Evolution of the results achieved to date during the implementation of the previous apiculture programma

Vergelijkbare documenten
29/03/2017. Darwin in de imkerij: natuurlijke selectie zorgt voor resistentie tegen Varroa destructor. Fries: Gotland.

Semi-natuurlijke selectie van varroaresistentie in Nederlandse bijen

Honingbijen als exotische soort. Honey bees, origin and distribution. Invasieve soort Varroa destructor: tijd voor een andere strategie

Samen imkeren naar Varroa resistente bijen: Introductie proef en voorstellen deelnemers

11/10/2017. Varroa Bijenhouderij in transitie. Opbouw college. 1. Inleiding collegereeks. 1. Inleiding collegereeks. 1. Inleiding collegereeks

Omdat: Natuurlijke selectie levert weerbare honingbijen. Opbouw van dit college

Opbouw verhaal 26/04/2013. Honingbijen, oorsprong en verspreiding. Het V-woord en de weerstand daartegen

Op tijd bestrijden van varroa redt de winterbijen

Resultaten multifactorieel onderzoek: effect multi-stressoren op bijenvolken. Coby van Dooremalen. 23 februari 2019 Bijscholingsdag leraren bijenteelt

Effect op honingbijenvolken van andere stressoren samen met de exotische invasieve varroamijt. Klimaat en weer. Coby van Dooremalen,

Natuurlijke selectie varroa resistentie (?)

versie 3 (sept 2016) Protocol voor het nemen van bijen en broedmonsters ten behoeve van ziektediagnose

Selectie op eigen stand op basis van de mijtval/dag. Egbert Touw, Mari van Iersel DDB

WORKSHOP GEZONDE BIJEN IS DE IMKER ZELF DE GROOTSTE VERSPREIDER? IMKER ALS STERKSTE SCHAKEL!

Selectie op VSH bij de Carnica

Bijensterfte: oorzaken en gevolgen + stand van zaken voorjaar Insectbestuiving & Bijenhouderij Succes story / Ramp scenario?

Laatste nieuws VSH teelt 2016 bij Buckfast Teeltgroep Flevo

SBV /ms/vs3.1 SBV. sacbrood virus zakbroed. behorende bij de Syllabus Bijengezondheid van de Nederlandse Bijenhouders Vereniging

Rapport BIJ-1 WP2: Nederlands Bijenvolk Onderzoek (NBO)

Imkercafé Deel 4. Zwermen voorkomen, varroa bestrijden, voeren, nieuwe koninginnen en problemen oplossen..

Effect varroa op volksgrootte pas zichtbaar als het te laat is? Coby van Dooremalen, Bram Cornelissen en Frank van Langevelde 1

Stichting Buckfast Marken

Bijenhouden ten behoeve van zaadteelt en groente productie. Willem J. Boot & Johan N.M. Calis Inbuzz, Imkersbedrijf Boot en Calis, VOF

Witte voelsprieten als VSH signaal

Handleiding praktijklessen. Voor de cursus bijengezondheid

Europees vuilbroed. Bijenziekten

De Duurzame Bij. Springlevend. Marleen Boerjan, voorzitter. Koninginnenteeltdag

Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV)

Thermoregulatie bij honingbijen

Neonicotinoïden en bijen

Projectleider J. van der Steen Praktijkonderzoek Plant en Omgeving sector Bijen Ambrosiusweg NV Hilvarenbeek

Small Hive Beetle (Aethina tumida) Kleine bijenkastkever. Jeroen Donders

Tellen van mijten. Doel: Schatten van de groei van de mijtenpopulatie in een bijenvolk. Door: Henk Kok DDB De Duurzame Bij

Bijen en zo. Villa Augustus 6 mei Adriaan Guldemond, CLM Eva Cossee

Cursus Specialist Bijengezondheid. Amerikaans Vuilbroed. Jan Kruit

Testen en Selecteren op Groei in de Mijtenval

Aalsteren tegen varroa

Het bijenjaar. Even opfrissen. Leerdoelen Verloop van het bijenjaar Het werkt van de imker. Kijken naar de vliegplank

Gearchiveerd op 31/07/2013

Effectieve bestrijding van varroa.

Afweer van bijenvolken

Gearchiveerd op 17/09/2013

Beevital HiveClean Habeetat en Beetricious Habeetat Beetricious Habeetat Beetricious

Testen en Selecteren op Groei in de Mijtenval

Twee nieuwe invasieve exotische soorten

1. werken aan. biodiversiteit ACTIES

Beschrijving teeltcoach onkruid

Warmwaterbehandeling Crocus Grote Gele

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toegelaten middelen bestrijding van de varroamijt met behulp van Etherische olien, gewonnen uit planten

HAPTE CHAP SAMENVATTING

Rapport BIJ-1. (deel1 2011) De impact van een gereduceerde aanvoer van stuifmeel en van Imidacloprid op de ontwikkeling van bijenvolken

Symposium en Expo

1. Volwassen vrouwtje; 2. Moedermijt; 3. Mannetjes; 4. Onvolwassen vrouwtje

Biologie en bestrijding van de frambozenschorsgalmug

De Bij hoort erbij. 10 juni 2015 Probus 1 Maastricht Guus Gerards

Mijnteeltaanpaken Bedrijfsmethode productievolken

Wie beslist, de natuur, de imker of beide? Selectie bij bijen

Hardell: mobiel bellen en hersentumoren aan de belzijde

HELP, ER ZIJN MOERDOPPEN! WAT MOET IK DOEN?

Warmwaterbehandeling lelie

EPILOBEE Eerste resultaten

Overdracht van geelziek in Eucomis via zaad

Bijen en Exoten. Tjeerd Blacquière,

Basiscursus Bijenhouden 2016/2017

Bestuiving = instandhouding van soorten

Weerbare bij. Verkenning van initiatieven en wetenschappelijke literatuur over natuurlijke afweer van bijenvolken tegen ziekten en plagen.

Zittingsdocument B7-0000/2010 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-000/2010

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Hasten Spint komkommer

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa

Datum 14 januari 2013 Betreft Toezegging tijdens AO gewasbeschermingsmiddelen van 10 oktober 2012 over activiteiten ter versterking van de bijensector

Het wordt stil in de bijenkast

Enquête onder de volgers van de NBV-Bijenblog

Berekening van de groei en patroon van de natuurlijke mijtval uit een bijenvolk. Henk Kok Austerlitz, 2017 Februari 11 DDB Voorjaarsbijeenkomst

Cursusgids bijenteeltonderwijs. voor de. Opleiding Leraar Bijenteelt

Pilootbewakingsproject bijensterfte Voorlopige resultaten bezoekreeks 1

Het effect van inundatie op sclerotiën van de schimmel Sclerotium rolfsii

Praktijkhandboek voor de basiscursus bijenteelt. Deel 2 : De mentor

Cursusgids vervolgcursus 1 bijenhouden. georganiseerd door Bijenhouders vereniging Utrecht e.o.

VERGADERING : COMMISSIE TEELTAANGELEGENHEDEN DATUM : 22 OKTOBER 2010 AGENDAPUNT : 7 BIJLAGE : 6b ADDITIONELE PROJECTEN 2010 EN INLEIDING

Hasten Chrysant mineervlieg-spint

In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc

1... is de bijdrage per individu van een genotype aan het aantal individuen in de volgende generatie. 2. De... heeft de waarde één min...

Cursusgids vervolgcursus 1. georganiseerd door. Bijenhouders vereniging Utrecht e.o.

Nieuwsbrief nummer 27 Vereniging van Carnica Imkers

Bestrijding van potworm, Lyprauta met aaltjes

Teeltwaarde en teeltwaardeschatting bij Beebreed

Warmwaterbehandeling van Allium tegen krokusknolaaltje

Biologische bestrijding van echte meeldauw in zomerbloemen. biokennis

Het voorkomen van Pseudo-kurkstip in tulpen

Advies - Algemeen concept_software

Varroabestrijding. Varroamijt

Cursusgids bijenteeltonderwijs

RAPPORT. Resultaten COLOSS-enquête wintersterfte

Imkeren in mei. Zwermverhindering

Inventarisatie van de ernst van de bloedingziekte in paardenkastanjebomen in Den Haag

Voorstudie ultrasone geluidsgolven tegen zuur in tulp

Praktijkhandboek basiscursus bijenteelt. Deel 1 : De cursist

Transcriptie:

ANNEX 1 Evolution of the results achieved to date during the implementation of the previous apiculture programma The document hereafter (Evaluatie honingprogramma 214-216 en Behoefte sector en beleid) gives insight in the results of the first two years of the programme 214-216). It evaluates the results and describes the needs for research in The Netherlands with regard to the programme 214-216. Included is the report of Wageningen University, covering the years 214-215. 1

Evaluatie honingprogramma 214-216 en Behoefte sector en beleid PAV / 1 december 215 Vooraf Onderstaande evaluatie van de bereikte resultaten van het programma 214-216 is gebaseerd op de tweede jaarrapportage van de uitvoerder van het honingprogramma (Bijen@WUR) en de uitkomsten van overleg met de vijf imkerorganisaties in september 215. De beleidsbehoefte vloeit voort uit de bereikte resultaten van het honingprogramma en de behoefte van de bijenhouderij, maar is ook gerelateerd aan de politieke en maatschappelijke behoefte gericht op honingbijen in Nederland, hetgeen is vastgelegd in het Actieprogramma Bijengezondheid van eind 213. Bereikte resultaten honingprogramma 214-216 Grondslag voor evaluatie Vanaf 22 dient de evaluatie van het honingprogramma gebaseerd te zijn op de jaarlijkse implementatierapportages (uitvoeringsverslagen). Voor NL komt dit neer op benutting van de jaarlijkse verantwoordingsrapportage van uitvoerder Bijen@WUR, waarin verslag wordt gedaan van het uitgevoerde onderzoek. Daarnaast vindt twee keer per jaar overleg plaats met de Begeleidingscommissie Bijen & Bestuiving, waar de uitvoering van het honingprogramma ook geagendeerd wordt. Doelstelling honingprogramma De doelstelling van het Nederlandse programma is het op een structurele wijze verbeteren van de productie en afzet van producten van de bijenteelt door meer inzicht te krijgen in de omgevingsfactoren achter de bijensterfte, de Varroamijt op een duurzame wijze effectief te bestrijden en de imkerpraktijk in relatie tot het voorgenoemde te optimaliseren. Omdat de Varroamijt nog steeds de grootste bedreiging voor de bijenteelt in Nederland vormt, staat deze centraal in het honingprogramma voor de periode 214-216. Nederland heeft ingezet op de EU-maatregel gericht op samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma s inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt. Het programma wordt uitgevoerd door Bijen@WUR. Het onderzoeksprogramma 214-216 is gericht op de volgende doelen: 1. Inzicht in de (omgevings)factoren achter de bijensterfte 2. Duurzame en effectieve bestrijding van de varroamijt 3. Verhogen van het praktische kennisniveau van de imkers ten aanzien van bijengezondheid 4. Streven naar varroa-resistentie in de Nederlandse bijen De 1. 2. 3. 4. volgende vier deelprojecten zijn hiervoor uitgevoerd: Multifactorieel onderzoek naar oorzaken bijensterfte Diagnose bijenziekten Kennisoverdracht naar imkers Natuurlijke selectie varroa-resistente bijenvolken Bereikte resultaten In de periode van 213 tot en met 215 (eerste twee jaar van het programma) is aan alle bovengenoemde onderwerpen gewerkt conform het goedgekeurde honingprogramma. Inhoudelijk kan er nog niet veel gezegd worden, omdat het onderzoek nog niet is afgerond. Definitieve resultaten worden verwacht na afronding van het programma in 216. Deze worden dan ook gepubliceerd. Hieronder volgt per onderwerp een korte toelichting op het uitgevoerde onderzoek tot en met 215. 2

