, Impression, Louisart en Potenzial, vertoonden in het begin van het groeiseizoen symptomen van witziekte. De ziekte bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was reeds vanaf begin mei aanwezig in het gewas, vooral doordat het vroege voorjaar gekenmerkt werd door regelmatige neerslag. De drogere weersomstandigheden die daarop volgden remden de bladvlekkenziekte af en er werd door het Epipre waarschuwingssysteem dan ook geen vroege fungicidebehandeling geadviseerd. In de onbehandelde percelen bleken vooral de rassen Julius, Lincoln en Invicta het minst gevoelig voor bladseptoria. Vanaf half april werd gele roest (Puccinia striiformis) waargenomen bij Discus en Waldorf, maar in zeer geringe mate. De overige rassen vertoonden geen aantasting. Bruine roest (Puccinia recutica) was vanaf juni aanwezig in bepaalde rassen. Vooral Winnetou, Selekt, Impression en Discus vertoonden een hoge ziektedruk. In tabel 1.2. zijn de resultaten van ziektebeoordeling van de onbehandelde rassen opgenomen. 6

Tabel 1.2. Resultaten 1 rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54) Ras Opbrengst Tuckey hectoliter- Septoria 4/5 gele roest 4/5 witziekte 4/5 roest 4/5 bruine test kg/ha rel. tav. ² P0.05 3 gewicht Carenius* 10018 105.6 ab 78.6 3.38 1.00 1.00 1.00 Celebration* 9727 102.5 bcd 79.4 4.25 1.00 1.00 1.00 Contender 9950 104.9 ab 77.5 4.00 1.00 1.75 1.00 Homeros* 9337 98.4 cdefghi 79.5 3.63 1.00 1.00 1.00 Impression* 8838 93.2 ijkl 80.2 3.50 1.00 1.50 1.50 Istabraq* 9242 97.4 defghij 78.2 4.63 1.00 2.50 1.00 Julius* 9533 100.5 bcdefg 82.3 2.88 1.00 1.00 1.00 Sahara* 9134 96.3 fghijk 79.5 3.50 1.00 1.00 1.00 Tabasco* 10366 109.3 a 79.0 3.63 1.00 1.00 1.00 Tuareg* 9732 102.6 bcd 79.7 3.88 1.00 1.00 1.00 Waldorf* 8933 94.2 hijkl 78.6 3.25 1.25 1.00 1.00 Oakley 9867 104.0 abc 76.8 4.00 1.00 1.00 1.00 Fortis 9696 102.2 bcde 79.2 4.25 1.00 1.00 1.00 Altigo 9403 99.1 cdefgh 78.2 4.25 1.00 1.00 1.00 Limes 8618 90.9 klmn 80.2 3.13 1.00 1.00 1.00 Winnetou 9379 98.9 cdefghi 78.3 4.25 1.00 1.00 2.00 Rollex 9285 97.9 defghi 80.5 3.75 1.00 1.00 1.00 Mulan 9284 97.9 defghi 80.7 4.00 1.00 1.00 1.00 Premio 8925 94.1 hijkl 80.0 4.63 1.00 1.38 1.00 Lincoln 9020 95.1 ghijk 81.9 2.88 1.00 1.00 1.00 Selekt 9093 95.9 fghijk 80.6 4.00 1.00 1.00 1.75 Esket 8187 86.3 mn 82.7 3.88 1.00 1.00 1.00 Q Plus 8419 88.8 lmn 79.2 3.50 1.00 1.13 1.00 Manager 9599 101.2 bcdef 80.6 4.38 1.00 1.00 1.00 Louisart 9081 95.7 fghijk 78.8 3.88 1.00 1.50 1.00 Katart 9157 96.5 efghijk 79.1 4.75 1.00 1.00 1.00 Potenzial 8613 90.8 klmn 81.4 4.13 1.00 1.50 1.00 Alves 8901 93.8 hijk 80.7 3.25 1.00 1.00 1.00 Akteur 9506 100.2 bcdefg 78.9 3.25 1.00 1.25 1.00 Discus 9743 102.7 bcd 83.4 3.25 1.50 1.00 1.25 Sophytra 8668 91.4 klm 80.8 3.75 1.00 1.50 1.00 Ararat 9693 102.2 bcde 79.3 4.00 1.00 1.00 1.00 Goncourt 9214 97.1 defghij 77.5 4.63 1.00 1.00 1.00 Invicta 9974 105.1 ab 78.0 2.38 1.00 1.00 1.00 Lexus 9145 96.4 fghijk 76.7 3.13 1.00 1.13 1.00 Mercato 9053 95.4 fghijk 76.5 4.63 1.00 1.00 1.00 Retro 8715 91.9 jkl 80.1 3.00 1.00 1.00 1.00 Solution 8149 85.9 n 75.9 3.63 1.00 1.00 1.00 1 VC opbrengst (%): 3.48 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = 9486 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast 5 onbehandeld: geen fungicidebehandeling 7

De aantasting door Fusarium werd bepaald op 12 rassen door 100 aren per object te beoordelen (figuur 3). De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast) (zie figuur 2.). Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 0% 25% 50% 75% 100% Figuur 2: De klassenindeling voor Fusarium aantasting DON-gehaltes werden bepaald op 4 parallellen op de stalen van 12 rassen met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost) ), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte. De ziektedruk in Vlaanderen was in 2008-2009 vrij laag, toch werd in Bottelare meer Fusarium waargenomen dan op de andere locaties. Dit is waarschijnlijk te wijten aan een hagelbui tijdens de bloei die de Fusarium infectie bevorderd. Slechts 2 rassen hadden aren met een score in klasse 4 en geen enkel aar was meer dan 75 % aangetast (klasse 5). Het ras Homeros wordt als het gevoeligste ras gerankt. Sahara en Waldorf waren net zoals in 2007-2008 het meest resistent. Er werd bij de 12 rassen DON gedetecteerd in de verschillende stalen. De gemiddelde DON waarde voor alle stalen in Bottelare bedroeg 0.107 ppm. Geen enkel ras overschreed de norm (deoxynivalenol (DON): recht op weigering indien gehalte DON > 1250 ppb voor baktarwe (EG verordening nr. 856/2005). In Bottelare werden geen statistische verschillen voor DON waarde tussen de rassen genoteerd. Figuren 3 en 4 tonen dat er geen correlatie is tussen DON-gehalte en ziekteaantasting. Zo scoort het ras Homeros als een zeer gevoelig ras voor Fusarium, maar vertoonde het zeker niet het hoogste DON niveau. 8

Figuur 3: Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproef wintertarwe (proef G08.54). De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: gezond; klasse 2: < 25% bedekt met Fusarium symptomen; klasse 3: 25-50%; klasse 4: 50-75%;klasse 5:>75%. Figuur 4.: DON-gehalte 12 wintertarwerassen in rassenproef wintertarwe (proef G08.54) 9

1.2.2.3. Technologische eigenschappen (tabel 1.3.) Omdat deze proef heel wat nieuwe variëteiten bevat, werd een selectie gemaakt van variëteiten die verder getest werden op hun technologische waarde. De tarwerassen werden onderworpen aan de klassieke controles zoals het hectolitergewicht, eiwitgehalte, valgetal van Hagberg en sedimentatiewaarde volgens Zeleny. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel XX. Het hectolitergewicht werd bepaald met behulp van het Dickey John apparaat, het eiwitgehalte werd bepaald volgens de Kjeldahlmethode (N x 5,7), voor het valgetal van Hagberg werd gewerkt volgens de ICC-methode 107, de Zelenywaarde werd bekomen volgens de ICC-methode nr 116 en 118. Tabel 1.3.: De tarwevariëteiten met hun technologische karakteristieken (proef G08.54) Ras Kwaliteitstype 1 HLG Zeleny Valgetal eiwit (%) op DS glutenindex (%) Z/E maalrendement (%) Carenius baktarwe B2 80,7 34 356 11,92 85 2,85 68,48 Celebration baktarwe 81,6 43 332 11,80 90 3,64 72,61 Impression baktarwe 82,1 67 254 13,49 100 4,97 74,94 Julius baktarwe A 84,4 68 329 11,95 88 5,65 74,98 Fortis baktarwe 79,2 63 369 16,45 90 3,8 74,87 Altigo baktarwe B2 80,6 49 177 13,59 97 3,57 76,8 Rollex baktarwe B1 82,6 40 114 13,11 70 3,01 73,29 Premio baktarwe BPS 81,2 63 352 12,90 96 4,84 73,37 Lincoln baktarwe 83,6 38 349 13,72 72 2,77 75,62 Selekt baktarwe BPS 82,4 70 163 13,22 99 5,29 74,38 Esket baktarwe BPS 74,2 56 264 14,57 71 3,84 73,21 Q Plus baktarwe 74,9 71 159 14,27 77 4,97 70,81 Manager baktarwe 82,7 66 228 12,80 88 5,12 73,39 Louisart baktarwe A 80,8 70 334 14,38 96 4,87 73,62 Potenzial baktarwe A 77,4 72 289 13,94 94 5,13 70,26 Alves baktarwe 82,2 44 302 13,56 92 3,24 75,13 Goncourt baktarwe B1 78,6 56 122 12,98 94 4,31 72,42 Mercato baktarwe B1 76,9 58 238 13,01 100 4,42 73,33 Retro baktarwe 75,8 46 330 14,01 94 3,3 71,93 Solution baktarwe 78,6 60 170 13,93 92 4,3 71,28 1 Gebaseerd op informatie van de mandatarissen 10

De ontvangstnormen voor baktarwe door de producenten geleverd aan de handelaar-ontvanger (bron: Synagra) omvatten onder andere: - vochtgehalte: - 14 tot 14.5 % (neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - meer dan 17.0 %: declassering naar voedertarwe - hectolitergewicht: - 76 tot 77 kg (neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - minder dan 73 kg: declassering naar voedertarwe - valgetal van Hagberg: - minder dan 220 sec: declassering naar voedertarwe - Zeleny-index: - minder dan 35 mm: declassering naar voedertarwe - verhouding Zeleny/eiwit - 3 In tabel 1.3. wordt voor de meeste tarwes een hoog hectolitergewicht vermeld. Ook het eiwitgehalte en de Zelenywaarden zijn zeer goed te noemen en variëren van 34 tot 72. De eiwitgehalten van deze tarwes zijn zeer hoog (tot 16,45 % voor Fortis). Gezien de gunstige oogstomstandigheden kunnen hoge waarden voor het valgetal verwacht worden. Er zijn echter enkele rassen die laag scoren: Altigo, Q-plus, Rollex, Selekt, Groncourt en Solution (valgetal is kleiner dan 220). De rassen Altigo, Selekt en Rollex gaven in het oogstjaar 2008 eveneens lage waarden voor het valgetal. Na conditioneren werden de tarwes vermalen op een Bühlermaalautomaat. Het bloemrendement varieert van 68 tot meer dan 76 %. De hoogste rendementen worden behaald door de variëteiten Impression, Julius, Altigo, Alves, Lincoln en Fortis. Met behulp van een Glutomatic werden gluten uitgewassen en de glutenindex bepaald. De glutenindex is een waarde die wordt teruggevonden in tabellen betreffende tarweclassificatie. De glutenindex bepaalt hoeveel gluten worden weerhouden door een zeef, tijdens centrifugeren van de natte gluten. Een hoge waarde wijst op gluten van zeer goede kwaliteit, die niet afbrokkelen. De tarwes in tabel 1.3. geven sterk uiteenlopende waarden voor glutenindex: van 70 tot 100. De hoogste waarden voor glutenindex komen over het algemeen overeen met de hogere eiwitgehalten en de hogere Zelenywaarden. Dit geldt voor Impression, Louisart, Potential en Selekt. 11

1.3. Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusariumgevoeligheid (proef G08.61) 1.3.1. Proefgegevens Bij granen veroorzaken Fusarium schimmels stengelrot en voetziekten, doch het grootste probleem treedt op bij aaraantasting. Naast de derving van opbrengst en kwaliteit worden door de meeste Fusarium schimmels mycotoxinen afgezet. Bij tarwe wordt in hoofdzaak deoxynivalenol (DON) gevormd. Tarwe is vooral tijdens de bloei gevoelig voor Fusarium schimmels. Veelvuldige regenval, hoge relatieve vochtigheid en hevige dauw in de periode van de bloei tot zacht deegrijp begunstigen de infectie. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de rassen qua gevoeligheid voor Fusarium aantasting. Deze komen echter pas goed tot uiting wanneer de infectieomstandigheden optimaal zijn. Een rassenclassificatie in functie van Fusarium gevoeligheid is echter niet eenvoudig te bekomen, gezien de verschillen in bloeitijdstip t.o.v. het vrijkomen van sporen. Het vereist artificiële infectie gezien natuurlijke infectie zelden voldoende regelmatig over het veld aanwezig is en om met de verschillen in bloeidatum tussen de rassen weg te werken. Ten einde een objectieve beoordeling van de Fusarium gevoeligheid van dertig wintertarwerassen (tabel 1.4.) te bekomen, werden de rassen in een blokkenproef met 4 parallellen uitgezaaid. Er werd gezaaid op 13.12.08. Elk ras kreeg 2 boordpercelen met de voor aarfusarium gevoelige variëteit Lexus. Op 13.06.09 in GS 69-70 na de bloei werd behandeld met trifloxystrobin: 46.875 g/ha (Twist: 0.375 l/ha). Dit behandelingstijdstip en fungicide werden gekozen omdat ze geen interactie met fusarium opleveren. Op 09.06.09 zijn de percelen met Lexus geïnfecteerd met een sporenoplossing bestaande uit Fusarium avenaceum, Fusarium graminearum, Fusarium culmorum, Fusarium poae en Microdochium nivale (concentratie: 1.6 x 10 5 sporen/ml). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 87 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 59 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 72 kg/ha (02.06.09) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) (02.04.09) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g + 1.6 g/ha (Meteor: 2 l/ha) (25.04.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 04.08.09. Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 12

% aangetast) (zie figuur 2.). Vervolgens werd de ziekte index berekend volgens de volgende formule: Ziekte index ZI = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4))/ 4 x N Waarbij n = aantal aren in een bepaalde klasse en N = totaal aantal aren Het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte. 1.3.2 Resultaten (tabel 1.4., figuur 4, figuur 5 ) De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Door de droge groeiomstandigheden voor en rond de bloei werd een lage visuele aantasting voor aarfusarium waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. Dit vertaalde zich in een gemiddelde ziekte-index van 0.0355 (tabel 1.4., figuur 4). Er werden tussen de rassen geen significante verschillen waargenomen noch voor het aantal aren behorende tot de 5 verschillende klassen, noch voor de ziekteindex. Toch kan opgemerkt worden dat de rassen Sahara, Carenius en Celebration net als vorig groeiseizoen de laagste ziekte-index scoorden. Er waren dus minder aangetaste aren dan bij de overige rassen. Er werden geen significante verschillen genoteerd voor de korrelopbrengst tussen de rassen opgenomen in de proef. Door de droge weersomstandigheden had de inoculatie met Fusarium sp. weinig effect en breidde de infectie zich moeilijk uit. Dit vertaalde zich in lage DON-gehaltes tussen 0.0857 ppm en 0.3436 ppm (figuur 6). Het DON-gehalte lag het hoogst bij Oakley (0.3436 ppm). Louisart volgde met 0.2972 ppm. Oakley behaalde in het groeiseizoen 2007-2008 het hoogste DON-gehalte van alle opgenomen rassen (2.836 ppm), terwijl Louisart toen eerder gemiddeld scoorde (0.882 ppm). Er werd een zwakke correlatie gevonden tussen ziekte-index en DON-gehalte (r = 0.24), evenals tussen ziekte-index en korrelopbrengst (r = 0.33). 13

Tabel 1.4.: Resultaten ziektebestrijding wintertarwe t.a.v. Fusarium spp. (proef G08.61) hectoliter- Opbrengst Ras klasse 1² klasse 2² klasse 3² klasse 4² klasse 5² ZI ³ DON gewicht kg/ha rel. tav. 4 Carenius 94.0 5.5 0.3 0.3 0.0 0.0169 0.1096 de 1 74.1 4469 91.8 Celebration 89.5 9.3 1.3 0.0 0.0 0.0294 0.2019 abcde 72.4 3065 62.9 Contender 90.0 9.0 1.0 0.0 0.0 0.0275 0.1450 bcde 73.1 4587 94.2 Homeros 84.8 12.8 1.3 1.3 0.0 0.0475 0.2181 abcde 76.6 5842 120.0 Impression 85.5 12.5 1.5 0.5 0.0 0.0425 0.0857 e 78.2 5097 104.7 Istabraq 86.5 11.8 1.5 0.3 0.0 0.0388 0.1007 de 76.1 5062 103.9 Julius 86.8 12.0 1.0 0.3 0.0 0.0369 0.2887 abc 79.7 5104 104.8 Oakley 88.8 8.8 1.3 0.8 0.5 0.0388 0.3436 a 73.5 5293 108.7 Sahara 96.0 3.5 0.5 0.0 0.0 0.0113 0.1394 bcde 76.4 6039 124.0 Tabasco 83.5 16.3 0.0 0.3 0.0 0.0425 0.1334 bcde 74.7 5421 111.3 Esket 94.5 5.5 0.0 0.0 0.0 0.0138 0.1043 de 81.1 4815 98.9 Fortis 90.3 8.0 1.8 0.0 0.0 0.0288 0.1992 abcde 76.6 5636 115.7 Katart 83.3 15.8 0.8 0.3 0.0 0.0450 0.1920 abcde 74.3 4826 99.1 Limes 86.0 12.0 1.3 0.8 0.0 0.0419 0.1431 bcde 78.4 5331 109.5 Lincoln 92.0 6.5 1.0 0.5 0.0 0.0250 0.2023 abcde 78.3 5449 111.9 Louisart 84.0 14.5 1.0 0.5 0.0 0.0450 0.2972 ab 74.9 4589 94.2 Manager 86.5 11.8 1.3 0.5 0.0 0.0394 0.1542 bcde 76.7 4105 84.3 Mulan 78.8 19.3 1.8 0.3 0.0 0.0588 0.1383 bcde 77.8 4897 100.6 Potenzial 76.3 21.0 1.3 1.5 0.0 0.0700 0.1427 bcde 80.2 5808 119.3 Premio 89.5 7.5 2.3 0.8 0.0 0.0356 0.1545 bcde 76.2 4285 88.0 Tuareg 81.8 16.3 1.8 0.3 0.0 0.0513 0.2812 abc 76.9 5285 108.5 Waldorf 86.0 12.5 1.3 0.3 0.0 0.0394 0.2676 abcd 75.6 4726 97.0 Altigo 88.8 9.5 1.8 0.0 0.0 0.0325 0.1262 cde 77.1 5275 108.3 Alves 88.0 8.3 2.0 1.8 0.0 0.0438 0.1685 bcde 78.3 4535 93.1 Discus 89.8 9.5 0.8 0.0 0.0 0.0275 0.1499 bcde 80.1 4369 89.7 Q Plus 88.8 9.5 1.3 0.3 0.3 0.0344 0.2518 abcde 75.6 4023 82.6 Rollex 93.5 5.0 0.5 1.0 0.0 0.0225 0.2074 abcde 76.8 5511 113.2 Selekt 91.0 8.3 0.8 0.0 0.0 0.0244 0.2341 abcde 77.5 4223 86.7 Sophytra 88.3 11.0 0.5 0.3 0.0 0.0319 0.1523 bcde 77.5 3627 74.5 Winnetou 92.3 6.8 1.0 0.0 0.0 0.0219 0.1460 bcde 74.5 4793 98.4 Fras NS NS NS NS NS NS * *** NS 1 Gemiddelden gevolgd door een zelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Duncan test 2 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast ³ Ziekte index ZI = ((aantal aren klasse 1 x 0) + (aantal aren klasse 2 x 1) + (aantal aren klasse 3 x 2) + (aantal aren klasse 4 x 3) + (aantal aren klasse 5 x 4))/4 x 100 4 relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst = 4870 kg/ha 14

100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Carenius Celebration Contender Homeros class 1 class 2 class 3 class 4 class 5 Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Esket Fortis Katart Limes Lincoln Louisart Manager Mulan Potenzial Premio Tuareg Waldorf Altigo Alves Discus Q Plus Rollex Selekt Sophytra Winnetou Figuur 5: Ziekte-index tarwerassen na inoculatie (proef G08.61) klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast mg/kg DON 0.4 0.4 0.3 0.3 0.2 0.2 0.1 0.1 0.0 Carenius Celebration Figuur 6: Resultaten DON-gehalte tarwerassen na inoculatie (proef G08.61) DON Contender Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Esket Fortis Katart Limes Lincoln Louisart Manager Mulan Potenzial Premio Tuareg Waldorf Altigo Alves Discus Q Plus Rollex Selekt Sophytra Winnetou 15

1.4. Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen Om inzicht te krijgen in de samenstelling en complexiteit van de Fusarium populatie in Vlaanderen (9 locaties) en Wallonië (5 locaties) werden op elke locatie de symptomen en deoxynivalenol niveaus in kaart gebracht van enkele commerciële tarwerassen. Eveneens werden voor elke locatie in Vlaanderen de aanwezige Fusarium species op het veld bepaald, dit gebeurde enerzijds aan het begin van het groeiseizoen (in november 2008). In november werden grassen langsheen de zijden van de tarwepercelen bemonsterd, oogstresten (tarwe en maïs, omdat dit mogelijke waardplanten zijn waarop Fusarium species kunnen overleven), ook werd de Fusarium populatie in de bodem bepaald, hiervoor werden twee bodemstalen per object genomen. Het bemonsteringplan wordt afgebeeld in figuur 7. A D Frans raaigras Wilde Haver Straatgras Ruwbeemdgras Italiaans Raaigras Witbol Kropaar Engels Raaigras Kweekgras Grote Windhalm B C Figuur 7. Bemonsteringsplan van onkruiden, gewasresten en bodem. De blauwe cirkels tonen de bodemstalen per object. De onkruiden en gewasresten werden bemonsterd langsheen de zijden van elk perceel. Eind juni, begin juli werd de Fusarium populatie op de tarwearen bepaald en vervolgens werd nagegaan als er een verband was tussen de populatie aanwezig in november op grassen, oogstresten en bodemstalen en de populatie gevonden in juli op de tarwearen. Symptomen Symptomen werden geëvalueerd via een ordinaal klassesysteem. Klasse 1: gezond; klasse 2: 1-25% van de aar aangetast; klasse 3: 26-50% van de aar aangetast; klasse 4: 51-75% van de aar aangetast; klasse 5: 76-100% aangetast. Zoals uit figuur 8 blijkt was de ziektedruk vrij laag in alle locaties. Verrebroek, Zuienkerke en Zwevegem vertoonden de laagste ziektedruk terwijl de ziektedruk merkelijk hoger was in Bottelare en Enghien. In nagenoeg alle locaties was de ranking van de verschillende rassen gelijklopend. Hierbij werd het duidelijk dat het ras Homeros zeer gevoelig was. Al de andere rassen zaten min of meer op hetzelfde infectieniveau. Sahara en Waldorf waren over alle locaties heen het meest resistent. 16

Aantal aren 0 20 60 100 Bottelare Aantal aren 0 20 60 100 Ciney Aantal aren 0 20 60 100 Enghien Aantal aren 0 20 60 100 Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Homeros Julius Waldorf Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Gembloux Aantal aren 0 20 60 100 Havelange Aantal aren 0 20 60 100 Hologne sur Geer Homeros Julius Waldorf Homeros Julius Waldorf Aantal aren 0 20 60 100 Homeros Julius Waldorf Koksijde Aantal aren 0 20 60 100 Linter Aantal aren 0 20 60 100 Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Poperinge Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Aantal aren 0 20 60 100 Tongeren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Aantal aren 0 20 60 100 Verrebroek Aantal aren 0 20 60 100 Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zuienkerke Aantal aren 0 20 60 100 Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zwalm Aantal aren 0 20 60 100 Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zwevegem Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Figuur 8: Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproeven wintertarwe in Vlaanderen en Wallonië. De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: gezond; 2: < 25% bedekt met Fusarium symptomen; klasse 3: 25-50%; klasse 4: 50-75%;klasse 5:>75%. 17

Deoxynivalenol (DON) gehaltes De gemiddelde DON gehaltes werden bepaald in 12 rassen op de verschillende lokaties. Tabel 1.5. toont dat de correlatie tussen DON en neerslag in mei en juni zeer laag is. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit er dit jaar zeer weinig DON werd waargenomen en dat enkel de neerslag in een korte periode rond de bloei een belangrijke invloed heeft op het DON gehalte. De correlatie tussen ziekte en neerslag in mei is hoger dan de correlatie tussen DON en neerslag in mei. DON productie is immers een complex proces dat volgt op ziekte als er Fusarium species aanwezig zijn die DON kunnen produceren. De correlatie tussen DON en ziekte bedroeg 0,181 wat er op wijst dat door een visuele beoordeling het DON gehalte niet kan voorspeld worden bij een lage aantastingsgraad. Tabel 1.5.: Pearson correlatie studie tussen DON niveau, ziekte en regenval in juni. 2008 DON Ziekte Regen in mei dagen regen in mei Regen in juni DON 1 0.181 0.050 0.185 0.077-0.050 Ziekte 1 0.424 0.505 0.013-0.086 Dagen regen in juni De DON niveaus waren vergelijkbaar over alle locaties in geen enkele locatie werd de Europese norm overschreden (EG verordening nr. 856/2005). Tabel 1.6.: DON niveaus in 12 verschillende wintertarwerassen op 8 lokaties. De concentraties worden uitgedrukt in mg/kg versgewicht. Bottelare Koksijde Linter Poperinge Tongeren Verrebroek Zuienkerke Zwevegem Carenius 0.117a 0.067a 0.131ab 0.214c 0.015a 0.150a 0.225abc 0.127a Celebretion 0.106a 0.202b 0.188b 0.232c 0.140ab 0.147ab 0.289abc 0.207b Contender 0.132a 0.134ab 0.182b 0.136abc 0.019ab 0.224ab 0.361abc 0.136ab Homeros 0.090a 0.112ab 0.104a 0.169bc 0.054a 0.116a 0.350bc 0.184ab Impression 0.141a 0.109a 0.132b 0.186bc 0.031ab 0.118a 0.127ab 0.118a Istabraq 0.093a 0.136a 0.122b 0.132abc 0.022ab 0.151ab 0.110a 0.164ab Julius 0.096a 0.102a 0.170ab 0.126abc 0.081ab 0.105a 0.147abc 0.185b Oakley 0.102a 0.114ab 0.150b 0.252c 0.574b 0.248ab 0.578c 0.180ab Sahara 0.111a 0.142b 0.217b 0.077a 0.048ab 0.131ab 0.136a 0.125a Tabasco 0.102a 0.151b 0.177ab 0.088ab 0.022ab 0.173ab 0.312abc 0.149ab Tuareg 0.114a 0.110a 0.197ab 0.083ab 0.421ab 0.141ab 0.192abc 0.120a Waldorf 0.082a 0.123ab 0.128b 0.101abc 0.08ab 0.321b 0.310abc 0.175a a,b,c: Verschillende letters wijzen op significante verschillen in DON niveaus tussen de rassen van één lokatie na verwerking via een niet-parametrische Kruskall-Wallis en Mann-Whitney test. Populatiesamenstelling van Fusarium in Vlaanderen Bij het in kaart brengen van de Fusariumaantasting in Vlaanderen is niet enkel de graad van aantasting en de DON contaminatie belangrijk maar ook de populatiesamenstelling. De belangrijkste vertegenwoordigers van aarfusariumpathogenen zijn F. graminearum, F. avenaceum, F. culmorum, F. poae en Microdochium nivale (vroeger: F. nivale). Vermelde soorten hebben een verschillende gevoeligheid voor de strobilurine en triazool fungiciden. Zo zijn vertegenwoordigers van de Fusarium species ongevoelig voor de meeste strobilurine fungiciden terwijl M. nivale slechts matig bestreden wordt door triazolen. Inzicht in de populatiesamenstelling geeft belangrijke informatie met betrekking tot bestrijdingstrategieën. 18

Daarenboven vertonen de verschillende Fusarium soorten een ander mycotoxine producerend patroon en produceert Microdochium geen mycotoxinen. Om een beter inzicht te krijgen in de populatiecomplexiteit en samenstelling werden de aanwezige Fusarium species aan het begin van het groeiseizoen (november) en aan het einde (juli) in kaart gebracht via een species-specifieke PCR (polymerase chain reaction) techniek. Dit is een detectiemethode op basis van het DNA van de verschillende pathogenen. Hiertoe werden op elke locatie de grassen, oogstresten en bodemstalen bemonsterd en opgezuiverd. In juli werden per wintertarweras en per parallel 2 aren uitgeplaat. Van deze Fusarium stalen werd DNA bereid en werd een PCR reactie uitgevoerd. Alle Fusarium isolaten werden eveneens bewaard in de collectie. In tabel 1.7. wordt het procentueel aandeel van de verschillende Fusarium spp. en M. nivale in de grassen oogstresen en tarwearen voorgesteld. Uit figuur 9 en tabel 1.7 blijkt duidelijk dat de Fusarium populatie tussen onkruiden, gewasresten, bodemstalen en deze teruggevonden op de tarwearen in juli gemiddeld zeer sterk verschilt. Op de onkruiden werden voornamelijk F. graminearum en M. nivale teruggevonden. Op de gewasresten waren F. culmorum en F. graminearum de belangrijkste species. Dit was te verwachten. Er werden immers enkel gewasresten van risicogewassen, voornamelijk maïs, bemonsterd. Van maïs is geweten dat het een belangrijke waardplant is van F. graminearum. In de bodem werd vrijwel uitsluitend F. culmorum teruggevonden. Van deze schimmelsoort is geweten dat ze voetziekten en wortelrot bij tarwe en maïs kan veroorzaken. In de tarwearen bemonsterd in juli 2009 was F. graminearum het belangrijkste species. Wanneer de samenstelling van het primaire inoculum op onkruidgrassen, gewasresten en in de bodem wordt vergeleken met de populatie van de tarwearen op het einde van het groeiseizoen, is er op alle locaties (behalve in Zwalm) een duidelijke toename van het aandeel F. poae in juli t.o.v. het primaire inoculum van november 2008. Grassen en oogstresten vormen dus hoogst waarschijnlijk niet de bron van het F. poae inoculum. Op de locaties Poperinge en Zwevegem is er een duidelijk verband tussen de populatie in de tarwearen in juli en deze in november (primair inoculum). Voor de andere locaties is er een verschuiving in de populatie waarneembaar. Om de bijdrage van het primaire inoculum tot de finale populatie beter te kunnen inschatten zal dezelfde proefopzet de volgende jaren herhaald worden. 19

Tabel 1.7. Procentuele samenstelling het primaire inoculum in grassen en oogstresten november 2008 en de finale Fusarium populatie in de tarwearen in juli 2009. NA betekend dat er op deze locaties geen restplanten bemonsterd werden. F. avenaceum F. culmorum F. graminearum M. nivale F. poae Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Bottelare 0.00 18.18 3.33 84.62 27.27 20.00 15.38 18.18 36.67 0.00 0.00 0.00 0.00 36.36 40.00 koksijde 0.00 0.00 0.00 22.22 100.00 0.00 0.00 0.00 36.36 77.78 0.00 36.36 0.00 0.00 27.27 Linter 32.14 NA 6.67 3.57 NA 13.33 7.14 NA 40.00 57.14 NA 26.67 0.00 NA 13.13 Poperinge 20.00 0.00 17.65 6.67 40.00 0.00 53.33 60.00 58.82 20.00 0.00 11.76 0.00 0.00 11.76 Tongeren 29.17 NA 3.85 16.67 NA 7.69 0.00 NA 46.14 54.17 NA 7.69 0.00 NA 34.61 Verrebroek 14.29 NA 4.35 35.71 NA 13.04 35.71 NA 26.09 7.14 NA 17.39 7.14 NA 39.13 Zwalm 16.67 0.00 14.28 5.56 0.00 28.57 11.11 33.33 42.85 38.89 66.67 0.00 27.78 0.00 14.29 Zwevegem 22.73 16.67 19.35 0.00 22.22 9.68 54.55 50.00 41.94 18.18 5.56 3.23 4.55 5.56 25.81 Figuur 9: Procentuele samenstelling van het primaire inoculum in grassen, oogstresten en bodemstalen in november 2008 en de finale Fusarium populatie in tarwe in juli 2009. 20

Tabel 1.8. Percentage van de stalen waarin respectievelijk geen Fusarium, 1 species, 2 en 3 verschillende species werden teruggevonden. geen fusarium 1 species 2 species 3 species onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe Bottelare 76.47 64.52 29.41 21.57 35.48 52.94 1.96 0.00 17.65 0.00 0.00 0.00 Koksijde 43.75 75.00 20.00 56.25 25.00 60.00 0.00 0.00 10.00 0.00 0.00 10.00 Linter 37.84 NA 28.57 48.65 NA 71.43 13.51 NA 0.00 0.00 NA 0.00 Poperinge 64.29 60.00 27.78 17.86 30.00 50.00 17.86 10.00 22.22 0.00 0.00 0.00 Tongeren 19.05 100.00 27.59 47.62 0.00 55.17 33.33 0.00 17.24 0.00 0.00 0.00 Verrebroek 53.57 NA 26.92 42.86 NA 57.69 3.57 NA 15.38 0.00 NA 0.00 Zwalm 57.14 0.00 9.09 28.57 100.00 54.55 7.14 0.00 36.36 7.14 0.00 0.00 Zwevegem 29.17 15.38 25.93 50.00 38.46 40.74 20.83 38.46 25.93 0.00 7.69 7.41 Tabel 1.8. toont het aantal verschillende species dat werd teruggevonden in onkruiden, restplanten en tarwearen. Dit jaar werden in geen enkel staal 4 verschillende species waargenomen. Wel blijkt dat er meer associaties tussen verschillende species waargenomen werden in juli dan in november, wat wijst op een stijgend complexiteit van de populatie tijdens het groeiseizoen. F. poae werd het meest gedetecteerd in associatie met andere species. F. poae zou immers een secundaire pathogeen zijn, die voornamelijk reeds verzwakte aren, geïnfecteerd door andere Fusarium species koloniseert. 21