Multifactorieel onderzoek naar oorzaken bijensterfte In het multifactoriële onderzoek aan de sterfte van volken honingbijen wordt onderzocht wat het (gecombineerde) effect is van de factoren Varroa destructor (mijt), de darmparasiet Nosema ceranae en een sub-letale worst case blootstelling aan het insecticide imidacloprid. Diagnose bijenziekten Sinds 213 is de diagnose van bijenziekten, die voorheen door Bijen@WUR werd uitgevoerd, deels verplaatst naar de regio, t.w. de bijengezondheidscoördinatoren, onder begeleiding en scholing van Bijen@WUR. Op deze manier wordt de imkerpraktijk meer zelfvoorzienend bij bijenziekten. Kennisoverdracht naar imkers De kennisoverdracht naar de imkers wordt vormgegeven via de gepubliceerde brochure Varroa Bestrijden (laatste druk 213), het toegankelijker maken van de brochure op de website van Bijen@WUR en het maken en verzamelen van beeld- en filmmateriaal ter verduidelijking. Daarnaast vindt jaarlijks in maart het Symposium Bijengezondheid plaats waar resultaten uit onderzoek worden toegelicht. Ook zijn er artikelen gepubliceerd in de bladen van de imkerorganisaties en draagt de uitvoerder bij aan internationale symposia en werkbijeenkomsten over honingbijen. Natuurlijke selectie varroa-resistente bijenvolken De uitvoerder werkt sinds 28 aan bijenstanden waar Varroa niet meer wordt bestreden om te onderzoeken hoe en in welke mate de bijen via natuurlijke selectie beter kunnen omgaan met Varroa. Er is inmiddels een populatie bijenvolken ontstaan die redelijk overleeft en op peil blijft ondanks Varroa, waarbij de besmetting bovendien (meestal) redelijk laag blijft. In deze bijenvolken is onderzoek gedaan naar mogelijke factoren achter Varroa-resistentie: de reproductie van mijten in broed van honingbijen (waar en hoe ontwikkelen de mijten zich) Varroa Sensitive Hygiene (VSH, hygiënisch gedrag van de bijen om met indringers om te gaan) grooming (schoonpoetsen door de bijen om vuil en mijten te verwijderen) 3

Nationaal programma Honing 214-216 NP 14-6.1 / NL 213/f DATUM 14 september 215 AUTEUR rapportage 214-215 Tjeerd Blacquière VERSIE definitieve versie STATUS definitief Wageningen UR (Wageningen University and various research institutes) is specialised in the domain of healthy food and living environment.

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR For quality of life Samenvatting Verhalen over de sterfte van bijenvolken en de bijbehorende achteruitgang van de honingbijen in Nederland en elders behoren tot het weerkerende standaard repertoire in de media en de pers evenals op borrels en partijen. Dat creëert aandacht voor de bijen, maar ook vaak verwarring over wat echt aan de hand is. Wat hoe dan ook overeind blijft is dat het met de bijen niet vanzelf goed gaat: stappen vooruit worden gemaakt door goed te imkeren maar ook door beleid dat de kansen voor bijen verbetert, en daarnaast onderzoek dat blootlegt welke factoren, individueel of samen het welzijn van de bijen het meest bepalen. Van alle bijdragende factoren is Varroa destructor de wereldwijd meest gevreesde bedreiging voor de Europese of westerse honingbij (Apis mellifera). Hoewel andere factoren kunnen bijdragen aan de (massale) sterfte van bijenvolken als een van de multifactoriële oorzaken (inclusief interacties tussen de bijdragende factoren) is varroa de alom en altoos tegenwoordige. Daarmee is varroa ook de factor waar imkers altijd iets aan kunnen en moeten doen. Bestrijding is het devies zolang onze honingbijen niet bestand zijn tegen varroa. Multifactorieel (Hoofdstuk 2) In het multifactoriële onderzoek aan de sterfte van volken honingbijen onderzocht bijen@wur in 213-14 het effect van de factoren Varroa destructor, de darmparasiet Nosema ceranae (+ evt. Nosema apis) en een sub-letale worst case blootstelling aan het insecticide imidacloprid. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een concept rapport, maar de volledige analyse van de resultaten is nog onderhanden. Voorlopig is duidelijk geworden dat de varroamijt de meeste invloed (negatief) heeft op de overleving van bijenvolken na de winter, de effecten van Nosema en van blootstelling aan imidacloprid zijn minder duidelijk. Het onderzoek maakt gebruik van aansprekende nieuwe onderzoektechnieken zoals het taggen van bijen met chips, en het testen van de vliegvaardigheid van individuele bijen in een vliegcarrousel. In het lopende jaar 214-215 is deze proef herhaald, met dien verstande dat nu is gekozen voor een opzet met twee factoren: blootstelling aan imidacloprid (in vier concentraties) en aan varroa. Deze proef loopt nog. Het rapport van Coby van Dooremalen met de voorlopige resultaten is als hoofdstuk in deze rapportage opgenomen. Diagnose bijenziekten (Hoofdstuk 3). Sinds 213-14 is de diagnose verplaatst naar de regio, en wordt die uitgevoerd door imkers, onder begeleiding en scholing van bijen@wur. Er zijn nu acht groepen opgericht en actief. Van plaatsten waar nog geen groep actief is worden monsters nog als vanouds naar bijen@wur gestuurd voor diagnose. Kennisoverdracht naar imkers (Hoofdstuk 4). De kennisoverdracht naar de imkers wordt vormgegeven in de gepubliceerde brochure Varroa Bestrijden (laatste druk al weer uit 213), via het toegankelijker maken van de brochure op de web site van bijen@wur en door het maken en verzamelen van beeld en filmmateriaal ter verduidelijking. Daarnaast is er in maart het Symposium Bijengezondheid, dat dit jaar werd bezocht door 18 bezoekers. De artikelen en andere opgeleverde producten staan opgesomd in het laatste hoofdstuk van dit rapport. Daarnaast is bijen@wur regelmatige bezoeker en bijdrager aan diverse internationale symposia en werkbijeenkomsten, en wordt samenwerking in diverse projecten met het buitenland nagestreefd. Resistentie van bijen tegen de varroamijt (Hoofdstuk 5). Resistentie van de bijen tegen varroa door natuurlijke selectie wordt sinds 28, dus nu al acht seizoenen, nagestreefd in eilandproeven op Tiengemeten en in de Waterduinen van Amsterdam (bij Vogelenzang). We hebben zoetjesaan een populatie bijenvolken die redelijk overleeft en op peil blijft ondanks varroa, en de besmetting blijft (meestal) redelijk laag. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 3 van 28

Reproductie van mijten Het blijkt dat de reproductie van de mijten in de gesloten cellen van het werksterbroed slechter is dan in niet geselecteerde volken. In 214 is een proef gedaan waarbij de reproductie van mijten in darrenbroed en werksterbroed werd vergeleken tussen de selecties en niet geselecteerde bijen. De verwerking van de monsters uit die proeven is in november-december door een extra subsidie van EZ mogelijk gemaakt. De selectievolken bleken in staat de reproductie van de varroamijt deels te onderdrukken. Dat gebeurde in werksterbroed, maar niet in darrenbroed. Deze resultaten komen overeen met de proeven uit eerdere jaren waarin ook in werksterbroed, maar niet in darrenbroed een reductie van de voortplanting van varroa werd waargenomen. In het onderzoek in 215 wordt slechts summier naar de factor reproductie van varroa gekeken. In het voorjaar werd door een studente gekeken naar het voorkomen van nietreproducerende mijten in het vroege darrenbroed van de selectievolken die succesvol hadden overwinterd. In 3 volken werden darrencellen gevonden waarin mijten niet reproduceerden, alle drie uit de geselecteerde volken, in de controle groep werden geen cellen met niet reproducerende mijten gevonden. In 215 concentreren we ons op twee andere eigenschappen die volgens de literatuur in belangrijke mate bijdragen aan resistentie tegen de varroamijt: varroa-gevoelige hygiëne (VSH) en grooming (verzorging: het schoonpoetsen door werksters van het eigen lichaam en dat van nestgenoten, zowel gewone viezigheid als varroamijten). VSH Het uitruimen van poppen met reproducerende mijten door Varroagevoelige werksters wordt in 215 onderzocht door een studente via het individueel introduceren van neutrale mijten uit een mijtendonorvolk, in net gesloten broedcellen van een neutraal larven-donorvolk, waarna die raten met geïntroduceerde mijten vervolgens worden gegeven aan de te onderzoeken volken. De mate waarin de poppen met geïntroduceerde mijten worden uitgeruimd, en al dan niet reproduceren geeft informatie over de mate van VSH in de selecties en de controlevolken. De resultaten zijn nog niet uitgewerkt, maar het is al wel duidelijk dat ook de controlevolken (niet geselecteerd op varroa-resistentie) een behoorlijke mate van VSH vertonen. Grooming In 214 werd een veldproef gedaan waarin de achteruitgang van de mijten werd gevolgd in verschillende volken waarin geen broed aanwezig is. Als een volk een sterke grooming activiteit tegen varroa zou ontplooien zou dat leiden tot een snellere achteruitgang van de mijten in het volk. Uit de proef van 214 bleek geen verschil tussen de selectie en de controle, in 215 wordt deze proef herhaald door een studente. Daarnaast wordt naar grooming gekeken in laboratorium testen. Ook hier moeten de resultaten nog volgen. 4 van 28

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR For quality of life Inhoudsopgave Samenvatting 3 1 Inleiding 7 2 Multifactorieel onderzoek naar de oorzaken van bijensterfte 8 2.1 Multifactorieel Experiment 8 2.1.1 Aanleiding 8 2.1.2 Opzet 8 2.1.3 Varroa destructor 2.1.4 Nosema ceranae 1 2.1.5 Imidacloprid 1 2.1.6 Volksgrootte 1 2.1.7 Sub experiment 11 2.1.8 Afsluitende opmerkingen naar aanleiding van deze voorlopige resultaten 13 3 Diagnose Bijenziekten 14 3.1 Bron 14 4 Kennisoverdracht naar imkers 15 4.1 Varroa brochure 15 4.2 Varroa films 15 4.3 Symposium Bijengezondheid 215 15 5 Natuurlijke selectie van varroa-resistente bijenvolken 16 5.1 Basis experiment 16 5.2 Eigenschappen van resistentie tegen Varroa 18 5.3 Reproductie 18 5.3.1 Reproductie in darrenbroed en werksterbroed cohort 213, onderzoek 214 18 5.3.2 Cellen met niet reproducerende mijten cohort 213, onderzoek 214 2 5.3.3 Niet reproducerende mijten in darrencellen van de selectievolken in voorjaar 215. 5.3.4 9 2 Resumé van de resultaten over het reproductiesucces van mijten in werkster- en darrenbroed van selecties tot dusver. 21 5.4 Hygiënisch gedrag gericht op varroa 22 5.4.1 VSH Onderzoek Delphine Panziera in 215 met cohort 214 23 5.5 Grooming van mijten 23 5.5.1 Overleving van mijten op de bijen in het volk 23 5.5.2 Resultaat van de veldproef van 214 24 5.5.3 Laboratorium- en veldonderzoek 215 door Astrid Kruitwagen 25 6 Deliverables 27 6.1 Lijst van verschenen artikelen op auteur 27 7 Slotopmerkingen 28 7.1 Overleg en afstemming in Europa en internationaal 28 7.2 Verantwoording van de begroting 28 7.3 Medewerkers 28 Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 5 van 28

6 van 28

1 Inleiding Het onderzoek voor de lopende periode (1 september 213 31 augustus 216) is ingedeeld in vier deelprojecten: 1 Multifactorieel onderzoek, 2 Diagnose bijenziekten, 3 Kennisoverdracht naar imkers, 4 Natuurlijke selectie varroa-resistentie. Aan alle onderwerpen is in jaar 2 gewerkt conform het Projectfiche. Samen dragen ze bij aan de vier in het fiche gestelde doelen (pagina 4 en 7): 1 inzicht in de (omgevings-) factoren achter de bijensterfte, 2 Duurzame & effectieve bestrijding van de varroamijt, 3 Verhogen van het praktische kennisniveau van de imkers ten aanzien van bijengezondheid, 4 Streven naar varroa-resistentie in de Nederlandse bijen. De rapportage betreft het tweede jaar van de subsidieperiode, van 1 september 214 tot 31 augustus 215. Onderdelen van de periode daaraan voorafgaand worden meegenomen in de rapportage, terwijl sommige acties van de periode zelf pas na 1 september geschikt voor rapportage zullen zijn. Deze worden meegenomen in de rapportage van het derde jaar. Al is dit het tweede jaar van het project, toch zijn er nog niet zo heel veel kant en klare rapporten en publicaties beschikbaar. Dit komt voor een deel door de vreselijk intensieve veldonderzoeken die de proeven met zich meebrengen, waardoor een achterstand is ontstaan in data-analyse en rapportage. In het derde jaar zal daar extra ruimte voor moeten worden gereserveerd. Anderzijds worden tussendoor wel korte rapportages gemaakt voor de financiers en begeleidingscommissies en voor de doelgroepen, vooral de imkers. Het jaar 214-15 is het middelste jaar van de driejarige subsidieperiode. Daardoor is heel veel van het gerapporteerde een tussenstand in work in progress. Om die reden hebben we in de rapportage herhaaldelijk de tekst van vorig jaar laten staan, en de vorderingen van 214-15 als teksttoevoegingen ertussen gezet. Om helder te maken wat tekst van vorig jaar is hebben we die in lichtgrijze letter weergegeven. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 7 van 28

2 Multifactorieel onderzoek naar de oorzaken van bijensterfte Dit onderzoek wordt gefinancierd vanuit zowel het programma Honing als uit het BO programma BO-2-3-3 Bijen & Bestuiving. De concept-rapportage door Coby van Dooremalen wordt meegestuurd als bijlage 1. Hier wordt per onderdeel een heel korte samenvatting gegeven. Naast het hoofdexperiment in het veld zijn er diverse afzonderlijke deel onderzoeken uitgevoerd door studenten. Sommige leveren heldere resultaten op, andere minder, maar alle zijn ze stapjes in het wetenschappelijke proces naar beter inzicht en kennis. In 215 is een nieuw multifactorieel experiment gestart, dat volop loopt op het moment van deze rapportage. Daarover kan nog niets worden gezegd. Hier wordt gerapporteerd over het experiment van 213-14. De rapportage van dit onderdeel is van de hand van Dr Coby van Dooremalen. Voorlopige resultaten 2.1 Multifactorieel Experiment BO Bijen & Nationaal Honing Programma 213-214 (BO-2-3-3) 214-215 (BO-2-3-24) Programmaleider: Willem Jan de Kogel Projectleider en Auteur: Coby van Dooremalen 2.1.1 Aanleiding Tussen juni 213 en april 214 is het eerste jaar uitgevoerd van het multifactorieel experiment, waarbinnen we de multifactoriële impact bestudeerden van een veld realistische (sub-letale) dosis imidacloprid in relatie met Nosema ceranae en Varroa destructor op het functioneren van honingbijen. Het eerste werkrapport hiervan werd opgeleverd augustus 214 (figuur 1). Tussen juni 214 en april 215 is dit experiment herhaald. Van beide jaren zal een gezamenlijk definitief rapport worden opgeleverd (verwachte opleverdatum augustus 216). In deze update worden de voorlopige resultaten van de hoeveelheid Nosema ceranae, Varroa destructor, imidacloprid en de grootte van de bijenvolken van beide jaren weergegeven en naast elkaar gezet. Voor de uitgebreidere beschrijving van de methode, zie het werkrapport uit 214. In deze update wordt ook een samenvatting gegeven van het subexperiment dat is uitgevoerd in de zomer van 214. Figuur 1. Cover werkrapport augustus 214 2.1.2 Opzet De opzet van het experiment bestaat uit een 2x2x2 factorieel ontwerp waarbij 8 groepen ontstaan met alle combinaties van de 3 factoren (figuur 2). Beide jaren werden opgestart met nieuwe volken. De 8 van 28

stressoren V. destructor en N. ceranae werden bewerkstelligd door uit te gaan van de natuurlijke besmetting en dan in de helft van de volken de parasieten te bestrijden. Imidacloprid werd gevoerd in suikerwater. De controle volken kregen suikerwater zonder imidacloprid. Figuur 2. Het onderzoek met opzet in 2x2x2 factorieel ontwerp 2.1.3 Varroa destructor De mate van besmetting met V. destructor mijten werd bepaald door ~15gram bijen te bemonsteren per volk per maand. De bijen werden gespoeld met zeepsop en de mijten geteld. Zowel in 213-214 als in 214-215 verlaagde de bestrijding inderdaad het aantal mijten per gram bijen (figuur 3). De mijtbesmetting was vergelijkbaar tussen de jaren. Figuur 3. Aantal V. destructor mijten per gram bijen in 213-214 (links) en 214-215 (rechts). Sterren (*P<.5, **P<.1, ***P<.1) geven verschillen aan tussen groepen binnen maand. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 9 van 28

2.1.4 Nosema ceranae Fractie Nosema werd bepaald door 3 bijen te bemonsteren per volk voor en na de behandelingen met fumagillin B in het voorjaar en najaar. De middendarm van elke bij werd onderzocht met de microscoop op sporen (ja/nee). Zowel in 213-214 als in 214-215 verlaagde de behandeling met fumagillin B inderdaad de fractie besmette bijen met N ceranae sporen, waarbij in 214-215 het effect helaas niet vastgehouden werd tot de 2de behandeling in het najaar (figuur 4). Besmetting vanaf maand 7 was lager in 214 dan in 213. Figuur 4. Fractie besmette bijen met N ceranae in 213-214 (links) en 214-215 (rechts). Sterren (*P<.5, **P<.1, ***P<.1) geven verschillen aan tussen groepen binnen maand. 2.1.5 Imidacloprid De imidacloprid werd gevoerd in suikerwater (5% suiker). De blootstellingen van de volken aan imidacloprid waren vergelijkbaar (tabel 1). Er was 2.5% verschil in ratio tussen de hoeveelheid gevoerde imidacloprid en het aantal geschatte bijen per volk. Tabel 1. Vergelijken blootstelling imidacloprid per volk tussen 213 en 214 213 Gevoerde gemiddelde concentratie imidacloprid, terug gemeten door Rikilt in de voeroplossingen (μg/l a.i. imidacloprid) 6.±.2 Gevoerde hoeveelheid suikerwater per volk (L) 6.9 Gevoerde hoeveelheid imidacloprid per volk (μg) 41.4 Schatting gemiddelde volksgrootte (bijen (% bezetting kast)) 15 (9%) Ratio hoeveelheid imidacloprid gevoerd: aantal bijen per volk.276 2.1.6 214 4.6±.3 7.3 33.6 125 (75%).269 Volksgrootte Voor de volksgrootte werd gebruik gemaakt van de fractie van de bovenkant van de kast bezet met bijen. Dit werd gedaan door fotoanalyse van een foto van de bovenkant van de kast waarbij het aantal fotopixels met bijen werd gerelateerd aan het aantal fotopixels van de totale bovenkant van de kast (bijen+lege ruimte). De kasten hadden een standaard maat en de fractie bijen werd daarmee vergelijkbaar tussen kasten. In beide jaren reduceerde de aanwezigheid van veel V. destructor de volksgrootte het meest ten opzichte van de andere twee stressoren (Figuur 5). In 213 was er naast het effect van V. destructor ook een significante interactie tussen de factoren N. ceranae en imidacloprid (NxI) op de volkgrootte. Het relatieve effect daarvan was klein. Volken met veel N. ceranae, maar zonder gevoerd imidacloprid (N+I-) waren gemiddeld 5% kleiner dan de rest (N+I+, N-I-, N-I+). In tegenstelling tot de niet significante interactie tussen V destructor en imidacloprid (VXI), waar de volken met veel V. destructor gemiddeld 2% kleiner waren dan de volken met weinig V. destructor. 1 van 28

Figuur 5. Volksgrootte als fractie van de bovenkant van de kast bezet met bijen per maand in 213-214 (links) en 214-215 (rechts) voor alle behandelingsgroepen (boven) en alleen opgesplitst voor de factor V destructor (V+ veel, V- weinig V. destructor). Sterren (*P<.5, **P<.1, ***P<.1) geven verschillen aan tussen groepen binnen maand. 2.1.7 Sub experiment Tijdens de zomer en het najaar van 214 zijn er 37 Ultra High Frequency microchips (13.56 MHz; 1.6x1.6x.5 mm.) op volwassen bijen geplakt op de dag dat ze verpopten (Figuur 6). Gechipte bijen werden na vangen en chippen uit een experimenteel volk overgeplaatst naar een gastvolk (1 van de 2 gastvolken). Bij de ingang van het gastvolk zat een antenne met daaraan een Reader die de tijden van passeren en het unieke bijnummer registreerde. De bijen beginnen als nestbijen in het broednest, maar gaan gaandeweg steeds vaker en verder naar buiten. Foerageren voor voedsel is de laatste taak die ze uitvoeren. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 11 van 28

Figuur 6. Ultra High Frequency microchip op volwassen bij. De chips werden op de bijen geplakt op de dag dat ze verpopten en uitliepen als volwassen bij. De ingang van de kasten was omgeven door een antenne die de tijden van passeren en het unieke bijnummer registreerde. In dit rapport wordt de data weergegeven tot oktober 214. Tot april 215 werd echter nog door gemeten. De data verzameld tussen oktober en april zullen worden verwerkt in het definitieve rapport. Tussen de 34 en 43% van de gechipte bijen werden daadwerkelijk foerageerbijen (figuur 7). Deze bijen zijn gebruikt in de onderstaande analyses. Gemiddeld maakten de foerageerbijen 13 vluchten van langer dan 2 minuten (aangenomen werd dat kortere vluchten geen echte vluchten waren; bimodale verdeling). De gemiddelde vluchtduur was 69 minuten, wat resulteerde in een totale tijd buiten van ongeveer 12 uur. Gechipte bijen leefden gemiddeld 21 dagen na het verpoppen en begonnen gemiddeld genomen met foerageren vanaf dag 12. Figuur 7. Verdeling gechipte bijen over de verschillende behandelingen (C controle, N veel Nosema, I wel imidacloprid, V veel Varroa, en verschillende combinaties). De gele aantallen bijen zijn daadwerkelijk gaan foerageren. Bijen uit volken die blootgesteld werden aan imidacloprid leefden gemiddeld 2-3 dagen langer dan andere bijen. Wat opviel is dat imidacloprid-bijen aan het begin korter buiten waren, en aan het einde (oktober) juist langer. De leeftijd waarop de bijen startte met foerageren verschilde niet tussen de behandelingen. Voor de vluchtduur vonden we een negatief effect voor de factor V. destructor en de interactie tussen alle drie de stressoren (figuur 8). Bijen in de controle groep maakten de langste vluchten. Bijen uit volken met veel V. destructor maakten vluchten die gemiddeld ongeveer 25 % korter waren dan controle vluchten. Bijen uit volken met 3 stressoren hadden vluchten die gemiddeld 3% korter waren dan die van bijen uit de controle volken. 12 van 28