2. Gewasbescherming 2.1. Onkruidbestrijding bij triticale (proef G08.56) 2.1.1. Proefgegevens Drie herbicidencombinaties met behandelingen voor de winter werden op een lemig zand perceel te Melle uitgetest bij de triticalecultivar Cultivo (tabel 1.9.). Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. controle Voor-opkomst (07.11.08) 2. isoxaben + prosulfocarb: 75 g + 4000 g/ha (AZ 500 + Defi: 150 g + 5 l/ha) 1-2 Bladstadium (27.11.08) 3. pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g + 2400 g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 3-4 bladstadium (18.02.09) 4. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: 30.10.08 Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Variëteit: Cultivo Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 61 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 50 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 52 kg/ha (19.05.09) Halmverkorting: chloormequat 750 g/ha (25.04.09) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: 64.35 g + 321.45 g + 171.45 g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) (27.05.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 31.07.09. Alle korrelopbrengsten worden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 2.1.2. Resultaten (tabel 1.9.) De onkruidflora werd gedomineerd door straatgras (Poa annua) (16 pl/m²), akkerviooltje (Viola arvensis) (6 pl/m²), vogelmuur (Stellaria media) (4 pl/m²), melganzevoet (Chenopodium album) (3 pl/m²), kamille (Matricaria chamomilla) (3 pl/m²), klein kruiskruid (Senecio vulgaris) (2 pl/m²) en ereprijs (Veronica arvensis) (2 pl/m²). 22

Alle behandelingen ruimden de onkruidpopulatie volledig op. Een belangrijke opmerking is wel dat de onkruiddruk op het perceel laag was: enkel straatgras kwam in voldoende mate en voldoende homogeen voor in de proef. Bij geen enkele behandeling werd gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 8891 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Er werden geen significante verschillen tussen de behandelingen genoteerd, toch konden enkele meeropbrengsten genoteerd worden. De behandeling in het 3-4 bladstadium met isoproturon in combinatie met Celtic (103.9 %) of Malibu (101.1 %) resulteerde in een meeropbrengst ten opzicht van de onbehandelde percelen. Tabel 1.9.: Resultaten 1 onkruidbestrijding triticale (proef G08.56). Nr. Objecten hectolitergewicht 1 Onbehandeld 8891 100.0 73.1 Voor-opkomst 2 isoxaben + prosulfocarb: 75 g + 4000 g/ha (AZ 500 + Defi: 150 g + 5 l/ha) 8831 99.3 74.1 3 isoproturon + diflufenican: 1250 g + 187.5 g/ha (IPU + Diflanil: 2.5 l + 0.375 l/ha) 8947 100.6 74.0 4 Opbrengst 1 kg/ha rel. tav. 2 1-2 Bladstadium pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g + 2400 g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 8607 96.8 74.2 3-4 bladstadium pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha 5 (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 9239 103.9 73.7 Fbehandeling NS 3 1 VC opbrengst (%): 6.11 % 2 relatief t.a.v. controleopbrengst = 8891 kg/ha 3 NS: niet significant voor niveau p0.05 volgens Tuckey s Studentized Range Test 23

2.2. Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G08.57) 2.2.1. Proefgegevens Op een lemige zandbodem te Bottelare werden de mogelijkheden van een aantal herbicidencombinaties met behandelingen zowel voor als na de winter nagegaan bij de wintertarwevariëteit Mulan. Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. controle Voor-opkomst (07.11.08) 2. isoproturon + diflufenican: 1375 g + 171.6 g/ha (Javelin: 2.75 l/ha) 3. flurtamone + diflufenican + isoproturon: 200 g + 80 g + 1250 g/ha (Bacara + IPU: 0.8 l + 2.5 l/ha) 4. beflubutamide + isoproturon + diflufenican + flurtamone: 127.5 + 750 g + 60 g + 150 g/ha (Herbaflex + Bacara : 1.5 l + 0.6 l/ha) 1-2 Bladstadium (27.11.08) 5. pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g + 2400 g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 6. flufenacet + pendimethalin: 180 g + 900 g/ha (Malibu: 3 l/ha) 7. diflufenican + flurtamone: 100 g + 250 g/ha (Bacara: 1 l/ha) 8. diflufenican + flufenacet + diflufenican + flurtamone: 60 g + 240 g + 40 g + 100 g/ha (Liberator + Bacara: 0.6 l + 0.4 l/ha) 3-4 bladstadium (12.02.09) 9. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 10. flufenacet + pendimethalin + isoproturon : 180 g + 900 g + 1 kg/ha (Malibu + IPU: 3 l + 2 l/ha) Voorjaar (14.04.09) 11. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + pendimethalin + picolinafen geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 800 g + 40 g + 812 g/ha (Atlantis + Celtic + Actirob B: 300 g + 2.5 l + 1 l/ha) 12. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 13. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 300 g + 150 g + 1 l/ha) 14. fluroxypyr + florasulam + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + geësterde koolzaadolie: 75 g + 1.875 g + 1.8 g + 27 g + 9 g + 812 g/ha (Primstar + Atlantis + Actirob: 0.75 l + 300 g + 1 l/ha) 15. isoproturon: 1500 g/ha (IP: 2.5 l/ha) 16. pyroxsulam + cloquintoxet-mexyl + flupyrsulfuron-methyl + metsulfuron-methyl: 15 g + 15 g + 6.66 g + 3.34 g/ha (Capri + Lexus XPE: 200 g + 20 g/ha) 17. beflubutamide + isoproturon + ioxynil + mecoprop-p: 170 + 1000 g + 225 g + 362.5 g/ha (Herbaflex + Mextra : 2 l + 1.25 l/ha) 18. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + metsulfuronmethyl + fluroxypyr + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 4 g + 90 g + 836.3 g/ha (Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon: 300 g + 20 g + 0.5 l + 1 l/ha) 24

De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: 30.10.08 Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: respectievelijk 30 kg/ha en 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 71 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 42 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 80 kg/ha (28.05.09) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g + 1.6 g/ha (Meteor: 2 l/ha) (25.04.09) Fungicide: epoxyconazool: 125 g/ha (Opus: 1 l/ha) (27.05.09) prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g + 150 g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) (03.06.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) 2.2.2. Resultaten (tabel 1.10.) De onkruidflora werd gedomineerd door muur (Stellaria media 5 pl/m²), windhalm (Apera spica-venti 15 pl/m²) en akkerviooltje (Viola arvensis 5 pl/m²). Klein kruiskruid (Senecio vulgaris), straatgras (Poa annua), kamille (Matricaria chamomilla), melganzevoet (Chenopodium album) en ereprijs (Veronica arvensis) waren eveneens aanwezig, maar in te geringe mate (< 4 pl/m²) om opgenomen te worden in de resultatentabel. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 8786 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Bij geen enkele behandeling werd visuele gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. Alle behandelingen ruimden de onkruidpopulatie volledig op. Enkel de voorjaarsbehandeling met Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon spaarde wat muur en windhalm. Een belangrijke opmerking is wel dat de onkruiddruk op het perceel laag was. Opvallend is eveneens dat alle voorjaarsbehandelingen een opbrengst gaven lager dan de controle opbrengst, wat toch wijst op mogelijke onkruidconcurrentie, gewasremming of een hogere mate van uitspoeling door de lichtere textuur van het perceel. 25

Tabel 1.10. : Resultaten 1 onkruidbestrijding tarwe (proef G08.57) Nr. Objecten STEME 1/2 APESV 1/2 VIOAR 1/2 Opbrengst rel. tav. 2 1 controle: onbehandeld 100 % = 5 pl/m² 100 % = 15 pl/m² 100 % = 5 pl/m² Voor-opkomst (07.11.08) 2 isoproturon + diflufenican g/ha (Javelin: 2.75 l/ha) 0 0 0 101.2 3 flurtamone + diflufenican + isoproturon (Bacara + IPU: 0.8 l + 2.5 l/ha) 0 0 0 109.8 4 beflubutamide + isoproturon + diflufenican + flurtamone (Herbaflex + Bacara : 1.5 l + 0.6 l/ha) 0 0 0 105.8 1-2 Bladstadium (27.11.08) 5 pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 0 0 0 106.6 6 flufenacet + pendimethalin (Malibu: 3 l/ha) 0 0 14 105.8 7 diflufenican + flurtamone (Bacara: 1 l/ha) 0 0 0 103.7 8 diflufenican + flufenacet + diflufenican + flurtamone (Liberator + Bacara: 0.6 l + 0.4 l/ha) 0 0 0 104.7 3-4 bladstadium (12.02.09) 9 pendimethalin + picolinafen + isoproturon (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 0 0 0 108.1 10 flufenacet + pendimethalin + isoproturon (Malibu + IPU: 3 l + 2 l/ha) 0 0 0 103.4 Voorjaar (14.04.09) 11 iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + pendimethalin + picolinafen geësterde koolzaadolie (Atlantis + Celtic + 0 0 0 98.6 Actirob B: 300 g + 2.5 l + 1 l/ha) 12 pendimethalin + picolinafen + isoproturon (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 0 0 0 97.5 13 iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 300 g + 150 g + 1 l/ha) 0 0 0 96.2 14 fluroxypyr + florasulam + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + geësterde koolzaadolie (Primstar + Atlantis + Actirob: 0.75 l + 300 g + 1 l/ha) 100.0 0 0 0 96.5 15 isoproturon: 1500 g/ha (IP: 2.5 l/ha) 0 0 0 94.8 16 pyroxsulam + cloquintoxet-mexyl + flupyrsulfuron-methyl + metsulfuronmethyl (Capri + Lexus XPE: 200 g + 20 g/ha) 0 0 0 95.3 17 beflubutamide + isoproturon + ioxynil + mecoprop-p (Herbaflex + Mextra : 2 l + 1.25 l/ha) 0 0 0 95.2 18 iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + metsulfuron-methyl + fluroxypyr + geësterde koolzaadolie (Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon: 300 g + 20 g + 0.5 l + 1 l/ha) 10 10 0 93.6 1 STEME: Stellaria media; APESV: Apera spica-venti; VIOAR: Viola arvensis ² % t.a.v. controle 26

2.3. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl op de bestrijding van resistente duist (proef 08.PER) 2.3.1. Doelstelling De veldproef werd uitgevoerd om het effect van diverse hulpstoffen op de werking van Atlantis (iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl) en de combinatie Atlantis + Lexus ten aanzien van sterk ontwikkelde duist te evalueren. 2.3.2. Materiaal en methoden Deze veldproef werd uitgevoerd op een praktijkperceel wintertarwe in Pervijze met een historisch hoge onkruiddruk van duist. De bespuitingen werden volgens onderstaand schema aangelegd volgens een blokkenproef met 4 parallelen. De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR 11003 spuitdoppen (300 l water/ha). Op het ogenblik van de bespuiting kwam de duist reeds boven het gewas en was dus duidelijk generatief. Tabel 1.11. Overzicht van de verschillende behandelingen. Nr behandeling 1 onbehandelde controle 2 Atlantis 0,3 l/ha 3 Atlantis 0,5 l/ha 4 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha 5 Atlantis 0,5 l/ha + Lexus 0,03 l/ha 6 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 1 (polymeer) 7 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 1 8 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 1 9 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 2 (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan + trisiloxaan) 10 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 2 11 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 2 12 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 3 (Pl. olie) 13 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 3 14 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 3 15 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 4 (Ethyl - (S) - lactate EL) 16 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 4 17 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 4 18 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 5 (HO(CH2-CH2-O)n-(CH2)11-CH3 =surfactant) 19 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 5 20 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 5 21 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha 22 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 1 23 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 2 24 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 3 25 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 4 26 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 5 27

2.3.3. Resultaten (Figuur 10) Effect van hulpstoffen op de bestrijding van resitente duist in tarwe met Atlantis Populatie na behandeling 160 140 120 100 Planten / m² 80 60 40 20 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 behandeling Figuur 10: Effect van hulpstoffen op de bestrijding van resistente duist in tarwe met Atlantis Populatie na behandeling. Geen enkele behandeling kon de gehele duistpopulatie bestrijden, wel was er een groot onderling verschil tussen de behandelingen. De standaardbehandelingen van Atlantis aan respectievelijk 300 g/ha en 500 g/ha lagen in dezelfde lijn en verminderden de duistpopulatie met ongeveer 2/3 ten opzichte van de onbehandelde controle. De combinatie van Atlantis + Lexus scoorde niet beter dan Atlantis terwijl de verhoogde dosis Atlantis ook niet leidde tot een betere duist-bestrijding. De objecten met Topik tonen aan dat duist een zekere resistentie heeft verworven tegen clodinafop-propargyl. De hulpstof 1 op basis van een polymeer beïnvloedde de werking van Atlantis het sterkst in positieve zin zowel bij een dosis van 300 g als bij 500 g. Opvallend is dat het effect van de hulpstoffen beduidend beter is bij 500 g Atlantis, de aanbevolen dosis in geval van een hoge duist populatie. Met uitzondering van hulpstof 4 verbeterden alle hulpstoffen de werking van Atlantis bij 500 g. De combinatie Atlantis + Lexus gaf geen betere resultaten dan Atlantis 500g. De werking van Topik werd niet spectaculair verbeterd door de toepassing van hulpstoffen. Enkel hulpstof 1 en hulpstof 4 verminderden enigszins het aantal duistplanten ten opzichte van Topic alleen. Dit kan er op wijzen dat de duist behoorde tot de ACC-ase (Acetyl Coenzym Carboxylase) mutanten als resistentie vorm en niet met een versneld metabolisme. 2.3.4. Besluit Door de grote onkruiddruk en de reeds fel ontwikkelde duist, was geen enkele behandeling voldoende om al de duist op te ruimen. Deze extreme omstandigheden werden echter 28

gekozen om het effect van de hulpstoffen beter te kunnen inschatten. Volgende conclusies kunnen getrokken worden: De duist populatie was resistent ten aanzien van ACC-ase remmer clodinafoppropargyl. Geen enkele hulpstof had daar ook het beoogde positief effect. Het effect van hulpstoffen was beter bij een hogere dosis Atlantis. Toevoeging van Lexus aan Atlantis gaf geen betere bestrijding van duist 2.4. Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58) 3 2.4.1. Proefgegevens Bij elf triticalecultivars (tabel 1.12.) werd het effect van een ziektebestrijding met epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: 64.35 g + 321.45 g + 171.45 g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) bestudeerd. De behandeling werd uitgevoerd op 27.05.09 in het stadium alle aren 100 % uit (GS 59). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: 30.10.08 Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: respectievelijk 30 kg/ha en 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 61 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 50 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 52 kg/ha (19.05.09) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) (02.04.09) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (25.04.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 31.07.09. Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast). Vervolgens werd de ziekte index berekend (Tabel 13, figuur 11). Tevens werd het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte (Tabel 1.13.). 3 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 29

2.4.2. Resultaten 2.4.2.1. Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.12.) Triticale is vatbaar voor dezelfde ziekten als tarwe, maar gemiddeld genomen is de ziekteweerstand tegen bladvlekkenziekte (Mycosphaerella graminicola) beter. Bladvlekkenziekte komt algemeen voor, doch de aantasting blijft bij de meeste rassen beperkt tot de onderste bladetages. De laatste groeiseizoenen vertoonden een groot aantal rassen een grote gevoeligheid voor meeldauw. Bruine roest was het voorbije groeiseizoen (2009) in geringe mate en vooral naar het eind van het groeiseizoen toe aanwezig, gele roest kwam niet voor bij de rassen opgenomen in de proef. Door de ongunstige weersomstandigheden voor infectie, was aarfusarium slechts in geringe mate aanwezig. Bladseptoria kwam algemeen voor bij de onbehandelde percelen, doch in geringe mate. Door de behandeling met Diamant werd de ziekte nog meer onderdrukt. Bruine roest was eveneens vooral naar het einde van het groeiseizoen duidelijk aanwezig bij een aantal rassen. Vooral Tribeca, Trigold en Talentro vertoonden een grotere ziektedruk dan de overige rassen. Meeldauw wordt steeds meer aangetroffen bij triticale. Doch de aantasting bleef dit groeiseizoen zeer beperkt. De fungicidebehandeling bracht in de groeiseizoenen 2003-2004 en 2004-2005 telkens een gemiddelde meeropbrengst teweeg van 16 %, in 2005-2006 en 2007-2008 lag dit iets lager, namelijk respectievelijk 8 % en 5 %. In 2006-2007 werd een gemiddelde meeropbrengst van 45 % genoteerd. Dit was vooral te wijten aan een efficiënte bestrijding van een sterke bruine roest aantasting bij de meeste rassen. Het voorbij groeiseizoen 2008-2009 werd slechts een gemiddelde meeropbrengst van 1.4 % gerealiseerd. Dit is vooral te wijten aan de zeer lage ziektedruk tijdens het groeiseizoen. Toch werd bij Trigold (6.0 %) en Tribeca (3.3 %) een grotere meeropbrengst genoteerd door een efficiënte bestrijding van bruine roest. Ook bij Borodine (4.5 %) lag de meeropbrengst koger dan gemiddeld, insgelijks door het afnemen van de bladvlekkenziekte. 30

Tabel 1.12.: Resultaten 1 interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58) Ras Behandeling Opbrengst Hectoliter- Septoria 4 Bruine kg/ha ² 3 gewicht Roest 4 Agrano 7214 100 73.3 7.3 9.0 Benetto 7953 100 71.6 6.9 7.0 Cultivo 7561 100 72.2 7.8 9.0 Grandval 7582 100 70.0 7.7 9.0 Joyce 7830 100 75.5 7.5 7.3 Pizarro onbehandeld 7412 100.0 100 69.4 7.8 9.0 Ragtac 7909 100 70.1 6.8 9.0 Tribeca 8106 100 69.9 7.5 6.0 Trigold 7651 100 68.7 6.3 5.5 Borodine 7948 100 68.9 6.8 9.0 Talentro 6551 100 73.4 6.1 6.5 Agrano 7039 97.6 73.7 7.7 9.0 Benetto 8074 101.5 71.6 7.6 8.0 Cultivo 7528 99.6 72.3 7.9 9.0 Grandval 7437 98.1 71.1 8.0 9.0 Joyce 7943 101.5 76.1 8.0 8.3 Pizarro Diamant: 1.5 l 7624 101.4 102.9 69.8 8.1 9.0 Ragtac 7841 99.1 71.4 7.3 9.0 Tribeca 8368 103.3 70.2 8.0 7.5 Trigold 8107 106.0 69.4 7.6 7.0 Borodine 8309 104.5 69.8 6.9 9.0 Talentro 6631 101.2 73.3 7.0 8.0 1 VC opbrengst (%): 4.8 % ² relatieve gemiddelde opbrengst behandeld = 7718 kg/ha t.o.v. onbehandeld = 7611 kg/ha ³ relatief t.a.v. respectievelijke controleopbrengst van het ras (= onbehandeld) 4 schaal van 9-1 met 9 geen aantasting en 1 is 100 % aangetast 2.4.2.2. Aarfusarium (tabel 1.13., figuren 11 en 12) De droge weersomstandigheden vooral tijdens de bloei waren niet bevorderlijk voor infecties van Fusarium sp. Pas tijdens de afrijping en bij iets vochtiger weersomstandigheden eind juni begin juli kon de infectie zich uitbreiden en werden de symptomen van Fusarium-aantasting duidelijk waargenomen. Er werden hoofdzakelijk klasse 2 en klasse 3 symptomen waargenomen. Figuur 11 illustreert de gemiddelde visuele Fusarium waarneming op de verschillende triticalerassen. Er werden significante verschillen in aarfusarium aantasting bij de rassen genoteerd. Cultivo, Grandval en Borodine vertoonden duidelijk meer Fusarium symptomen dan de overige geteste rassen. Cultivo scoorde in 2009 veel slechter dan in 2008. Tribeca, Joyce en Benetto waren het minst aangetast. De gemiddelde ziekte-index van de geteste rassen zonder fungicidebehandeling was significant hoger (11.2) dan de gemiddelde ziekte-index van de rassen na een fungicidebehandeling (9.2). 31

Tabel 1.13.: Resultaten 1 visuele beoordeling Fusarium-aantasting en DON gehalte van 11 triticalerassen met en zonder fungicidebehandeling (proef G08.58) Ras Behandeling Fusarium -aantasting 1 mg/kg klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 klasse 5 ZI² DON Agrano 66 33 1 0 0 9 0.187 Benetto 73 27 1 0 0 7 0.102 Cultivo 36 58 6 0 0 17 0.129 Grandval 54 45 2 0 0 12 0.156 Joyce 63 36 2 0 0 10 0.138 Pizarro onbehandeld 54 45 2 0 0 12 0.151 Ragtac 63 36 1 0 0 9 0.109 Tribeca 76 24 1 0 0 6 0.130 Trigold 52 46 2 0 0 12 0.089 Borodine 37 58 6 0 0 17 0.265 Talentro 61 36 4 0 0 11 0.179 Agrano 69 28 3 0 0 9 0.122 Benetto 69 31 1 0 0 8 0.110 Cultivo 52 44 4 0 0 13 0.080 Grandval 32 62 7 0 0 19 0.116 Joyce 74 26 1 0 0 7 0.077 Pizarro Diamant: 1.5 l 69 28 3 0 0 9 0.106 Ragtac 78 21 1 0 0 6 0.085 Tribeca 81 18 2 0 0 5 0.096 Trigold 65 34 1 0 0 9 0.087 Borodine 62 35 4 0 0 11 0.134 Talentro 71 27 3 0 0 8 0.138 Fras *** *** *** / / *** NS Fbehandeling * ** NS / / * ** 1 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast 2 Ziekte index ZI = ((aantal aren klasse 1 x 0) + (aantal aren klasse 2 x 1) + (aantal aren klasse 3 x 2) + (aantal aren klasse 4 x 3) + (aantal aren klasse 5 x 4))/4 x 100 % of ears abc 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% bc a a bc abc bc c abc ab abc 1 Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro class 5 class 4 class 3 class 2 class 1 1 Gemiddelden gevolgd door een zelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tuckey Test Figuur 11: Evaluatie van Fusarium symptomen op 11 triticale rassen gemiddelde van de behandelingen. Aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast (proef G08.58) 32

Figuur 12 geeft een overzicht van de DON gehaltes aanwezig in de verschillende triticale rassen. De infectie was door de droge omstandigheden beperkt, dit vertaalde zich in lage DON-gehaltes tussen 0.077 ppm en 0.265 ppm (figuur 12), met een gemiddelde van 0.127 mg/kg. Geen enkel ras overschreed de EU norm voor granen van 1.250 mg/kg. Er werden geen significante verschillen in DON-gehalte tussen de geteste rassen gevonden. Wanneer de rassen geen fungicidebehandeling kregen werd wel een significant hoger DONgehalte genoteerd. Uit figuur XX blijkt duidelijk dat alle rassen, behalve Benetto, zonder fungicidebehandeling een duidelijk hoger DON-gehalte geven. Er werden geen correlaties tussen DON gehalte en Fusarium symptomen gevonden. mg/kg DON 0.28 0.24 0.20 0.16 0.12 0.08 0.04 0.00 Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro onbehandeld behandeld Figuur 12: DON gehalte (mg/kg) van 11 triticale rassen met en zonder fungicidebehandeling (proef G08.58) 33

2.5. Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G08.60) 4 2.5.1. Proefgegevens In deze proef werd het bestrijdingsresultaat van verschillende fungiciden of combinaties van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten vergeleken bij toepassing in het aarstadium bij het ras Oakley. Volgende fungicidebehandelingen werden vergeleken: 1. onbehandeld 2. dimoxystrobin + epoxyconazool + metconazool: 166.25 g + 62.5 g + 48/ha (Swing Gold + Caramba: 1.25 l + 0.8 l/ha) 3. prothioconazool + tebuconazool + trifloxystrobin: 125 g + 125 g + 125 g/ha (Prosaro + Twist 500 SC: 1 l + 0.25 l/ha) 4. prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g + 150 g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) 5. boscalid + epoxyconazool + pyraclostrobin + metconazool: 233 g + 67 g +50 g + 48 g/ha (Venture + Comet + Caramba: 1 l + 0.2 l + 0.8 l/ha) 6. azoxystrobin + chloorthalonil + prothioconazool + tebuconazool: 160 g + 800 g + 93.75 g + 93.75 g/ha (Olympus + Prosaro: 2 l + 0.75 l/ha) 7. epoxyconazool + pyraclostrobin + metconazool: 75 g + 75 g + 48 g/ha (Opus + Comet + Caramba: 0.6 l + 0.3 l + 0.8 l/ha) 8. picoxystrobine + prothioconazool + tebuconazool: 200 g + 100 g + 100 g/ha (Acanto + Prosaro: 0.8 l + 0.8 l/ha) Alle behandelingen werden toegepast op 12.06.09 (GS 59 aar volledig verschenen). De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Zaaidatum: 13.12.08 Zaaidichtheid: 450 korrels/m² Voorvrucht: korrelmaïs Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha (23.03.09) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 87 kg/ha (12.03.09) 2 de fractie: 59 kg/ha (24.04.09) 3 de fractie: 72 kg/ha (02.06.09) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 7.5 g + 22.5 g + 812 g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) (02.04.09) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g + 1.6 g/ha (Meteor: 2 l/ha) (25.04.09) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) (13.06.09) Er werd geoogst op 05.08.09. Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 4 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 34

2.5.2. Resultaten (tabel 1.14.) De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Er werd geen visuele aantasting van meeldauw (Blumeria graminis) waargenomen. Bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was vanaf mei aanwezig in het gewas, maar niet in voldoende mate om een vroege bladseptoriabestrijding uit te voeren. Gele roest (Puccinia striiformis) werd niet vastgesteld. Pas begin juni mede door de relatief late zaaidatum werden de diverse aarbehandelingen uitgevoerd. Voor bruine roest was de ziektedruk eveneens te laag om tot een adequate beoordeling te komen. Enkel de controlepercelen vertoonden op het einde van het groeiseizoen een lichte aantasting. Door het warme en droge voorjaar werd slechts een lage Fusarium aantasting waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. De onbehandelde percelen vertoonden de grootste aantasting van bladvlekkenziekte, doch was het verschil met de behandelde percelen niet zeer uitgesproken. De controle scoorde met 3.50, terwijl de behandelde percelen gemiddeld 2.85 scoorden. Behandeling 6 (Olympus + Prosaro), behandeling 4 (Fandango) en behandeling 8 (Acanto + Prosaro) vertoonden de laagste ziektedruk. Er werden geen significante verschillen genoteerd tussen de waarden van de ziekte-index voor de verschillende behandelingen. Toch kan duidelijk opgemerkt worden dat de controle (slechts éénmaal behandeld) de meest aangetaste aren vertoonde, gevolgd door behandeling 1 (Swing Gold + Caramba). Naast de ziekteaantasting werd ook het DON gehalte bepaald met ELISA test kits (Veratox DON 5/5, Biognost). Met een gemiddelde waarde over alle behandelingen heen van 0.210 ppm blijkt duidelijk dat er door de droge omstandigheden weinig infectie van Fusarium sp. heeft plaatsgevonden. Toch werd er voor alle behandelingen DON gedetecteerd; significante verschillen werden echter niet genoteerd. Geen enkele behandeling overschreed de EU norm van 1.250 mg/kg. Er kan wel opgemerkt worden dat de onbehandelde percelen de hoogste DON waarden leverden en dat behandeling 4 resulteerde in de laagste DON waarde 0.111 ppm. Tussen de behandelingen werden geen significante verschillen in korrelopbrengst gevonden. Enkel de controlepercelen behaalden de significant laagste opbrengst van gemiddeld 7271 kg/ha. Door de fungicidebehandelingen werd een meeropbrengst van minimum 11.6 % bekomen, terwijl dit voor sommige behandelingen (o.a. behandeling 3 = Prosaro + Twist, behandeling 7 = Opus + Comet + Caramba en behandeling 8 = Acanto + Prosaro) opliep tot meer dan 14 % extra korrelopbrengst. 35

Tabel 1.14. : Resultaten ziektebestrijding wintertarwe t.a.v. blad- en aarziekten (proef G08.60) 1 Behandeling Opbrengst kg/ha rel. t.a.v. ² Tuckey test P0.05 3 Hectolitergewicht Septoria 4 1 controle 7271 100.0 B 75.3 3.5 0.292 2 Swing Gold + Caramba 8113 111.6 A 76.0 3.3 0.171 3 Prosaro + Twist 8315 114.4 A 75.8 3.1 0.280 4 Fandango 8179 112.5 A 76.1 2.6 0.111 5 Venture + Comet + Caramba 8137 111.9 A 76.8 2.8 0.233 6 Olympus + Prosaro 8211 112.9 A 75.7 2.5 0.162 7 Opus + Comet + Caramba 8320 114.4 A 76.7 3.1 0.262 8 Acanto + Prosaro 8329 114.5 A 76.8 2.6 0.170 VC opbrengst (%): 4.4 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst onbehandeld = 7271 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast DON ppm 36

2.6. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool (Horizon: 1 l/ha) bij bestrijding van aarfusarium bij zomertarwe (proef G08.68) 2.5.1. Proefgegevens Tijdens het groeiseizoen 2009 werd nagegaan of de inzet van hulpstoffen de werking van tebuconazool: 250 g/ha (Horizon: 1 l/ha) tegen aarfusarium kon verbeteren (proef G08.68). Tebuconazool is één van de weinige fungiciden met een goede werking tegen schimmels uit de Fusarium roseum groep. 2.5.2. Materiaal en methoden Een veldproef werd aangelegd als een blokkenproef met 4 parallellen. Als Fusarium gevoelige zomertarwevariëteit werd Tybalt gebruikt. Tabel 1.15.: Overzicht van de behandelingen. object 1 Horizon 1 l/ha 2 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 1 0.1 % (ethyl hexyl lactaat) 3 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 2 0.1 % (plantaardige olie) 4 Horizon 1 l/ha + Hulsptof 1 0.1 % + Hulpstof 2 0.1 % 5 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 3 0.1 % (sticker) 6 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 4 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol) 7 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 3 0.1 % + Hulpstof 4 0.1 % 8 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 5 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol 2 9 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 6 0.1 % (organosilicoon) 10 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 5 0.1 % + Hulpstof 6 0.1 % 11 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 7 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol 3) 12 Horizon 1 l/ha + Bond 0.1 % 13 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 7 0.1 % + Bond 0.1 % 14 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 8 0.1 % (organosilicoon 2) 15 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 9 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol 4) 16 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 8 0.1 % + Hulpstof 9 0.1 % 17 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 10 0.1 % (organosilicoon 3) 18 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 11 0.1 % (melkzuurderivaat) 19 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 12 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan) 20 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 13 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan + trisiloxaan) 21 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 14 0.17 % (spreader/sticker) 22 Horizon 1 l/ha + Hulpstof 15 0.05 % (penetrant) 23 controle De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR 11003 spuitdoppen (300 l water/ha) en TeeJet XR De behandelingen werden toegepast in groeistadium 59 (aren 100 % uit). 37

Een artificiële infectie werd uitgevoerd op 06.07.09. Hiervoor werden de boordveldjes geïnfecteerd met een sporenoplossing (0,5 x 10 5 sporen/ml) bestaande uit Fusarium graminearum, Fusarium culmorum en Fusarium avenaceum. De Fusarium aantasting werd bepaald door 100 aren per veldje te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aantasting, klasse 3: 50 % aantasting, klasse 4: 75 % aantasting en klasse 5: 100 % aantasting. Vervolgens wordt de ziekte-index berekend met de formule: Ziekte-index = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4))/4 x N n = aantal aren in een bepaalde klasse N = totaal aantal aren 2.5.3. Resultaten Figuur 13. Invloed van de verschillende fungicide-hulpstoffen combinaties op de bestrijding van aarfusarium en de contaminatie met DON. Door de droge weersomstandigheden rond de bloei was er weinig infectie en bleef de ziektedruk laag. De infectie graad van de controleveldjes was gemiddeld laag met een ziekteindex van circa 4. Het effect van tebuconazool alleen t.a.v. controle was nihil. Toevoeging van Hulpstoffen 5 & 8, Hulpstof 15 en zeker Hulpstof 12 zorgden voor een opmerkelijke daling van de ziekte-index. In mindere mate was dit ook het geval voor de combinaties van tebuconazool met hulpstoffen 7 & 9 en hulpstoffen combinatie 5 + 6. 38

De combinaties van hulpstoffen scoorden niet echt beter dan de beste component van de combinatie. De DON niveaus waren laag (< 0.25 mg/kg) en er kunnen derhalve geen conclusies getrokken worden t.a.v. deze parameter. 2.5.4. Besluit Het aantastingsniveau van aarfusarium was laag ondanks de artificiële infectie. Hulpstoffen 12 en 15 versterken de werking van tebuconazool aanzienlijk. 39

HOOFDSTUK 2: MAIS 1. Rassenvergelijking 1.1. Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M09.03) 1.1.1. Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 30 vroege kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1. NK Cooler Verla Seeds 2. Amball* KWS Benelux 3. PR39R86 Aveve 4. Sensation* Clovis Matton 5. PR39B56 Pioneer Hi-Bred 6. LG3227 Clovis Matton 7. Podium KWS Benelux 8. Kadenz* KWS Benelux 9. Tiberio* Verla Seeds 10. Konivens Verla Seeds 11. Monroe Advanta 12. Bravour* KWS Benelux 13. LG30218 Clovis Matton 14. Secura Limagrain Belgium 15. Amilac KWS Benelux 16. Aaravan Limagrain Belgium 17. ES Progress* Barenbrug 18. LG3247 Clovis Matton 19. Dominator* Limagrain Belgium 20. Xxentos Innoseeds bv 21. LG3220=Logo* Clovis Matton 22. P8000 Pioneer Hi-Bred 23. Ricardinio KWS Benelux 24. Amoroso* KWS Benelux 25. Canon* Aveve * standaardrassen 40

Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: 24.04.09 Zaaidichtheid: 111 000 zaden/ha, nadien uitgedund tot 100 000 planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o 20.04.09: 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/hamgo o 20.04.09: 60 kg K 2 O/ha (100kg/ha chloorpotas 60 K 2 O) o 20.04.09: 62.4 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o 13.06.09: Bladvoeding Wuxal Maïs (5N-20P-5K) 9l/ha (= 0.58kgN, 2.32kg P 2 O 5, 0.58kgK 2 O, 0.12g B, 0.05g Cu-EDTA, 0.23g Fe-chelaat, 0.14g Mn- EDTA + 0.09g Mo +0.05g Zn-EDTA /ha) Herbicide: o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g + 625 g + 375 g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l + 0.4 l/ha) (25.05.09) 1.1.2. Resultaten (tabellen 2.1, 2.2 en figuur 2.1 en 2.2) De maïs kende een vlotte opkomst. Als gevolg van eerder koud en regenachtig weer in combinatie met een lage fosfaatbemesting werd tijdelijk een sterke roodverkleuring vastgesteld bij een aantal rassen. Vooral de rassen ES Progress, Kadenz en in mindere mate Xxentos, Ricardino, Tiberio en Amilac vertoonden dit fenomeen. Dit gegeven weerspiegelde zich evenwel niet in een effect op de opbrengst, met uitzondering van het ras ES Progress. Op het einde van het groeiseizoen werd bij een beperkt aantal rassen een lichte aantasting door Helminthosporium spp. vastgesteld en dit vooral op het bovenste blad. Het ras ES Progress vertoonde een aantasting van ca. 5% gevolgd door de rassen Tiberio, Amoroso, Canon, Dominator, Ricardinio en Konivens die een nog lagere aantasting vertoonden. Door het warme weer en de droogte rijpten de planten en voornamelijk de rest plant versneld af en daarom vond de oogst vervroegd plaats op 9 september 2009. Er werd geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was eerder verwaarloosbaar. Een aantal rassen vertoonden toch wel een stengelrotaantasting doch gezien het hoge drogestofgehalte van de rest plant moeten deze vaststellingen gerelativeerd worden temeer daar ze bij een aantal rassen niet correspondeerden met een analoge aantasting in de proef late rassen. De cijfers zijn dan ook niet weergegeven in tabel 2.1. Het drogestofgehalte van de rest plant was abnormaal hoog in vergelijking met ander jaren. Heel vaak kwam een hoog drogestofgehalte van de rest plant voor in combinatie met een laag drogestofgehalte van de kolf met soms nog melkrijpe/zacht deegrijpe korrels. Vooral bij de rassen ES Progress, LG 3247 en Logo werd dit fenomeen vastgesteld. De rassen Konivens, Podium, Tiberio en PR39B56 waren het sterkst afgerijpt, onmiddellijk gevolgd door de rassen Dominator, Sensation, Amoroso en Ricardinio met een totaal drogestofgehalte gelijk of hoger dan 40%. Het ras LG3247 vertoonde met 34,8% het laagste drogestofgehalte. De te snelle afrijping resulteerde dus in een situatie van noodrijpheid waardoor het opbrengstpotentieel van tal van rassen niet ten volle kon werd gerealiseerd. De totale drogestofopbrengst van de standaardrassen bedroeg dan ook slechts 15.6 ton DS/ha. Er waren significante verschillen tussen de rassen onderling. Binnen de vroege rassen behaalde het ras Bravour met 111.4% tegenover de standaardrassen de hoogste opbrengst. Een tweede groep van rassen met Aaravan, Sensation, Monroe en PR39R86 haalden een opbrengst tussen 105 en 41

106.4% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Logo, ES Progress en Canon haalden het laagste opbrengstniveau met respectievelijk 94.2, 93.8 en 95% t.a.v. de standaardrassen. Inzake kolfopbrengst scoorde het ras Bravour het hoogst met 116.2% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Sensation, Dominator, Xxentos, Podium en Aaravan, behaalden kolfobrengsten van 110.8 tot 106.3% t.a.v. de standaardrassen. Het kolfaandeel op de totale drogestof was laag in vergelijking met andere jaren. Heel wat rassen combineerden een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst. Vooral de rassen Bravour, Sensation, Dominator, Podium, LG 30218 en Aaravan vallen hier op (figuur 2.1). In tabel 2.2 worden de voederwaardegegevens weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. Het is evenwel opvallend dat een aantal rassen (Sensation, LG 3227, Aaravan, LG30218, LG 3247 en Monroe) een hoge verteerbaarheid combineren met een hoog opbrengstcijfer. Een aantal rassen (P8000, Xxentos, Logo, Konivens) combineren dan weer een matige tot lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid en VEM-waarde. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake energieopbrengst (kvem/ha). ) (% f tie LOGO Canon ES Progress 120 115 Dominator Sensation 110 Xxentos Podium LG 30218 Aaravan 105 PR39B56 LG 3247 Secura LG 3227 Monroe P8000 Kadenz 100 NK Cooler Tiberio Amoroso Amilac Amball Ricardinio 95 Konivens 85 Bravour r e la lf o k st g 92.0 r e n 94.0 96.0 98.0 100.0 102.0 104.0 106.0 108.0 110.0 112.0 114.0 b p fo e sto g 90 r o d 80 totale drogestofopbrengst relatief (%) Figuur 2.1 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef M09.03) 42

Tabel 2.1: Opbrengstgegevens rassenproef vroege kuilmaïs(proef M09.03) Variëteit % DS Kolf + schutblad % DS rest plant % builenbrand planten /ha kolven /100 planten totale opbrengst ver kg vers /ha DS opbrengst rest kg DS/ha DS opbrengst kolf kg DS/ha DS opbrengst totaal kg DS/ha %DS totale plant berekend kolf aandeel op DS % kg DS-opbrengst/ha rel t.o.v. 100= 7246 kg- DS rest /ha getuigenrassen=100 100= 8342 kg- DS kolf /ha 100= 15588 kg- DS totaal /ha Tukey's Honest Significant Difference Amball 53,7 30,9 0,3 99250 96,5 38725 7311 8050 15361 39,7 52,5 100,9 96,5 98,5 ab Aaravan 50,1 28,8 1,8 97667 97,7 43933 7559 8869 16427 37,4 54,0 104,3 106,3 105,4 ab LG3227 51,5 28,2 99500 98,6 43513 7592 8539 16131 37,1 53,0 104,8 102,4 103,5 ab Amilac 54,1 28,7 98250 99,7 40163 7269 8024 15293 38,0 52,6 100,3 96,2 98,1 ab Amoroso 53,6 31,7 0,3 100000 97,7 38750 7410 8213 15623 40,4 52,6 102,3 98,5 100,2 ab Bravour 55,4 29,1 98500 101,6 44013 7669 9694 17362 39,6 55,8 105,8 116,2 111,4 ab Canon 51,1 31,0 98000 100,5 38200 7334 7475 14809 38,7 50,4 101,2 89,6 95,0 b Dominator 56,1 30,2 0,3 99750 96,5 38413 6682 9178 15860 41,3 58,1 92,2 110,0 101,7 ab ES Progress 49,9 29,9 0,6 96500 98,0 39288 7423 7197 14620 37,2 49,3 102,4 86,3 93,8 b Kadenz 50,8 31,4 97500 102,2 37538 6634 8342 14976 39,9 55,7 91,6 100,0 96,1 b Konivens 58,7 33,3 1,5 99000 101,2 35300 7115 8090 15205 43,3 53,1 98,2 97,0 97,5 b LG30218 54,2 29,2 97500 100,5 41188 7223 8813 16036 39,0 55,0 99,7 105,7 102,9 ab Logo 49,7 27,5 101333 99,0 41183 7121 7555 14676 35,7 51,5 98,3 90,6 94,2 b LG3247 49,9 25,5 0,3 98000 98,8 45013 7092 8592 15684 34,8 55,0 97,9 103,0 100,6 ab NK Cooler 54,1 28,1 99250 97,5 41975 7422 8365 15788 37,7 53,0 102,4 100,3 101,3 ab P8000 52,7 29,7 97250 98,5 39013 6833 8439 15272 39,1 55,3 94,3 101,2 98,0 ab Podium 54,7 32,4 0,8 97250 98,5 37775 6886 8999 15885 42,1 56,7 95,0 107,9 101,9 ab Ricardinio 52,7 32,3 98750 99,0 39025 7620 8100 15719 40,3 51,5 105,2 97,1 100,8 ab Secura 51,4 29,0 99500 100,0 41625 7207 8615 15822 38,0 54,6 99,5 103,3 101,5 ab Sensation 55,2 31,0 100500 99,0 40488 7338 9244 16582 41,0 55,7 101,3 110,8 106,4 ab Tiberio 55,0 33,8 98500 99,6 36700 7398 8110 15508 42,3 52,3 102,1 97,2 99,5 ab Monroe 53,0 30,8 100250 99,0 41650 7820 8613 16433 39,5 52,4 107,9 103,3 105,4 ab PR39B56 56,1 33,8 99750 100,3 36280 7061 8576 15637 43,2 54,8 97,4 102,8 100,3 ab Xxentos 50,1 29,6 97500 100,1 38900 6198 9005 15203 39,1 59,3 85,5 108,0 97,5 b PR39R86 52,7 27,5 99000 99,5 44850 7886 8484 16370 36,5 51,9 108,8 101,7 105,0 ab Gemiddelde 53,1 30,1 7246 8342 15588 53,8 VC% 9,1 6,2 6,6 3,9 Fber *** *** * *** 43

108 P8000 Xxentos 106 LG 3227 Sensation Aaravan ) (% f tie r e la S D g /k e id a r h e r b v e r te LOGO 104 LG 3247 Konivens 102 LG 30218 Canon PR39B56 NK Cooler Amball 100 Amoroso Kadenz Ricardinio Dominator Amilac Tiberio Secura Podium 98 Monroe Bravour 92.0 94.0 96.0 98.0 100.0 102.0 104.0 106.0 108.0 110.0 112.0 114.0 ES Progress 96 totale drogestofobrengst relatief (%) Figuur 2.2 : Relatie tussen de relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid vroege kuilmaïsrassen (proef M09.03) 44

Tabel 2.2 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha vroege kuilmaïsrassen gerelateerd aan de opbrengst (proef M09.03) totale Ras Mandataris drogesto f- opbreng st rel. 1 % DS tota al Kolfaa n-deel % 2 Verteerbaarheid rel 3 VEMwaard e 4 kvemopbr./ha Limagrain Belgium 105.4 37.4 54.0 104.9 106 111.8 Aaravan Amball KWS 98.5 39.7 52.5 99.5 98.2 96.8 Amilac KWS 98.1 38.0 52.6 98.2 95.9 94.1 Amoroso KWS 100.2 40.4 52.6 99.4 99.5 99.8 Bravour Barenbrug 111.4 39.6 55.8 100 100.5 112.0 Maisadour Belgium 95.0 38.7 50.4 100.6 101.7 96.7 Limagrain Belgium 101.7 41.3 58.1 98.9 99.7 101.5 Canon Dominat or ES Progress Barenbrug 93.8 37.2 49.3 96.6 94.8 89.0 Kadenz Aveve 96.1 39.9 55.7 99 99.5 95.6 Koniven s Verla Seeds 97.5 43.3 53.1 102 99.8 97.4 LOGO Clovis Matton 94.2 35.7 51.5 102.3 102.3 96.4 LG 30218 Clovis Matton 102.9 39.0 55.0 103.3 103.9 106.9 LG 3227 Clovis Matton 103.5 37.1 53.0 105.5 107 110.8 LG 3247 Clovis Matton 100.6 34.8 55.0 102.6 101.6 102.3 Limagrain Belgium 105.4 39.5 52.4 102.4 102.3 107.9 Monroe NK Cooler Verla Seeds 101.3 37.7 53.0 100.2 99.1 100.4 P8000 Pioneer 98.0 39.1 55.3 107.4 108.9 106.7 Podium Aveve 101.9 42.1 56.7 98.1 96.3 98.2 PR39B5 6 Pioneer 100.3 43.2 54.8 100.2 98 98.4 Ricardini o KWS 100.8 40.3 51.5 99.2 97.7 98.6 Limagrain Belgium 101.5 38.0 54.6 98.4 97.5 99.0 Secura Sensatio n Clovis Matton 106.4 41.0 55.7 105.5 107.3 114.2 Tiberio Verla Seeds 99.5 42.3 52.3 98.2 96.6 96.2 Xxentos Innoseeds 97.5 39.1 59.3 105.6 106.6 104.0 100%=gemiddelde kgds totaal standaardrassen 15588 gemiddeld DS% totale plant 39.4 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % 58.7 100% = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen 70.3 100%= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen 856 100%= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen 13328 45

1 aantal proeven waarin het ras in 2009 voorkwam 2 relatieve waarden t.a.v. gemiddelde van de rassen Amball, Tiberio, Sensation, LOGO, Kadenz, ES Progress, Dominator, Canon, Bravour, Amoroso (100 % = 15588kgDS/ha) 3 aandeel van de drogestofopbrengst van de kolf op de totale drogestofopbrengst in % 4 verteerbaarheid van de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=70.3% 5 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=856 VEM 6 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=13328 kvem/ha 1.2. Rassenvergelijking late kuilmaïs (proef M09.04) 1.2.1. Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 23 late kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1. Sumaris Barenbrug 2. LG3234 Clovis Matton 3. Kompass Barenbrug 4. PR39F58* Pioneer Hi-Bred 5. PR39T13* Pioneer Hi-Bred 6. Torres Aveve 7. PR39A98* Pioneer Hi-Bred 8. Boutic Innoseeds 9. Subito* Philip Seeds 10. PR39R86* Pioneer Hi-Bred 11. ES Turbo Barenbrug 12. PR39R86 Aveve 13. Ronaldinio* KWS Benelux 14. Zidane* KWS Benelux 15. ES Cornbelt Barenbrug 16. P8100 Pioneer Hi-Bred 17. ES Charles* Barenbrug 18. ES Newmilk Clovis Matton 19. PR39W45 Verla Seeds * standaardrassen 46

Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: 24.04.09 Zaaidichtheid: 111 000 zaden/ha, nadien uitgedund tot 100 000 planten/ha Bemesting: o Advies BDB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o 20.04.09: 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o 22.04.09: 60 kg K 2 O/ha (100kg/ha chloorpotas 60 K 2 O) o 22.04.09: 62.5 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o 13.06.09: Bladvoeding Wuxal Maïs (5N-20P-5K) 9l/ha (= 0.58kgN, 2.32kg P 2 O 5, 0.58kgK 2 O, 0.12g B, 0.05g Cu-EDTA, 0.23g Fe-chelaat, 0.14g Mn- EDTA + 0.09g Mo +0.05g Zn-EDTA /ha) Herbicide: o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g + 625 g + 375 g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l + 0.4 l/ha) (25.05.09) 1.2.2. Resultaten (tabellen 2.3, 2.4 en figuur 2.3 en 2.4) De maïs kende een vlotte opkomst. Als gevolg van eerder koud en regenachtig weer in combinatie met een lage fosfaatbemesting werd tijdelijk een sterke roodverkleuring vastgesteld bij een aantal rassen. Vooral de rassen ES Newmilk en Boutic gevolgd door het ras Ronaldinio vertoonden dit fenomeen. Dit gegeven weerspiegelde zich eveneens in een lager opbrengstniveau van de betrokken rassen. Op het einde van het groeiseizoen werd bij een beperkt aantal rassen een lichte aantasting door Helminthosporium spp. vastgesteld en dit vooral op het bovenste blad. Dit fenomeen was evenwel niet consistent over alle parallellen, enkel bij het ras Zidane was dit wel het geval. Door het warme weer en de droogte rijpten de planten en voornamelijk de rest plant versneld af en daarom vond de oogst vervroegd plaats op 16 september 2009. Er werd geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was eerder verwaarloosbaar met uitzondering van het ras ES Newmilk (4.3% builenbrand). Het percentage stengelrot was eveneens vrij laag met uizondering van het ras PR39T83 (6.9%). Het drogestofgehalte van de rest plant was abnormaal hoog in vergelijking met ander jaren. Vaak kwam een hoog drogestofgehalte van de rest plant voor in combinatie met een laag drogestofgehalte van de kolf met soms nog melkrijpe/zacht deegrijpe korrels. De rassen P8100, PR39T83 en Zidane waren het sterkst afgerijpt, onmiddellijk gevolgd door de rassen PR39A98, PR39R86, LG3234, PR39T13 en PR39W45 met een totaal drogestofgehalte gelijk of hoger dan 40%. De rassen ES Newmilk (33.3%) en ES Charles (33.8%) vertoonden het laagste drogestofgehalte. De te snelle afrijping resulteerde dus in een situatie van noodrijpheid waardoor het opbrengstpotentieel van tal van rassen niet ten volle kon werd gerealiseerd. De totale drogestofopbrengst van de standaardrassen bedroeg dan ook slechts 16.1 ton DS/ha. Er waren significante verschillen tussen de rassen onderling. Binnen de late rassen behaalde het ras PR39T13 met 110.0% tegenover de standaardrassen de hoogste opbrengst. De rassen LG3234, P8100, Torres gevolgd door ES Kompass, PR39A98 en PR39R86 haalden een opbrengst tussen 108.8 en 101.5% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Zidane,Boutic en ES 47

Charles haalden het laagste opbrengstniveau met respectievelijk 92.6, 93.4 en 94.7% t.a.v. de standaardrassen. Inzake kolfopbrengst haalden de rassen LG3234, P8100 en Torres de hoogste opbrengst met respectievelijk 121.1, 117.3 116.9% t.a.v. de standaardrassen. Het kolfaandeel op de totale drogestof was bij een aantal rassen vrij laag in vergelijking met andere jaren. Vooral de rassen ES Charles, Subito en Sumaris lieten zich opmerken op dat vlak. Heel wat rassen combineerden een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst. Vooral de rassen PR39T13, Torres, P8100, LG3234, ES Kompass en PR39A98 vallen hier op (figuur 2.1). In tabel 2.4 worden de voederwaardegegevens weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. De rassen PR39R86 en LG3234 weten een hoge verteerbaarheid te combineren met een hoog opbrengstcijfer (figuur 2.4). Een aantal rassen (ES Turbo, PR39F58 en PR39W45) combineren dan weer een gemiddeld tot lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid en VEM-waarde. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake energieopbrengst (kvem/ha). 115 ) (% 110 PR39T13 Torres f tie P8100 LG3234 r e la lf 105 o ES Kompass k st g PR39A98 PR39R86 r e n b Subito 100 p Sumaris ES Turbo 80.0 85.0 90.0 95.0 100.0 105.0 Ronaldinio PR39F58 PR39T83 PR39W45 110.0 115.0 120.0 125.0 130.0 fo e sto g CharlesES Newmilk ES Cornbelt 95 r o d Boutic Zidane 90 totale drogestofopbrengst relatief (%) Figuur 2.3 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef M09.04) 48

Tabel 2.3: Opbrengstgegevens rassenproef late kuilmaïs (proef M09.04) Variëteit % DS Kolf + schutblad % DS rest plant % builenbrand %stengelrot planten /ha kolven /100 planten totale opbrengst ver kg vers /ha DS opbrengst rest kg DS/ha DS opbrengst kolf kg DS/ha DS opbrengst totaal kg DS/ha %DS totale plant berekend kolf aandeel op DS % kg DS-opbrengst/ha rel t.o.v. getuigenrassen=100 100= 100= 7431 kg- 8667kg- DS/ha DS/ha 100= 16098 kg- DS/ha ES Charles 51,3 25,9 1,0 2,1 97000 94,9 45050 7973 7266 15239 33,8 47,4 107,3 83,8 94,7 PR39A98 56,5 30,0 1,3 97750 100,0 40688 7325 9244 16569 40,6 55,8 98,6 106,7 102,9 PR39R86 58,0 29,4 0,8 4,3 99000 98,0 40575 7354 8981 16335 40,3 55,0 99,0 103,6 101,5 Ronaldinio 56,3 28,3 0,3 0,8 98250 100,0 39925 6617 9282 15899 39,9 58,4 89,0 107,1 98,8 Subito 50,0 26,6 0,3 0,3 96500 100,0 46325 8072 7991 16063 34,7 49,8 108,6 92,2 99,8 Boutic 51,4 25,6 1,5 0,8 98750 96,7 43150 7142 7897 15039 34,8 52,5 96,1 91,1 93,4 ES Cornbelt 51,0 26,9 2,8 3,5 97000 99,4 43150 7415 7889 15304 35,5 51,5 99,8 91,0 95,1 ES Turbo 56,4 26,7 2,1 97000 99,8 42188 7035 8940 15975 37,9 56,0 94,7 103,2 99,2 ESKompass 53,6 26,4 94000 99,7 46850 7967 8885 16852 36,0 52,7 107,2 102,5 104,7 LG3234 57,4 27,9 0,7 97333 101,0 43450 7021 10491 17512 40,3 59,9 94,5 121,1 108,8 ES Newmilk 49,0 25,2 4,3 3,0 97750 100,2 45763 7631 7609 15240 33,3 49,8 102,7 87,8 94,7 P8100 58,8 29,3 1,3 2,0 99000 100,8 42113 7257 10163 17420 41,4 58,4 97,7 117,3 108,2 PR39F58 53,9 26,0 1,4 99333 97,3 43183 7100 8477 15578 36,1 54,4 95,6 97,8 96,8 PR39T13 57,3 30,8 0,3 2,4 98000 98,7 43317 8347 9363 17711 40,8 53,1 112,3 108,0 110,0 PR39T83 58,3 30,1 6,9 97000 102,1 37867 6711 8829 15540 41,4 56,6 90,3 101,9 96,5 PR39W45 57,1 28,8 0,5 2,3 98500 98,0 38500 6341 9376 15717 40,9 59,7 85,3 108,2 97,6 Sumaris 49,6 28,6 1,3 99667 97,0 44033 8016 7856 15872 36,2 49,5 107,9 90,7 98,6 Torres 54,4 28,3 1,0 98500 101,3 44350 7298 10135 17433 39,3 58,1 98,2 116,9 108,3 Zidane 57,0 30,1 0,8 0,5 98000 103,8 35975 6249 8665 14914 41,5 58,1 84,1 100,0 92,6 Gemiddelde 54,6 27,9 2,1 97807 99,4 7431 8667 16098 55,5 VC% 9,3 9,5 8,8 3,1 Fber *** *** NS *** 49

Boutic 106 ES Turbo PR39F58 104 ES Newmilk PR39W45 Sumaris 96 Ronaldinio PR39R86 LG3234 102 Zidane ) (% f PR39T83 tie Torres r e la Subito 100 S PR39A98 90.0 D 92.0 94.0 96.0 98.0 100.0 102.0 104.0 ES Kompass 106.0 P8100 108.0 110.0 112.0 g PR39T13 ES Charles /k e id ES Cornbelt a r h 98 e r b v e r te 94 totale drogestofobrengst relatief (%) Figuur 2.4: Relatie relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid late kuilmaïsrassen (proef M09.04) 50

Tabel 2.4 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha gerelateerd aan de opbrengst late kuilmaïsrassen (proef M09.04) totale Ras Mandataris drogestof - opbrengs t rel. 1 % DS totaa l Kolfaa n-deel % 2 Verteer - baarhei d rel 3 VEMwaarde kvemopbr./ha Boutic Innoseeds 93.4 34.8 52.5 105.2 106 99.0 Charles Barenbru g 94.7 33.8 47.8 98.9 98.2 93.0 ES Cornbelt Barenbru g 95.1 35.5 51.5 98.9 95.9 91.2 Kompass Barenbru g 104.7 36.0 52.7 99.4 99.5 104.2 Newmilk Jorion 94.7 33.3 49.8 102.9 100.5 95.1 ES Turbo Barenbru g 99.2 37.9 56.0 105 101.7 100.9 LG3234 Clovis Matton 108.8 40.3 59.9 102.2 99.7 108.5 P8100 Pioneer 108.2 41.4 58.4 99.4 94.8 102.6 PR39A98 Pioneer 102.9 40.6 55.8 99.5 99.5 102.4 PR39F58 Pioneer 96.8 36.1 54.4 104 99.8 96.6 PR39R86 Aveve 101.5 40.3 55.0 102 102.3 103.8 PR39T13 Pioneer 110.0 40.8 53.1 99.1 103.9 114.3 PR39T83 Pioneer 96.5 41.4 56.6 100.7 107 103.3 PR39W45 Verla Seeds 97.6 40.9 59.7 102.4 101.6 99.2 Ronaldinio KWS 98.8 39.9 58.4 95 102.3 101.0 Philip- Subito Seeds 99.8 34.7 49.8 99.9 99.1 98.9 Barenbru g 98.6 36.2 49.5 95.9 108.9 107.4 Sumaris Torres Aveve 108.3 39.3 58.1 100.2 96.3 104.3 Zidane Aveve 92.6 41.5 58.1 101.5 98 90.8 100%=gem. kgds totaal standaardrassen 16098 gemiddeld DS% totale plant 38.1 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % 54.6 100% = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen 69.3 100%= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen 858 100%= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen 13804 1 Totale drogestofopbrengst relatief t.o.v. gemiddelde van de rassen ES Charles, PR39A98, PR39R86, Ronaldinio, Subito, PR39F58, PR39T13, Zidane (100 % = 16098 kg DS/ha)= standaardrassen (vet en cursief gedrukt) 4 analyses/monsters bepaald voor 2 parallellen te Koksijde en Geel, 51

5 verteerbaarheid van de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=69.5% 6 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=857.8 VEM 7 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=13804 kvem/ha 52

1.3. Rassenvergelijking korrelmaïs (proef M09.05) 1.3.1. Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 32 rassen uitgezaaid: Ras Mandataris 1. Abogan Limagrain Belgium 2. Ajaxx Philip Seeds NV 3. Amati Verla Seeds 4. Amball KWS Benelux 5. Amilac KWS Benelux 6. Amoroso KWS Benelux 7. Anjou256 Aveve 8. Bravour KWS Benelux 9. DKC2960 Aveve 10. Dominator Limagrain Belgium 11. ES Palazzo Barenbrug 12. ES Turbo Barenbrug 13. Expert Advanta 14. Irixx Innoseeds bv 15. Konivens Verla Seeds 16. Lafortuna KWS Benelux 17. LG 3220 Clovis Matton 18. LG 3247 Clovis Matton 19. Lorado Limagrain Belgium 20. Marco Limagrain Belgium 21. MAS13L Aveve 22. P8000 Pioneer Hi-Bred 23. Patrick Limagrain Belgium 24. Podium KWS Benelux 25. PR39K13 Pioneer Hi-Bred 26. PR39N39 Pioneer Hi-Bred 27. PR39T13 Pioneer Hi-Bred 28. Ricardinio KWS Benelux 29. Ronaldinio KWS Benelux 30. Sensation Clovis Matton 31. Sphinxx Philip Seeds NV 32. Tiberio Verla Seeds *standaardrassen Volgende teelttechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: witloofwortelen Zaaidatum: 27.04.09 Zaaidichtheid: 111 000 zaden/ha, nadien uitgedund op 90 000 planten/ha Bemesting: 53

o 25.04.09:154 kg/ha N, 44 kg/ha P 2 O 5, 198 kg/ha K 2 O, 33 kg/ha MgO (1100 kg/ha 14-4-18-3) Herbicide: o flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + nicosulfuron: 450 g + 750 g + 225 g + 24 g/ha (Aspect T + Mikado + Samson Extra 60OD: 2.25 l + 0.75 l + 0.4 l/ha) (22.05.09) o clopyralid: 150g/ha (Matrigon: 1.5l/ha met rugspuit + beschermkap) (12.06.09) 1.3.2. Resultaten (tabel 2.5) De maïs kende een vlotte opkomst en een sterke groei ondanks de koude weersomstandigheden in de maand mei. Er werd geoogst op oktober 1 oktober 2009. Er werd nagenoeg geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was nagenoeg verwaarloosbaar met uitzondering van het ras Konivens (4.2%). Enkele rassen vertoonden evenwel een duidelijke stengelrotaantasting. Vooral de rassen P8000 (45.4%), Expert (30.4%) en Dominator (24.1%) waren het sterkst aangetast. De rassen Abogan, Konivens PR39T13, Ricardinio en Tiberio vertoonden een aantastingsniveau tussen 18.5 en 15.4%. Het gemiddelde vochtgehalte van de korrel bedroeg 27,2% op het moment van oogsten. De rassen Lorado (21,2%) en PR39N39 (23,1% vocht) waren het verst afgerijpt. De rassen DKC2960 ( 31,8%), PR39T13 (30,3%), ES Turbo (29,6%) en Ronaldinio (30,0%) waren het minst rijp bij de oogst. Vanuit het standpunt van een korrelmaïsteler is dit een minder gunstig gegeven voor deze rassen. De gemiddelde korrelopbrengst bedroeg 11193kg/ha (korrel 15% vocht). Tussen de rassen werden significante verschillen vastgesteld. Vooral de rassen Sphinxx, Patrick en Ronaldinio haalden een opbrengstniveau van respectievelijk 108.3, 106.3 en 106.2% t.a.v. de standaardrassen. Een grote groep rassen haalden een opbrengstniveau dat gelijklopend was met dat van het gemiddelde van de standaardrassen. De rassen PR39T13, Anjou256 en P8000 haalden dan weer een duidelijk lagere opbrengst (-8,3% tot -16,6% t.a.v. de standaardrassen). 54

Tabel 2.5: Opbrengstgegevens rassenproef korrelmaïs (proef M09.05) variëteit Mandataris % DS % korrel op % % planten /ha kolven / 100 DS opbrengst % spil op % vocht in naakte kolf korrel 15% vocht Tukey's naakte kolf naakte kolf builenbrand stengelrot planten opbrengst korrel 15% naakte kolf de korrel 100=10927 kg DS 100=11193 kg DS Honest droog naakte kolf vocht /ha droog Significant /ha Difference Limagrain Abogan Belgium bvba 70,6 87,8 0,4 18,5 89333 98,5 10289 10627 12,2 25,1 94,2 94,9 bac Ajaxx Philip-Seeds NV 66,5 89,5 0,4 8,0 88000 97,8 10349 10897 10,5 27,8 94,7 97,4 bac Amati Verla Seeds 67,7 85,9 12,6 89667 102,2 11363 11491 14,1 28,3 104,0 102,7 ba Amball KWS 65,3 86,5 0,4 2,2 88667 99,7 11435 11635 13,5 28,5 104,7 104,0 ba Amilac KWS 67,4 85,8 1,9 6,4 89333 111,3 11049 11148 14,2 27,8 101,1 99,6 bac Amoroso KWS 67,0 85,2 1,2 9,1 87667 103,4 11644 11676 14,8 27,6 106,6 104,3 ba Anjou256 Bravour DKC2960 Dominator ES Palazzo ES Turbo Expert AVEVE N.V./SAzaaizaden 68,4 86,6 8,9 89333 102,2 9755 9937 13,4 26,1 89,3 88,8 bc Barenbrug Belgium 64,5 85,9 0,4 6,7 89000 103,4 11360 11483 14,1 28,2 104,0 102,6 ba AVEVE N.V./SAzaaizaden 63,0 90,4 0,8 8,6 84667 102,0 10922 11612 9,6 31,8 100,0 103,7 ba Limagrain Belgium bvba 69,1 84,6 24,1 88000 98,5 11037 10991 15,4 26,7 101,0 98,2 bac Barenbrug Belgium 67,4 87,6 4,2 9,5 88667 99,8 10974 11314 12,4 25,4 100,4 101,1 ba Barenbrug Belgium 65,8 87,8 0,4 6,5 88333 100,4 10567 10922 12,2 29,6 96,7 97,6 bac Limagrain Belgium bvba 68,3 85,8 0,4 30,4 88000 100,8 10788 10890 14,2 26,9 98,7 97,3 bac Irixx Innoseeds bv 69,9 90,7 0,4 11,4 87667 101,5 9811 10465 9,3 26,3 89,8 93,5 bac Konivens Verla Seeds 67,8 85,5 4,2 15,4 88667 136,1 10540 10602 14,5 28,1 96,5 94,7 bac Lafortuna KWS bac Logo LG3247 Lorado Marco MAS13L Limagrain Belgium bvba 66,9 88,6 0,8 10,2 90333 100,7 10706 11156 11,4 28,1 98,0 99,7 bac Limagrain Belgium bvba 64,2 87,5 6,3 90333 100,4 11059 11385 12,5 28,5 101,2 101,7 ba Limagrain Belgium bvba 74,1 85,6 10,6 87667 101,6 11244 11329 14,4 21,2 102,9 101,2 ba Limagrain Belgium bvba 72,3 86,8 0,8 10,1 89333 133,1 10765 10990 13,2 24,7 98,5 98,2 bac Maisadour Semences 70,0 88,0 0,8 18,3 90000 100,0 10471 10845 12,0 23,6 95,8 96,9 bac P8000 Pioneer 68,3 88,0 0,8 45,4 84000 100,7 9027 9338 12,0 28,3 82,6 83,4 c Patrick Podium Limagrain Belgium bvba 69,0 85,4 1,6 1,2 82667 110,5 11851 11902 14,6 26,3 108,5 106,3 a AVEVE N.V./SAzaaizaden 64,5 84,9 0,4 3,0 89000 103,4 11137 11122 15,1 26,4 101,9 99,4 bac PR39K13 Pioneer bac PR39N39 Pioneer 71,3 86,9 0,8 6,9 87333 101,1 10867 11106 13,1 23,1 99,5 99,2 bac PR39T13 Pioneer 65,9 87,3 0,8 16,7 89667 99,3 9993 10259 12,7 30,3 91,5 91,7 bac Ricardinio KWS 68,4 86,1 18,9 91667 100,3 11153 11301 13,9 26,7 102,1 101,0 ba Ronaldinio KWS 63,8 86,2 0,7 1,1 89667 100,0 11715 11886 13,8 30,0 107,2 106,2 a Sensation B. S. C. Agro nv 67,1 87,2 4,1 89667 100,4 10852 11132 12,8 28,4 99,3 99,5 bac Sphinxx Philip-Seeds NV 67,7 89,4 2,2 91333 97,8 11534 12127 10,6 29,2 105,6 108,3 a Tiberio Verla Seeds 66,5 86,3 15,7 88000 100,4 11217 11395 13,7 27,7 102,7 101,8 ba Gemiddelde 88522,2 103,6 10927 11193 13,0 27,2 VC% 5,2 Fber. *** 55

2. Fytotechnische proeven 2.1. Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M09.01) 1 2.1.1. Doelstelling Erosie vermindert op middellange termijn op significante wijze de bodemvruchtbaarheid. Zowel wind- als watererosie komen in Vlaanderen voor: winderosie is vooral op lichte bodems een probleem terwijl hellende terreinen aanleiding kunnen geven tot sterke watererosie. Naast een verminderde bodemvruchtbaarheid geeft watererosie aanleiding tot modderstromen wat zorgt voor een onveilige situatie op het wegennet en het dichtslibben van rioolnetwerken. Na hevig onweer worden tevens woonkernen steeds meer en meer geconfronteerd met de gevolgen van deze modderstromen. Een permanente bodembedekking en minimale grondbewerking vormen het beste instrumentarium om erosie tegen te gaan. Dit heeft echter gevolgen op de wijze van bemesten, inzaaimethodiek, nodige apparatuur en keuze van de bodembedekker. Tevens kunnen fytotechnische effecten verwacht worden op : de onkruidpopulatie; de opbouw organisch materiaal en bodemstructuur; het bodemleven; de mineralisatie en bemestingsniveau; de opbrengst; Minimale bodembewerking vereist specifieke grondbewerkings- en inzaaiapparatuur. Dit brengt extra kosten met zich mee. Ook de arbeidstijd zal bij minimum tillagesystemen anders liggen dan bij het klassieke bodembewerkingssysteem. Om een grondiger inzicht te krijgen in deze deelaspecten werd in in het kader van het Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw in 2007 een vijfjarig proefproject gestart. 2.1.2. Proefopzet In het proefopzet worden systematisch twee factoren opgenomen met telkens verschillende deelobjecten : Factor 1: varianten inzake bodembewerking, zaaiklaar leggen en zaaien 1. Geen groenbemester drijfmest injecteren klassiek ploegen (25-30 cm) en zaaiklaar leggen. 2. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (15-20 cm) en zaaiklaar leggen. 3. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) klassiek ploegen en zaaiklaar leggen. 4. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (25-30cm) en zaaiklaar leggen. 5. Inzaai rogge in najaar drijfmest injecteren rogge doodspuiten directe inzaai (gekartelde schijf). 6. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten directe inzaai (gekartelde schijf). 56

Factor 2: Bemesting: advies (N) organisch-kg N Kunstmest-N kg/ha object C% N-index BdB werkzaam advies advies +30% advies- 30% 1 1.2 142 159 90 69 90 49 2 1.2 158 147 90 57 75 40 3 1.4 165 140 90 50 65 35 4 0.8 139 163 90 73 95 51 5 0.9 131 169 90 79 103 55 6 0.9 140 161 90 71 93 50 Volgende fytotechnische maatregelen werden uitgevoerd: Voorvrucht: maïs Basisbemesting: 10.04.09: 39 ton/ha rundermengmest: 167 Ntotaal waarvan 90 Nwerkzaam, 43 P 2 O 5, 137 K 2 O, 43 MgO kg/ha (analyse BdB: 4.28 Ntotaal waarvan 2.3 Nmineraal, 1.1 P 2 O 5, 3.5 K 2 O, 1.1 MgO kg/ton) Minerale bemesting : 22.04.2009 Bodembewerkingen : 21, 22 en 23.04.2009 Zaaidatum: 24.04.2009 Zaaidichtheid: 111 000 zaden/ha, nadien uitgedund waar nodig tot 100 000 planten/ha Cultivar: PR39A98 Herbicide: o glyfosaat: 1260 g/ha (Glyfall: 3.5 l/ha) (15.04.09) o dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron + fluroxypyr : 720g + 225g + 18g + 90g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60-OD + Starane : 1 l + 0.75l + 0.3 l + 0.5 l/ha) (03.06.09) 57

Tabel 2.6: Opbrengstgegevens proef M09.01 : Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving van maïs bodembewerking kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. % DS % DS planten kolven totale DS DS DS % DS kolf bodembew. 1 - advies Kolf+ rest lengte /ha /100 opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest 100= kolf 100= tot. 100= schutblad plant (cm) planten vers rest kolf totaal plant op DS kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha 1 1 54,1 27,1 286,5 100000 99,3 47550 8568 8655 17223 36,2 50,2 100,0 100,0 100,0 1 2 55,3 29,0 302,3 101667 99,7 49650 9258 9795 19053 38,3 51,4 108,1 113,2 110,6 1 3 54,2 27,7 276,4 102000 99,3 40733 7639 7127 14766 36,2 48,1 89,2 82,3 85,7 gem. 54,5 27,9 288,4 a 101222,0 99,4 45977,8 8488 a 8526 a 17014 a 36,9 49,9 b 99,1 a 98,5 a 98,8 a 2 1 53,7 28,1 244,7 101000 99,7 36650 6803 6659 13462 36,7 49,3 79,4 76,9 78,2 2 2 54,9 28,3 258,5 96000 100,2 36450 6726 6958 13684 37,5 50,9 78,5 80,4 79,5 2 3 54,2 27,4 246,1 103000 98,3 33567 6103 6170 12273 36,5 50,3 71,2 71,3 71,3 gem. 54,2 27,9 249,8 b 100000,0 99,4 35555,6 6544 b 6596 b 13140 bc 36,9 50,1 b 76,4 b 76,2 b 76,3 bc 3 1 54,1 26,7 272,1 103000 99,7 45400 8284 7835 16119 35,5 48,7 96,7 90,5 93,6 3 2 54,3 26,0 276,9 104333 96,8 43717 7850 7300 15150 34,7 48,1 91,6 84,3 88,0 3 3 53,5 25,4 263,6 103000 100,0 42683 7385 7299 14684 34,4 49,7 86,2 84,3 85,3 gem. 54,0 26,0 270,9 a 103444,4 98,8 43933,3 7840 a 7478 ab 15318 ab 34,8 48,8 b 91,5 a 86,4 ba 88,9 ba 4 1 53,6 27,0 274,5 104000 98,4 42117 7754 7175 14929 35,4 48,1 90,5 82,9 86,7 4 2 55,2 29,5 287,5 105000 100,3 49100 9452 9379 18831 38,4 49,8 110,3 108,4 109,3 4 3 55,1 27,6 268,4 103667 99,7 38767 7128 8562 15690 41,0 53,7 83,2 98,9 91,1 gem. 54,7 28,0 276,8 a 104222,2 99,5 43327,8 8111 a 8372 a 16483 a 38,3 50,5 b 94,7 a 96,7 a 95,7 a 5 1 52,7 28,8 225,1 99667 100,7 29600 5040 6418 11459 38,6 55,9 58,8 74,2 66,5 5 2 52,7 27,9 232,9 94333 99,7 30500 5028 6593 11621 38,1 56,8 58,7 76,2 67,5 5 3 50,9 28,1 218,0 95000 96,6 26033 4363 5345 9708 37,2 55,0 50,9 61,8 56,4 gem. 52,1 28,3 225,3 C 96333,3 99,0 28711,1 4810 c 6119 b 10929 c 38,0 55,9 a 56,1 c 70,7 b 63,5 c 6 1 52,5 27,6 231,1 99333 96,2 31117 5186 6476 11662 37,5 55,5 60,5 74,8 67,7 6 2 52,4 27,2 231,4 95667 94,5 30333 5046 6229 11276 37,0 55,1 58,9 72,0 65,5 6 3 49,3 26,9 214,3 94000 100,0 26333 4261 5246 9508 35,9 55,1 49,7 60,6 55,2 gem. 51,4 27,3 225,6 C 96333,3 96,9 29261,1 4831 c 5984 b 10815 c 36,8 55,3 a 56,4 c 69,1 b 62,8 c gem. 1 2 3 VC(%) 5,0 12,29 15,79 12,8 7,2 5,1 12,29 15,79 12,8 Anova bodembew. *** *** *** *** NS *** *** *** *** bemesting ** ** * ** NS NS ** * ** parallel NS NS NS NS NS NS NS NS NS bodembew.xbemesting NS NS NS NS NS NS NS NS NS bemesting (1) bemesting : 1= Advies, 2= Advies +30%, 3=Advies-30% (2) bodembewerking: 1)geen groenbemester-ploegen 2)italiaans-ondiep cultivator 3) italiaans-ploegen 4)italiaans-diep cultivator 5)rogge-directzaai 6)italiaans-directzaai 58

2.1.3. Resultaten 2.1.3.1. Opkomst, standdichtheid en ontwikkeling De opkomst was vrij behoorlijk. De factor bodembewerking-groenbemester resulteerde in een lagere opkomst, de objecten met rechtstreekse inzaai hadden finaal een significant lagere standdichtheid. In absolute cijfers was deze standdichtheid met 96.333 planten/ha nog voldoende (tabel 2.6). De verschillen in onkruidontwikkeling tussen de objecten werden gequoteerd juist voor het uitvoeren van de onkruidbestrijding. De objecten met directe inzaai vertoonden de laagste onkruiddruk (tabel 2.7). Tussen de andere objecten waren de verschillen eerder beperkt met uitzondering van de sterkere ontwikkeling van Italiaans raaigras bij de objecten 2 en 3. Tabel 2.7 : onkruidontwikkeling juist voor het uitvoeren van de onkruidbestrijding (PM09.01) onkruiden/m² Object CHEAL SOLNI SENVU STEME POAAN LOLM totaal dicot. monocot. 1 16.0 4.0 1.0 23.7 3.7 0.0 50.3 46.0 4.3 2 16.7 2.5 7.5 11.7 1.0 9.3 49.7 38.7 11.0 3 9.0 0.7 1.5 24.7 1.0 12.3 51.7 38.0 13.7 4 17.7 4.0 5.0 12.0 5.0 5.3 46.7 38.3 8.3 5 3.3 0.0 0.0 1.7 0.0 0.0 2.0 3.0 4.0 6 2.3 0.0 2.0 2.3 0.0 1.7 9.0 7.0 2.0 CHEAL: Chenopodium album STEME: Stelaria media SOLNI: Solanaceae POAAN: Poa annua SENVU: Senecio vulgaris LOLM: lolium multiflorum Tijdens het groeiseizoen werden opvallende lengteverschillen vastgesteld (figuren 2.5 en 2.6). Zowel de factor bodembewerking als de factor bemesting gaven aanleiding tot significante verschillen. De objecten met rechtstreekse inzaai waren gemiddeld ca. 50cm korter dan de objecten met ploegen. Ook de ondiepe bewerking met vaste tand (obj 2) gaf aanleiding tot significant kortere planten versus ploegen. 250,0 200,0 150,0 lengte (cm) 100,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 50,0 0,0 1 2 3 4 5 6 bodembewerking Figuur 2.5 : Plantlengte tijdens de groei (proef M09.01) 59

350,0 300,0 250,0 lengte (cm) 200,0 150,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 100,0 50,0 0,0 1 2 3 4 5 6 bodembewerking Figuur 2.6: Plantlengte bij de oogst (proef M09.01) 2.1.3.2 Opbrengstgegevens (Tabel 2.6, figuur 2.7) De groeiverschillen reflecteerden zich ook duidelijk in significante verschillen in opbrengst. Er was geen interactie tussen de factor bemesting en de factor bodembewerkinggroenbedekker. De drogestofopbrengst van de restplant van objecten 5 en 6(directe inzaai) waren significant lager dan van de andere objecten. Object 1 (ploegen zonder groenbemester bemesting volgens advies) gaf de hoogste drogestofopbrengst van de rest plant, evenwel niet significant verschillend van de objecten 3 en 4. Object 2 (ondiepe bewerking met vaste tand + groenbedekker) gaf ook een significant lagere opbrengst t.a.v. object 1. De objecten 5 en 6 (directe inzaai) hadden een significant lagere opbrengst dan object 1. Door een hogere N- bemesting verhoogde het opbrengstniveau van de rest plant bij deze objecten slechts nauwelijks. Inzake de kolfopbrengst werden grotendeels analoge verschillen vastgesteld doch in dit geval waren er geen significante verschillen tussen de objecten 2, 5 en 6. De totale drogestofopbrengst was het hoogst bij object 1 (ploegen zonder groenbemester), evenwel niet significant verschillend van de objecten 3 (Italiaans+ploegen), en 4 (Italiaans+ diep cultivator) maar wel significant hoger dan de objecten met directe inzaai (5 en 6) en object 2 (Italiaans, ondiep cultivator). Tussen de objecten 2 en 3 waren er geen significante verschillen. De objecten met directe inzaai (5 en 6) gaven duidelijk lagere opbrengsten, evenwel onderling niet significant verschillend. Een 30% lagere N-bemesting gaf algemeen aanleiding tot een significant lagere opbrengst. Een 30% hogere N-bemesting gaf gemiddeld aanleiding tot een meeropbrengst van slechts 5.6%. Bij object 1 en 4 is er evenwel een grotere respons dan bij de overige objecten. 60

25000 20000 15000 kg DS/ha N-advies N-advies+30% N-advies-30% 10000 5000 0 1 2 3 4 5 6 bodembewerking Figuur 2.7 : Totale drogestofopbrengst i.f.v. de bodembewerking/groenbemester (M09.01) 2.1.3.3. Nitraatresidu na de oogst (figuur 2.8) Algemeen was het N-residu bij alle objecten vrij laag en duidelijk beneden de norm van 90kg NO 3 -N. Er waren geen opvallende verschillen tussen de objecten. N-advies +30% gaf niet systematisch aanleiding tot een hoger residu. De objecten 5 en 6 vertoonden wel een tendens tot een hoger nitraatresidu in vergelijking met de andere objecten. 30,0 25,0 20,0 lengte (cm) 15,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 10,0 5,0 0,0 1 2 3 4 5 6 bodembewerking Figuur 2.8 : N-residu na de oogst (M09.01) 61

2.2 Teeltcombinatie Gras-maïs nog haalbaar? (proef M09.02) Op heel wat melkveebedrijven vindt men de teeltcombinatie gras na maïs. Deze combinatie biedt mogelijkheden voor derogatie in het kader van het mestdecreet. In het voorstel van derogatie is voorzien dat er voor deze teeltcombinatie 250 kg N/ha uit dierlijke mest mag toegediend worden ipv 170 kg N/ha dit binnen de totale 275kg N/ha. Voorwaarde om de 30% extra mest te mogen geven is wel dat het gras gemaaid wordt. Bij het volledig invullen van de 250kgN met dierlijke mest is er maar een beperkte kunstmestgift mogelijk (25N). Gras na maïs wordt relatief laat gezaaid en vroeg geoogst. Zijn de groeiomstandigheden voor het gras minder gunstig, kan de ontwikkeling van het gras onvoldoende zijn, wil men de maïs op tijd zaaien. Het gras onttrekt heel wat vocht tijdens de groei. In sommige gevallen kan dit een vochttekort bij de maïs met zich meebrengen. Wil men van beide teelten een goede productie halen, zal men zowel het gras al de maïs voldoende bemest moeten worden. De vooropgestelde normen laten echter geen of weinig ruimte om beide teelten optimaal te gaan bemesten. Vraag is hoe men de toegelaten hoeveelheid mest best gaat gebruiken. Hierbij heeft men de keuze om het gras minimaal te gaan bemesten, en vroeg een beperkte snede te maaien. De maïs krijgt in dit geval de hoofdbrok van de bemesting. Er is ook een mogelijkheid om de hoeveelheid stikstof te verdelen over beide teelten. Zowel het gras als de maïs krijgen een deel van de dierlijke mest en bij één van de teelten wordt er nog aangevuld met kunstmest. Wanneer men kiest om ook dierlijke mest toe te dienen aan het gras, zal de mestinjectie vroeg gebeuren. Ervaringen in de praktijk zijn dat injecteren in zulk gras niet evident is. Men loopt het risico dat de grond zich ophoopt voor de injecteur en dat er onder natte omstandigheden dikwijls te diepe sporen worden gereden. Belangrijke vraag blijft ook hoe de nitraatrest zich situeren in het najaar. De teeltcombinatie gras-maïs biedt misschien mogelijkheden voor het melkveebedrijf om meer dierlijke mest op de eigen gronden doch in het licht van het nieuwe mestdecreet zijn er toch een aantal mogelijke knelpunten. De vraag is dan ook of deze teeltcombinatie de moeite loont vergeleken met een teelt van enkel maïs al dan niet in combinatie met een groenbemester Het doel van dit project in het kader van het Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw is gedurende twee jaar een aantal bemestingsstrategieën bij de teelt combinatie gras-maïs te bestuderen in functie van de normen in het mestdecreet en het ingediende verzoek tot derogatie.. De problematiek van de stikstofrest krijgt ook de nodige aandacht in het project. 2.2.1 Objecten 1. Maïs, bemesting 170 kg N/ha uit RDM + N aanvullen met kunstmest volgens advies 2. Maïs met voorteelt gras als groenbemester, bemesting 170 kg N/ha uit RDM + N aanvullen met kunstmest volgens advies 3. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 170 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras 80 kg N/ha uit kunstmest 4. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 250 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras geen bemesting 5. Maïs met voorteelt gras, bemesting mais 85 kg/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest, gras 165 kg N/ha uit RDM 6. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 125 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras 125 kg N/ha uit RDM Mengmest geïnjecteerd met een zelfrijder 62

Tabel 2.8 : Bemestingsschema van de proef (proef M09.02) Object Gras dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 O 5 K 2 O MgO 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 0 0 0 0 80 0 0 0 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 5 124.02 70.2 23.4 114.4 20.8 0 0 0 0 6 162.18 91.8 30.6 149.6 27.2 0 0 0 0 Object Maïs dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 K 2 O MgO 1 166.95 94.5 31.5 154 28 80.5 20 46 42 2 166.95 94.5 31.5 154 28 74.5 20 46 42 3 166.95 94.5 31.5 154 28 20 20 46 42 4 248.04 140.4 46.8 228.8 41.6 20 20 0 28.4 5 124.02 70.2 23.4 114.4 20.8 20 20 0 28.4 6 85.86 48.6 16.2 79.2 14.4 20 20 0 28.4 Object gras+maïs dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 K 2 O MgO 1 166.95 94.5 31.5 154 28 80.5 20 46 42 2 166.95 94.5 31.5 154 28 74.5 20 46 42 3 166.95 94.5 31.5 154 28 100 20 46 42 4 248.04 140.4 46.8 228.8 41.6 20 20 0 28.4 5 248.04 140.4 46.8 228.8 41.6 20 20 0 28.4 6 248.04 140.4 46.8 228.8 41.6 20 20 0 28.4 totale bemesting Object N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO 1 247.45 175 51.5 200 70 2 241.45 169 51.5 200 70 3 266.95 194.5 51.5 200 70 4 268.04 160.4 66.8 228.8 70 5 268.04 160.4 66.8 228.8 70 6 268.04 160.4 66.8 228.8 70 Proef aangelegd als blokkenproef met lijnschikking 2.2.2 Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: maïs 20.10.2009 : Inzaai Italiaans raaigras cv. Meroa 45kg/ha Mengmestinjectie op van de objecten 5 en 6 :respectievelijk 26m³ en 34m³ (rundermengmest analyse BDB : 4.77Ntotaal, 0.9 P 2 O 5, 4.4 K 2 O, 0.8 MgO). O 5 O 5 63

1.04.2009 : Bemestingsadvies op basis van N-profielanalyse en standaard bodemanalyse o object 1 (geen gras als voorteelt): 169N, 120 P 2 O 5, 200 K 2 O,70 MgO (C% 0.9 ; N-index 131) o object 6 (gras als voorteelt) : 175N, 120 P 2 O 5, 200 K 2 O,70 MgO (C% 0.9, N-index 124) 30.04.2009 : grasoogst objecten 3,4,5 en 6 06.05.2009 : Mengmestinjectie zelfrijder Vervaet met als volgende dosering : o Object 1, 2 en 3 : 35m³ o Object 4 : 52m³ o Object 5 : 26m³ o Object 6 : 18m³ (samenstelling zie hoger) Minerale bemesting : 07.05.2009; volgens bovenstaand schema via : ammoniumnitraat (27%N), kornkali (48% K 2 O), kieseriet (35%MgO) en rijenbemesting met maïsmap 20-20 alle objecten (100kg/ha) Zaaidat08.05.2009 Zaaidichtheid: 111 000 zaden/ha, nadien uitgedund waar nodig tot 100 000 planten/ha Cultivar: Tiberio Herbicide: o glyfosaat: 1260 g/ha (Glyfall: 3.5 l/ha) (15.04.09) o dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron + fluroxypyr : 720g + 225g + 18g + 90g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60-OD + Starane : 1 l + 0.75l + 0.3 l + 0.5 l/ha) (03.06.09) 2.2.3 Resultaten 2.2.3.1. Groei Er werden visueel sterke groeiverschillen in grasgroei geobserveerd tussen de objecten als gevolg van de gekozen besmestingsregimes. Ook de maïsplanten vertoonden duidelijke groeiverschillen. In tabel 2.9 worden de resultaten van een lengtemeting op 13.07 weergegeven. De maïsplanten van object 1 waren significant langer dan de maïs van de objecten 3,4,5 en 6. Object 5 met de beperktste bemesting voor de maïs gaf aanleiding tot kortere planten, significant verschillend van 1,2 en 4. 64

250,0 200,0 150,0 lengte (cm) 100,0 50,0 0,0 1 2 3 4 5 6 object Figuur 2.9: Lengtemetingen op 13.07 (proef M09.02) 2.2.3.2. Opbrengstresultaten De verschillende bemestingsregimes resulteerden in significante opbrengstverschillen bij de grassnede. Het doseren van N via kunstmest gaf duidelijk aanleiding tot de hoogste opbrengst. Het toepassen van een hogere mengmestgift voor het gras in object 6 resulteerde niet in significant hogere opbrengst in vergelijking met object 5. Het niet bemesten van het gras resulteerde in een zeer lage opbrengst, in feite niet oogstbaar in praktijkomstandigheden. Qua voederwaarde gaf object 3 een een significant hoger ruwe celstofgehalte, een significant lagere verteringscoëfficiënt van de organische stof aan en als gevolg hiervan een significant lagere energiewaarde aan (Tabel 2.10). De vlottere groei als gevolg van de betere benutting van de meststoffen (vnl. N) gaf forsere, langere planten met een hoger stengelaandeel wat op zich dit verschil kan verklaren. Verder werden nog significante verschillen vastgesteld doch in absolute cijfers zijn deze verschillen vrij klein. Het eiwitgehalte was algemeen vrij laag. Tabel 2.9 : Opbrengstgegevens grasoogst (proef M09.02) object kg vers/ha %DS kg DS/ha 3 27222a 17.0 b 4624 a* 4 3333 c 19.1 a 634 c 5 12444 b 17.9 b 2220 b 6 13888 b 17.5 b 2427 b *gemiddelden gevolgd door een verschillende letter zijn significant verschillend (P<0.05, Tukey) 65

Tabel 2.10 : Voederwaardegegevens (proef M09.02) Object RC Suiker Eiwit VCOS VEM VEVI DVE OEB (%) (%) (%) (%) g/kg DS g/kg DS g/kg DS g/kg DS 3 18,2 a 6.3 9.6 86,4 b 996 c 1068 c 79-49 a 4 15,2 b 8.6 7.8 88,8 a 1061a 1156 a 78-67 b 5 16,4 ba 8.6 7.4 88,1 ba 1051 ba 1140 ab 76-67 b 6 16,2 ba 8.5 7.3 88,2 ba 1030 b 1117 b 73-68 b VC% 4.33 10.3 10.44 0.73 0.97 1.13 3.89 9.24 Fber beh * * * * ** ** NS * Fber par NS NS NS NS NS * NS NS 66

Tabel 2.11: Opbrengstgegevens (proef M09.02) kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. totale DS DS DS % DS kolf controle = 100 ² % DS % DS % planten kolven opbrengsopbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest lengte builen- /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant (cm) brand plantenkg vers /hkg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % 9304 7967 17270 kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha 1 45.6 ab 22.4 220 a 6.1 97333 94.6 59100 9304 a 7967 a 17270 a 29.2 b 46.2 100.0 100.0 100.0 2 47.0 ab 22.8 214 ba 2.7 98000 99.3 54600 8515 ab 8101 a 16616 a 30.4 ab 48.7 91.5 101.7 96.2 3 45.1 b 22.5 190 dc 1.7 100667 98.4 48167 7435 bc 6867 ab 14302 b 29.7 b 48.1 79.9 86.2 82.8 4 47.7 ab 23.9 200 bc 4.4 99000 97.6 50617 7934 bc 8307 a 16241 a 32.1 ab 51.1 85.3 104.3 94.0 5 45.6 ab 23.4 180 d 0.7 99000 102.5 43583 6884 c 6415 b 13298 b 30.5 ab 48.2 74.0 80.5 77.0 6 45.4 ab 22.9 185 dc 4.0 101333 97.1 44533 6979 c 6403 b 13382 b 30.1 ab 47.8 75.0 80.4 77.5 gem. 46.1 23.0 198.0 3.3 99222 98.2 50100.0 7841.7 7343.3 15185.0 30.3 48.3 84.3 92.2 87.9 VC% 1.90 3.19 2.7 5.48 7.32 4.32 2.37 4.72 Fber beh * NS *** *** ** *** * NS Fber par NS NS NS NS NS NS NS NS *gemiddelden gevolgd door een verschillende letter zijn significant verschillend (P<0.05, Tukey) 67

2.2.3.3 Nitraatresidu De toegepaste bemestingsregimes in de verschillende objecten gaven geen aanleiding tot overschreiding van de norm van 90kg nitraatrest in het profiel (0-90cm) (figuur 2.10). In absolute cijfers waren de verschillen tussen de objecten vrij klein. Gezien deze bepaling steunde op mengmonsters van de verschillend objecten konden geen statistische verschillen worden afgeleid. 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1 2 3 4 5 6 0-30 30-60 60-90 Fig 2.10: Nitraatresiduen einde groeiseizoen (proef M09.02) 2.3 Optimalisering van het oogsttijdstip in functie van het rassentype (M09.06) 2.3.1. Situering Deze proef kadert in een driejarig project van het Landbouwcentrum voor voedergewassen. Dit project beoogt een optimalere rassenkeuze voor vooral de melkveehouder. De proef lag in 2008 voor de 2 de maal aan. De maïsteler wordt vandaag geconfronteerd met een zeer ruim rassenassortiment waarbinnen een keuze niet evident is. Opbrengst, oogstzekerheid en voederwaarde zijn voor de plantenveredelaars belangrijke selectiecriteria. Hierbij werden echter verschillende strategieën gevolgd zodat een diversiteit aan rassentypes ontstonden. Naast vroege en late rassen zijn er ook verschillende afrijpingstypes ( b.v. rijpe kolf op groene plant de zgn. stay green types of een minder rijpe kolf op een drogere plant de zgn. dry down types) op de markt en werd de voederwaarde verhoogd door een streven naar meer zetmeel of naar een verbeterde celwandverteerbaarheid. Een optimaal oogsttijdstip is belangrijk voor het beperken van kuilverliezen (te nat leidt tot perssap verlies; te droog geeft meer aërobe gisting en een slechtere bewaarbaarheid), een goede voederwaarde (b.v. celwandverteerbaarheid en zetmeel zijn duidelijk functie van oogsttijdstip) en een hoog opbrengstniveau. Tevens kan het op bedrijfniveau belangrijk zijn het oogsttijdstip te kiezen in functie van het rantsoen (b.v. meer gras in het rantsoen vraagt mogelijks meer zetmeel uit maïs). Door de verschillende rastypes hebben de maïstelers het echter steeds moeilijker om het juiste oogsttijdstip te bepalen (b.v. een laat ras en een stay green type zien er visueel gelijk uit toch is er een belangrijk verschil in kolfrijpheid) en er wordt vaak te vroeg of te laat geoogst. 68

Tevens zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de optimalisatie van het oogsttijdstip in relatie tot het afrijpingstype zodat de voorlichting bij de advisering onvoldoende rekening kan houden met de verschillen in rastype. Dit maakt dat bij de rantsoenopbouw geen of nauwelijks rekening kan gehouden worden met de samenstelling van de droge stof en dus met het aandeel van de verschillende energie aanbrengende componenten uit de maïs in relatie tot de andere rantsoencomponenten. Meer gegevens omtrent de evolutie van de voederwaarde componenten in relatie tot het afrijpingsprofiel zal de voorlichting toelaten beter te adviseren m.b.t. de oogstdatum en de inpassing van kuilmaïs in het rantsoen. 2.3.2. Proefgegevens Objecten : 1. Rassen Gedurende 3 opéénvolgende jaren (2007-2009) worden 8 rassen van een verschillend afijpingstype intensief opgevolgd gedurende de afrijpingsfase. Volgende rassen werden in 2008 opgenomen en uitgezaaid volgens een lijnschikking met 3 parallellen : 2 vroege rassen (evenwichtig afrijpend) : Banguy, Aurelia ( beide Limagrain-Advanta) 2 late rassen (evenwichtig afrijpend) : Franky (Scam), Crazy (Innoseeds) 2 dry down types :, Justina (Pioneer Hi-Bred), Allstar 2 stay green types : Amilac (KWS), Lafortuna (KWS) 2. Oogsttijdstippen Er werd geoogst op 6 verschillende tijdstippen : Oogsttijdstip 1: 25.08.09, temperatuurssom 1331.5 C Oogsttijdstip 2: 01.09.09, temperatuurssom 1414.1 C Oogsttijdstip 3: 08.09.09, temperatuurssom 1490 C Oogsttijdstip 4: 15.09.09, temperatuurssom 1557.5 C Oogsttijdstip 5: 22.09.09, temperatuurssom 1635.3 C Oogsttijdstip 6: 29.09.09, temperatuurssom 1693.5 C De temperatuursom werd als volgt berekend : - ((Tmax +Tmin)/2) 6 C - als de som <0 C wordt niets meegerekend - als Tmax > 30 C wordt alleen 30 C meegerekend Volgende fytotechnische maatregelen werden uitgevoerd : Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: 22.04.09 Zaaidichtheid: 114000 zaden/ha, nadien uitgedund naar 105.000 planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o 20.04.09: 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o 22.04.09: 60 kg K 2 O /ha (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o 22.04.09: 62.4 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) Herbicide: 69

o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g + 625 g + 375 g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l + 0.4 l/ha) (25.05.09) Naast de opbrengstgegevens werden ook gegevens verzameld in verband met het afrijpingspatroon van de planten: 1. Foto s van : - totale plant met volledige lengte - totale plant in twee stukken juist boven kolf afgebroken - de kolf met schutblad eraan - de naakte kolf en schutblad afzonderlijk op 1 foto - de naakte kolf afzonderlijk. 2. Toestand van de korrel: de globale indruk na stukknijpen met duimnagel (melkrijp (1), er komt nog vocht uit (2), voelt nog vochtig aan (3), voelt droog aan (4), kurkdroog (5) gevolgd door de ligging van de melklijn : 1 =35 % DS korrel: melklijn op 1/4 van korrel (vanaf top) 2 =40 % DS korrel: melklijn op 1/3 van korrel 3= 45 % DS korrel: melklijn op 1/2 van korrel 4= 50 % DS korrel: melklijn op 2/3 van korrel (weinig of geen vloeibaar gedeelte meer) 6= 55 % DS korrel: korrel is hard en moeilijk te krassen 7= 60 % DS korrel: harde korrel; het hilum is zwart. 3.Toestand stengel en schutblad - aantal groene bladeren - kleur stengel (1:volledig groen tot 3:volledig afgerijpt) - Kleur schutblad (1:volledig groen tot 3:volledig afgerijpt) - Bij het kraken van de stengel komt nog vocht uit de stengel (=1) of voelt vochtig aan (2) of voelt droog aan (3) Vervolgens werden bij de oogst monsters genomen die werden gedroogd bij 65 C voor verdere analyses via NIRS (Laboratorium Centre Provincial de l agriculture et de la ruralité, la Hulpe). Hierbij werden volgende parameters bepaald : - Verteerbaarheid organische stof (VOS) in % van de organische stof (droge stof-as) : enkel voor de totale plant. Gekalibreerd op basis van de cellulaseverteerbaarheid (Methode De Boever) - Verteerbaarheid in % van de droge stof: zowel van de totale plant als van de rest plant. Gekalibreerd op basis van de cellulaseverteerbaarheid (Methode Aufrère) - NDF (%op droge stof) : ruw vezel oplosbaar in neutraal oplosmiddel (gemakkelijk afbreekbare vezels) - ADF (% op droge stof) : ruw vezel oplosbaar in zuur oplosmiddel (moeilijk afbreekbare vezels) - ADL (% op droge stof) : ligninefractie oplosbaar in zuur oplosmiddel - Ruwe celstof (% op droge stof) - Ruw eiwit (% op droge stof) - Zetmeel (% op droge stof) : enkel voor totale plant Voor de totale plant werden telkens monsters per parallel geanalyseerd, voor de rest plant waren het mengmonsters voor de eerste 3 oogstdata, nadien monsters per parallel. 70