Figuur 7. Gemiddelde vluchtduur (seconden) over de verschillende behandelingen (C controle, N veel Nosema, I wel imidacloprid, V veel Varroa, en verschillende combinaties). Verschillende letters geven verschillen tussen de groepen weer. 2.1.8 Afsluitende opmerkingen naar aanleiding van deze voorlopige resultaten V. destructor leek het grootste negatieve effect te hebben op de volksgrootte ten opzichte van de andere geteste stressoren N. ceranae en een veld realistische blootstelling aan imidacloprid. De verschillen in foerageerprestaties veroorzaakt door imidacloprid leken daarmee niet door te werken op de volksontwikkeling. De verschillen in foerageerprestaties veroorzaakt door V. destructor hadden mogelijk een groter effect op de volksontwikkeling. Hierbij is de kanttekening belangrijk dat deze opmerkingen gemaakt worden op basis van de voorlopige resultaten en dat deze nog bijgesteld kunnen worden op basis van de definitieve resultaten. De behandelingen om V. destructor en N. ceranae te verminderen hebben in beide jaren gewerkt, als waren er wel verschillen tussen de jaren. Deze verschillen worden waarschijnlijk voornamelijk veroorzaakt door verschillen tussen seizoenen. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 13 van 28

3 Diagnose Bijenziekten Er is sinds 213 een andere aanpak geïnitieerd van het onderzoek van bijen- en broedmonsters op ziekten. Onder leiding van Bijengezondheidscoördinatoren zijn werkgroepen gevormd die zelfstandig monsters gaan onderzoeken. Hiervoor zijn in juli en augustus workshops gehouden waarbij de werkgroepen getraind zijn in het diagnosticeren van bijen op een aantal bijenziekten. In het komende jaar zullen deze groepen van start gaan met de diagnose. Daarnaast ging het gewone programma gewoon door. Bijen- en broedmonsters van 32 bijenhouders zijn in het afgelopen projectjaar onderzocht op ziekten. Dit is relatief weinig en dat heeft mogelijk te maken met de beperkte omvang van sterfte afgelopen winter. De bulk van de monsters die worden onderzocht zijn hieraan te relateren. In de periode september 214 tot september 215 hebben 23 imkers bijen en/of bijenraat monsters opgestuurd ter onderzoek en meer informatie. Net als in 214 was ook in het voorjaar van 215 de bijensterfte relatief laag (Bijlage 1) hoewel het trage voorjaar daarna mogelijk nog wel een paar volken als tol geëist heeft. Alle imkers klaagden over onverwachte bijensterfte of sterk achterblijvende ontwikkeling van hun bijenvolken. In tien gevallen was er duidelijk sprake van een zeer hoge varroabesmetting al dan niet in combinatie met een niet uitgevoerde varroabestrijding. In drie gevallen was er sprake van verhongering van bijenvolken, iets wat vooral speelt in juli. In vijf gevallen hebben we geen bijen- of broedziekten als doodsoorzaak kunnen aantonen. In de overige vijf gevallen was er sprake van broedziekten, zoals zakbroed (1), Amerikaans Vuilbroed (1) en Europees Vuilbroed (3). De Amerikaans vuilbroed besmetting werd afgehandeld door de NVWA in samenwerking met de lokale bijengezondheidscoördinatoren. Nadat in augustus 214 de eerste workshops diagnose waren gegeven voor de werkgroepen diagnose bijenziekten, werden in 215 nog drie werkgroepen (Drenthe, Groningen en Zuid-Holland) geïnstrueerd, waarmee er in totaal 8 werkgroepen zijn opgericht. In de loop van het jaar zijn de werkgroepen geïnformeerd over lopende zaken (bijv. AVB-meldingen ) en geassisteerd bij analyses. Een aantal groepen zijn meteen voortvarend te werk gegaan, terwijl andere groepen nog in de opbouwfase zitten. Het betekent dat de output van de groepen daarom ook varieert. Een exact aantal onderzochte monsters is momenteel niet bekend en per groep erg variabel. Geschat wordt dat de werkgroepen 3 tot 1 diagnoses hebben gesteld. Ook hierin werd verschillend gehandeld. Sommige groepen gingen actief er op uit om situaties ter plekke te bekijken, terwijl andere groepen enkel microscopische diagnoses uitvoerden. Er is bij de werkgroepen een grote behoefte aan meer scholing. Met de bijenhoudersverenigingen en andere partijen wordt onderzocht hoe daar aan voldaan kan worden. Ter ondersteuning van de werkgroepen is een website ingericht met foto en videomateriaal van ziekten en plagen. Deze pagina wordt aangevuld met nieuwe beelden indien beschikbaar. www.flickr.com/bijenonderzoek 3.1 Bron http://wageningenur.nl/nl/expertises-dienstverlening/onderzoeksinstituten/plant-researchinternational/over-plant-research-international/organisatie/biointeractiesplantgezondheid/bijen/show/lage-wintersterfte-onder-bijenvolken-in-afgelopen-winter.htm http://www.wageningenur.nl/nl/expertises-dienstverlening/onderzoeksinstituten/plant-researchinternational/over-plant-research-international/organisatie/biointeractiesplantgezondheid/bijen/show/opnieuw-lage-wintersterfte-onder-bijenvolken-in-afgelopen-winter.htm 14 van 28

4 Kennisoverdracht naar imkers 4.1 Varroa brochure In september 213 is de tweede druk (met een paar verbeteringen) van de brochure uit 21 verschenen. Er waren geen grote aanpassingen nodig. Deze brochure was nog product van de vorige subsidieperiode. De varroa-brochure is in 213-214 verwerkt tot een website: http://wageningenur.nl/nl/expertises- Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/plant-research-international/Over-Plant-ResearchInternational/Organisatie/Biointeracties-Plantgezondheid/Bijen/Onderzoek-voorlichting-enservice/Bijengezondheid/Bijenziekten/Varroa-2/Brochure-effectieve-bestrijding-van-varroa.htm Er wordt per september 214 een nieuwe URL aangemaakt voor deze webpagina: www.wageningenur.nl/varroa In 214-15 is niet verder gewerkt aan de brochure Varroa bestrijden. 4.2 Varroa films In het afgelopen jaar zijn opnamen gemaakt om de bestrijdingsmethode van varroa in beeld te brengen. Dit is onder andere in samenwerking met imkerbedrijf Ecopoll aangepakt. In het komende projectjaar wordt het beeldmateriaal verwerkt tot korte instructiefilms. Via het You tube-kanaal van bijen@wur is een aantal video s over de bestrijding van varroa geplaatst. Daar waar mogelijk is gebruik gemaakt van films van producenten van de producten. In totaal zijn nu vijf films opgenomen waarvan twee films nog in productie zijn. https://www.youtube.com/channel/ucx9ouykyovzdsbxkofiwabq Een aantal kortere films is beschikbaar via www.flickr.com/bijenonderzoek 4.3 Symposium Bijengezondheid 215 Dit symposium werd gehouden op 14 maart in het congrescentrum Hof van Wageningen, en trok ~ 18 bijenhouders en bijenliefhebbers. Voor de opzet en onderwerpen verwijs ik naar de website (bijlage 11) Gastsprekers waren professor Robin Moritz uit Halle in Duitsland, die het publiek in het Nederlands kon toespreken, en Pam Van Stratum van de VBBN-Laren Blaricum. Dit symposium was het vierde in serie, en we vervolgen deze met een symposium in maart 216. Het Symposium boekje en de bijdragen van de sprekers worden als pdf toegevoegd aan deze rapportage, evenals een kort verslag in Bijenhouden (bijlagen 2 tot 6). (http://www.wageningenur.nl/nl/expertises-dienstverlening/onderzoeksinstituten/plant-researchinternational/over-plant-research-international/organisatie/biointeractiesplantgezondheid/bijen/onderzoek-voorlichting-en-service/symposium-bijengezondheid.htm). Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 15 van 28

Natuurlijke selectie van varroa-resistente bijenvolken 5 Net als in 214 is ook nu de rapportage over de varroa-resistentie een stand van zaken tot nu toe. Het selecteren is een continu doorlopend proces, met belangrijke acties in het voorjaar, zomer en herfst, en met waarnemingen van de mijtenbesmetting in december en in juli. De rapportage over 213-14 is blijven staan in grijs, de aanvullingen uit 214-15 zijn toegevoegd in zwart. Op het gevaar af zelfplagiaat te plegen waarvan overigens het bestaan nog omstreden is herhaal ik hier kort de inleiding uit de vorige rapportage, om het kader aan te geven: Naar aanleiding van in het wild gevonden (Noord Amerika, Frankrijk) en via experimenten verkregen (Gotland, Zweden) min of meer resistente volken, althans natuurlijk overlevende volken, hebben wij in 27 met een nateelt van Gotland koninginnen en in 28 met een Nederlands mengsel van bijenvolken twee teelten van bijenvolken opgezet zonder varroa te bestrijden. Deze populaties worden tijdens de paring van koninginnen gescheiden van andere imkers gehouden op Tiengemeten en in de Waterduinen bij Vogelenzang. 5.1 Basis experiment We zagen dat in de eerste jaren de varroa besmetting erg toenam, en dat veel volken uitvielen, maar na een paar jaren begon de populatie volken weer te groeien. Dat werd ook waargenomen op Gotland. Tegelijkertijd nam de gemiddelde besmetting met varroa af. Figuur 1 toont het aantal volken die aan het eind van de zomer groot en sterk genoeg waren om in te winteren in de loop van de jaren. Opvallend is dat na een flessenhals in 28 de Tiengemeten groep in grootte bleef toenemen, behalve in 212. Voor de AWD groep bleek dat we tot 21 nog steeds in een neergaande lijn zaten, maar in 211 meer volken konden inwinteren. Alleen helaas, de winter van 212 overleefden maar 4 volken! Na vermeerderen konden we 1 inwinteren, en in 213 was dat al weer gestegen tot 33. Ook in 214 ziet dat er nu goed uit (aantal nog niet vastgesteld). De controle groep gaat enorm groeien als je die niet kunstmatig klein houdt: iedere zomer beperken we die tot 2 volken. Eind 214 bleken er meer dan vijftig volkjes van de AWD groep goed genoeg te zijn om in te winteren in september (zie laatste twee jaartallen in figuur 1), en 25 van de TG groep. De winter van 214-15 bleek echter een hoge tol te eisen: we verloren veel volken, en in het voorjaar waren van de wel overlevende volken een aantal niet in staat goed te groeien en darren en jonge koninginnen te produceren. Met ook nog een beetje pech bij de productie van de jonge volken van de TG groep in het voorjaar, gaan we dit jaar naar het zich laat aanzien met bescheidener aantallen volken de winter in. Op dit moment zijn er 16 TG en 28 AWD volken in te winteren. De paring van de darren en koninginnen van de AWD groep vond dit jaar niet meer in de Amsterdamse Waterduinen plaats, maar in het Natuurpark de Hoge Veluwe (bijlage 12). 6 Number of colonies 5 4 Tiengemeten 3 AWD 2 1 27 28 29 21 211 212 213 214 215 Figuur 1. Verloop van het aantal volken dat in september ingewinterd kon worden, op Tiengemeten (nateelt Gotland experiment, sinds 27 varroa niet bestreden) en in de AWD/Lelystad groep (sinds 28 niet bestreden). In de grafiek zijn kolommen voor 214 en 215 toegevoegd. 16 van 28