2.3.3. Resultaten 2.3.3.1 Opbrengstgegevens In de figuren 2.11 tot 2.6 wordt de evolutie van de opbrengstparameters grafisch weergegeven. In tabel 2.11 wordt de statistische analyse weergegeven van alle oogstdata. Outlayers werden hierbij niet verwijderd. Tabel 2.12 : Statistische analyse opbrengstparameters ( proef M09.06) op droge stof DS% DS% DS% Dsopbr. Rest Dsopbr.Kolf Dsopbr. Totaal kolf rest plant totale plant kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha VC% 3,75 8,56 5,71 8,28 11,37 9 Fber ras *** *** *** *** *** * Fber oogst *** *** *** *** *** *** Fber oogstxras ** * NS NS NS NS Fber blokken * *** *** ** ** ** Gemiddelden per ras over alle oogsttijdstippen Banguy 51,6 a 24,32 dce 34,6 cd 6809 b 9212 a 16020 ba Aurelia 51,5 a 28,40 ba 37,0 b 7533 c 8640 a 16172 ba Lukas 45,6 b 23,77 de 31,9 ef 7719 c 8269 a 15988 ba Amilac 52,1 a 26,37 bc 35,1 cb 8070 cb 8592 a 16662 ba Lafortuna 51,0 a 24,98 dc 33,4 ed 8110 cb 8486 a 16596 ba Justina 52,2 a 29,76 a 39,8 a 5990 e 9239 a 15229 b Franky 43,0 c 23,70 de 29,8 f 9701 a 6759 b 16460 ba Crazy 43,7 cb 22,53 e 29,1 f 8507 b 8538 a 17046 a Oogst bij temperatuurssom ( C) 1331,5 36,7 f 21,8 d 25,4 f 8425 a 6664 c 15090 c 1414,1 43,6 e 22,7 d 30,2 e 8004 ba 7867 b 15870 bc 1490 47,6 d 23,4 dc 32,4 d 7877 b 8760 a 16637 ba 1557,5 50,2 c 24,6 c 34,1 c 7845 b 9264 a 17109 a 1635,3 56,2 b 28,3 b 38,2 b 7513 bc 9272 a 16785 ba 1693,5 58,7 a 32,0 a 42,7 a 7165 c 8974 a 16139 bac Het verloop van de bestudeerde parameters is weergegeven in de figuren 2.11 tot 2.16. Uit de variantieanalyse blijkt dat de factoren ras en oogsttijdstip aanleiding gaven tot significante verschillen. Enkel voor DS% kolf en DS% rest plant was er een duidelijke interactie tussen ras en oogsttijdstip. Dit betekent dat bij de onderzochte rassen het verloop van de verschillende parameters duidelijk verschillend was in functie van de opeenvolgende oogsttijdstippen. De afrijping verliep zeer snel. Dit blijkt vooral uit de evolutie van het DS% van de rest plant. Het ras Justina kende vooral tussen de laatste twee oogstdata een sterker stijgend verloop tegenover de andere rassen. Het ras Aurelia zat ook vanaf het derde oogstmoment op een iets hoger niveau in vergelijking met de andere rassen. De rassen Amilac en Lafortuna kennen aanvankelijk een vlak verloop maar vertonen ook een stijging bij de laatste oogstdata. De late rassen Crazy en Franky maar ook Lukas eindigen op een lager niveau. Bij het drogestofgehalte van de kolf kennen alle rassen ongeveer eenzelfde trend doch de rassen Franky, Crazy alsook Lukas zitten op een lager niveau. De evolutie van de opbrengst van de rest plant illustreert duidelijk het verschil in opbrengstpotentieel tussen de rassen. Qua totale drogestofopbrengst is er sprake van een rasafhankelijk optimaal oogstmoment. Voor de rassen Banguy, Amilac en Crazy situeert zich dit moment bij het vierde oogstmoment. Voor de rassen Franky, Lukas en Lafortuna was dit 71

het vijfde oogstmoment en bij Justina op het derde oogstmoment. Het ras Aurelia kende een vrij constant niveau van oogsttijdstip 3 tot 5 om finaal ook af te nemen. Gezien de snelle afrijping nam het aantal groene bladeren per plant vrij snel af na oogstmoment 3. Afgezien van de invloed van de vroegheid van het ras was er duidelijk geen sprake van stay green effecten bij een aantal rassen. Evolutie DS% rest plant Evolutie DS% kolf 45,00 65 40,00 60 55 35,00 Banguy 50 Banguy % DS rest plant 30,00 25,00 Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky %DS kolf 45 40 Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 35 Crazy 20,00 30 15,00 25 10,00 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 20 1331,5 0 0 1635,3 0 0 temperatuursom ( C) Figuur 2.11 : Evolutie DS% rest plant (proef M09.06) Figuur 2.12 : Evolutie DS% kolf (proef M09.06) Evolutie DS% totale plant 55,00 50,00 45,00 DS% totale plant 40,00 35,00 30,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 25,00 20,00 15,00 1331,5 0 0 1635,3 0 0 temperatuursom ( C) Figuur 2.13 : Evolutie DS% totale plant (proef M09.06) 72

Opbrengst rest plant 12000,00 11000,00 kg DS rest plant/ha 10000,00 9000,00 8000,00 7000,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 6000,00 5000,00 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.14 : Evolutie opbrengst restplant (proef M09.06) Evolutie totale DS-opbrengst 19000,00 18000,00 kg DS totaal/ha 17000,00 16000,00 15000,00 14000,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 13000,00 12000,00 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.15 : Evolutie totale drogestofopbrengst (proef M09.06) 73

12,0 10,0 aantal groene bladeren/plant 8,0 6,0 4,0 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 2,0 0,0 1300 1350 1400 1450 1500 1550 1600 1650 1700 temperatuursom Figuur 2.16 : Evolutie aantal groene bladeren/plant (proef M09.06) 2.3.3.2. Evolutie voederwaardegegevens totale plant (proef M09.06) De voederwaardegegevens zijn grafisch weergegeven in de figuren 2.17 tot 2.24. Enkel de gegevens voor VEM, VC% (Auf) en Zetmeel waren normaal verdeeld en werden verder statistisch geanalyseerd (zie tabel 2.13). De factoren oogsttijdstip en ras hadden een significante invloed op alle geanalyseerde parameters. Bij VEM en Verteerbaarheid van de droge stof % (Auf.) was er interactie tussen oogsttijdstip en ras. Onafhankelijk van het oogsttijdstip werden tussen de rassen significante verschillen in verteerbaarheid (VC% Auf = DMSauf) en zetmeelgehalte vastgesteld. Gemiddeld nam de verteerbaarheid van de totale plant langzaam toe bij latere oogstdata doch vanaf oogsttijdstip 3 zijn de verschillen niet significant meer en ook bij de verschillende rassen is het verloop eerder vlak. 74

Tabel 2.13 : Statistische analyse voederwaardegegevens (proef M09.06) op droge stof VEM/kg DS Vert.auf 1 Zetmeel(%) VC% 2.4 3.3 11.58 Fber ras *** *** *** Fber oogst *** *** *** Fber oogst*ras * * NS Fber par NS NS NS Gemiddelden per ras over alle oogsttijdstippen Aurelia 866 cd 67,2 b 29,5 bc Justina 892 b 70,5 a 33,9 a Amilac 874 cbd 65,1 cb 28,3 ecd Lafortuna 880 cbd 66,5 b 29,2 bcd Franky 843 e 65,8 cb 22,5 f Crazy 859 ed 67,3 b 24,9 ef Lukas 888 cb 63,7 cd 26 ed Banguy 919 a 62,5 d 32,4 ba Oogst bij temperatuurssom ( C) 1331.5 853 b 62,9 c 18,6 e 1414.1 877 a 65,8 b 24,3 d 1490 885 a 66,4 ba 28,2 c 1557.5 876 a 66,4 ba 31,0 b 1635.3 885 a 67,0 ba 33,5 ba 1693.5 890 a 68,0 a 34,4 a (1 verteerbaarheid (% op DS ) ingeschat via NIRS,basis van callibratie Aufrère 75,00 70,00 verteerbaarheid 65,00 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 60,00 55,00 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.17 : Evolutie verteerbaarheid totale plant (% op DS) bepaald via NIRS (callibratie Aufrère) i.f.v. temperatuursom (proef M09.06) 75

940,0 920,0 VEM 900,0 880,0 860,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 840,0 820,0 800,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.18 : Evolutie VEM-waarde i.f.v. temperatuurssom (proef M09.06) 60,0 34,0 55,0 32,0 50,0 Amilac 30,0 NDF (% op DS) 45,0 40,0 Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas ADF (% op DS) 28,0 26,0 24,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 22,0 35,0 20,0 30,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 18,0 temperatuursom ( C) 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.19 : Evolutie NDF(%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.20 : Evolutie ADF(%op DS) (proef M09.06) 3,8 29,0 3,6 27,0 3,4 ADL (% op DS) 3,2 3,0 2,8 2,6 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas Ruwe celstof (% op DS) 25,0 23,0 21,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 2,4 19,0 2,2 2,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 17,0 1 2 3 4 5 6 temperatuursom ( C) Figuur 2.21 : Evolutie ADL (%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.22 : Evolutie ruwe celstof (%op DS) (proef M09.06) 76

45,0 9,0 40,0 8,5 35,0 8,0 Amidon (% op DS 30,0 25,0 20,0 15,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas Ruw eiwit (% op DS) 7,5 7,0 6,5 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 10,0 6,0 5,0 5,5 0,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 5,0 1331,5 1414,1 1490 temperatuursom ( C) 1557,5 1635,3 1693,5 Figuur 2.23 : Evolutie zetmeel(%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.24 : Evolutie ruw eiwit (%op DS) (proef M09.06) 2.3.3.2. Evolutie voederwaardegegevens rest plant (M09.06) De voederwaardegegevens van de rest plant (zonder kolf) worden grafisch weergegeven in de figuren 2.25 tot 2.30. Wanneer we de verteerbaarheid van de rest plant beschouwen valt een dalende trend op bij de verschillende rassen. De mate waarin de daling zich doorzet is licht verschillend tussen de rassen en zal het voorwerp uitmaken van verdere studie. 77

60,00 55,00 verteerbaarheid 50,00 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 45,00 40,00 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.25 : Evolutie verteerbaarheid (% op DS) rest plant i.f.v. temperatuursom (proef M09.06) 75,0 48,0 73,0 46,0 71,0 44,0 69,0 Amilac 42,0 Amilac 67,0 Aurelia Aurelia NDF (% op DS) 65,0 63,0 Banguy Crazy Franky Justina Lafotuna ADF (% op DS) 40,0 38,0 Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna 61,0 Lukas 36,0 Lukas 59,0 34,0 57,0 32,0 55,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 30,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.26 :Evolutie NDF (%) (proef M09.06) Figuur 2.27 :Evolutie ADF (%) (proef M09.06) 4,6 42,0 4,4 40,0 4,2 ADL (% op DS) 4,0 3,8 3,6 1 2 3 4 5 6 7 8 Ruwe celstof (% op DS) 38,0 36,0 34,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 3,4 32,0 3,2 3,0 30,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) temperatuursom ( C) Figuur 2.28 :Evolutie ADL (%) (proef M09.06) Figuur 2.29 :Evolutie ruwe celstof (%) (proef 78

M09.06) 7,0 6,5 6,0 Ruw eiwit (% op DS) 5,5 5,0 4,5 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 4,0 3,5 3,0 1331,5 1414,1 1490 1557,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.30 :Evolutie ruw eiwit (%) (proef M09.06) 79

3. Gewasbescherming maïs 3.1. Chemische onkruidbestrijding maïs (M09.07) 5 Een geslaagde onkruidbestrijding blijft bij de maïsteelt van essentieel belang voor het behalen van een voldoende hoge opbrengst. Maïs is vooral in zijn jeugdfase gevoelig voor onkruidconcurrentie. Maïs opgegroeid onder een matige onkruiddruk brengt al snel 5 tot 10 % minder op terwijl bij een hoge onkruiddruk de opbrengstreductie meer dan 25 % kan bedragen. Tevens wordt maïs gevoeliger voor legering wanneer opgegroeid bij een hoge onkruidbezetting. Dit leidt mogelijks tot nog meer opbrengstverlies en oogstmoeilijkheden. Teneinde tot een adequate onkruidbestrijding te komen werden volgende objecten bestudeerd: Voor de opkomst: 11.05.09 1. controle: manueel onkruidvrij houden 2. flufenacet + metosulam + isoxaflutol: 450 g + 18.75 g + 56.25 g/ha (Terano + Merlin: 0.75 kg + 0.075 kg/ha) 3. flufenacet + isoxaflutol + terbuthylazin + flufenacet: 340 g + 5 g + 582.75 g + 350 g/ha (Lanox + Aspect T: 0.5 kg + 1.75 l/ha) 4. flufenacet + isoxaflutol + dimethenamide-p + terbuthylazin: 340 g + 5 g + 700 g + 625 g/ha (Lanox + Akris: 0.5 kg + 2.5 l/ha) 5. flufenacet + isoxaflutol + pendimethalin: 340 g + 5 g + 800 g/ha (Lanox + Stomp: 0.5 kg + 2 l/ha) Voor de opkomst: 11.05.09 en 3-4 bladstadium: 29.05.09 6. flufenacet + metosulam + isoxaflutol: 450 g + 18.75 g/ha (Terano: 0.75 kg/ha) en foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: 39.375 g + 39.375 g + 175 g/ha (Equip + Mikado: 1.75 l + 0.75 l/ha) Na de opkomst (3-4 bladstadium): 29.05.09 7. terbuthylazin + flufenacet + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: 666 g + 400 g + 39.375 g + 39.375 g + 175 g/ha (Aspect T + Equip + Mikado: 2 l + 1.75 l + 0.75 l/ha) 8. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 1.25 l + 0.75 l + 0.4 l/ha) 9. mesotrione + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Accent: 1.25 l + 0.75 l + 0.032 kg/ha) 10. dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g + 231 g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l + 0.7 l/ha) 11. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g + 700 g + 625 g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2.5 l/ha) 12. nicosulfuron + dimethenamide-p + mesotrion + terbuthylazin: 24 g + 720 g + 70 g + 330 g/ha (Samson Extra 60OD + Frontier Elite + Calaris: 0.4 l + 1 l + 1 l/ha) 13. nicosulfuron + mesotrione + terbuthylazin + pethoxamide: 24 g + 70 g + 330 g + 720 g/ha (Samson Extra 60OD + Calaris + Successor: 0.4 l + 1 l + 1.2 l/ha) 14. nicosulfuron + topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 24 g + 50.4 g + 700 g + 625 g/ha (Samson Extra 60OD + Arietta + Akris: 0.15 l + 2.5 l/ha) 5 Proef binnen het ADLO demonstratieproject Herbicide reductie in maïs door optimalisering van het onkruidmanagement. 80

15. nicosulfuron + dimethenamide-p + topramezone + bromoxynil + terbuthylazin: 24 g + 538 g + 32 g + 60 g + 90 g/ha (Samson Extra 60OD + Clio Elite + Bromoterb: 0.4 l + 1 l + 0.3 l/ha) Na de opkomst (> 7 bladeren): 18.06.09 16. terbuthylazin + flufenacet + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: 666 g + 400 g + 39.375 g + 39.375 g + 175 g/ha (Aspect T + Equip + Mikado: 2 l + 1.75 l + 0.75 l/ha) 17. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 1.25 l + 0.75 l + 0.4 l/ha) 18. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Accent: 1.25 l + 0.75 l + 0.032 kg/ha) 19. dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g + 231 g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l + 0.7 l/ha) 20. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g + 700 g + 625 g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2.5 l/ha) Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: maïs Cultivar: Musixx Zaaidatum: 04.05.09 Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund op planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 150 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o 17.04.09: 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o 30.04.09: 60 kg/ha K 2 O (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o 30.04.09: 58.5 kgn (150 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) 3.1.2 Resultaten De vooropkomst toedieningen scoorden in functie van de middelencombinatie matig tot goed waarbij Lanox + Akris en Lanox + Aspect T de onkruidflora het best opruimden. Lannox + Aspect T spaarde wel wat hanenpoot (11.6 % t.a.v. C) terwijl Lannox + Akris een weinig zwalustong liet ontsnappen (5.3 % t.a.v. C). Lannox + Stomp en Terano + Merlin waren eerder zwak tegen zwaluwtong (resp. 42,1 en 31.6 % t.a.v. C). Terano + Merlin liet ook wat hanenpoot ontsnappen. De toedieningen in vroege na-opkomst (2-4 bladstadium) gaven over alle locaties duidelijk de betere bestrijdingsresultaten. De onkruiden zijn in dit gewasstadium nog klein en dus meer gevoelig voor herbiciden. Een voldoende vochtige bodem zorgde in 2009 voor de nodige residuële nawerking tegen nakiemers zodat op de meeste locaties een perfect resultaat werd bekomen. De combinaties in het 2-4 bladstadium ruimden nagenoeg alle onkruiden op. Enkel Arietta + Akris spaarde wat hanenpoot (5.8 % t.a.v. C). De spuitcombinatie van Terano voor de opkomst met Equip + Mikado gaf in 2009 heel wat minder goede resultaten. Zowel Hanenpoot als zwaluwtong werden onvoldoende aangepakt en dit in tegenstelling tot voorgaande jaren. 81

De late bespuitingen beïnvloeden duidelijk de onkruidbestrijding negatief. De 4 in het 6-7 bladstadium bestudeerde herbicidencombinaties gaven duidelijk een veel minder goed resultaat dan wanneer ze werden toegediend in het 3-4 bladstadium (Figuur 2.31). I De gewasschade als gevolg van de herbicidentoepassingen bleef in 2009 beperkt. Enkel de latere toedieningen zorgden voor enige gewasremming en chlorose. Ook het opbrengstniveau werd niet noemenswaardig beïnvloed. Figuur 2.31: Vergelijking van 4 herbicidencombinaties toegediend in resp. het 3-4 en 6-7 bladstadium (proef M09.07) 82

Tabel 2.14: Onkruidtellingen chemische onkruidbestrijding in maïs (M09.07) controle* 1.0 4.3 25.3 12.5 7.5 11.8 23.3 41.5 1.5 4.8 1.3 1.5 0.75 0.75 0.25 0.5 137.1 2** 1.0 5.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.6 0.0 31.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 50.0 1.6 3 1.3 11.6 0.0 2.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.5 4 2.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.2 5 1.3 0.0 1.0 2.0 0.0 0.0 0.0 5.4 0.0 42.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3.5 6 1.0 11.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 36.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.6 7 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 8 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 9 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 10 2.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 11 1 5.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.2 12 1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 13 1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 14 1.625 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.2 15 2.3 0.0 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.4 16 1.3 40.7 0.0 0.0 146.7 34.0 31.2 10.2 0.0 31.6 0.0 0.0 0.0 66.7 0.0 0.0 22.1 17 1.5 23.3 3.0 0.0 116.7 25.5 26.9 23.5 0.0 31.6 18.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 22.8 18 2.0 23.3 3.0 6.0 150.0 27.7 32.3 13.9 0.0 47.4 0.0 0.0 0.0 66.7 0.0 0.0 24.1 19 1.5 17.4 0.0 0.0 66.7 4.3 4.3 19.9 0.0 10.5 0.0 0.0 0.0 33.3 0.0 0.0 11.9 20 1.5 46.5 31.7 0.0 36.7 36.2 6.5 43.4 0.0 5.3 0.0 16.7 0.0 66.7 100.0 0.0 27.5 * = onkruiden per m² ** = onkruidpopulatie in relatieve cijfers t.o.v. controle = 100 *** = Remming schaal 1-9 83

Tabel 2.15 : Opbrengstgegevens chemische onkruidbestrijding in maïs (M09.07) totale DS DS DS % DS kolf kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. controle = 100 ² % DS % DS % % % planten kolven opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest gelegerde builen- stengelrot /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant planten brand planten kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % 8582 10529 19112 kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha 1 47.6 28.0 0.0 1.4 0.0 108250 100.0 53275 8582 10529 19112 b 36.1 55.1 100.0 100.0 100.0 2 50.3 26.7 0.0 2.5 0.0 108750 97.3 60413 9562 12159 21721 ab 36.1 55.9 111.4 115.5 113.7 3 50.3 26.9 0.0 3.0 0.0 107750 102.9 62025 10025 12369 22394 a 36.2 55.3 116.8 117.5 117.2 4 48.1 24.5 0.0 2.4 0.0 111500 94.5 63850 9684 11761 21445 ab 33.6 55.0 112.8 111.7 112.2 5 48.8 26.4 0.0 4.1 0.0 107250 100.0 63000 10126 11954 22080 a 35.1 54.1 118.0 113.5 115.5 6 49.0 24.1 0.0 3.5 0.0 107250 100.4 62988 9397 11660 21057 ab 33.5 55.4 109.5 110.7 110.2 7 48.7 23.9 0.0 4.4 0.0 108750 98.0 65575 9683 12087 21771 ab 33.3 55.5 112.8 114.8 113.9 8 49.0 25.6 0.0 2.0 0.0 110000 99.3 60950 9448 11749 21196 ab 34.9 55.6 110.1 111.6 110.9 9 48.1 23.0 0.0 2.8 0.0 111250 97.7 65563 9330 12056 21386 ab 32.6 56.4 108.7 114.5 111.9 10 47.5 22.4 0.0 2.4 0.0 111500 94.8 63400 8900 11220 20119 ab 31.8 55.8 103.7 106.6 105.3 11 49.8 26.2 0.0 2.8 0.0 108750 98.7 61238 9705 11814 21519 ab 35.4 54.9 113.1 112.2 112.6 12 49.4 26.3 0.0 3.0 0.0 105750 101.8 60238 9388 11904 21292 ab 35.6 55.9 109.4 113.1 111.4 13 50.3 26.6 0.0 3.7 0.0 112750 96.5 57938 9001 11705 20706 ab 36.1 56.5 104.9 111.2 108.3 14 50.2 26.4 0.0 2.8 0.0 109500 99.0 58925 9166 11388 20554 ab 35.7 55.5 106.8 108.2 107.5 15 49.6 24.2 0.0 2.1 0.0 110000 97.5 60313 8799 11789 20588 ab 34.2 57.3 102.5 112.0 107.7 16 49.6 27.1 0.0 2.8 0.0 108000 97.3 57338 9142 11601 20743 ab 36.3 55.9 106.5 110.2 108.5 17 49.7 25.2 0.0 2.9 0.0 111000 95.2 59275 8878 11618 20496 ab 35.0 56.9 103.4 110.3 107.2 18 49.1 23.4 0.0 2.2 0.0 111000 97.0 60475 8386 11933 20319 ab 33.8 58.7 97.7 113.3 106.3 19 48.8 25.1 0.0 1.8 0.0 108750 97.3 60700 9042 11780 20822 ab 34.5 56.6 105.4 111.9 109.0 20 48.2 24.2 0.0 2.0 0.0 112500 94.7 62075 9019 11932 20951 ab 33.8 57.0 105.1 113.3 109.6 gemiddeld 49.1 25.3 0.0 2.7 0.0 109513 98.0 60978 9263 11750 21014 34.7 56.0 107.9 111.6 110.0 VC% 8.3 4.3 5.3 Fber Object NS ** * Fber Object blok * *** *** 84

3. 2. Geïntegreerde onkruidbestrijding 6 (M09.08) 3.2.1. Objecten Bij het ras ES Makila werden volgende behandelingen vergeleken: 1. Volledig mechanische onkruidbestrijding 04.05.09: wiedeggen, voor opkomst 11.05.09: wiedeggen, voor opkomst 01.06.09: wiedeggen, 4-bladstadium 03.06.09: wiedeggen, 4- bladstadium 17.06.09: schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium 18.06.09: schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium 19.06.09: schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium 2. Chemische onkruidbestrijding 26.05.09: bespuiting na opkomst 3-4 bladstadium met A: flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl: 400 g +666 g + 225 g + 33.75 g + 33.75 g/ha (Aspect T + Mikado + Equip: 2 l + 0.75 l + 1.75/ha) B: mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD: 1.25 l + 0.75 l + 0.4 l/ha) C: topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g + 700 g + 625 g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2.5 l/ha) D: pethoxamide + mesotrion + terbuthylazin + nicosulfuron: 1200 g + 70 g + 330 g + 30 g/ha (Successor + Calaris + Samson Extra 60OD: 2 l + 1.25 l + 0.4 l/ha) A -D : idem maar aan 75 % van de dosis 3.Wiedeggen en chemische onkruidbestrijding 04.05.09: wiedeggen, voor opkomst 11.05.09: wiedeggen, voor opkomst 08.06.09: chemische onkruidbestrijding: A: flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl: 400 g +666 g + 225 g + 33.75 g + 33.75 g/ha (Aspect T + Mikado + Equip: 2 l + 0.75 l + 1.75/ha) B: mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g + 412.5 g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD: 1.25 l + 0.75 l + 0.4 l/ha) C: topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g + 700 g + 625 g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2.5 l/ha) D: pethoxamide + mesotrion + terbuthylazin + nicosulfuron: 1200 g + 70 g + 330 g + 30 g/ha (Successor + Calaris + Samson Extra 60OD: 2 l + 1.25 l + 0.4 l/ha) A -D : idem maar aan 75 % van de dosis 4.Wiedeggen, schoffelen en rijenbespuiting 04.05.09: wiedeggen, voor opkomst 11.05.09: wiedeggen, voor opkomst 01.06.09: wiedeggen, 4-bladstadium 03.06.09: wiedeggen, 4- bladstadium 6 Proef binnen het ADLO demonstratieproject Herbicide reductie in maïs door optimalisering van het onkruidmanagement. 85

08.06.09: schoffelen + rijenbespuiting, 5-6 bladstadium: dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron: 239.76 g + 225 g + 30 g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60OD: 0.333 l + 0.25 l + 0.l66 l/ha) Er werd gezaaid op 04.05.09 aan een dichtheid van 126.000 zaden per ha. De bemesting bestond uit: o Advies BdB: 150 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o 17.04.09: 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o 30.04.09: 60 kg/ha K 2 O (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o 30.04.09: 58.5 kgn (150 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) Opmerking : na het uitvoeren van de onkruidtellingen werden de onkruiden van de controleveldjes manueel verwijderd. 3.2.2. Resultaten 3.2.2.1 Onkruidbestrijding (Tabel 2.16) De onkruidflora werd gedomineerd door muur (28 pl./m²), melganzevoet (27.3 pl./m²), perzikkruid (24.3 pl./m²), straatgras (20.3 pl./m²) en in mindere mate door kamille (11.3 pl./ m²). Algemeen scoorden de objecten met mechanische onkruidbestrijding minder goed. Bij volledige mechanische onkruidbestrijding werd in de rijen nog 15.6% van de aanwezige onkruidpopulatie teruggevonden. Tussen de rijen was het resultaat behoorlijk. De combinatie van mechanische en rijenbespuiting was perfect in de rij maar spaarde nog 21.4% van de aanwezige onkruidpopulatie. Dit kan verklaard worden doordat de rijenbespuiting moet gebeuren in het 4-5 bladstadium om geen gewasremming te veroorzaken. Nadien kan dan geen schoffelbewerking meer uitgevoerd worden om de herbicidenfilm tegenaan de rij niet te verstoren. De chemische onkruidbestrijding ruimde nagenoeg alle onkruiden op met uitzondering van een beperkte hoeveelheid kamille bij het object Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD aan verlaagde dosis. Afgezien daarvan gaf het reduceren van de dosis bij alle behandelingen geen aanleiding tot een minder goed bestrijdingsresultaat. 86

Tabel 2.16 : Resultaten geïntegreerde onkruidbestrijding (proef M09.08) STEME 1 % CHEAL 1 % MATCH 1 % POLPE 1 object 1 in rij 3.7 13.1 7.3 26.86 0.7 5.9 4.7 19.2 1.3 6.6 17.7 15.6 79667 ab 91.7 1 tss rijen 0.0 0.0 0.0 0 0.3 2.9 0.0 0.0 0.0 0.0 0.3 0.3 4 in rij 0.7 2.4 1.3 4.9 0.3 2.9 0.0 0.0 0.0 0.0 2.3 2.1 90000 ab 103.9 4 tss rijen 2.0 7.1 14.7 53.72 0.7 5.9 1.3 5.5 5.7 27.9 24.3 21.4 2A 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 91667 ab 108.7 2A' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 96000 a 111.1 2B 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 89666 ab 99.8 2B' 0 0 0 0 0.7 5.9 0 0 0 0 1 6 91666 ab 105.7 2C 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 84667 ab 100.2 2C' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 91000 ab 104.8 2D 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 89667 ab 108.6 2D' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - - 3A 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 75333 b 97.4 3A' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 81667 ab 106.6 3B 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0-3 - 3B' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - - 3C 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - - 3C' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 75667 b 104.8 3D 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 79000 ab 106.8 3D' 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 77000 b 105.3 Controle 28pl/m² 27,3pl/m² 11,3pl/m² 24,3pl/m² 20,3pl/m² 113.5pl/m² 85311 100 Fber object ** NS 1 STEME: Stelaria media CHEAL: Chenopodium album MATCH: matricaria chamomilla POLPE: Polygunum persicaria POAAN: Poa annua 2 in % van onbehandelde controle= 100%= 14 888 kg DS 3 niet opgenomen in de verwerking door te laag aantal planten POAAN 1 % TOTAAL % planten per ha Totale DSopbrengst 2 3.2.2.2 Opbrengst (Tabel 2.16) Bij de oogst waren er significante verschillen in het aantal geoogste planten. Voor het object met volledig mechanische onkruidbestrijding is dit te verklaren door ondermeer de inzet van vingerwieders. Voor de objecten met chemische onkruidbestrijding kan hiervoor geen verklaring gegeven. Als gevolg hiervan was de variabiliteit in de opbrengstcijfers ook vrij hoog en werden geen significante verschillen vastgesteld. Er was wel een tendens tot een lagere opbrengst t.a.v. de controle bij de volledig mechanische onkruidbestrijding. Bij het object met rijenbespuiting was het opbrengstresultaat vergelijkbaar met de objecten chemische onkruidbestrijding beter. De meeste objecten met chemische onkruidbestrijding haalden hogere opbrengstresultaten tegenover de controle. 87

HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN Inleiding Tijdens het groeiseizoen 2009 werd een veldproef aangelegd met als onderzoeksthema: onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel 3.1. Onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel (proef A09.04) 3.1.1. Materiaal en methoden De proef A09.04 werd aangelegd te Moortsele op zandleem volgens een blokkenschema met 4 parallellen. De veldjes waren 3 m breed (4 rijen) en 10 m lang (+ 21 m 2 ). De veldjes waren gescheiden door 2 rijen van het resistente ras (Tebina). Tussen de 4 parallellen werden infectierijen van Bintje voorzien. De eerste behandeling werd uitgevoerd 2 weken na opkomst. De eerste 2 behandelingen met mancozeb: 1.6 kg/ha (Dequiman 2.7 kg/ha) zijn voor de verschillende objecten hetzelfde. De objecten worden om de 7 dagen gespoten, respectievelijk op 09/06/09 en 16/06/09. Daarna volgden 6 behandelingen met benthiavalicarb al of niet aangevuld met een hulpstof (behandelingsfrequentie: om de 7 dagen): 1. benthiavalicarb + mancozeb: 20 g + 1.12 kg/ha (Valbon 1.6 kg/ha) 2. benthiavalicarb: 50 g/ha 3. benthiavalicarb: 50 g/ha + Actirob B (1 l/ha) 4. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) 5. benthiavalicarb: 50 g/ha + ester 5 (0.1 %) 6. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + ester 5 (0.1 %) 7. benthiavalicarb: 50 g/ha + organosilicoon 3 (300 ml/ha) 8. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + organosilicoon 3 (300 ml/ha) 9. benthiavalicarb: 50 g/ha + alcoholethoxylaat 1 ( 0.1 %) 10. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + alcoholethoxylaat 1 ( 0.1 %) 11. benthiavalicarb: 50 g/ha + organosilicoon 1 (250 ml/ha) 12. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + organosilicoon 1 (250 ml/ha) De behandelingen werden uitgevoerd op 23/06/09, 30/06/09, 07/07/09, 14/07/09, 22/07/09, 27/07/09. Nadien volgden voor de verschillende objecten 4 behandelingen met fluazinam: 200 g/ha (Shirlan: 0,4 l/ha): 03/08/09, 10/08/09, 19/08/09, 24/08/09 en 08/09/09. De fungiciden werden toegediend met een spuitboom uitgerust met TeeJet XR 11003 VK (300 l/ha) of TeeJet XR 110015 VS spleetdoppen. Het gebruikte volume water was 300 l/ha. De rijen met het resistent aardappelras werden niet met fungiciden behandeld. 3.1.2. Fytotechnische maatregelen ras: Bintje - Tebina plantdatum: 20/04/09 88

rijenafstand: 68 cm; afstand in de rij: 40 cm Bemesting: volgens advies BDB: 205 kg N/ha (15.04.09), 70 kg P 2 O 5 /ha, 320 kg K 2 O/ha, 107 kg MgO/ha: 19.04.09 Onkruidbestrijding: linuron + pendimethalin + prosulfocarb: 750 g + 800 g + 3.2 kg/ha (Linugan + Stomp + Defi: 1.5 l + 2 l + 4 l/ha) (02.04.09) doodspuiten: diquat 600 g/ha (Mission 3 l/ha): 31/08/09 oogst: 14/10/09 3.1.3. Infectie De infectiedruk was gedurende het groeiseizoen 2009 voldoende hoog zodat de infectierijen niet kunstmatig werden geïnfecteerd. De aantastingsgraad van het gewas wordt weergegeven als % aangetast bladoppervlak volgens de sleutel van Cox & Large (1960) aangepast op de Blight Workshop 2005 van Estland: 0,0 % aantasting: geen aantasting, gezonde planten 0,1 % aantasting: meer dan 1 laesie per plot van 100 planten 0,2 % aantasting: tot 25 vlekken per plot van 100 planten 0,3 % aantasting: tot 50 vlekken per plot van 100 planten 0,4 % aantasting: tot 75 vlekken per plot van 100 planten 0,5 % aantasting: tot 100 vlekken per plot van 100 planten of 1 laesie per plant 0,6 % aantasting: 2 laesies per plant 0,7 % aantasting: 4 laesies per plant 0,8 % aantasting: 6 laesies per plant 0,9 % aantasting: 8 laesies per plant 1,0 % aantasting: 10 laesies per plant 5,0 % aantasting: 1 vlek per samengesteld blad of 50 laesies per plant 10,0 % aantasting: 2 vlekken per samengesteld blad of 100 laesies per plant 25,0 % aantasting: bijna alle bladeren vertonen laesies. Planten behouden hun normale vorm. 75 % van de oppervlakte van het object ziet er groen uit ondanks het feit dat alle planten aangetast zijn. 50 % aantasting: elke plant is geïnfecteerd en ongeveer de helft van het bladoppervlak is door de schimmel vernietigd; een object ziet er groen met bruine vlekken uit 75 % aantasting: ongeveer ¾ van het bladoppervlak is door de schimmel vernietigd; object ziet er noch groen noch bruin uit. Meer gevoelige cultivars vertonen ook erge stengelaantasting 95 % aantasting: slechts enkele bladeren zijn nog groen, maar de stengels zijn groen 100 % aantasting: alle bladeren zijn afgestorven, de stengels zijn dood of aan het afsterven Waarnemingsmethodiek: de visuele waarnemingen van aantasting gebeurden door de verschillende veldjes in hun totaliteit te beoordelen. 89

Regenval (mm) Max. temperatuur ( C) Min. Temperatuur ( C) 40,0 40,0 35,0 35,0 30,0 30,0 25,0 25,0 20,0 20,0 15,0 15,0 10,0 10,0 5,0 5,0 0,0 0,0 20-04- 09 25-04- 09 30-04- 09 4-05- 09 9-05- 09 14-05- 09 19-05- 09 24-05- 09 29-05- 09 2-06- 09 7-06- 09 12-06- 09 17-06- 09 22-06- 09 27-06- 09 1-07- 09 6-07- 09 11-07- 09 16-07- 09 21-07- 09 26-07- 09 31-07- 09 4-08- 09 9-08- 09 14-08- 09 19-08- 09 24-08- 09 29-08- 09 2-09- 09 7-09- 09 12-09- 09 17-09- 09 22-09- 09 27-09- 09 Datum Figuur 3.1.: Weer groeiseizoen 2009. 3.1.4. Oogst Ongeveer 2 weken na het doodspuiten van de proefperceeltjes met 600 g/ha diquat (Reglone 3 l/ha) werden de aardappels geoogst. Per proefobject werd 2 x 10 m (2 e en 3 e rij) machinaal gerooid. De aardappels werden gewassen, gewogen, gesorteerd, gewogen per sortering en visueel beoordeeld op Phytophthora-aantasting. Zieke knollen werden longitudinaal doorgesneden om de aanwezigheid van droog bruin kurkweefsel onder de laesie na te gaan. Aardappelknollen werden als ziek beschouwd als de knollen visueel duidelijke symptomen van Phytophthora-aantasting vertoonden. 3.1.5 Resultaten en discussie De gegevens van de waarnemingen werden geanalyseerd met het statistisch programma SAS 4.1. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test normaal verdeeld waren, werden aan een variantieanalyse onderworpen. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test niet normaal verdeeld waren, werden aan de non-parametrische Kruskall-Wallis test onderworpen. Figuur 3.1. geeft de weersomstandigheden weer gedurende de proef. Het groeiseizoen 2009 werd gekenmerkt door een warme maand mei. In mei viel 59.6 l neerslag en 14 dagen haalden een maximale temperatuur hoger dan 20 C. In juni bedroeg de gemiddelde temperatuur 16.5 C en viel er 62.4 l regen. In juni hadden 10 dagen een maximale temperatuur boven 25 C. Juli had een gemiddelde temperatuur van 18.5 C en een totale regenval van 73.6 l. Augustus was een warme en droge maand met een gemiddelde temperatuur van 19 C en slechts 26 l regen. In augustus hadden 17 dagen een maximale temperatuur hoger dan 25 C. Het groeiseizoen werd gekenmerkt door gunstige weersomstandigheden voor de ontwikkeling van Phytophthora infestans in juni en juli. In augustus nam de ziektedruk sterk af. Door de droogte in september (slechts 27 l regen) kon pas in oktober na regen geoogst worden. 90

Ziektewaarneming De resultaten van de Phytophthora-aantasting zijn weergegeven in figuur 3.2. en tabel 3.1. Pas naar het einde van het groeiseizoen toe konden verschillen tussen de hulpstoffen waargenomen worden. Begin augustus nam de bladaantasting voor benthiavalicarb tegenover Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) sterk toe: voor benthiavalicarb werd een aantasting van 39 % waargenomen. Trend 90 en Trend 90 gecombineerd met alcoholethoxylaat 1 konden de aantasting gedurende een week vertragen tot een aantasting van respectievelijk 28 en 29 %. Trend 90 alleen gaf een wat betere loofbescherming dan in combinatie met alcoholethoxylaat 1. De geteste adjuvants en adjuvants-combinaties konden de efficiëntie van benthiavalicarb niet op het niveau van Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) brengen. 0,90 Aantasting door Phytophthora infestans (%) 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 17/06/2009 23/06/2009 30/06/2009 07/07/2009 14/07/2009 22/07/2009 27/07/2009 0,00 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Behandeling Aantasting door Phytophthora infestans (%) 100,00 90,00 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 04/08/2009 10/08/2009 18/08/2009 26/08/2009 0,00 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Behandeling Figuur 3.2. Invloed van de geteste adjuvants op de efficiëntie van benthiavalicarb voor de bestrijding van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009). Tabel 3.1. Invloed van de geteste adjuvants op de efficiëntie van benthiavalicarb voor de bestrijding van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009).. 91

Behandeling Ziektewaarnemingen Spuitdata 17/06/2009 23/06/2009 30/06/2009 07/07/2009 14/07/2009 22/07/2009 27/07/2009 04/08/2009 10/08/2009 18/08/2009 26/08/2009 Valbon = controlebehandeling 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,15 0,13 0,15 1,60 18,85 18/06/2009 benthiavalicarb 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,08 0,13 39,38 48,13 91,25 98,13 23/06/2009 benthiavalicarb + Actirob 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,20 0,10 48,13 55,63 91,25 98,13 30/06/2009 benthiavalicarb + Trend 90 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,13 29,25 36,75 86,25 96,25 07/07/2009 benthiavalicarb + ester 5 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,15 34,38 46,88 87,50 97,50 14/07/2009 benthiavalicarb + Trend 90 + ester 5 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,05 40,63 56,88 92,50 98,75 22/07/2009 benthiavalicarb + organosilicoon 3 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,15 0,10 34,38 48,75 91,25 98,13 27/07/2009 benthiavalicarb + Trend + organosilicoon 0,00 3 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,23 37,50 50,00 78,75 98,13 04/08/2009 benthiavalicarb + alcoholethoxylaat 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,85 0,10 33,13 46,88 91,25 96,88 11/08/2009 benthiavalicarb + Trend + alcoholethoxylaat 0,00 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,15 28,13 44,38 81,25 96,88 19/08/2009 benthiavalicarb + organopsilicoon 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,05 39,38 58,13 91,25 96,88 24/08/2009 benthiavalicarb + Trend + organosilicoon 0,00 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,08 36,75 51,75 85,00 93,13 31/08/2009 Kolmogorov-Smirnov 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,369 0,242 0,170 0,180 0,298 0,387 NN NN NN NN NN NN NN NN NN NN NN Kruskall-Wallis 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 0,613 0,330 0,336 0,315 0,344 0,273 (p = 0,05) NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NN: niet normaal verdeeld N: normaal verdeeld S: significant verschillend NS: niet significant verschillend Opbrengst Geen significante verschillen in opbrengst per struik werden waargenomen voor de verschillende geteste behandelingen (tabel 3.2.). Voor Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) bedroeg de gemiddelde opbrengst per struik 1.56 kg en voor benthiavalicarb 1.44 kg/struik. De gemiddelde opbrengst per struik voor de objecten waarbij een hulpstof werd toegevoegd aan benthiavalicarb bedroeg 1.46 kg per struik en schommelde tussen 1.33 en 1.55 kg/struik. Geen significante verschillen in totale opbrengst, opbrengst groter dan 35 mm en opbrengst kleiner dan 35 mm werden waargenomen voor de verschillende geteste behandelingen (figuur 3.3., tabel 3.2.). De gemiddelde totale opbrengst van de verschillende benthiavalicarb - behandelingen bedroeg 22.23 ton/ha en schommelde tussen 20.89 en 23.38 ton/ha. De opbrengst van het object behandeld met Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) bedroeg 24.65 ton/ha. Van de geteste hulpstoffen had organosilicoon 1 de hoogste opbrengst: 23.38 ton/ha. De laagste opbrengst was voor Trend 90: 20.90 ton/ha. 92

Tabel 3.2. Invloed van de geteste adjuvants + benthiavalicarb combinaties op de opbrengst van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009). Behandeling Opbrengst/struik totale opbrengst/ha opbrengst >35/ha opbrengst < 35/ha Valbon = controlebehandeling 1,56 24,6 + 4,6 23,86 + 4,2 0,995 + 0,08 benthiavalicarb 1,44 22,5 + 2,9 20,90 + 2,5 1,033 + 0,15 benthiavalicarb + Actirob 1,48 22,9 + 0,7 21,28 + 1,2 0,945 + 0,17 benthiavalicarb + Trend 90 1,33 20,8 + 2,1 19,69 + 2,1 0,841 + 0,08 benthiavalicarb + ester 5 1,47 22,2 + 2,7 18,52 + 5,5 0,704 + 0,43 benthiavalicarb + Trend 90 + ester 5 1,50 22,6 + 1,4 21,46 + 1,5 0,904 + 0,21 benthiavalicarb + organosilicoon 3 1,39 21,0 + 1,3 19,86 + 0,9 1,058 + 0,14 benthiav. + Trend 90 + organosilicoon 3 1,47 22,3 + 1,2 21,04 + 1,2 0,962 + 0,17 benthiavalicarb + alcoholethoxylaat 1 1,46 22,0 + 1,6 20,06 + 2,7 0,858 + 0,14 benthiav. + Trend 90 + alcoholethoxylaat 11,45 22,4 + 1,9 20,90 + 2,3 0,866 + 0,19 benthiavalicarb + organosilicoon 1 1,55 23,3 + 1,0 19,79 + 5,2 0,816 + 0,19 Benthiav. + Trend 90 + organosilicoon 1 1,50 22,3 + 4,0 21,10 + 4,0 0,958 + 0,16 Kolmogorov-Smirnov 0,082 0,092 0,136 0,079 N N NN N Kruskall-Wallis 0,820 (p = 0,05) NS NN: niet normaal verdeeld N: normaal verdeeld S: significant verschillend NS: niet significant verschillend 35,00 tot. opbrengst/ha opbrengst >35/ha opbrengst < 35/ha 30,00 Opbrengst (ton/ha) 25,00 20,00 15,00 10,00 5,00 0,00 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Behandeling Figuur 3.3. Invloed van de geteste adjuvants + benthiavalicarb combinaties op de opbrengst bij Bintje (groeiseizoen 2009). Knolaantasting Door de warme droge maand augustus van het groeiseizoen 2009 werden nauwelijks knolaantastingen waargenomen. 93

3.1.6. Besluit Het groeiseizoen 2009 werd gekenmerkt door warme en natte periodes en eindigde warm en droog. Tijdens de zomer waren de weersomstandigheden niet zeer gunstig voor de uitbraak van Phytophthora-infecties zodat ontluikende bladaantastingen vrij snel gestopt werden. Het effect van de geteste hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb werd onderzocht op loofaantasting, opbrengst en knolaantasting. Uit de uitgevoerde veldproef kon besloten worden dat benthiavalicarb geen goede loofbescherming bood in vergelijking met Valbon (benthiavalicarb + mancozeb). De geteste hulpstoffen en hulpstoffencombinaties hadden geen positief effect op de efficiëntie van benthiavalicarb. 94

HOOFDSTUK 4: EIWITGEWASSEN De hieronder besproken proeven werden in het kader van het PWO-project Lupinen: sleutel tot duurzame eiwitproductie uitgevoerd. In dit verslag worden de voornaamste resultaten weergegeven. De uitgebreide resultaten kunnen in het eerste voortgangsrapport van het project gelezen worden. 4.1 Rassenproef lupinen Bottelare 4.1.1 Materiaal en methoden Er werden 22 variëteiten in een blokkenproef met vier herhalingen uitgezaaid. Een overzicht van de objecten wordt weergegeven in Tabel 4.1. De rassen zijn afkomstig van vijf mandatarissen en behoren hoofdzakelijk uit variëteiten die tot de soort L. angustifolius (blauwe of smalbladige lupine). De overige zes rassen bestonden uit 3 gele (L. luteus) en 3 breedbladige (L. albus) variëteiten. Het duizendkorrelgewicht (DKG) en het kiemkrachtpercentage, waarmee de zaaidichtheid berekend werd, worden ter info weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Rassenoverzicht PE 09.01 Bottelare Variëteit Soort Mandataris DKG Kiemkracht (%) 1 Borlu L. angustifolius 1 156,2 97 2 Bornal L. luteus 1 118,5 93 3 Boruta L. angustifolius 1 134,3 94 4 Boregine L. angustifolius 1 182,3 97 5 Haagena L. angustifolius 1 112,0 90 6 Haags Blaue L. angustifolius 1 147,4 80 7 Probor L. angustifolius 1 105,6 90 8 Sanabor L. angustifolius 1 170,7 95 9 Sonate L. angustifolius 1 102,2 97 10 Vitabor L. angustifolius 1 138,3 99 11 Bojar L. angustifolius 2 147,0 94 12 Baron L. angustifolius 2 128,0 91 13 Graf L. angustifolius 2 115,0 91 14 Kalif L. angustifolius 2 123,0 84 15 Lord L. luteus 2 120,0 88 16 Zeus L. angustifolius 2 132,0 83 17 Feodora L. albus 3 269,0 89 18 Dieta L. albus 4 294,5 85 19 Volos L. albus 4 177,6 83 20 Pootallong L. luteus 4 157,3 88 21 Viol L. angustifolius 5 156,5 90 22 SNS1 L. angustifolius 5 150,0 90 Mandatarissen: 1. Saatzucht Steinach GmbH, 2. Hodowla Roslin Smolice Sp. z.o.o.; Oddzial w Przebedowie, 3. GieProlupin, 4. Soya-UK, 5. University of Copenhagen In het voorjaar 2009 werd een bodemanalyse uitgevoerd van het proefperceel waarop de rassenproef kwam te liggen (Tabel 4.2). In de analyseresultaten van de Bodemkundige Dienst van België werd het gekarakteriseerd als een zandleemgrond (bodemtype 30), met een erg laag koolstofpercentage (0,7 %). 95

Tabel 4.2 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 4 (PE 09.01 Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 30 Zandleem ph-kcl 5,2 6,2-6,6 Laag C in % (humus) 0,7 1,2-1,6 Zeer laag Fosfor* 22 12-19 Tamelijk hoog Kalium* 12 14-21 Tamelijk laag Magnesium* 10 9-15 Normaal Calcium* 57 105-253 Laag Natrium* 2,8 3,2-6,4 Tamelijk laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof 3-6-27, 600 kg). Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef te Bottelare werd gezaaid op 2 april 2009. Enkele uren voor zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g per 100 kg zaaizaad). Bij Lupinus angustifolius werd een dichtheid van 100 planten/m² nagestreefd. Bij L. luteus en L. albus werd een beoogde dichtheid van respectievelijk 80 en 60 planten/m² nagestreefd. De chemische onkruidbestrijding werd in 2 fasen aangepakt. Op 7 april 2009 werd een vooropkomstbehandeling uitgevoerd met chloortoluron (Tolurex, 3 l/ha) aan een dosis van 1500 g/ha in combinatie met isoxaben (AZ 500; 0,15 l/ha) aan 75 g/ha. De behandeling gebeurde op een relatief droge bodem en werd gevolgd door een periode van lichte regenval. In na-opkomst werd op 29 april diflufenican (Diflanil 500 SC; 0,2 l/ha) aan een dosis van 100 g/ha. Vanaf begin juni werd duidelijk dat bij het ras Feodora de ziekte Colletotrichum spp. optreedt, en dit in 3 van de 4 herhalingen (overgebracht via het zaad). Na het optreden van bruine stippen en laesies buigen de planten om ter hoogte van de aantasting. Om het potentieel van ieder ras naar voor te laten komen, werd geopteerd de proef maximaal te beschermen, voornamelijk tegen Colletotrichum species. Daarom werd op 3 momenten een fungicidebehandeling uitgevoerd. Op 3 juni 2009 werd een bespuiting met boscalid en pyraclostrobin (Signum; 1,5 kg/ha) uitgevoerd aan een dosis van respectievelijk 400,5 g en 100,5 g/ha). Na het aanbreken van een meer regenachtige periode, wat in het voordeel van de schimmelgroei werkt, en daarnaast ter bestrijding van de reeds gevormde haarden werd op 9 juni gespoten met een combinatie van tebuconazool (Horizon; 0,75 l/ha) en chloorthalonil (Bravo; 1,5 l/ha) aan een dosis van respectievelijk 187,5 g en 750 g werkzame stof/ha. Op 29 juni werd metconazool ingezet (Caramba; 1,2 l/ha) aan een dosis van 72 g/ha. 4.1.2 Resultaten en bespreking Na de zaai werden de opkomst, standdichtheid, bloei, legering, hergroei en afrijping van de plant en de peul opgevolgd en gescoord. De resultaten hiervan zijn te lezen in Voortgangsrapport 1, 2009 van het PWO-project Lupinen: sleutel tot een duurzame eiwitproductie. 96

4.1.2.1 Opbrengstbepaling Omdat de oogstomstandigheden voor de proefveldmaaidorser net niet optimaal waren (gewas iets te groen), werd beslist om op 24 augustus de volledige rassenproef met Quad te bespuiten aan een dosis van 3 l/ha (of 600 g diquat/ha). Op 26 augustus werden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten op het perceel te Bottelare worden in Tabel 4.3 voorgesteld. Tabel 4.3 Opbrengstresultaten PE 09.01 Bottelare Object Soort Opbrengst Vers Droog bij 14% vocht kg/ha kg/ha kg/ha relatief DS % Hectolitergewicht (kg/ha) 1 Borlu L. angustifolius 3168 2842 3304 abcd 99 89,7 ab 80,3 2 Bornal L. luteus 2978 2699 3138 abcd 94 90,6 a 84,9 3 Boruta L. angustifolius 3348 3012 3503 abc 105 90,0 ab 80,9 4 Boregine L. angustifolius 3446 3103 3608 abc 108 90,1 a 80,9 5 Haagena L. angustifolius 2999 2692 3131 abcd 94 89,8 ab 79,2 6 Haags Blaue L. angustifolius 3587 3225 3751 ab 112 89,9 ab 80,1 7 Probor L. angustifolius 3452 3104 3609 abc 108 89,9 ab 79,8 8 Sanabor L. angustifolius 3558 3196 3717 ab 111 89,9 ab 80,4 9 Sonate L. angustifolius 3632 3266 3797 ab 114 89,9 ab 79,7 10 Vitabor L. angustifolius 3097 2794 3250 abcd 97 90,2 a 81,0 11 Bojar L. angustifolius 3718 3348 3893 a 117 90,1 a 78,9 12 Baron L. angustifolius 3013 2714 3156 abcd 94 90,1 a 78,8 13 Graf L. angustifolius 2379 2142 2492 d 75 90,1 a 79,0 14 Kalif L. angustifolius 3249 2927 3403 abc 102 90,1 a 78,2 15 Lord L. luteus 3124 2816 3275 abcd 98 90,1 a 80,5 16 Zeus L. angustifolius 3042 2736 3182 abcd 95 90,0 ab 80,1 17 Feodora L. albus 3127 2785 3240 abcd 97 89,1 ab 77,1 18 Dieta L. albus 2887 2579 2998 bcd 90 89,3 ab 75,5 19 Volos L. albus 2777 2454 2853 cd 85 88,3 b 77,4 20 Pootallong L. luteus 3337 3010 3501 abc 105 90,2 a 80,2 21 Viol L. angustifolius 2940 2649 3080 abcd 92 90,1 a 80,1 22 SNS1 L. angustifolius 3445 3102 3606 abc 108 90,0 ab 80,7 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) De hoogste opbrengst wordt gehaald door de variëteit Bojar (3893 kg/ha). Dit was significant hoger dan de opbrengst van Graf, Volos en Dieta, maar niet significant verschillend van de overige rassen. De opbrengst van Bojar wordt op de voet gevolgd door deze van Sonate (3797 kg/ha) en Haags Blaue (3751 kg/ha). Indien de smalbladige rassen buiten beschouwing worden gelaten is Pootallong (L. luteus) het ras met de hoogste opbrengst (3501 kg/ha) met een relatieve waarde van 105 % (waarde tegenover de gemiddelde opbrengst van alle variëteiten). Binnen de soort L. albus behaalt Feodora met 3239,6 kg/ha een relatieve score van 97 %. Graf (L. angustifolius) behaalt de laagste opbrengst. Dit was significant lager dan de rassen Bojar, Sonate, Haags Blaue, Sanabor, Probor, Boregine, SNS1, Boruta, Pootallong, Kali; maar niet significant verschillend van Borlu, Lord, Vitabor, Feodora, Zeus, Baron, Bornal, Haagena, Viol, Dieta en Volos. In Tabel 4.4 worden de opbrengstcijfers herhaald, maar dan volgens lupinesoort. Het relatieve cijfer stelt opnieuw de waarde voor tegenover het gemiddelde van alle rassen, uitgedrukt bij 14 % vocht. 97

Gemiddeld genomen halen smalbladige rassen (L. angustifolius) in het seizoen 2009 duidelijk betere opbrengsten, terwijl breedbladige rassen (L. albus) gemiddeld genomen 9 % onder het totaal gemiddelde zit. Het absolute verschil tussen L. angustifolius en L. albus is bijna 400 kg/ha, wat een significant verschil is (Tukey-test op 95 %-niveau). Tabel 4.4 Opbrengstresultaten PE 09.01 Bottelare (per type) Soort Opbrengst bij 14% vocht kg/ha relatief L. angustifolius 3405 a 102 L. luteus 3304 ab 99 L. albus 3030 b 91 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) 4.1.3 Vergelijking met rassenproef te Vladslo Ook te Vladslo werd een rassenproef aangelegd, met dezelfde variëteiten als de rassenproef te Bottelare. De zaai geschiedde op 1 april 2009 (1 dag voor de zaai van de rassenproef in Bottelare). Het voornaamste verschil betrof de bodem, in Vladslo was dit nl. een zandgrond. 4.1.3.1 Opbrengstresultaten Bij de vergelijking van de opbrengstresultaten te Bottelare en Vladslo (Figuur 4.1) valt duidelijk te zien dat op de locatie Vladslo (zandgrond) betere opbrengstresultaten worden behaald dan op de locatie Bottelare (zandleem). Bij 7 van de 22 variëteiten wordt te Vladslo ruim een halve ton meeropbrengst genoteerd in vergelijking met Bottelare. Slechts een aantal variëteiten hebben betere opbrengstresultaten te Bottelare: Bornal (meer dan 700 kg/ha beter), Sanabor (400 kg/ha), Vitabor (ongeveer 200 kg/ha) en Pootallong (ongeveer 300 kg/ha). kg/ha 4500,0 Bottelare Vladslo 4000,0 3500,0 3000,0 2500,0 2000,0 1500,0 1000,0 500,0 0,0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 Object Figuur 4.1 Opbrengstresultaten (bij 14% vocht) te Bottelare en Vladslo 98

4.1.3.2 Nutritionele waarde Ter bepaling van de eiwitinhoud en het alkaloïdengehalte werden analyses gedaan. Met behulp van de opbrengstresultaten werd tevens de eiwitopbrengst in kg/ha berekend. Eiwitinhoud De ruwe eiwitpercentages te Bottelare en Vladslo zijn weergegeven in Tabel 4.5. Algemeen worden tijden het groeiseizoen 2009 hoge eiwitpercentages gehaald. Opvallend is dat bij alle variëteiten behalve de variëteit Sonate het eiwitgehalte te Vladslo hoger ligt dan te Bottelare. Door de hogere opbrengst werd eerder een verdunnend effect verwacht, maar dit was niet het geval. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn een sneller opwarmende bodem, waardoor de nodulatie en dus ook de stikstoffixatie vroeger in het seizoen op gang kwamen. Hierdoor is de periode waarin stikstof kan gefixeerd worden groter. De stikstoffixatie werd op beide locaties echter niet gemeten. Tabel 4.5 Ruw eiwitpercentage te Bottelare en Vladslo Object Soort Ruw eiwit Bottelare (%) Ruw eiwit Vladslo (%) Vladslo vs. Bottelare (%) 1 Borlu L. angustifolius 38,2 bcd 39,0 bcd 102 2 Bornal L. luteus 44,7 a 48,2 a 108 3 Boruta L. angustifolius 32,8 e 36,6 cde 111 4 Boregine L. angustifolius 34,6 cde 36,7 cde 106 5 Haagena L. angustifolius 36,2 bcde 38,1 bcd 105 6 Haags Blaue L. angustifolius 33,4 e 35,0 de 105 7 Probor L. angustifolius 38,7 bc 40,9 bc 106 8 Sanabor L. angustifolius 36,9 bcde 38,8 bcd 105 9 Sonate L. angustifolius 35,5 bcde 32,9 e 93 10 Vitabor L. angustifolius 36,7 bcde 38,8 bcd 106 11 Bojar L. angustifolius 33,5 e 35,3 de 105 12 Baron L. angustifolius 35,3 bcde 37,4 bcde 106 13 Graf L. angustifolius 37,1 bcde 38,5 bcd 104 14 Kalif L. angustifolius 35,3 bcde 36,7 cde 104 15 Lord L. luteus 45,9 a 48,1 a 105 16 Zeus L. angustifolius 34,2 de 39,0 bcd 114 17 Feodora L. albus 39,5 b 41,6 b 105 18 Dieta L. albus 38,7 bc 41,4 b 107 19 Volos L. albus 39,0 b 42,0 b 108 20 Pootallong L. luteus 45,5 a 47,6 a 105 21 Viol L. angustifolius 32,9 e 35,5 de 108 22 SNS1 L. angustifolius 34,3 de 37,9 bcd 111 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) In Tabel 4.6 wordt de ruwe eiwitopbrengst van alle rassen weergegeven. Deze wordt bekomen door de ruw eiwitinhoud van het zaad te vermenigvuldigen met de opbrengst van het ras in de rassenproef te Bottelare of Vladslo. Het is logisch dat hierbij de verschillen tussen Bottelare en Vladslo nog groter uitvallen, gezien de gemiddelde opbrengst ook hoger was te Vladslo (voor 18 van de 22 rassen). Enkel de variëteiten die tot de soort L. luteus behoren vallen gemiddeld lager uit te Vladslo. De eiwitopbrengst per soort (L. albus, L. luteus en L. angustifolius) wordt voorgesteld in Figuur 4.2. Op locatie Bottelare worden de beste resultaten door de drie variëteiten van L. 99

luteus gehaald, deze doen het met 1295 kg./ha respectievelijk 261 en 297 kg/ha beter dan.l. angustifolius en L. albus. Te Vladslo wordt bij de breedbladige rassen gemiddeld de hoogste eiwitopbrengst gezien met 1355 kg/ha. L. luteus en L. angustifolius doen het respectievelijk 114 en 150 kg/ha minder goed. Tabel 4.6 Ruw eiwitopbrengst te Bottelare en Vladslo Bottelare Vladslo Object Soort Opbrengst ruw eiwit (kg/ha) relatief Opbrengst ruw eiwit (kg/ha) relatief 1 Borlu L. angustifolius 1099 abcde 103 1370 ab 111 2 Bornal L. luteus 1232 abc 116 1072 ab 87 3 Boruta L. angustifolius 995 bcde 93 1143 ab 93 4 Boregine L. angustifolius 1078 abcde 101 1266 ab 103 5 Haagena L. angustifolius 990 bcde 93 1191 ab 97 6 Haags Blaue L. angustifolius 1123 abcde 105 1123 ab 91 7 Probor L. angustifolius 1211 abcd 114 1316 ab 107 8 Sanabor L. angustifolius 1132 abcde 106 1098 ab 89 9 Sonate L. angustifolius 1145 abcde 108 1254 ab 102 10 Vitabor L. angustifolius 1022 abcde 96 1054 ab 86 11 Bojar L. angustifolius 1107 abcde 104 1277 ab 104 12 Baron L. angustifolius 936 cde 88 1145 ab 93 13 Graf L. angustifolius 804 e 75 1050 ab 85 14 Kalif L. angustifolius 1066 abcde 100 1294 ab 105 15 Lord L. luteus 1302 ab 122 1356 ab 110 16 Zeus L. angustifolius 919 cde 86 1469 a 119 17 Feodora L. albus 1029 abcde 97 1412 ab 115 18 Dieta L. albus 1022 abcde 96 1359 ab 110 19 Volos L. albus 942 cde 88 1295 ab 105 20 Pootallong L. luteus 1352 a 127 1298 ab 105 21 Viol L. angustifolius 884 de 83 928 b 75 22 SNS1 L. angustifolius 1035 abcde 97 1315 ab 107 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) kg/ha 1600 Bottelare Vladslo 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 L. albus L. luteus L. angustifolius Soort Figuur 4.2 Eiwitopbrengst (opbrengst * % Ruw eiwit) per soort te Bottelare en Vladslo 100

Alkaloïdengehalte De regelgeving in Australië en Groot-Brittanië staat een maximale aanwezigheid toe van 200 mg alkaloïden per kilogram zaad. Dit cijfer wordt ook in onze proeven als grens opgevat. Op de locaties Bottelare en Vladslo werden van de best producerende cultivars mengstalen genomen (2 voor L. angustifolius, 1 voor L. albus en 1 voor L. luteus). Dit leverde een totaal van 8 stalen op, die werden geanalyseerd op de Ruprecht-Karls-Universität te Heidelberg. In 2009 werd voor de geanalyseerde stalen bij geen enkel ras boven de toegelaten concentratie gegaan (Tabel 4.7). Tabel 4.7 Alkaloïdengehaltes bij de geteste variëteiten te Bottelare en Vladslo Object Soort Locatie mg/ kg zaad Voornaamste voorkomende alkaloïden 9 Sonate L. angustifolius Bottelare 182 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 11 Bojar L. angustifolius Bottelare 81 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 17 Feodora L. albus Bottelare 62 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 20 Pootallong L. luteus Bottelare 140 LUPI, SPA, GRA, TRY 9 Sonate L. angustifolius Vladslo 179 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 15 Lord L. luteus Vladslo 179 LUPI, SPA, GRA, TRY 16 Zeus L. angustifolius Vladslo 69 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 17 Feodora L. albus Vladslo 82 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA Waarbij LUPA = lupanine; ANG = angustifoline; ISOL = isolupanine; 13-OH LUPA = 13-OH lupanine; LUPI = lupinine; SPA = sparteine; GRA = gramine; try = tryptofol De hoogste cijfers worden gehaald door het ras Sonate: zowel in Bottelare als te Vladslo wordt hierbij een alkaloïdenwaarde rond 180 mg/ kg zaad bekomen. Het breedbladige ras Feodora behaalt te Bottelare en Vladslo de meest gunstige waarde (minder dan 100 mg/kg zaad). 101