Mijtenbesmetting in de volken De besmettingsgraad van de bijen wordt twee keer per jaar vastgesteld, een keer in de zomer bij de start van de groei van de baby-volkjes, en een keer in de winter, aan de uit de baby s gegroeide volwassen volken, door een monster bijen uit het volk te nemen, en daarin het aantal bijen en het aantal mijten te tellen, nadat de mijten van de bijen zijn af gewassen. Beide keren hebben we een heel zuiver monster, omdat er geen gesloten broed in de volken is, en de mijten dus noodgedwongen zolang allemaal op de bijen zitten. Het resultaat van de afgelopen jaren wordt weergegeven in Figuur 2. 3 Tiengemeten 25 AWD 2 Controle % 15 1 5 monster maanden Figuur 2. Aantal mijten per 1 bijen in de volken van Tiengemeten (nateelt van Gotlandkoninginnen), AWD/Lelystad en de controle Lelystad, in de zomer en winter, vanaf juli 28. Sinds vorig studiejaar zijn gegevens van dec 214 en juli 215 toegevoegd. Door het mooie voorjaar konden we dit jaar al in begin juni jonge volken maken, en half juni en begin juli monsters nemen. Door het drukke seizoen zijn die helaas nog niet allemaal verwerkt, het ziet er echter wel naar uit dat we dit jaar een behoorlijk hoge besmetting met varroa hebben. In 214 hebben we de mijtenbesmetting pas in december kunnen bepalen aan de tot dan bewaarde monsters. Het bleek inderdaad dat de besmetting relatief hoog was, met name de controle groep was die ondanks bestrijding in juli in december opgelopen tot 15%. Alleen in de TG groep nam de besmetting vanaf juli tot december af. In 215 was het voorjaar minder bijenvriendelijk, en konden we ~ 3 week later dan in 214 jonge volken maken. Misschien door de hoge besmetting in december hadden we behoorlijke volksverliezen, vooral in de AWD groep. Twee weken na het maken van de volkjes was de besmetting met mijten begin juli zowel in de AWD groep als de controle heel erg laag (< 2%), in de TG 11%. Deze besmettingen zijn de laatste kolommen in de grafiek. De heel lage besmetting in de controle zou kunnen komen door een heel effectieve bestrijding van mijten in dec 214 (dat lukt de ene keer beter dan de andere keer). De lage besmetting in de AWD geeft misschien aan dat we (er waren veel volken verloren gegaan in de winter Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 17 van 28

(wintersterfte) en het voorjaar (niet reproduceren en groeien)) slechts de laag besmette hadden overgehouden (in de winter 214 was de besmetting juist erg hoog: 18%). 5.2 Eigenschappen van resistentie tegen Varroa In de literatuur worden verschillende eigenschappen van honingbijen genoemd die kunnen bijdragen aan een verhoogde resistentie tegen of tolerantie van varroamijten. De meest in het oog springende en relevante zijn: Verminderde reproductie van de mijten op poppen van bijen met resistentie Actieve grooming (schoonpoetsen van het lichaam) van bijen tegen mijten Varroa-gevoelig hygiënisch gedrag: de gevoelige (VSH) werksters herkennen door het gesloten deksel van de cel poppen die beschadigd zijn door reproducerende mijten, en openen de cel en ruimen de pop + de mijt op Sinds we weten dat de natuurlijk geselecteerde bijen uit onze selecties beter tegen Varroa kunnen zijn we gaan onderzoeken waaraan dat ligt. We hebben de afgelopen jaren onderzoek aan de reproductie van de mijten gedaan, sinds vorig jaar aan grooming, en nu ook aan VSH (Varroa-gevoelig hygiënisch) gedrag. 5.3 Reproductie De volken in de selecties overleven ondanks varroa, en raken niet zo erg besmet dat ze aan teveel varroa bezwijken. Waaraan danken ze een betere resistentie? In vorige jaren hebben studenten gekeken naar het reproductiesucces van de mijten op poppen van werksters en darren, daaruit kwamen aanwijzingen dat dit verminderd was in de selecties. Die experimenten wilden we dit jaar herhalen, weer met behulp van studenten. Omdat die zich echter niet meldden hebben we de proef zelf gedaan, maar liggen veel monsters nog te wachten. We hebben gewerkt met de succesvolle koninginnen uit 213. Dankzij een aanvullend budget van EZ in november 214 hebben drie studenten / alumni van de WU (Thijs Gerritsen, Janse Heijn, Jolanda Tom) de raten die we hadden geoogst uit de selecties en controle groepen en hadden bewaard in de vriezer, kunnen analyseren. Dat betekende minutieus uitprepareren van duizenden gesloten werksterbroed- en darrenbroedcellen, en controleren op de aanwezigheid van mijten, en de samenstelling van het mijtengezin. Aanvullend op de eerdere onderzoeken naar de reproductie van varroa in selecties en controle hebben we dit jaar in dezelfde periode van het jaar zowel darrenbroed als werksterbroed onderzocht. Eerder hadden Michiel Glorius (in 211, met de koninginnen van 21) en Thijs Gerritsen (212, met 211 cohort koninginnen) in werksterbroed, en Anne van Woerkom in 213 (cohorten van 211 en 212) in darrenbroed de reproductie onderzocht. Een samenvatting van die drie studentenonderzoeken is gerapporteerd in de eindrapportage van de vorige subsidieperiode, in september 213. Hieronder volgen eerst de resultaten van twee onderzoeken in 214. Omdat de interpretatie van resultaten van deze experimenten erg afhankelijk zijn van hoe ze zijn opgezet, volgt een samenvatting van de hele serie onderzoeken in een aparte paragraaf. 5.3.1 Reproductie in darrenbroed en werksterbroed cohort 213, onderzoek 214 In deze proef werden broedramen uit volken van de verschillende groepen, met broed waarin veel werksterlarven van ~5 dagen oud, of darrenlarven van 5-6 dagen oud, een tot twee dagen in de mijtendouche gehangen. Een mijtendouche is een bijenvolk met veel mijten, op dusdanige wijze beheerd dat de mijten niet in (eigen) broed kunnen instappen. Daardoor zitten al die mijten op de bijen. Zodra dan ramen uit de proefvolken met het juiste stadium larven worden ingehangen, gaan al die mijten stantepede instappen in dat geschikte broed. Nadat de ramen voldoende lang mijten hadden gevangen, werden ze uit de mijtendouche gehaald en overgehangen in een neutraal pleegvolk. Tegen de tijd dat de bijen uit de cellen in deze ramen (met mijten) bijna zouden uitlopen, werden de ramen uit het pleegvolk gehaald, en ingevroren bij -2 C. 18 van 28

Het aantal nakomelingen per mijtenmoeder geanalyseerd op werksterpoppen van 8-12 dagen oud is weergegeven in Figuur 3. Het bleek dat er significant minder dochters werden geproduceerd in Tiengemetencellen vergeleken met de controle (p.2) en met de AWD cellen (p.23). Het aantal dochters per mijtmoeder in darrencellen met poppen van 9-15 dagen oud is weergegeven in Figuur 4. Hier is de situatie net andersom: er werden meer dochters geproduceerd in Tiengemetencellen dan in de controlecellen (p.8). Ogenschijnlijk verschil tussen Controle en AWD (L in de figuur) en tussen AWD en TG waren niet significant. De toets werd uitgevoerd op 1547 cellen met mijten. Dat is veel meer dan in de werkstercellen. Dat komt omdat darrencellen veel aantrekkelijker zijn voor mijten om in te stappen dan werkstercellen, en bovendien langer (twee dagen in plaats van één dag). Deze verschillen tussen de groepen, moeten volledig gebaseerd zijn op eigenschappen van de poppen, want we werkten met neutrale mijten (allemaal uit dezelfde douche), en de poppen (met de daarop levende mijtenfamilies) werden alle verzorgd door een neutraal pleegvolk. Figuur 3. Aantal dochters per moeder in de Controle cellen (C), AWD cellen (L) en de Tiengemeten cellen (T). Resultaten in 196 cellen met een varroa-familie. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 19 van 28

Figuur 4. Aantal bevruchte dochters per cel in darrenbroed van 9-15 dagen oud. C: controle, L: AWD, T: Tiengemeten. Resultaten van 1547 cellen met mijtenfamilies. 5.3.2 Cellen met niet reproducerende mijten cohort 213, onderzoek 214 In hetzelfde experiment werden ook cellen gevonden waarin wel een mijt was ingestapt, maar die niet was gaan voortplanten. Het niet reproduceren kan liggen aan een afwijking van de mijt, maar kan ook komen doordat de pop een signaal afgeeft waardoor de mijt niet tot reproductie komt. Als er in dit experiment verschillen optreden moeten die door eigenschappen van de pop komen, want we gebruikten neutrale mijten (zelfde mijtendouche) en neutrale verzorging (zelfde pleegvolken). De aandelen cellen met een niet reproducerende mijt staan in de tabel hieronder. Zowel in werkstercellen als in darrencellen is het aandeel hoger bij de TG volken. Let wel, bij werksterbroed waren de cellen afkomstig uit slechts 2 volken per groep, bij darrenbroed respectievelijk 5 (controle), 2 (AWD) en 4 (TG). controle AWD TG werksterbroed.9 (N=19).15 (N=155).63 (N=124) darrenbroed.12 (N=496).14 (N=472).21 (N=891) Tabel. Het aandeel van de cellen met een mijt, die niet reproduceerde. 5.3.3 Niet reproducerende mijten in darrencellen van de selectievolken in voorjaar 215. Tijdens het bijen@wur symposium bijengezondheid in maart 215 hadden we een discussie met professor Robin Moritz, over de frequentie van niet reproducerende mijten in darrenbroed, en wat dat betekende. Dergelijke darrenpoppen waren in eerder onderzoek door Behrens et al. (212) geanalyseerd om te kijken of het niet reproduceren van de mijten te maken had met het voorkomen van bepaalde QTLs, gebieden op een chromosoom die koppelen aan het voorkomen van een bepaalde eigenschap. Zij vonden 3 QTLs geassocieerd met een laag reproductie succes van mijten. Om hetzelfde te zoeken in onze selecties hebben we (studente Katousha Schoep en ik) in het voorjaar stukken darrenraat, die vaak gebouwd worden in de hoekjes en randen van raten, uitgesneden en in het lab onderzocht op aanwezige mijten en of die al dan niet reproduceerden. Vonden we niet reproducerende mijten, dan werd de bijbehorende darrenpop ingevroren en bewaard voor latere genetische analyse. Omdat een dar haploïd is mag verwacht worden dat de frequentie hoger is dan in werksterbroed, en is de link tussen gen (of QTL) en eigenschap directer. Al met al hebben wij van 23 volken monsters darrenbroed kunnen nemen, van de selecties hadden we 544 cellen, waarvan 91 met een mijt, waarvan 9 stuks niet reproduceerden (~1%). De poppen van deze niet repro-mijten hebben we meteen ingevroren. In de niet selectie, de controle groep, hadden we 486 darrencellen geopend, daarvan (slechts) 11 met een mijt, die alle reproduceerden (in 4 volken). De 2 van 28

controlevolken worden elk jaar in de winter met oxaalzuur behandeld, vandaar zo weinig mijten. Binnen de selectiegroepen, bleek vooral de Tiengemeten groep, die nu bijna 1 generaties = 1 jaar geleden afstamt van Gotland X local F1, het meeste niet-repro op te leveren: in 2 van de 3 volken. In de andere selectiegroep (AWD) was het 1 volk van de 6, en in de controle dus van de vier. 5.3.4 Resumé van de resultaten over het reproductiesucces van mijten in werkster- en darrenbroed van selecties tot dusver. Wanneer we de resultaten van de afgelopen jaren experimenteren op een rij zetten moeten we in gedachten houden dat uit de gevonden getallen niet altijd op dezelfde manier conclusies kunnen worden getrokken, omdat de opzet verschillend was. Die opzet is verschillend om verschillende vragen te beantwoorden. 5.3.4.1 Invloed van de pop op de reproductie van de mijt Wanneer we willen weten in hoeverre de eigenschappen van de pop invloed hebben op de mijt, gebruiken we raten met poppen van de selecties, maar gebruiken neutrale mijten (allemaal hetzelfde) en neutrale verzorgerbijen (pleegvolk). Als er dan reproductieverschillen zijn ligt dat aan de pop (de selectie), niet aan de mijt en niet aan het verzorgende volk. Deze aanpak hebben we gebruikt in de proeven van Michiel Glorius in 211, en de proeven van Tjeerd en Chula vorig jaar (214). 5.3.4.2 Invloed van pop en verzorgend volk op reproductie Als je wilt weten hoe de selectievolken met mijten omgaan, zowel de pop in de cel als de verzorgende bijen in het volk, laat je raten met broed uit de selecties zich vullen met mijten uit de mijtendouche, maar hang je die terug in de volken uit de selecties. Vind je dan verschillen, dan kan dat liggen aan een direct effect van de pop op de mijten (net als in de aanpak hierboven), maar het kan ook komen doordat de werksters uit het volk ingrijpen, bijvoorbeeld door poppen met reproducerende mijten te herkennen en uit te ruimen (door werksters met Varroagevoelig hygiënisch gedrag). Doordat de mijten die reproduceren worden uitgeruimd, vind je in zulk broed een hoger aandeel mijten die niet reproduceren (want die blijven over, omdat ze niet uitgeruimd werden). Deze aanpak werd toegepast door Thijs Gerritsen in 212. 5.3.4.3 Invloed verzorgend volk op wel/niet reproductie van mijten (VSH) Wil je tenslotte weten in hoeverre de bijenvolken van de selecties verschillen met de controle volken in het uitoefenen van het varroagevoelige uitruimen (VSH) van poppen met reproducerende mijten, gebruik je neutrale mijten (uit de mijtendouche ), en laat die instappen in raten met larven van een neutraal donorvolk. Nadat voldoende mijten zijn ingestapt en de cellen van de neutrale donorraat zijn gesloten, worden de raten in de volken van de selecties en controle gehangen. Daar kunnen varroagevoelige werksters al dan niet de mijten die reproduceren ontdekken en uitruimen. Heeft een volk de eigenschap VSH, dan treffen we relatief meer poppen aan waarop de mijt niet reproduceert. Nog subtieler van aanpak is het om in het neutrale donorbroed de mijten niet zelf te laten instappen, maar mijten uit de douches te halen en zelf een voor een te introduceren in cellen van het neutrale donorbroed die net waren gesloten. Je weet dan precies in welke cel een mijt moet zitten als je later de bijna rijpe cel opent en controleert of er al dan niet een reproducerende mijt aanwezig is. Deze aanpak is gekozen door Delphine Panziera in 215, met de bijenvolken van het cohort 214. Zie hieronder bij VSH. 5.3.4.4 De resultaten tot dusver: reproductie en onvruchtbaarheid (= afwezigheid van reproductie). De eerste proeven lieten in 211, uitgevoerd door Michiel Glorius, lieten zien dat de vruchtbaarheid (aantal vrouwelijke nakomelingen per moedermijt) in zowel AWD als TG minder was dan in de controle. Bovendien werd er vaker geen zoon geproduceerd, wat als consequentie heeft dat wel geproduceerde Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 21 van 28

dochters niet kunnen paren, en dus onvruchtbaar blijven. In de TG selectie waren meer mijten die niet reproduceerden. Alle eigenschappen in deze proeven worden veroorzaakt door de poppen zelf, want Michiel maakte gebruik van mijtendouche (=neutrale mijten) en pleegvolken (= neutrale verzorgsters). In 212 werd opnieuw gevonden dat de vruchtbaarheid (aantal dochters geproduceerd) per moeder minder was in de selecties, vooral in TG. Ook werd opnieuw gevonden dat in TG vaker geen zoon werd geproduceerd. Het aantal mijten dat niet reproduceerde was in de TG ongeveer gelijk aan 211, maar in de AWD en de controle was dat meer. Hier kan dat echter liggen aan de pop, maar ook aan een eventueel verschil in uitruimgedrag door de werksters, want Thijs Gerritsen gebruikte mijtendouche (=neutrale mijten) maar hing de ramen met besmet broed terug in de selectievolken (= verschillend tussen selecties, niet neutraal). In 214 werd weer gewerkt zoals in 211, met neutrale mijten (mijtendouche) en neutrale verzorgers (pleegvolk). De vruchtbaarheid was vooral in TG veel lager dan in AWD en controle (zie 5.3.1 en figuur 3). Heel opmerkelijk: het aantal mijten dat niet reproduceerde was al verhoogd in AWD ten opzichte van de controle, maar extreem hoger in de TG. Ook hier liggen de effecten louter aan eigenschappen van de pop. NB! De resultaten zijn gebaseerd op heel lage aantallen volken, dus moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd. 5.3.4.5 Resultaten tot dusver: reproductiesucces en vruchtbaarheid in darrenbroed Anne van Woerkom vond in 213 dat wel in 2-25% van de darrencellen de mijt niet reproduceerde, maar ze vond geen verschil tussen de selecties en controle. Ook was er enorme spreiding in de vruchtbaarheid (= aantal dochters) tussen verschillende moedermijten / cellen, maar er was geen verband met de selecties. In dit geval werd gebruik gemaakt van de eigen mijten in het eigen broed van de selecties, en werd ook voor de ontwikkeling van de mijten het broed toevertrouwd aan de volken van de selecties. Dus effecten kunnen worden toegeschreven aan de mijt, de pop, de verzorgende bijen. Je zou kunnen zeggen: dit is het echhie. Het experiment van 214 waren er wel meer dochters in de TG dan in de controle (figuur 4). Dit effect kwam alleen door de pop, we gebruikten mijten uit de mijtendouche (=neutrale mijten) en het broed werd verzorgd door pleegvolken (= neutrale verzorging). Ook het aandeel mijten dat niet reproduceerde was hoger in de TG selectie. Met de natuurlijke mijtbesmetting als uitgangspunt werd in 215 gevonden dat in de controle in alle volken alle mijten reproduceerden, maar in de AWD selectie werd in een van de zes volken in 1% van de cellen geen reproductie gevonden, in de TG selectie werd in twee van de drie volken in 1% van de cellen niet gereproduceerd. 5.4 Hygiënisch gedrag gericht op varroa Dit gedrag staat bekend als VSH (Varroa sensitive hygiene) en bestaat eruit dat gevoelige werksters (VSH) door het celdeksel heen kunnen ontdekken dat er schade door varroamijten aan de pop is aangebracht. Het bleek dat alleen mijten die aan het reproduceren waren werden opgesnord, daardoor vind je als onderzoeker in volken met deze eigenschap relatief veel mijten die niet reproduceren in cellen met een pop, simpelweg omdat deze mijten de dans ontsprongen en niet werden gevonden door de VSH werksters. Als je een volk vindt met heel veel niet reproducerende mijten zou dat ook nog kunnen komen doordat er een direct effect van de pop op de reproductie van de mijt is (en dan heeft het niets te maken met de VSG eigenschap van de werksters). Daarom is het bij onderzoek naar VSH van geselecteerde volken nodig om daarin broed (poppen) met mijten te introduceren van een ander volk (zodat die poppen allemaal gelijk zijn in de verschillende volken die je wilt vergelijken). Onlangs verschenen een paar artikelen die bewijs leveren dat er ook nog een effect is van de virusbesmetting (mate van besmetting en de erfelijke eigenschappen van het virus) van de mijten op het al dan niet vertonen van VSH gedrag. Zie voor een uitleg van VSH Blacquière en Panziera, 215. 22 van 28