4.2 Rassenproef lupinen m.b.t. ziektegevoeligheid 4.2.1 Materiaal en methoden In deze proef werden dezelfde variëteiten als object opgenomen als de standaard rassenproeven te Bottelare en Vladslo. De proef PE 09.03 bevond zich op het proefveld naast de standaard rassenproef te Bottelare. De proef had tot doel na te gaan wat de ziektegevoeligheid en het opbrengstpotentieel was van de 22 variëteiten indien geen fungicidenbehandelingen werden uitgevoerd. Het overzicht van de rassen die deel uitmaken van deze proef wordt weergegeven in Tabel 4.1, het betrof dezelfde rassen als in de standaard rassenproef. De 22 variëteiten waren afkomstig van vijf mandatarissen en behoorden hoofdzakelijk tot L. angustifolius (smalbladige lupine). De overige zes rassen bestonden uit 3 gele (L. luteus) en 3 breedbladige (L. albus) variëteiten. In Tabel 4.1 worden ook het duizendkorrelgewicht (DKG) en het percentage kiemkracht ter info meegegeven. Deze twee parameters zijn ondermeer belangrijk voor de berekening van het benodigde zaaizaad per variëteit. PE 09.03 werd als blokkenproef aangelegd in 4 herhalingen. Een plot had een lengte van 8 meter op een breedte van 1,5 m. De boordveldjes die in een standaard rassenproef opgenomen worden, werden bij de aanleg van deze proef weggelaten. Bij de opbrengstbepaling werd dus voor het bekomen van de resultaten alles geoogst. Voor de zaai werd een bodemanalyse uitgevoerd, de resultaten worden weergegeven in Tabel 4.8. Het koolstofpercentage bedroeg 1,1 %, wat beoordeeld werd als zeer laag. Tabel 4.8 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 7 (PE 09.03 Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 20 Lemig zand ph-kcl 5,8 5,4-5,9 Gunstig C in % (humus) 1,1 1,8-2,8 Zeer laag Fosfor* 29 11-17 Hoog Kalium* 15 11-17 Normaal Magnesium* 10 6-9 Tamelijk hoog Calcium* 91 93-224 Tamelijk laag Natrium* 1,0 2,8-5,6 Laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof 3-6-27, 600 kg). Daarbovenop werd nog 22,5 kg P 2 0 5 + 60 kg K 2 O/ha toegepast onder de vorm van respectievelijk 50 kg tripelsuperfosfaat 45% en 100 kg potas 60%. Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef werd gezaaid op 2 april 2009. Enkele uren voor zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g per 100 kg zaaizaad). Bij Lupinus angustifolius werd een dichtheid van 100 planten/m² nagestreefd. Bij L. luteus en L. albus werd een beoogde dichtheid van respectievelijk 80 en 60 planten/m² nagestreefd. De chemische onkruidbestrijding werd in 2 fasen aangepakt. Op 7 april 2009 werd een vooropkomstbehandeling uitgevoerd met chloortoluron (Tolurex, 3 l/ha) aan een dosis van 1500 102

g/ha in combinatie met isoxaben (AZ 500; 0,15 l/ha) aan 75 g/ha. De behandeling gebeurde op een relatief droge bodem en werd gevolgd door een periode van lichte regenval. In na-opkomst werd op 29 april diflufenican (Diflanil 500 SC; 0,2 l/ha) aan een dosis van 100 g/ha. Zoals hoger reeds gesteld, werden in de proef geen fungicidenbehandelingen uitgevoerd om de ziektegevoeligheid van de verschillende variëteiten na te gaan. 4.2.2 Resultaten en bespreking De bespreking van de opkomst en standdichtheid van de verschillende variëteiten worden in dit verslag weggelaten, ze kunnen teruggevonden in het eerste voortgansrapport van het PWOproject Lupinen: sleutel tot een duurzame eiwitproductie. 4.2.2.1 Opbrengstbepaling Omdat de oogstomstandigheden voor de proefveldmaaidorser net niet optimaal waren (gewas iets te groen), werd beslist om op 24 augustus de volledige rassenproef met Quad te bespuiten aan een dosis van 3 l/ha (of 600 g diquat/ha). Op 27 augustus worden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten worden in Tabel 4.9 voorgesteld. Tabel 4.9 Opbrengstresultaten PE 09.03 Object Soort Opbrengst Vers Droog bij 14% vocht kg/ha kg/ha kg/ha relatief DS % Hectolitergewicht (kg/ha) 1 Borlu L. angustifolius 3090 2808 3265 Abcd 114 90,9 Cde 80,5 2 Bornal L. luteus 1691 1546 1798 F 63 91,4 A 82,9 3 Boruta L. angustifolius 2410 2185 2540 bcdef 89 90,7 De 81,4 4 Boregine L. angustifolius 3313 3013 3504 Abc 123 90,9 Bcde 81,0 5 Haagena L. angustifolius 2649 2405 2797 abcdef 98 90,8 Cde 80,3 6 Haags Blaue L. angustifolius 3045 2767 3217 abcde 112 90,8 Cde 79,4 7 Probor L. angustifolius 2456 2232 2595 bcdef 91 90,9 Cde 80,5 8 Sanabor L. angustifolius 3272 2974 3458 Abc 121 90,9 Cde 80,8 9 Sonate L. angustifolius 3521 3205 3726 Ab 130 91,0 Bcd 79,5 10 Vitabor L. angustifolius 3211 2920 3395 Abcd 119 90,9 Bcde 81,9 11 Bojar L. angustifolius 2995 2723 3166 abcde 111 90,9 Cde 77,7 12 Baron L. angustifolius 2082 1886 2193 Def 77 90,6 E 78,2 13 Graf L. angustifolius 2251 2041 2373 Cdef 83 90,7 De 78,8 14 Kalif L. angustifolius 2916 2649 3080 abcde 108 90,8 Cde 80,1 15 Lord L. luteus 2304 2103 2446 Cdef 86 91,3 Ab 80,9 16 Zeus L. angustifolius 2263 2055 2390 Cdef 84 90,8 Cde 79,7 17 Feodora L. albus 3656 3345 3889 A 136 91,5 A 75,9 18 Dieta L. albus 2771 2535 2947 abcdef 103 91,4 A 74,1 19 Volos L. albus 1898 1731 2013 Ef 70 91,1 Abc 77,4 20 Pootallong L. luteus 2490 2278 2648 bcdef 93 91,5 A 80,9 21 Viol L. angustifolius 1925 1744 2028 Ef 71 90,6 E 80,5 22 SNS1 L. angustifolius 3262 2963 3446 Abc 120 90,8 Cde 81,3 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) 103

De hoogste opbrengstresultaten worden behaald door de variëteiten Feodora (L. albus), Sonate en Boregine (beiden L. angustifolius) met respectievelijk 3889 kg/ha, 3726 kg./ha en 3504 kg/ha. Ook Sanabor, SNS1 en Vitabor behalen een relatief hoge opbrengst met 3458 kg/ha, 3446 kg/ha en 3395 kg/ha. Het opbrengstresultaat van Feodora is significant hoger dan het opbrengstcijfer van de rassen Pootallong, Probor, Boruta, Lord, Zeus, Graf, Baron, Viol, Volos en Bornal, maar niet significant verschillend van de variëteiten Sonate, Boregine, Sanabor, SNS1, Vitabor, Borlu, Haags Blaue, Bojar, Kalif, Dieta en Haagena. Het ras Bornal behaalt de laagste opbrengst en is hierbij niet significant verschillend van de rassen Dieta, Haagena, Pootallong, Probor, Boruta, Lord, Zeus, Graf, Baron, Viol, Volos en Bornal, maar wel van Sonate, Boregine, Sanabor, SNS1, Vitabor, Borlu, Haags Blaue, Bojar en Kalif. De vergelijking tussen de rassenproef met en zonder ziektebestrijding wordt grafisch weergegeven in Figuur 4.3. De opbrengstresultaten van de variëteiten liggen in PE 09.03 verder uiteen dan de resultaten in de standaard rassenproef. De variëteiten Feodora en Vitabor doen het in de rassenproef zonder ziektebestrijding (resp. object 10 en 17) beter dan in de proef met ziektebestrijding. Zij bevinden zich qua opbrengst in de standaard rassenproef op de 13 de en 14 de plaats van de 22 aanwezige variëteiten. De variëteit Feodora heeft ondanks het gebruik van fungiciden in de standaard rassenproef wel af te rekenen met het optreden van Colletotrichum spp. via het zaad. De variëteit Vitabor lijkt weinig tastbaar voor ziekten. De waarde van de vergelijking van beide proeven te Bottelare dient gerelativeerd te worden aangezien ze op twee weliswaar aangrenzende percelen lagen en dus in meer dan 1 factor verschillen. kg/ha 4500,0 Met ziektebestrijding Zonder ziektebestrijding 4000,0 3500,0 3000,0 2500,0 2000,0 1500,0 1000,0 500,0 0,0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 Object Figuur 4.3 Vergelijking opbrengstresultaten variëteiten lupinen met en zonder ziektebestrijding (PE 09.01 en PE 09.03) In Tabel 4.10 worden de opbrengstcijfers herhaald, maar dan volgens lupinesoort. Het relatieve cijfer stelt opnieuw de waarde voor tegenover het gemiddelde van alle rassen, uitgedrukt bij 14 % vocht. 104

Tabel 4.10 Opbrengstresultaten PE 09.03 Bottelare (per type) Soort Opbrengst bij 14% vocht kg/ha relatief L. angustifolius 2948 a 108 L. luteus 2297 a 84 L. albus 2950 a 108 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) Vooral door het goede resultaat van Feodora scoort de soort L.albus t.o.v. de andere lupinesoorten relatief beter dan in de standaard rassenproef. Gemiddeld wordt een vergelijkbaar resultaat als L. angustifolius gehaald. L. luteus doet het ongeveer 850 kg/ha minder goed in opbrengst (bij 14 % vocht). 4.2.2.2 Ziektewaarnemingen Erysiphe spp. Door de klimatologische omstandigheden (relatief warm en droog weer) werd het gewas zichtbaar aangetast door meeldauw of Erysiphe spp. Wit schimmelpluis werd hierbij op de lupinebladeren waargenomen. De mate van aantasting werd op 10 augustus 2009 gescoord (zie Tabel 4.11). Praktisch alle variëteiten gaan op deze datum gebukt onder de meeldauwaantasting. Enkel de variëteit Haags Blaue (L. angustifolius) en de breedbladige variëteiten vertonen geen symptomen. Bij 14 van de 22 variëteiten is op de dag van scoren minstens 90 % van de planten bedekt door meeldauw. Tabel 4.11 Aantasting meeldauw (10/08/2009) Object Soort Aantasting (%) 1 Borlu L. angustifolius 100,0 2 Bornal L. luteus 100,0 3 Boruta L. angustifolius 25,0 4 Boregine L. angustifolius 95,0 5 Haagena L. angustifolius 100,0 6 Haags Blaue L. angustifolius 0,0 7 Probor L. angustifolius 95,0 8 Sanabor L. angustifolius 95,0 9 Sonate L. angustifolius 100,0 10 Vitabor L. angustifolius 100,0 11 Bojar L. angustifolius 100,0 12 Baron L. angustifolius 95,0 13 Graf L. angustifolius 100,0 14 Kalif L. angustifolius 100,0 15 Lord L. luteus 100,0 16 Zeus L. angustifolius 90,0 17 Feodora L. albus 0,0 18 Dieta L. albus 0,0 19 Volos L. albus 0,0 20 Pootallong L. luteus 45,0 21 Viol L. angustifolius 73,3 22 SNS1 L. angustifolius 87,5 105

Naast een ziektewaarneming op het veld werd ook op het geoogste zaad de visuele aantasting beoordeeld. Visuele aantasting Van het geoogste zaad werd per plot een ad random staal van 100 zaden genomen, waarvan visueel werd beoordeeld hoeveel zaden beschadigd waren (% zaden verkleurd en/of vervormd). De gemiddelde visuele aantasting is grafisch uitgezet in Figuur 4.4. % Aantasting 16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00 a ab abcd abc abcd abcdef abcd abcde abcd bcdef bcdef abcdef abcdef bcdef cdef cdef bcdef cdef def cdef ef f 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 Object Figuur 4.4 Visuele schade aan geoogste zaden PE 09.03 De hoogste visuele schade werd gezien bij de smalbladige variëteit Baron, waarbij gemiddeld 15,2 % van de zaden een andere kleur of vorm vertoonden. Dit ras scoort significant verschillend van Haags Blaue, Boregine, Sanabor, Viol, Haagena, Boruta, SNS1, Pootallong, Borlu, Lord en Bornal. De variëteiten Volos en Feodora, beide behorende tot de soort L. albus, komen met 13,8 % en 12,3 % schade op plaats 2 en 3. Bij de 3 variëteiten van L. luteus treedt duidelijk weinig schade op: ze bevinden zich bij de vier variëteiten met de laagste schade. Bij de variëteit Lord zijn slechts gemiddeld 1,28 % van de zaden beschadigd, bij Bornal is dit met 0,51% nog lager. Bornal behaalde in de rassenproef PE 09.03 de laagste opbrengst van alle opgenomen variëteiten. Om na te gaan wat de gevolgen zijn in het zaad worden in de loop van 2010 in vitro uitplatingen gedaan van de geoogste lupinen in deze proef, maar ook van de geoogste lupinen van de standaard rassenproef (zie hoger) en het zaad voor uitzaai, om aldus vergelijkingen mogelijk te maken. 106

4.3 Chemische onkruidbestrijding lupinen 4.3.1 Materiaal en methoden Een chemische onkruidbestrijdingproef met 20 objecten werd aangelegd onder de vorm van een herbicidenscreening, waarbij 9 behandelingen met een voor-opkomstherbicide en 9 behandelingen met een na-opkomstherbicide werden opgenomen. Zowel in voor- als naopkomst werd een onbehandelde controle als referentie in de proef opgenomen. De objecten kwamen hierbij in een gerandomiseerde blokkenproef met vier herhalingen te liggen. In de screening werd enkel ofwel een voor-opkomstbehandeling ofwel een naopkomstbehandeling uitgevoerd, hierdoor werd bij elk object slechts 1 herbicide toegepast. In de herbicidenscreening werden de drie voornaamste lupinesoorten opgenomen: Lupinus albus (breedbladige lupine), L. luteus (gele lupine) en L. angustifolius (smalbladige lupine), vertegenwoordigd met respectievelijk de variëteiten Dieta, Pootallong en Boregine (Tabel 4.12). De 3 soorten/variëteiten werden volgens een verschillende dichtheid gezaaid (zie ook rassenproeven): voor de smalbladige lupinen werd naar 100 planten/m² gestreefd, terwijl er bij de gele en breedbladige lupinen respectievelijk een standdichtheid van 80 en 60 planten/m² getracht werd te bereiken. Tabel 4.12 Opgenomen lupinesoorten in PE 09.04 (Chemische onkruidbestrijding) Kiemkracht Soort Ras Mandataris DKG Zaden/m² (%) L. albus Dieta Soya-UK 294,95 85 70,59 L. luteus Pootallong Soya-UK 157,3 88 90,91 L. angustifolius Boregine Saatzucht Steinach GmbH 182,3 97 103,09 Elke plot had een lengte van 9 m op een breedte van 3 m, de bespuitingen werden loodrecht op de uitgezaaide lupinesoorten aangebracht. Daardoor werd bij de herbicidentoepassing elke soort per plot over een oppervlakte van 3 m * 3 m behandeld. In het voorjaar werd een bodemanalyse uitgevoerd, het resultaat hiervan wordt weergegeven in Tabel 4.13. Tabel 4.13 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 7 (PE 09.04 Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 20 Lemig zand ph-kcl 5,8 5,4-5,9 Gunstig C in % (humus) 1,1 1,8-2,8 Zeer laag Fosfor* 29 11-17 Hoog Kalium* 15 11-17 Normaal Magnesium* 10 6-9 Tamelijk hoog Calcium* 91 93-224 Tamelijk laag Natrium* 1,0 2,8-5,6 Laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof 3-6-27, 600 kg). Daarbovenop werd nog 22,5 kg P 2 0 5 + 60 kg 107

K 2 O/ha toegepast onder de vorm van respectievelijk 50 kg tripelsuperfosfaat 45% en 100 kg potas 60%. Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. Enkele uren voor de zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium (Legume fix, aan een dosis van 400 g product/100 kg lupinezaad). De proef werd uitgezaaid op 03 april 2009. Op 19 juni 2009 werd een fungicidenbehandeling uitgevoerd met een combinatie van tebuconazool (Horizon; 0,75 l/ha) en chloorthalonil (Bravo; 1,5 l/ha) aan een dosis van respectievelijk 187,5 g en 750 g werkzame stof/ha. Op het proefveld was een hoge aanwezigheid merkbaar van gewone klaproos (Papaver rhoeas L.). Zowel bij de voor-opkomst- als na-opkomstobjecten werd het onkruid op één moment geteld en nadien onderling en met de onbehandelde controle vergeleken. Er werd op het einde van het groeiseizoen geen oogstbepaling gedaan (de proef betrof enkel een screening van herbiciden). 4.3.1.1 Voor-opkomstobjecten De voor-opkomstbehandelingen werden uitgevoerd op 07 april 2009. De objecten staan weergegeven in Tabel 4.14. Voor de herbicidentoepassing was het op de locatie Bottelare meer dan een week lang droog weer. De herbicidenbehandelingen werd onmiddellijk gevolgd door een periode van afwisselend regen en zonneschijn (t.e.m. 17/04/2009). Tabel 4.14 Overzicht van de voor-opkomstbehandelingen (07 april 2009) Object Actieve stof Dosis (g/ha) Handelsmiddel Dosis (l/ha of kg/ha) Mandataris 1 Pendimethalin 1000 Stomp 400 SC 2,5 BASF Belgium S.A. 2 Linuron 500 Linugan 500 SC 1 Makhteshim-Agan Holland B.V. 3 Chloortoluron 1500 Tolurex SC 3 Makhteshim-Agan Holland B.V. 4 Prosulfocarb 2400 Defi 3 Syngenta Crop Protection N.V. 5 Clomazon 72 Centium 36 CS 0,2 FMC Chemical S.P.R.L. 6 Isoxaben 100 AZ 500 0,2 Dow Agrosciences B.V. 7 Diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. 8 Metamitron 1050 Goltix WG 1,5 Makhteshim-Agan Holland B.V. 9 dimethenamide-p 720 Frontier Elite 1 BASF Belgium S.A. 10 / Controle 4.3.1.2 Na-opkomstobjecten De na-opkomstbehandelingen werden uitgevoerd op 29 april 2009. De aangelegde behandelingen worden weergegeven in Tabel 4.15. Vijf behandelingen werden aangelegd waarbij een combinatie van een herbicide en een hulpstof over de plots werd verspoten, dit met het doel te achterhalen of de werking van de gebruikte actieve stoffen (i.e. clomazon en diflufencian) kon verbeterd worden. Actirob B bevat koolzaadolie (geësterifieerde methylester), Hulpstof 2 betrof een gealcosileerd alcohol met een polysiloxaan en Hulpstof 3 bestaat uit een polymeer en een organisch gemodificeerd trisiloxaan. Tabel 4.15 Overzicht van de na-opkomstbehandelingen (29 april 2009) 108

Object Actieve stof Dosis (g/ha) Handelsmiddel Dosis (l/ha of Mandataris kg/ha) Hulpstof Dosis (l/ha of kg/ha) Mandataris 11 carfentrazon-ethyl 6,4 Aurora 40 WG 0,016 12 bromoxynil 600 Bromotril SC 2,4 13 pendimethalin 1000 Stomp 400 SC 2,5 14 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 15 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 16 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 FMC Chemical S.P.R.L. Makhteshim-Agan Holland B.V. BASF Belgium S.A. FMC Chemical S.P.R.L. FMC Chemical S.P.R.L. FMC Chemical S.P.R.L. / / / / Actirob B 1 Hulpstof 2 17 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Actirob B 1 Novance S.A. Novance S.A. 18 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Hulpstof 2 19 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Hulpstof 3 20 / Controle Bij de na-opkomstbehandelingen werd het verloop van de chlorose en necrose beoordeeld door na toepassing elke week visuele waarnemingen te doen. 4.3.2 Resultaten en bespreking Door het droge weer voor en rond de toepassing van de voor-opkomstherbiciden dook geen fytotoxiciteit op in de betreffende objecten. 4.3.2.1 Onkruidtelling voor-opkomstobjecten Op 7 en 8 mei 2009 werd over de vier parallellen van de voor-opkomstobjecten (controle + 9 behandelingen) een onkruidtelling uitgevoerd. Op dit ogenblik bevonden de onkruiden zich in het kiemlobstadium. De telling geschiedde door per object een houten vierkant van 25 * 25 cm achtmaal at random uit te leggen op het veld en nadien hetgeen binnenin geteld werd om te rekenen naar het aantal onkruiden per vierkante meter. In Tabel 4.16 worden de belangrijkste onkruiden in het controleobject weergegeven met hun aantal per vierkante meter. Tabel 4.16 Voorkomen van onkruiden in het controleobject (voor-opkomst) Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 179,5 Papaver rhoeas Gewone klaproos 431,5 Chenopodium album Melganzevoet 14,0 Solanum nigrum Zwarte nachtschade 9,5 Stellaria media Vogelmuur 9,0 109

Enkel de onkruiden die in de controle voldoende voorkwamen (richtwaarde van 10 onkruiden per vierkante meter), worden in de resultaten opgenomen. Een belangrijke opmerking is dat het voorkomen van akkerviooltje en gewone klaproos erg hoog is in vergelijking met de overige voorkomende onkruiden. De resultaten van de onkruidtelling op 7 en 8 mei 2009 worden uitgezet in Figuur 4.5. In geen enkel object werd een volledige onkruidbestrijding bekomen. (Bedoeling van de screening was na te gaan welke middelen in een volgend projectjaar konden gecombineerd worden tot het bekomen van een goede onkruidbeheersing). Bij toepassing van pendimethalin, linuron, chloortoluron en prosulfocarb worden gewone klaproos (Papaver rhoeas), zwarte nachtschade (Solanum nigrum), vogelmuur (Stellaria media) en melganzevoet (Chenopodium album) relatief goed bestreden, maar wordt het akkerviooltje (Viola arvensis) duidelijk onvoldoende uitgeschakeld. Voorkomen (%) 180 160 140 120 100 80 60 40 20 Viola arvensis Papaver rhoeas Chenopodium album Solanum nigrum Stellaria media 0 controle 1. pendimethalin 2. linuron 3. chloortoluron 4. prosulfocarb 5. clomazon Object 6. isoxaben 7. diflufenican 8. metamitron 9. dimethenamide-p Figuur 4.5 Voorkomende onkruidpopulatie na herbicidentoepassingen (voor-opkomst) De objecten waarbij clomazon, isoxaben en diflufenican voor opkomst worden toegepast geven aanleiding tot een mindere bestrijding van melganzevoet, maar zwarte nachtschade en vogelmuur worden relatief goed bestreden. De toepassing van metamitron dringt enkel het voorkomen van gewone klaproos en vogelmuur voldoende terug, de andere onkruiden benaderen de mate van voorkomen in de controle en worden dus onvoldoende bestreden. De toepassing van dimethenamide-p zorgt voor een praktisch totale bestrijding van gewone klaproos, zwarte nachtschade en vogelmuur. Enkel akkerviooltje komt in dit object in hogere mate voor dan in de controle. 4.3.2.2 Optreden van fytotoxiciteit bij toepassing na-opkomstherbiciden Na het gebruik van de na-opkomstherbiciden werd in een aantal objecten chlorose geobserveerd, soms was sprake van een lichte necrose. De objecten werden op fytotoxiciteit gescoord op 8, 15 en 28 mei 2009. Het gegeven percentage was afhankelijk van het visueel merkbare percentage planten dat chlorose vertoonde en de mate van geraakt zijn (stippen, vlekken, volledige blad, ). Het resultaat voor breedbladige, gele en smalbladige lupinen staat respectievelijk uitgezet in Figuur 4.6, Figuur 4.7 en Figuur 4.8. 110

Op 28 mei 2009 was er bij L. albus var. Dieta enkel na toepassing van de werkzame stoffen pendimethalin en clomazon nog sprake van zichtbare fytotoxiciteit. Ook bij het gebruik van hulpstoffen was er fytotoxiciteit. Bij deze objecten nam de fytotoxiciteit wel sneller af. Op 28 mei was geen zichtbaar spoor meer van chlorose, zoals te merken valt bij vergelijking tussen het object met enkel clomazon en de twee objecten waarbij clomazon aangevuld werd met een hulpstof. Op de lupinen in de objecten met toepassing van bromoxynil en diflufenican + hulpstof 2 werd weinig tot geen fytotoxiciteit waargenomen. % 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 Fytotoxiciteit bij L. albus (Dieta) 8.05.2009 15.05.2009 28.05.2009 0,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS 2 17. diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS 2 19. diflufenican + HS 3 Figuur 4.6 Fytotoxiciteit bij breedbladige lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden Ook bij L. luteus var. Pootallong (gele lupinen) was sprake van fytotoxiciteit (Figuur 4.7). Deze hield langer aan dan bij de breedbladige lupinen. Fytotoxiciteit bij L.luteus (Pootallong) % 8.05.2009 12,0 10,0 15.05.2009 28.05.2009 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS 2 17. diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS 2 19. diflufenican + HS 3 Figuur 4.7 Fytotoxiciteit bij gele lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden 111

De objecten waarbij een combinatie van clomazon en een hulpstof werd uitgetest leverde op 28 mei nog steeds 10 % fytotoxiciteit op. Zonder hulpstof was na toepassing van clomazon bijna geen sprake van fytotoxiciteit. Ook de objecten met toepassing van diflufenican in aanvulling met verschillende hulpstoffen gaf aanleiding tot fytotoxiciteit. De derde hulpstof, een polymeer in combinatie met een organisch gemodificeerde trisiloxaan, gaf een lager percentage van fytotoxiciteit dan bij gebruik van de twee andere hulpstoffen. De toepassing van de werkzame stoffen bromoxynil en pendimethalin brachten weinig tot geen fytotoxiciteit met zich mee. De behandeling van clomazon gaf bij blauwe lupinen (Figuur 4.8) aanleiding tot een hoog percentage aan fytotoxiciteit. % Fytotoxiciteit bij L. angustifolius (Boregine) 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS 2 17. diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS 2 19. diflufenican + HS 3 8.05.2009 15.05.2009 28.05.2009 Figuur 4.8 Fytotoxiciteit bij smalbladige lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden Dit was nog hoger wanneer clomazon in combinatie met een hulpstof werd toegepast : op 28 mei was de fytotoxiciteit in de objecten met toevoeging van hulpstoffen 22,5 en 27,5 % terwijl bij toepassing van enkel clomazon iets meer dan 15 % fytotoxiciteit optrad. De toepassing van diflufenican had een minder groot fytotoxisch effect dan die van clomazon. Bij toevoeging van Hulpstof 3 werd een lager percentage fytotoxiciteit behaald dan bij Hulpstof 1 (Actirob B) en Hulpstof 2. Het gebruik van carfentrazon-ethyl, bromoxynil en pendimethalin bracht weinig fytotoxiciteit met zich mee. 4.3.2.3 Onkruidtelling na-opkomstbehandelingen Een onkruidtelling werd uitgevoerd op 13 mei (parallel 1 en 2), 14 mei (parallel 3) en 15 mei (parallel 4). De resultaten zijn grafisch weergegeven in Figuur 4.9. De absolute aantallen in onkruiden die voorkomen in de controle staan weergegeven in Tabel 4.17. Deze aantallen worden in de figuur gelijkgesteld met 100 %, zodat de vergelijking tussen de verschillende werkzame stoffen van de na-opkomstherbiciden (eventueel aangevuld met een hulpstof) kan gemaakt worden. Net zoals bij de voor-opkomstherbiciden waren Viola arvensis (akkerviooltje) en Papaver rhoeas (gewone klaproos) in grote getale vertegenwoordigd in alle behandelingen. 112

Voorkomen (%) 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS 2 17. diflufenican + A Object 18. diflufenican + HS 2 19. diflufenican + HS 3 Viola arvensis Papaver rhoeas Chenopodium album Stellaria media Matricaria chamomilla Figuur 4.9 Voorkomende onkruidpopulatie na herbicidentoepassingen (na-opkomst) Tabel 4.17 Voorkomen van onkruiden in het controleobject na-opkomst Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 73,0 Papaver rhoeas Gewone klaproos 395,0 Chenopodium album Melganzevoet 15,5 Stellaria media Vogelmuur 22,5 Matricaria chamomilla Echte kamille 17,0 De toepassing van carfentrazon-ethyl (Aurora 40 WG) levert van de aangelegde objecten de beste resultaten op. Akkerviooltje, Chenopodium album (melganzevoet), Stellaria media (vogelmuur) en Matricaria chamomilla (echte kamille) kwamen ongeveer aan 50 % voor van het onkruidaantal in de controle. Enkel gewone klaproos komt in iets hogere mate voor dan in de controle, al kan dit gelegen zijn aan het gereduceerde aantal van de overige onkruiden. De objecten waarbij diflufenican (Diflanil 500 SC) wordt aangevuld met een hulpstof geven dezelfde resultaten als carfentrazon-ethyl. Hierbij zorgen de verschillende hulpstoffen niet voor grote verschillen in de onkruidaantallen. Akkerviooltje komt vijf keer minder voor in deze objecten dan in het controleobject, ook het voorkomen van vogelmuur wordt ongeveer met de helft verminderd. Door de toepassing van clomazon (Centium 36 CS), al dan niet in combinatie met een hulpstof, werden enkel vogelmuur en echte kamille enigszins bestreden. De hulpstof Actirob B kon hierbij voor het beste resultaat zorgen door in vergelijking met de controle voor meer dan een halvering van de populatie vogelmuur te zorgen en 40 % van de populatie aan echte kamille. 113

4.4 Mechanische onkruidbestrijding 4.4.1 Materiaal en methoden In de proef rond mechanische onkruidbestrijding werden combinaties van mechanische onkruidbestrijdingstechnieken uitgetest in de lupineteelt. De objecten werden van elkaar onderscheiden door het creëren van 2 rijafstanden (50 cm en 30 cm) en de mate van intensiviteit (objecten 5 en 8 werden extensief behandeld). Mede ten gevolge van de zaai met een tweerijige precisiezaaimachine bleek de zaai minder optimaal te verlopen dan oorspronkelijk gedacht. Zo konden in de praktijk 2 rijen erg moeilijk perfect evenwijdig aan de 2 vorige rijen uitgezaaid worden, zodat problemen konden optreden bij gebruik van de schoffelmachine. Om dit op te lossen werd een handmatige steekschoffel gebruikt. Er werd gevreesd dat bij de behandeling met de vingerwieder of schoffelmachine teveel schade toegebracht zou worden aan de plantenpopulatie of dat deze deels zouden uitgereden worden. Hierdoor konden sommige behandelingen (schoffelen met schoffelmachine, vingerwieden en aanaarden) niet plaatsvinden en vond een reductie in objecten plaats van 10 naar 8. De overgebleven objecten worden weergegeven in Tabel 4.18. Tabel 4.18 Uiteindelijke objecten PE 09.05 Object Omschrijving 1 wiedeggen-schoffelen 50 cm 2 wiedeggen-branden-wiedeggen-schoffelen 50 cm 3 extensief wiedeggen-schoffelen 50 cm 4 wiedeggen-schoffelen 30 cm 5 wiedeggen-branden-wiedeggen-schoffelen 30 cm 6 extensief wiedeggen-schoffelen 30 cm 7 controle 50 cm (geen onkruidbehandeling) 8 controle 30 cm (geen onkruidbehandeling) In het voorjaar werd een bodemanalyse uitgevoerd, de standaardgrondontleding (0-23 cm) wordt weergegeven in Tabel 4.19. De proef PE 09.05 lag op hetzelfde veld aan als de standaard rassenproef (PE 09.01). Tabel 4.19 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 4 (PE 09.05 Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 30 Zandleem ph-kcl 5,2 6,2-6,6 Laag C in % (humus) 0,7 1,2-1,6 Zeer laag Fosfor* 22 12-19 Tamelijk hoog Kalium* 12 14-21 Tamelijk laag Magnesium* 10 9-15 Normaal Calcium* 57 105-253 Laag Natrium* 2,8 3,2-6,4 Tamelijk laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. 114

Na het ploegen werd op 1 april een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof 3-6-27, 600 kg). Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef werd met een tweerijige precisiezaaimachine gezaaid op 6 april 2009, nadat het zaad enkele uren daarvoor werd geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g/ 100 kg zaaizaad). Er werd gezaaid met de variëteit Pootallong, die tot de lupinesoort L. luteus behoort. Er werd een zaaidichtheid van 80 planten/m² nagestreefd. De onkruidpopulatie werd enkel mechanisch behandeld. Het wiedeggen vond plaats met een werkbreedte van 3 meter. Het branden gebeurde handmatig met een kleine brander, waarbij een afstand van 5 cm tot de planten, die op dat ogenblik in het kiemlobstadium stonden, in acht werd genomen. In plaats van een schoffelmachine werd gebruik gemaakt van een handmatige steekschoffel. Data onkruidbestrijdingsacties 06/04/2009: Zaai 10/04/2009: Wiedeggen objecten 1 tot 6 13/04/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 16/04/2009: Branden in kiemlobstadium objecten 2 en 5 24/04/2009: Wiedeggen objecten 1 tot 6 07/05/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 11/05/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 25/05/2009: Schoffelen objecten 1 tot 6 02/06/2009: Schoffelen objecten 1 tot 6 Na tweemaal schoffelen waren de planten reeds zodanig ontwikkeld dat gewasschade zou optreden indien deze behandeling nog een derde maal zou toegepast worden. 4.4.2 Resultaten en bespreking 4.4.2.1 Onkruidpopulatie Op 18 mei 2009 werd een onkruidtelling uitgevoerd (tussen het wiedeggen en het schoffelen), op 9 en 10 juli 2009 werd dit herhaald. Na de periode van wiedeggen en branden (in objecten 2 en 5) werd de onkruidpopulatie op 18 mei 2009 geteld. De resultaten worden opgesplitst in een telling tussen de rijen (Figuur 4.10) en in de rij (Figuur 4.11). Onder in de rij wordt een werkbreedte van 3 cm verstaan vanaf de lupinerij als centrale as. De onkruidtelling in de rij geschiedde binnen een afstand van 3 cm van de rij. De onkruidpopulatie van de onbehandelde controle op 30 cm wordt als referentie gebruikt (100 %). De overige objecten worden met dit object vergeleken. De aantallen van de voorkomende onkruiden in het controleobject op 30 cm worden weergegeven in Tabel 4.20. Bij de controle op 50 cm wordt voor de zes waargenomen onkruiden een hogere populatie gezien dan bij het controleobject op 30 cm. Vergeleken met de controleobjecten heeft enkel object 1 (wiedeggen en schoffelen op 50 cm) geen hogere populatie van Stellaria media. De objecten op 30 cm (object 4 tot 6) hebben te kampen met een drie keer hogere populatie van vogelmuur in vergelijking met de controle op 30 cm. 115

Viola arvensis Voorkomen (%) 400 350 Spergula arvensis Chenopodium album Stellaria media Poa annua 300 Matricaria chamomilla 250 200 150 100 50 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.10 Onkruidpopulatie tussen de rijen op 18 mei 2009 Tabel 4.20 Voorkomen van onkruiden tussen de rijen in het controleobject op 30 cm (18 mei 2009) Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 37,5 Spergula arvensis Spurrie 7,5 Chenopodium album Melganzevoet 10,5 Stellaria media Vogelmuur 13,5 Poa annua Straatgras 24,5 Matricaria chamomilla Echte kamille 8,0 Wanneer intensiever wordt gewiedegd op 50 cm rijafstand blijft de populatie aan grassen en echte kamille ongeveer constant; de populatie aan akkerviooltje, spurrie, melganzevoet en vogelmuur neemt in populatie tegenover het extensieve object met minstens de helft af (vergelijking object 1 met object 3). Bij de objecten op 30 cm wordt bij intensiever wiedeggen enkel voor melganzevoet en echte kamille een duidelijk lagere populatie waargenomen (object 4 vergeleken met object 6). Gesteld kan worden dat zowel bij 50 als 30 cm het branden geen extra invloed heeft op het terugdringen van de onkruidpopulatie tussen de rijen (vergelijking van respectievelijk object 1 en 2 en object 4 en 5). De onkruidpopulatie in de rij wordt in Figuur 4.11 weergegeven. Bij het controleobject op 30 cm werden van Viola arvensis (akkerviooltje) en Stellaria media (vogelmuur) respectievelijk gemiddeld 15,1 en 10,9 planten per vierkante meter geteld. In vergelijking met de controle op 30 cm doen de andere objecten (behalve de controle op 50 cm) het in minstens één van de twee onkruiden duidelijk beter dan de controle, terwijl het andere onkruid niet aan een hogere populatie voorkomt. Het intensief behandelde object op 50 cm (object 1) heeft duidelijk een lagere populatie van akkerviooltje en vogelmuur. Wanneer gebrand wordt, neemt de populatie aan vogelmuur verder af. Bij het wiedeggen en schoffelen op 30 cm wordt bij meer wiedeggen een lagere concentratie aan vogelmuur gezien, bij branden wordt geen vogelmuur gezien en is de populatie aan akkerviooltje bijna de helft minder. 116