5.4.1 VSH Onderzoek Delphine Panziera in 215 met cohort 214 Het effect van, en de mate van VSH in een volk wordt meestal beoordeeld aan het aandeel cellen met niet reproducerende mijten in werksterbroed (zie Van Praag, 214, Varroaresistentie zwaartepunt in veredeling honingbijen. Bijenhouden 8 (5), 26-28), echter zoals boven al vermeld, kan dat aandeel ook omhoog gaan als de pop eigenschappen heeft die de reproductie van de mijt remt. Daarom heeft Delphine gewerkt met broed van een paar zustervolken die als donor van broed dienden: als er dan verschil in aandeel niet reproducerende mijten wordt gevonden, ligt dat niet aan het broed (want dat was in alle gevallen van het donorvolk) maar aan het verzorgende volk (door VSH). Om nog preciezer te weten wanneer en in welke cel een varroamijt zit, heeft Delphine het instappen niet aan de mijten zelf overgelaten, maar ze actief zelf in cellen van het juiste stadium geïntroduceerd. Dat zijn cellen die net waren gesloten door de werksters. Met een scheermesje maakte ze een heel klein sneetje in het deksel, vervolgens liet ze een mijt, die tevoren was verzameld uit het mijtendouche-volk, met behulp van een kwastje, instappen in de cel, waarna ze het openingetje weer dicht boog en met een klein beetje was afdichtte. De raat was afkomstig uit het donorvolk, en werd daarin teruggehangen om te controleren of de introductie goed gelukt was en de cel niet geopend werd. Een dag later werd de raat in het gekozen volk van een van de selecties gehangen. Dat is ruim voordat de mijt tot reproductie over gaat, en dus ook ruim voordat de eventuele VSH bijen de mijt zouden kunnen ontdekken. Tussen de stappen herkende Delphine de juiste cellen door ze op een transparant sheet in te tekenen. Het lukte Delphine inmiddels om de introductie zo subtiel en goed te doen dat er nagenoeg geen enkele cel meer werd afgekeurd door de volken, haar slagingspercentage was beduidend hoger dan wat in de literatuur vaak vermeld staat. Dat betekent ook dat de verkregen resultaten navenant betrouwbaarder worden. Alleen: we zullen er nog even op moeten wachten, het onderzoek loopt nog volop. 5.5 Grooming van mijten Het van het lichaam poetsen van mijten zou een belangrijke eigenschap zijn tegen varroa, en is beschreven voor de oorspronkelijke gastheer, de Aziatische honingbij (Apis cerana) maar ook bij de Afrikaanse bijen (o.a. Apis mellifera scutellata). Bij onze honingbijen is wel beschreven dat de eigenschap kan worden geselecteerd (en dan werkt het ook: volken met de eigenschap raken veel sneller hun mijten kwijt). Maar of het ook werkelijk een eigenschap is die boven komt drijven bij natuurlijke selectie van varroaresistentie is nog niet bekend. Eerder onderzoek in Amerika gaf aan dat er klaarblijkelijk ook (hoge) kosten verbonden zijn aan dat gedrag: de bijen leefden korter. Behalve aan het sneller kwijtraken van de mijten kunnen beschadigingen aan de gevallen mijten ook een indicatie geven dat de mijten door geweld (van de bijen) om het leven gekomen zijn. 5.5.1 Overleving van mijten op de bijen in het volk Daarnaast hebben we een proef gedaan om te kijken of de mijten niet alleen slechter reproduceerden, maar misschien ook eerder doodgaan in de selecties, bijvoorbeeld door beter poetsgedrag en vlooien door de bijen. Ook daarvan is het veldwerk nu net afgerond, maar liggen de monsters nog te wachten in de vriezer. In dit experiment werden volken met de succesvolle koninginnen van 213 opgekweekt, en via het laten uitbouwen en beleggen van darrenraten werd er voor gezorgd dat er een stevige populatie varroa in de volkjes groeide. Vervolgens hebben we in juli de koninginnen opgezocht en opgesloten in kooitjes in het volk. De verzorgsters van de koninginnen kunnen de kooitjes gewoon in en uit, zodat ze niets tekort komt (maar ze hoeft niet te werken!). Na drie week opsluiting lopen de laatste werkstercellen uit en is het volk broedloos. Alle mijten zitten dan op de bijen. Vervolgens hebben wij de daarop volgende weken via bemonsteren steeds gekeken hoe snel de besmetting achteruit ging. Als selectievolken meer Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 23 van 28

vlooien, of anderszins de mijten kwijtraken dan de controlevolken, zou je dat in een snellere afname van de mijtbesmetting moeten zien. Helaas ligt het antwoord nog in de vriezer. Donderdag 4 september was bevrijdingsdag, toen zijn alle koninginnen weer vrijgelaten in hun volken (of was het dan Koninginnedag?). Slotopmerking: Natuurmonumenten benadrukt dat er op Tiengemeten geen neonicotinoïden worden gebruikt. Overigens zal zonder het te claimen dit op de andere locatie niet anders zijn. 5.5.2 Resultaat van de veldproef van 214 De extra inzet van collega Janneke Elderson en de drie studenten in november december 214 maakte het mogelijk de monsters uit de vriezer van de beschreven proef te analyseren. Door de besmetting van de volwassen bijen met mijten in het volk, dat door het opsluiten van de koningin geen broed (en dus geen mijten in het broed) had, een aantal weken te volgen is het mogelijk verschillen in mortaliteit van de mijten tussen de selecties te vinden. De gedachte daarbij was dat verschillen in mortaliteit van mijten geheel of deels verklaard zouden kunnen worden door een verschillende mate van grooming (verzorgen en poetsen van het lichaam van bijen zelf en van hun nestgenoten). We verwachtten via grooming een afname van de besmetting, maar wat we vonden was een toename van de besmetting in de loop van de tijd (Figuur 5). Deze toename kan alleen verklaard worden doordat er sterfte van bijen optrad (er konden geen bijen meer bijkomen, want er was geen broed meer), en dat de sterfte / verlies van mijten minder was dan sterfte / verlies van bijen. Want er konden ook geen mijten meer bijkomen, omdat er geen broed in de volken aanwezig was. Opmerkelijk is de lagere besmetting van de AWD groep, maar dit is een gevolg van hoe de volkjes in het voorjaar waren gemaakt, en heeft niet met de selectie te maken. Het blijkt dat in alle groepen de besmetting (aantal mijten per 1 bijen) over de periode van drie weken met een factor ~1.5-1.8 keer toeneemt. Stel dat de mijtmortaliteit nihil was dan betekent de toename van de besmetting met mijten dat de bijenmortaliteit in drie weken ongeveer 35-45% was. Deze resultaten noopten tot een veel completer uitgevoerd vervolgonderzoek in 215. Dat is gedaan door Astrid Kruitwagen. 24 van 28

Figuur 5. Verloop van de mijtenbesmetting in monsters bijen met intervallen van een week gemonsterd uit bijenvolken zonder broed. Verklaring Symbolen: Controle (groen + blauwe balk) = controle; Letter (beige + groene balk) = AWD (Amsterdamse waterduinen); Nummer (paars + beige balk) = Tiengemeten 5.5.3 Laboratorium- en veldonderzoek 215 door Astrid Kruitwagen Naast en voorafgaand aan het nu lopende veldonderzoek heeft Astrid in het lab aan individuele bijen uit de verschillende selecties onderzocht in hoeverre ze inherent actieve groomers zijn. Grooming is een activiteit gericht op het schoonmaken en houden van het lichaam van de bijen, bijvoorbeeld van stof, stuifmeel en allerhande vuil. Het groomen gericht op parasieten is daar slechts een onderdeel van. Daarom heeft Astrid de bijen bepoederd met zetmeel en vervolgens gekeken hoe snel de bijen dat van hun lichaam wisten af te poetsen. Het handige van zetmeel is dat het gemakkelijk en gevoelig te bepalen is met de Jood-JoodKali kleuring. Door na een vaste tijd de bij af te spoelen kon aan de hand van het resterende zetmeel worden vastgesteld hoe effectief de bij had gepoetst. Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 25 van 28

Op het niveau van groepjes bijen (5 stuks) heeft Astrid met kooiproefjes onderzocht hoe snel de bijen een vast aantal mijten wist kwijt te raken (deze kwamen dan onder een raster onderin het kooitje terecht). Ook heeft ze gekeken of er sprake was zichtbare beschadiging van de mijten die gevallen waren. De veldproef is vergelijkbaar van opzet als vorig jaar, alleen hebben we de volken nu in kasten waar varroaladen onder liggen, zodat mijten die uit het volk vallen geteld, maar ook bekeken kunnen worden op schades (mogelijk aangebracht door groomende bijen). Om het plaatje compleet te maken wordt met de Liebefeld schattingsmethode elke week de grootte van het volk bepaald. Dus aan het eind van deze proef weten we in hoeverre de populatie bijen in een moergoed volk zonder broed in drie weken afneemt. Het onderzoek loopt nog volop, daarom zal pas in de rapportage van 215-16 een vollediger verslag over deze proeven volgen. 26 van 28

6 Deliverables In het projectfiche zijn de volgende deliverables voor het tweede jaar opgesomd: Volgens afspraak worden een jaarrapportage (deze rapportage) en een financiële rapportage (+ accountantsrapportage) opgestuurd. Bijensymposium en presentaties: Het programmaboekje, een verslag in Bijenhouden en drie presentaties worden als bijlagen 2-6 meegestuurd met deze rapportage. In 214-15 zijn minder artikelen verschenen dan in 213-14. Het lijkt alsof er minder gebeurd is maar de reden is juist dat er meer onderzoek is uitgevoerd dan ooit, maar dat daardoor nog heel veel uitgewerkt moet worden en vervolgens gepubliceerd, zowel wetenschappelijk als in de professionele vakpers (imkerbladen). Zoals de samenvattingen van de multifactoriële experimenten en van de selectieproeven al aangeven liggen er veel resultaten te wachten op publicatie. Het laatste jaar van de huidige cyclus van drie jaar zal dat veel aandacht vragen. Een aantal studentenrapporten zal als basis dienen voor verder publicaties. 6.1 Lijst van verschenen artikelen op auteur Blacquière T & Panziera D 215 VSH. Bijennieuws 32, juni 215 Bijlage 7 Blacquière T & Panziera D 215 VSH. Bijennieuws 32, in English, June 215 Bijlage 8 Blacquière T & van Heemert K 215 Weerstand van honingbijenvolken. Bijenhouden 9 (3) p11. Bijlage 3 Dooremalen C van & Cornelissen B 214 Bijen@wur: Mierenzuurdrama in experiment in de zomer van 213. Bijennieuws 31 Dec 214 Bijlage 9 Wageningen UR nieuws Website: Opnieuw lage wintersterfte, 1 april 215 Bijlage 1 Wageningen UR nieuws Website: Symposium Bijengezondheid 215. Bijlage 11 Wageningen UR nieuws website: Bijen paren in park De Hoge Veluwe. 3 juli 215 Bijlage 12 Duurzame bestrijding van Varroa destructor in samenhang met de vitaliteit van bijenvolken in Nederland Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. T. Blacquière, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-481 33, E-mail: tjeerd.blacquiere@wur.nl 27 van 28

7 Slotopmerkingen 7.1 Overleg en afstemming in Europa en internationaal Het onderzoek van bijen@wur wordt uitgevoerd in losse samenwerking met diverse instituten in Europa, en met collega s in USA. Via symposia en via de werkgroep Coloss, oorspronkelijk een COST actie, maar nu voortgezet met losse fondsen werkt bijen@wur samen met andere Europese onderzoekers. Sjef van der Steen is lid van het Executive committee van Coloss. Een nieuwe COST actie SuperB onder aanvoering van Koos Biesmeijer coördineert alle activiteiten rond het beschermen van de ecosysteemdienst Bestuiving. Tjeerd Blacquière is mede-aanvrager en trekker van een werkgroep. Van der Steen leidt samen met Dr R Brodschneider uit Graz (Oostenrijk) het Citizen Scientist Research Pollen, waarbinnen imkers uit steeds meer landen samen data verzamelen over de stuifmeeloogst van hun bijen. 7.2 Verantwoording van de begroting De post huur bijenvolken was dit jaar redelijk volgens begroting (net iets meer), maar er werd wat meer inzet aan manuren gepleegd in het multifactorieel experiment, en juist wat minder in de selectieproeven. Dat laatste kwam doordat veel van het veldwerk nu nog gebeurt, en een deel door studenten werd ingevuld (wat vorig jaar juist niet lukte). Door de inzet van de studenten kwam een deel van het assistentenwerk te vervallen, en werd juist meer door wetenschappelijk onderzoekers gedaan, inclusief de begeleiding van de studentenproeven. Net als vorig jaar voorzien we dat er komend jaar mogelijk meer uren naar de onderzoekers zullen gaan omdat naarstig aan publicaties moet worden gewerkt. 7.3 Medewerkers Aan dit onderzoek hebben in de periode 213-214 de volgende personen meegewerkt: Tjeerd Blacquière, Bram Cornelissen, Coby van Dooremalen, Sjef van der Steen, Chula Hok-Ahin, Leo Poleij, Janneke Elderson en Frank van Langevelde van Resource Ecology. Ook hebben de imkers en onderzoekers van Inbuzz v.o.f. medewerking verleend: Willem Boot, Johan Calis en Pam van Stratum. Een aantal studenten heeft een deel van het onderzoek gedaan: Jolanda Tom, Janse Heijn, Thijs Gerritsen, Delphine Panziera, Katousha Schoep, Astrid Kruitwagen, Marc Hendriks, Iris van der Veen, Margot Veenenbos, Renate Dijkhuizen, Fionne Kiggen. In de acht regionale diagnose groepen hebben diverse niet met name genoemde imkers als vrijwilliger een bijdrage geleverd, hartelijk dank daarvoor. Voor het gebruik van de buiten- onderzoeklocaties bedanken wij Annelies Botschuiver en de boswachters van de AWD, Eduard Reuver en Astrid Withagen van Natuurmonumenten op Tiengemeten, de Animal Sciences Group voor de bijenstand in Lelystad. In 215 mochten we gebruik maken van een mooie locatie in het Nationaal Park de Hoge Veluwe, waarvoor wij Jacob Leidekker van harte bedanken. De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten benadrukt dat op het eiland Tiengemeten geen neonicotinoïden gebruikt worden. 28 van 28