Voorkomen (%) 120 Viola arvensis Stellaria media 100 80 60 40 20 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 Object We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Figuur 4.11 Onkruidpopulatie in de rij op 18 mei 2009 9 en 10 juli 2009 Ook op 9 en 10 juli werd de onkruidpopulatie bekeken, dit was ruim een maand na de laatste onkruidbestrijding (schoffelen). In de voorstelling van de tellingen wordt een onderscheid gemaakt tussen de onkruidpopulatie tussen de rijen en in de rij. Tussen de rijen wordt zowel gekeken naar onkruiden in kiemlobstadium als onkruiden die reeds flink opgeschoten zijn m.a.w. door de mechanische onkruidbestrijdingstechnieken niet weggenomen werden. Hoe minder herkieming waargenomen wordt, hoe groter het effect van de behandeling(en) op het herkiemen van onkruiden is. Daarnaast kan ook het onkruidonderdrukkend effect van het gewas een rol spelen: wanneer dit door bvb. minder gewasschade beter uitgegroeid is, zal minder onkruidkieming optreden. In Figuur 4.12 en Figuur 4.13 wordt de onkruidpopulatie tussen de rijen weergegeven in respectievelijk het kiemlob- en ontwikkeld (volwassen) stadium. Voorkomen (%) 700 Stellaria media 600 500 400 300 200 100 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.12 Onkruidpopulatie in kiemlobstadium tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 In het controleobject op 30 cm, dat relatief op 100 % wordt gesteld, wordt tussen de rijen een gemiddelde populatie van 3,0 maal Stellaria media (vogelmuur) per vierkante meter geteld (de controle op 50 cm telt over de vier herhalingen gemiddeld 18 maal vogelmuur per vierkante meter). De populatie aan vogelmuur in het kiemlobstadium is in 2 objecten op 30 cm hoger dan de populatie in het controleobject. Dit kan te wijten zijn aan de reeds hoge 117

onkruiddruk in het controleobject, waardoor onkruiden er niet in slagen nog verder te kiemen. De objecten op 50 cm hebben zichtbaar minder te kampen met kiemende vogelmuur. Tussen de rijen worden de volwassen onkruiden Viola arvensis (akkerviooltje), Spergula arvensis (spurrie), Stellaria media (vogelmuur), Poaceae (grassen) en Matricaria chamomilla (echte kamille) in de resultaten meegenomen. De onkruidaantallen in het controleobject op 30 cm, die in Figuur 4.13 gelijkgesteld worden aan 100 %, zijn te vinden in Tabel 4.21. Voorkomen (%) 180 160 140 120 Viola arvensis Spergula arvensis Stellaria media Poaceae Matricaria chamomilla 100 80 60 40 20 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.13 Onkruidpopulatie in volwassen stadium tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 Tabel 4.21 Voorkomende (volwassen) onkruiden tussen de rijen in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 22,0 Spergula arvensis Spurrie 16,5 Stellaria media Vogelmuur 40,5 Poaceae Grassen 18,0 Matricaria chamomilla Echte kamille 9,5 In de objecten 1 tot 6 wordt de onkruidpopulatie minstens met de helft teruggedrongen t.o.v. de onkruidpopulatie in de controle. De extensieve objecten scoren minder dan de meer intensieve objecten, al is het verschil niet zo groot. Bij de objecten op 30 cm lijkt het branden een klein effect te hebben: Viola arvensis, Spergula arvensis en Stellaria media komen er iets minder voor. In dit object komen enkel ongeveer 15 % meer grassen voor dan in de controle. Dit is niet zo bij de objecten op 50 cm: behalve in het geval van Spergula arvensis is de onkruidaanwezigheid iets hoger bij het object waarbij gebrand werd. Figuur 4.14 geeft het totaal aantal onkruiden tussen de rijen weer dat op 10 juli geteld werd, dit is de som van de tellingen die voorgesteld worden in de twee voorgaande figuren. 118

Voorkomen (%) Viola arvensis 180 160 140 120 100 Spergula arvensis Stellaria media Poaceae Matricaria chamomilla 80 60 40 20 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.14 Onkruidpopulatie (totaal) tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 De totale onkruidpopulatie in het controleobject op 30 cm wordt weergegeven in Tabel 4.22. Tabel 4.22 Totale onkruidpopulatie tussen de rijen in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 22,5 Spergula arvensis Spurrie 16,5 Stellaria media Vogelmuur 43,5 Poaceae Grassen 18,0 Matricaria chamomilla Echte kamille 9,5 Aangezien er geen sprake is van een hoge kiemingsgraad van onkruiden bij de telling op 9 en 10 juli, volgt het totaal aan onkruiden tussen de rijen in de controle quasi de telling van de onkruidpopulatie in het volwassen stadium. Er kiemen vrijwel enkel nog grassen. Wanneer enkel de tweezaadlobbige onkruiden in aanschouwing worden genomen scoren de objecten 3 en 6, waarbij extensief gewiedegd werd minder goed. Het object op 30 cm waarbij ook gebrand wordt, scoort beter dan het object zonder branden (object 5 vs. object 4). Bij de objecten op 50 cm lijkt het branden geen gunstige invloed te hebben gehad: behalve in de populatie aan Spergula arvensis scoren alle onkruiden minder goed in object 2 dan in object 1 (zonder behandeling branden ). In Figuur 4.15 wordt de onkruidpopulatie in de rij op 9 en 10 juli 2009 weergegeven. In de figuur worden de aantallen van volgende onkruiden relatief uitgezet tegenover het controleobject (controle 30 cm): Viola arvensis (akkerviooltje), Spergula arvensis (spurrie), Chenopodium album (melganzevoet), Stellaria media (vogelmuur), Poaceae (grassen) en Matricaria chamomilla (echte kamille) De aantallen van de vernoemde onkruiden in het controleobject op 30 cm staan weergegeven in Tabel 4.23. 119

Viola arvensis Voorkomen (%) 400 350 Spergula arvensis Chenopodium album Stellaria media Poaceae 300 Matricaria chamomilla 250 200 150 100 50 0 We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.15 Onkruidpopulatie in de rij op 9 en 10 juli 2009 De resultaten in onkruidpopulatie in de rij zijn minder goed dan de resultaten die behaald worden tussen de rijen. Een belangrijke verklaring hiervoor is het niet uitvoeren van vingerwieden en aanaarden. Wanneer de 3 objecten met onkruidbestrijding op 50 cm vergeleken worden met deze op 30 cm valt op dat de populatie Chenopodium album (melganzevoet) lager is bij de eerste rijafstand. Bij 30 cm rijafstand is de populatie Stellaria media (vogelmuur) hoger, toch wordt deze op de rijafstand van 50 cm ook niet bestreden wanneer vergeleken wordt met het controleobject op 30 cm. Ook tegenover de controle op 50 cm wordt door deze objecten slecht gescoord voor vogelmuur. Tabel 4.23 Onkruidpopulatie in de rij in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 18,8 Spergula arvensis Spurrie 13,5 Chenopodium album Melganzevoet 11,5 Stellaria media Vogelmuur 17,2 Poaceae Straatgras 17,7 Matricaria chamomilla Echte kamille 9,4 4.4.2.2 Opbrengstbepaling Op 24 augustus wordt de proef te Bottelare doodgespoten met Quad aan een dosis van 3 l/ha (= 600 g diquat/ha). Op 27 augustus worden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten worden in Tabel 4.24 voorgesteld. De opbrengstresultaten worden relatief tegenover het gemiddelde van de zes behandelingen uitgedrukt. Aangezien de controleobjecten in een strook loodrecht op de 6 objecten met onkruidbestrijding lagen kon hiervan onmogelijk een oogstbepaling geschieden. De objecten op 30 cm kunnen de hoogste opbrengstresultaten voorleggen. Dit is in belangrijke mate te wijten aan het verschil in plantdichtheid, zoals bleek uit de tellingen in het voorjaar. Toch zou door dit verschil, wanneer gesteld wordt dat elke plant zich volledig kan ontwikkelen, een nog hoger opbrengstverschil in het voordeel van de objecten met rijafstand 30 cm kunnen verwacht worden. Tabel 4.24 Opbrengstbepaling van PE 09.05 Mechanische onkruidbestrijding 120

Object Opbrengst (kg/ha) DS Vers Droog 14% vocht % kg/ha kg/ha kg/ha relatief Hectolitergewicht (kg/100 l) 1 wiedeggen + schoffelen 50 cm 1872 1707 1985 a 84 91,2 a 79,7 2 wiedeggen/branden/wiedeggen/schoffelen 50 cm 2198 2000 2326 a 99 91,0 a 79,7 3 extensief wiedeggen + schoffelen 50 cm 2202 2013 2340 a 99 91,4 a 79,7 4 wiedeggen + schoffelen 30 cm 2262 2076 2414 a 102 91,8 a 80,4 5 wiedeggen/branden/wiedeggen/schoffelen 30 cm 2246 2056 2390 a 101 91,5 a 80,2 6 extensief wiedeggen + schoffelen 30 cm 2554 2325 2703 a 115 91,1 a 80,1 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) De objecten 3 en 6, waarbij extensief werd gewiedegd, scoren in opbrengst het best, en dit bij beide rijafstanden. Bij de rijafstand 30 cm is dit het duidelijkst. Dit zou kunnen gelegen zijn aan een verschil in plantenschade: wanneer extensief wordt gewiedegd worden logisch gezien minder planten beschadigd. Bij het object op 50 cm waarbij in het kiemlobstadium gebrand werd, wordt een opbrengst gezien die ongeveer 350 kg/ha hoger ligt dan het object zonder branden. Bij de equivalent van dit object met 30 cm rijafstand wordt slechts een erg klein negatief verschil gezien met het object waarbij niet gebrand werd. 4.4.2.3 Besluit Bij het aanschouwen van de opbrengscijfers valt op dat de beste cijfers gehaald worden in de objecten waarbij extensief gewiedegd werd. Bij het object op 50 cm is de toename in opbrengst laag, maar bij 30 cm rijafstand is dit erg duidelijk (hoewel niet significant). Bij de onkruidtellingen op 9 en 10 juli (na alle onkruidbestrijdigingsacties) wijken de objecten met extensief wiedeggen slechts weinig af van de objecten waarbij een intensieve onkruidbestrijding werd toegepast. Door het schoffelen, dat vrij efficiënt lijkt te werken, vervlakken de onkruidcijfers van de objecten tegenover elkaar aangezien in alle objecten (niet in de controleobjecten) in dezelfde mate werd gewerkt met de steekschoffel. Het opbrengstverschil moet dus vooral in het beschadigen tot uitrijden van de lupineplanten worden gezocht bij het verschil intensief-extensief wiedeggen: dit weegt duidelijk het zwaarst door bij het bepalen van de opbrengst. Het object met branden op 50 cm haalt wel een opvallend hogere opbrengst dan het object waarbij dit niet gebeurde, op 30 cm treedt dit verschil niet op. Het branden op zich lijkt dit verschil niet te verantwoorden. In de rij is de onkruidbestrijding minder, vooral vogelmuur komt meer voor in de objecten dan in de controle. In het volgende projectjaar wordt naast het wiedeggen ook bij het schoffelen extensief en intensief gewerkt. Dit schoffelen zal machinaal gebeuren i.p.v. handmatig in 2009. Er zal een object komen met vingerwieden om de onkruidpopulatie in de rij beter te bestrijden. Bovendien zal het inbrengen van het controle-object tussen de andere objecten (i.p.v. in een strook achter de overige objecten) een vergelijking van de opbrengstcijfers met de controle toelaten. Ook met het branden wordt in het volgende projectjaar doorgegaan, aangezien dit op 50 cm een (te?) goed resultaat opleverde. 121

HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS 5.1. Inleiding In België vormen kuilvoeders de basis van het winterrantsoen in de rundveehouderij. Een goede kwaliteit van kuilvoeders, zowel op hygiënisch als op nutritioneel vlak, is dus van enorm groot belang. Aan de Hogeschool Gent houdt een onderzoekslijn zich bezig met onderzoek naar de verschillende aspecten van het inkuilen van groenvoeders. Onderzoek in dit brede kader werd uitgevoerd binnen 2 projecten: - BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België (2005-2008): dit project had als doel de schimmels die zich ontwikkelen in kuilvoeders in kaart te brengen, evenals de in kuilvoeders geproduceerde mycotoxinen. - PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders (2006-2009): dit project had als doel om enerzijds via correcte identificatie van schimmels in kuilvoeder het risico op mycotoxinenproductie te kunnen inschatten, en anderzijds een beheersingsstrategie te ontwikkelen op basis van literatuuronderzoek en onderzoek naar invloedsfactoren. Na afloop van deze projecten werd deze onderzoekslijn verder uitgebouwd via een doctoraatsonderzoek, een PWO-project en het lopend onderzoek via dienstverlening. 5.2. BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België In dit project waren, naast de Hogeschool Gent ook MUCL (Mycothèque de l Université catholique de Louvain), CODA-CERVA, CIPF en Universiteit Antwerpen betrokken. Dit project bracht de diversiteit van schimmels voorkomend in kuilvoeders in België in kaart, alsook een aantal relevante mycotoxinen. Bijkomend werd onderzoek verricht naar de relatie schimmels mycotoxinenproductie. Samenvattend kan gesteld worden dat schimmels behorend tot het geslacht Penicillium werden het vaakst aangetroffen, gevolgd door Mucor en Trichoderma spp. Isolaten van Monascus, Geotrichum, Aspergillus, Byssochlamys en Fusarium werden sporadisch aangetroffen. Binnen het geslacht Penicillium waren P. paneum en P. roqueforti s.s., beide behorende tot de P. roqueforti groep de meest voorkomende species (Tabel 5.1). 122

Tabel 5.1. Schimmels geïsoleerd uit beschimmelde kuilen van gras, maïs en suikerbietenpulp (67 silo s) in België tussen januari en juni 2006 en 2007. Genera and species 2006 2007 # % # % Alternaria alternata 1 0.2 0 0.0 Aspergillus spp. 12 2.4 3 0.6 Aspergillus oryzae 2 0.4 0 0.0 Aspergillus niger 6 1.2 0 0.0 Aspergillus tubingensis 1 0.2 0 0.0 ongeïdentif. Aspergillus 3 0.6 3 0.6 Byssochlamys nivea 10 2.0 2 0.4 Fusarium spp. 6 1.2 5 1.1 Fusarium equiseti 1 0.2 0 0.0 Fusarium verticillioides 0 0.0 1 0.2 Fusarium oxysporum 3 0.6 2 0.4 Fusarium redolens 2 0.4 0 0.0 ongeïdentif. Fusarium 2 0.4 2 0.4 Geotrichum candidum 8 1.6 11 2.4 Monascus ruber 9 1.8 13 2.8 Monilia crassa 0 0.0 2 0.4 Paecilomyces variotii 6 1.2 3 0.6 Penicillium spp. 254 50.6 243 52.4 P. aurantiogriseum 0 0.0 1 0.2 P. brevicompactum 0 0.0 1 0.2 P. commune 5 1.0 0 0.0 P. citreonigrum 7 1.4 0 0.0 P. coprophilum 1 0.2 0 0.0 P. corylophilum 2 0.4 2 0.4 P. crustosum 11 2.2 14 3.0 P. expansum 5 1.0 0 0.0 P. islandicum 3 0.6 1 0.2 P. minioluteum 11 2.2 2 0.4 P. olsonii 3 0.6 0 0.0 P. palitans 4 0.8 0 0.0 P. paneum 103 20.5 73 15.7 P. polonicum 1 0.2 0 0.0 P. roqueforti s.s. 58 11.6 82 17.7 P. roseopurpureum 2 0.4 0 0.0 ongeïdentif. Penicillium 38 7.6 67 14.4 Phoma spp. 2 0.4 0 0.0 Trichoderma spp. 70 13.9 29 6.3 Trichoderma asperellum 2 0.4 0 0.0 Trichoderma atroviride 23 4.6 10 2.2 Trichoderma harzianum 7 1.4 0 0.0 Trichoderma viride 1 0.2 1 0.2 ongeïdentif. Trichoderma 31 6.2 18 3.9 Mucor spp. 103 20.5 124 26.7 Verticillum spp. 4 0.8 0 0.0 Verticillium lamellicola 1 0.2 0 0.0 Verticillium lecanii 3 0.6 0 0.0 ongeïdentificeerd 13 2.6 18 3.9 Op vlak van mycotoxinen bleek dat in kuilvoeders vaak verschillende mycotoxinen tegelijkertijd voorkomen, zij het meestal in lage concentraties. Zowel beschimmeld als visueel gezond kuilvoeder bevat doorgaans Fusarium mycotoxinen (b.v. DON, ZEA), geproduceerd op het veld. Ook mycotoxinen geproduceerd door P. roqueforti s.s. of P. paneum werden geregeld aangetroffen. Deze waren doorgaans (maar niet exclusief) terug te vinden in beschimmelde monsters. 123

5.3. PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders (promotor: ing. Latré J., co-promotor: ing. Messens A.) In het kader van dit project werden bij landbouwers monsters genomen van beschimmelde kuilvoeders, werden inkuilproeven met microkuilen aangelegd en werd bij landbouwers navraag gedaan naar hun inkuilpraktijken. Uit praktijkmonsters werden verschillende schimmelspecies geïsoleerd (Figuur 5.1.), waarvan P. roqueforti s.s. en P. paneum duidelijk de meest voorkomende waren. Aangezien het mycotoxine roquefortine C door deze beide schimmelspecies kan geproduceerd worden en beschouwd wordt als een indicator voor mycotoxinenproductie, werd dit mycotoxine bepaald in een aantal maïskuilmonsters. Hieruit bleek dat roquefortine C quasi uitsluitend terug te vinden was in beschimmeld materiaal. Zorgvuldig verwijderen van beschimmeld kuilvoeder is dus de boodschap, maar jammer genoeg onvoldoende om alle mogelijke problemen met mycotoxinen te voorkomen Figuur 5.1. Schimmelspecies geïsoleerd uit beschimmelde praktijkkuilen (103 isolaten). In het algemeen zijn herkauwers minder gevoelig voor mycotoxinen dan eenmagigen omdat de pensmaag een detoxifiërend effect heeft: een gedeelte van de mycotoxinen wordt afgebroken in de pensmaag. Dit is het geval voor mycotoxinen op het veld geproduceerd door b.v. Fusarium schimmels. Dergelijke mycotoxinen worden tijdens het inkuilproces niet afgebroken. Tijdens de ingekuilde periode kunnen opslagschimmels, zoals Penicillium, evenwel supplementaire mycotoxinen produceren. Mycotoxinen geproduceerd door Penicillium hebben doorgaans een antimicrobiële werking (cfr. penicilline) en kunnen zo de microbiële flora in de pensmaag verstoren, waardoor de detoxifiërende capaciteit van de pens vermindert. In die zin zijn herkauwers gevoeliger voor Penicillium toxinen dan eenmagigen. Tijdens het project werden verscheidene inkuilproeven met gras en maïs uitgevoerd, waarbij een gamma aan mogelijke invloedsfactoren onderzocht werd: inmenging van aarde, lokale aanwezigheid van aarde, kuildichtheid, kunstmatige infectie met schimmelsporen, kuiladditieven, aerobe stress, verhoogde temperatuur, Voor deze inkuilproeven werden microkuilen gebruikt (Figuur 5.2). Dit zijn miniatuurkuilen met een inhoud van 2,75 liter, voorzien van een slot om CO2-gas te laten ontsnappen en eventueel voorzien van openingen waarlangs aerobe stress kan toegediend worden aan het ingekuilde materiaal. De algemene conclusie van de inkuilproeven was dat zuurstof, in de brede zin, een cruciaal effect heeft op schimmelontwikkeling. Schimmelgroei is onmogelijk in afwezigheid van zuurstof, dus kuildichtheid, DS-gehalte van het ingekuilde materiaal, afdichting van de kuil, etc. spelen een belangrijke rol. 124

Figuur 5.2. Microkuil. Via enquêtes werd onder landbouwers navraag gedaan naar hun inkuilpraktijken van maïs en gras. Hieruit bleek dat basisregels i.v.m. kuilmanagement (inkuilen bij optimaal DS-gehalte, goed aandrukken, snel afdekken, voldoende snel uitkuilen, ) geregeld met de voeten getreden worden, hetgeen het risico op schimmelontwikkeling en ev. mycotoxinenproductie in het kuilvoeder verhoogt. Sensibilisering van landbouwers blijft dus een aandachtspunt! 5.4. Nieuwe projecten Ook na 2009 blijft het onderzoek naar kuilvoeders een hot topic binnen Hogeschool Gent: Geïnspireerd op onopgeloste vragen uit het PWO-project dat liep van 2006-2009, ging in oktober 2009 een zesjarig onderzoeksproject P. roqueforti s.l. in kuilvoeders karakterisering & onderzoek naar schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloedende factoren van start. Dit kadert in het doctoraatsonderzoek van ir. Wambacq Eva. Doel is om de bron van P. roqueforti s.s. en P. paneum infectie op te helderen, de diversiteit binnen de schimmelpopulatie te onderzoeken en meer inzicht te verwerven in verschillende factoren die schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloeden, om op basis van deze kennis een aantal voorzorgsmaatregelen te kunnen definiëren. In april 2010 startte het driejarige PWO-project Ferulaatesterase producerende L. buchneri stammen: een nieuw revolutionair concept bij het inkuilen van ruwvoeders. In het kader van dit project zal het effect van de kuiladditieven 11GFT en 11CFT van Pioneer Hi-Bred op grasen maïskuilen nagegaan worden. Het enzym ferulaatesterase, dat geproduceerd wordt door een melkzuurbacterie aanwezig in deze additieven, zou een positief effect hebben op de celwandverteerbaarheid. Het onderzoek zal gebeuren via inkuilproeven met microkuilen, via in situ pensincubaties en melkveeproeven op ILVO Eenheid Dier en via melkveeproeven op praktijkbedrijven. 5.5. Dienstverlening In het verleden opgedane expertise in het aanleggen, opvolgen en verwerken van inkuilproeven met microkuilen heeft ertoe geleid dat in het kader van dienstverleningsactiviteiten geregeld aan contractonderzoek gedaan wordt, zowel voor bedrijven uit de sector van kuiladditieven als voor het Landbouwcentrum voor Voedergewassen vzw. In 2009 werden in dit kader 5 inkuilproeven uitgevoerd. 125

HOOFDSTUK 6: OVERIGE PROEVEN 6.1. Effect van hulpstoffen op de werking van tebuconazool bij de bestrijding van Puccinia allii bij prei. 6.1.1. Doelstelling Tijdens het groeiseizoen 2009 werd nagegaan of de inzet van hulpstoffen de werking van tebuconazool: 250 g/ha (Horizon: 1 l/ha) tegen bruine roest bij prei kon verbeteren. Enerzijds werd de aantasting gescoord, anderzijds werd het effect op het vercommercialiseerbaar gewicht bepaald. 6.1.2. Materiaal en methoden Op 29 juli werd een proefperceel prei uitgeplant met 18 objecten (1 object = 3 rijen van 3m) in een blokkenproef van 4 parallellen. De proef werd in tweevoud uitgeplant om een identiek proefopzet, maar met een verlaagde dosis tebuconazool, te doorlopen. Op het ogenblik dat over het gehele perceel de buitenste bladeren de symptomen van bruine roest vertoonden, werden de proefbehandelingen uitgevoerd (tabel 6.1.). De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR 11003 spuitdoppen (300 l water/ha). Vanaf een week na de behandelingen werden op regelmatige basis waarnemingen uitgevoerd op de aantasting van het gewas, hierbij werden het buitenste blad (= 1 ste blad), het 2 de en het 3 de blad gescoord. De ziektedruk werd gescoord op een schaal van 0 tot 9, met waarde 0 voor volledig gezond en waarde 9 voor volledig aangetast. Na drie weken werd van de middelste rij 2,5m (nettoveldje) geoogst, gekuist en gesneden tot op 50 cm (= vercommercialiseerbare lengte). Daarna werd per object het gewicht bepaald. 126

Tabel 6.1. Overzicht van de verschillende behandelingen 1 Horizon 1 l/ha 2 Horizon 1 l/ha + Trend 90 0.1 % 3 Horizon 1 l/ha + Actirob 0.1 % 4 Horizon 1 l/ha + HS 1 0.1 % 5 Horizon 1 l/ha + HS 2 0.1 % 6 Horizon 1 l/ha + HS 1 0.1 % + HS 2 0.1 % 7 Horizon 1 l/ha + HS 3 0.1 % 8 Horizon 1 l/ha + HS 2 0.1 % + HS 3 0.1 % 9 Horizon 1 l/ha + HS 4 0.1 % 10 Horizon 1 l/ha + HS 5 0.1 % 11 Horizon 1 l/ha + HS 6 0.1 % 12 Horizon 1 l/ha + HS 7 0.8 % 13 Horizon 1 l/ha + HS 7 0.8 % + Bond 0.1 % 14 Horizon 1 l/ha + HS 7 0.08 % + HS 8 0.1 % 15 Horizon 1 l/ha + HS 7 0.08 % + HS 9 0.1 % 16 Horizon 1 l/ha + HS 10 0.1 % 17 Horizon 1 l/ha + HS 11 0.1 % 18 Controle 19 Horizon 0.5 l/ha 20 Horizon 1 l/ha + Trend 90 0.1 % 21 Horizon 1 l/ha + Actirob 0.1 % 22 Horizon 0.5 l/ha + HS 1 0.1 % 23 Horizon 0.5 l/ha + HS 2 0.1 % 24 Horizon 0.5 l/ha + HS 1 0.1 % + HS 2 0.1 % 25 Horizon 0.5 l/ha + HS 3 0.1 % 26 Horizon 0.5 l/ha + HS 2 0.1 % + HS 3 0.1 % 27 Horizon 0.5 l/ha + HS 4 0.1 % 28 Horizon 0.5 l/ha + HS 5 0.1 % 29 Horizon 0.5 l/ha + HS 6 0.1 % 30 Horizon 0.5 l/ha + HS 7 0.08 % 31 Horizon 0.5 l/ha + HS 7 0.08 % + Bond 0.1 % 32 Horizon 0.5 l/ha + HS 7 0.08 % + HS 8 0.1 % 33 Horizon 0.5 l/ha + HS 7 0.08 % + HS 9 0.1 % 34 Horizon 0.5 l/ha + HS 10 0.1 % 35 Horizon 0.5 l/ha + HS 11 0.1 % 36 Controle Met HS 1 = gealcoxyleerd alcohol 1, HS 2 = Gealcoxyleerde alcohol 2, HS 3 = Gealcoxyleerd alchohol 3, HS 4 = organosilicoon, HS 5 = organosilicoon 2, HS 6 = Inuline derivaat, HS 7 = Spreader-sticker, HS 8 = organosilicoon 3, HS 9 = pl. olie, HS 10 = deposition aid, HS 11 = melkzuurderivaat 127

6.1.3. Resultaten De toevoeging van hulpstoffen veroorzaakten gemiddeld genomen een betere ziektebestrijding, dit bleek vooral uit de scores van de twee buitenste bladeren. Enkel HS 2 en HS 3 scoorden niet echt beter dan Horizon zonder hulpstoffen. Actirob, HS 3, HS 4, HS 6 en HS 11 lijken de betere hulpstoffen te zijn. Effect van hulpstoffen op de ziektedruk door bruine roest en de opbrengst van prei na behandeling met tebuconazool 7 3,5 6 5 AB A AB A A A AB A A AB AB AB AB AB A A AB B 3 2,5 aantasting 4 3 2 1,5 opbrengst kg /m² aantasting 1ste blad aantasting 2de blad aantasting 3de blad 2 1 1 0,5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 onbehandeld behandeling Figuur 1. Effect van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool. Geen enkele combinatie met verschillende hulpstoffen scoort echt beter, alhoewel de combinatie HS 1 + HS 2 het opvallend goed doet. Ook naar opbrengst toe was er een duidelijk positief effect, met zelfs significante verschillen tussen de onbehandelde controle en 8 verschillende combinaties van tebuconazool met hulpstoffen. Voor deze behandelingen werd een significant hogere opbrengst gehaald van ongeveer 0,7 kg/m2. 128

Effect van hulpstoffen op de opbrengst van prei na behandeling met tebuconazool aan een verlaagde dosis 1 AB 2 AB 3 AB 4 AB 5 AB 6 AB 7 AB 8 A 9 A 10 AB 11 behandeling AB 12 AB 13 AB 14 AB A relatieve opbrengst AB 15 16 17 onbehandeld AB B 125 120 115 110 105 100 95 90 85 % Figuur 2. Effect van tebuconazool in combinatie met hulpstoffen op de opbrengst bij prei. Voor het gedeelte van de proef waar combinaties van hulpstoffen met een verlaagde dosis tebuconazool werden getest was er visueel naar aantasting met bruine roest weinig verschil tussen de verschillende objecten, de tendensen waren analoog met die uit de eerste proef, maar de verschillen waren meer uitgevlakt. Naar opbrengst toe waren de verschillen echter wel duidelijk. Op twee behandelingen na was de opbrengst van alle combinaties van hulpstoffen met tebuconazool beter dan de standaardbehandeling. De combinaties van tebuconazool met HS 1+ HS 2, HS 4 en HS 7 + HS 9 hadden een significant hogere opbrengst (> 25%) dan het onbehandelde object, ze hadden een 15% hogere opbrengst dan de standaardbehandeling. 6.1.4. Besluit Hulpstoffen kunnen zorgen voor een betere werking van tebuconazool bij de bescherming van prei tegen bruine roest. Dit valt visueel af te leiden uit een lagere ziektedruk, maar vooral naar opbrengst toe heeft het gebruik van hulpstoffen een positief effect. De bestrijding van bladziekten leidde tot minder bladafval. Mogelijk werden door het gebruik van tebuconazool ook andere ziektes geremd of zelfs bestreden. 129

6.2. Effect van hulpstoffen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae bij sla (Proef PR09.01). 6.2.1. Doelstelling Tijdens het groeiseizoen 2009 werd een veldproef met sla opgezet om het effect van hulpstoffen te testen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae. De slaplanten werden kunstmatig geïnfecteerd met Bremia zodat er, reeds voor de behandeling, een gelijkmatige infectiedruk op het gewas aanwezig was. 6.2.2. Materiaal en methoden De proef werd aangelegd in 2 maal vier herhalingen van 18 plots, met per plot 48 slaplanten. De eerste 4 herhalingen werden uitgeplant op 27 juli, de tweede reeks drie weken later op 18 augustus. Op deze wijze konden de behandelingen 2x in viervoud behandeld worden en verhoogde de kans tot een homogene Bremia infectie. Op vrijdag 9 oktober werden de planten geïnfecteerd. Vervolgens werden de slaplantjes afgedekt met plastiek. Maandag 12 oktober werden de proefbehandelingen uitgevoerd volgens tabel 6.2. Tabel 6.2. Overzicht van de objecten. object 1 Paraat 0.36 l/ha 2 Paraat 0.36 l/ha + Trend 90 0.1 % 3 Paraat 0.36 l/ha + Actirob 0.1 % 4 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 1 0.1 % (organosilicoon) 5 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 2 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol) 6 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 1 0.1 % + Hulpstof 2 0.1 % 7 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 3 0.1 % (gealcoxyleerd alcohol 2) 8 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 2 0.1 % + Hulpstof 3 0.1 % 9 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 4 0.1 % (polymeer) 10 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 5 0.1 % (organosilicoon) 11 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 6 0.1 %(inuline derivaat) 12 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 7 0.08 % (penetrant) 13 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 7 0.08 % + Bond 0.1 % 14 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 7 0.08 % + Hulpstof 8 0.1 % (Organosilicoon) 15 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 7 0.08 % Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 9 0.1 % (Pl. Olie) 16 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 10 0.1 %(spreader) 17 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof 11 0.1 %(melkzuurderivaat) 18 Controle De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR 11003 spuitdoppen (300 l water/ha). 130

Vanaf het zichtbaar worden van de eerste symptomen van de valse meeldauw werden er op regelmatige basis waarnemingen uitgevoerd op alle slaplanten. Tijdens de beoordeling werden de planten in 5 klassen ingedeeld: i. Klasse 0 = geen aantasting ii. Klasse 1 = 1 spotje iii. Klasse 2 = meerdere spotjes iv. Klasse 3 = enkele grote vlekken v. Klasse 4 = zeer grote aantasting Aan de hand van onderstaande formule werd vervolgens de ziekte-index berekend: ziekte index= 100* [( 0x aantalplanten klasse 0) + ( 1x aantalplanten klasse1) +... + ( 4x aantalplanten klasse 4) ] 4x totalaantalplanten Tevens werden de initiële depots bepaald volgens protocol. 6.2.3. Resultaten Enkel bij de slaplanten die geplant werden op 27 juli sloeg de kunstmatige infectie met Bremia voldoende aan, zodat een homogene infectie werd bekomen. Daardoor werden enkel de waarnemingen van deze plantdatum verwerkt. Figuur 3. Effect van hulpstoffen op de efficiëntie van dimethomorf bij de behandeling van Bremia lactucae in sla. Met uitzondering van hulpstof 6 hadden alle hulpstoffen een positief effect op het initieel depot van tebuconazool. Bij enkele hulpstoffen was het effect minimaal, andere hulpstoffen zoals zorgden bijna voor een verdubbeling van het depot. Bremia werd onderdrukt door de behandeling met dimethomorf, toch omwille van de hoge artificiële ziektedruk werd het niet volledig bestreden. Het verband tussen initieel depot en ziekte-index is niet even duidelijk voor alle behandelingen, wat er op kan wijzen dat de hoeveelheid dimethomorf aanwezig op/in de 131