ANNEX 3 Producing and marketing structure in The Netherlands Betreft annex 3 punt V De honingproductie voor 215 was nog niet bekend ten tijde van de aanvraag. In de aanvraag zijn bij punt V de hoeveelheden per 213 en 214 aangegeven. Met name als gevolg van een droog en koud voorjaar, waardoor weinig nectar voorhanden was, is de productie lager dan de jaren daarvoor. De in Annex 3 te verwerken hoeveelheden zijn: V The annual national production of honey in kg the last 2 calendar years preceding the notification of the apiculture programme for approval: 1st year (214) 1.42. kg V The annual national production of honey in kg the last 2 calendar years preceding the notification of the apiculture programme for approval: 2nd year (215) 1.136. kg 1

ANNEX 4 An evaluation of the needs of the apiculture sector in the Member State The document hereafter describes the needs in the apiculture sector in The Netherlands in particular: Research on resilient honey bees The diagnostics of bee diseases (by beekeepers) Knowledge dissemination Multifactorial research 1

Kennisbehoefte De bestrijding en beheersing van varroa blijft een belangrijk punt voor het nieuwe honingprogramma. Kijkend naar de toekomst is de inzet op duurzaamheid en weerbaarheid van de bijen een belangrijke onderzoekslijn. Daarnaast is de afronding van het huidige onderzoek naar de oorzaken achter de bijensterfte van belang. Meer nog dan in het huidige honingprogramma moet het nieuwe programma zodanig zijn opgezet dat gezorgd wordt voor doorlopende kennislijnen van meer fundamenteel onderzoek naar praktisch onderzoek naar toepassing in de praktijk. Dat betekent dat maximaal aangesloten en gebruik gemaakt moet worden van relevant nationaal en internationaal onderzoek. Daarbij hebben we voor ogen dat DLO niet alles zelf uitvoert, maar daar waar nodig relevante partijen bij het programma betrekt. In aansluiting op het actieplan Bijengezondheid, zoals dat in 213 is aangeboden aan de kamer, is de kennisbehoefte 217-219 gericht op: Streven naar meer robuuste weerbare honingbijen, waarbij varroa-resistente bijenvolken centraal staan. Daarbij staan niet alleen de bijen(volken) zelf centraal, maar ook zeker de opschaling van de mogelijkheden naar toepassing in de praktijk Diagnose van ziekten en plagen voor een duurzame en effectieve bestrijding van ziekten en plagen. Verhogen praktische kennisniveau imkers ten aanzien van bijengezondheid Afronden van het inzicht in (omgevings)factoren achter bijensterfte en de toepassing van de mogelijkheden ter verbetering in de praktijk. Nadere toelichting op de kennisbehoefte Onderzoek naar Weerbare honingbijen In het actieplan Bijengezondheid is versnelde natuurlijk selectie als belangrijk onderdeel benoemd. Zowel beleidsmatig, als vanuit de imkerverenigingen leggen prioriteit bij de inzet op een robuuste weerbare bij. Daarbij is varroa de belangrijkste ziekte. Op dit moment is er onderzoek via de lijn van specifieke en via de lijn van natuurlijke selectie. Om op afzienbare termijn te komen tot de beschikbaarheid van weerbare honingbijen in de Nederlandse bijenhouderij is de komende jaren gericht en gecombineerd onderzoek nodig. Eind november 215 is heeft DLO, in opdracht van het ministerie van EZ, een tweedaagse workshop gehouden met de op dit moment belangrijkste nationale en internationale spelers in het onderzoek naar weerbare honingbijen. Het doel van deze bijeenkomst was het uitwisselen van kennis op dit gebied (state of the art) en het bepalen van de prioritaire onderzoeksrichtingen voor de toekomst om te komen tot 'resilient honeybees'. Op basis van deze workshop werkt DLO de uitkomsten uit tot een kennisagenda, die EZ nationaal en internationaal zal gebruiken. Een onderzoeksvoorstel op dit onderwerp moet aansluiten bij de gewenste onderzoekslijnen in de concept agenda en moet het aansluiten bij het al lopende nationale en internationale onderzoek naar weerbare bij (zoals verwoord in de state of the art). Het onderzoek moet zowel aansluiten bij de specifieke lijn, als de lijn van natuurlijke selectie, door beiden een stap verder te brengen richting toepassing in de praktijk. In het huidige, lopende honingprogramma en het beleidsondersteunend bijenonderzoek is de Nederlandse zoektocht naar varroa-resistente bijenvolken reeds ingezet op natuurlijke selectie zonder varroa-bestrijding. In deze bijenvolken is onderzoek gedaan naar mogelijke factoren achter varroa-resistentie: reproductie mijten in broed honingbijen (waar en hoe ontwikkelen de mijten zich) Varroa Sensitive Hygiene (VSH, hygiënisch gedrag van bijen om met indringers om te gaan) grooming (schoonpoetsen door bijen om vuil en mijten te verwijderen) Ook heeft afstemming plaatsgevonden met andere (nationale en internationale) initiatieven gericht op weerbare bijen, hetgeen geleid heeft tot een rapport met een inventarisatie hiervan. Deze is benut als basis voor het organiseren van de workshop en het formuleren van de kennisagenda. Verwacht wordt dat in het nieuwe honingprogramma voortgebouwd wordt op deze kennisbasis en de betekenis daarvan voor de verbeteringen in de praktijk. 2

Diagnose bijenziekten Sinds 213 is de diagnose van bijenziekten, die voorheen door Bijen@WUR werd uitgevoerd, deels verplaatst naar de regio, t.w. naar de bijengezondheidscoördinatoren en een aantal actieve imkers. Zij staan onder begeleiding van Bijen@WUR en worden getraind om zelfstandig voor de regio diagnose van bijenziekten uit te voeren. Op deze manier wordt de imkerpraktijk meer zelfvoorzienend. Daarnaast blijft het voor imkers mogelijk dode honingbijen voor het stellen van diagnose aan Bijen@WUR op te sturen. Naar verwachting zal deze taak van Bijen@WUR afnemen naarmate de imkers eventueel met hulp van getrainde collega's zelfstandig een diagnose kunnen stellen. Voor het diagnosticeren is de voortzetting van de training van de coördinatoren om zelfstandig diagnose van bijenziekten te leren stellen nodig. Kennisverspreiding Gezien het hobbymatige karakter van de bijensector en de daarmee samenhangende grote diversiteit in imkers en imkermethoden, blijft een belangrijk aandachtspunt de kennis in de praktijk meer uniform toegepast te krijgen. Verwacht wordt dat op onderstaande lijn wordt voortgebouwd. In het huidige programma wordt de kennisoverdracht naar de imkers vormgegeven via: brochure Varroa Bestrijden, ook digitaal op website Bijen@WUR beeld- en filmmateriaal ter ondersteuning van brochure en te publiceren kennis Effectieve aanpak om dede resultaten uit het onderzoekin de praktijk te brengen artikelen in de bladen van de imkerorganisaties De bijenhouderij heeft voor het lopende programma (214-216) aangegeven met name behoefte te hebben aan modernisering van de kennisverspreiding, denk aan vernieuwde folders, benutten nieuwe media en meer publieksgericht schrijven (minder wetenschappelijk, meer imker-vriendelijk). Ook is gebleken dat de imkerij behoefte heeft aan goede, eenduidige filmpjes over goede praktijken in de bijenhouderij, gekoppeld aan bv. de methode om varroa te bestrijden. Daarnaast waardeerde de imkerij de jaarlijkse studiedag. In het overleg met de imkerorganisaties voor het nieuwe honingprogramma kwam naar voren dat deze kennisbehoefte nog steeds bestaat. Ook de resultaten van het huidige honingprogramma en het BO onderzoek Weerbare bij geven aanleiding om specifiek aandacht te besteden aan kennisoverdracht, bijvoorbeeld over de effecten van het handelen van imkers op de weerbaarheid van de bij. Waar mogelijk is een vernieuwde aanpak gewenst. Daarbij is van belang dat (actief) gebruik wordt gemaakt van andere relevante kanalen, zoals het Kenniscentrum Bijen (initiatief bijensector en LTO) en het nieuwe Lectoraat Bijengezondheid (met lector Karin Steijven). Multifactorieel onderzoek In het huidige honingprogramma stonden bijensterfte en de factoren die daarbij een rol spelen centraal. Deze factoren zijn inmiddels voldoende in beeld. In het nieuwe honingprogramma staat de gezonde, weerbare bij centraal. Er is een behoefte aan afronding van het multifactorieel onderzoek aan de sterfte van volken honingbijen gericht op het (gecombineerde) effect van de factoren Varroa destructor (mijt), darmparasiet Nosema ceranae en een sub-letale worst case blootstelling aan het insecticide imidacloprid. Daarnaast is aandacht voor de doorwerking van de resultaten naar de praktijk nodig. 3

ANNEX 5 A description of the objectives of the apiculture programme and the link between these objectives and the apiculture measures selected in the list in Article 55(4) of Regulation (EU) No 138/213 Het doel van het project is om bij te dragen aan een bijenhouderij met perspectief door het doen van onderzoek, het geven van ondersteuning aan bijenhouders en kennisverspreiding onder bijenhouders. Het perspectief wordt gevormd door toe te werken naar een grotere weerbaarheid van bijenvolken tegen ziekten en een verminderde sterfte van bijenvolken. Het project kent de volgende doelen die allen passen onder thema B b) bestrijding van vijanden van de bijenvolkenen ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte: - verspreiden van onderzoeksresultaten naar de bijensector - diagnosticeren van bijenziekten ten behoeve van het verbeteren van de bijengezondheid - afronden van het meerjarig multifactorieel onderzoek naar bijensterfte - weerbare bijen via natuurlijke selectie 1

ANNEX 6 A detailed description of the actions which will be carried out The document hereafter contains the proposal for the actions to be carried out and the estimation of the costs. 1

Nationaal programma Honing 217-219 Offerte DATUM 24 februari 216 CONTACT PERSOON Coby van Dooremalen Contactpersoon BO programmaleider: Coby van Dooremalen Auteurs: AUTEURS Tjeerd Blacquière Coby van Dooremalen VERSIE 5 Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen STATUS bijen@wur, BU Biointeracties & Plantgezondheid, Definitieve voorstel Wageningen Universiteit en Research Centrum, Wageningen Wageningen UR (Wageningen University and various research institutes) is specialised in the domain of healthy food and living environment.

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR For quality of life Inhoudsopgave 1 Inleiding: offerteverzoek dd 29 december 215 en vervolgtraject 5 2 Verspreiding Kennis 7 2.1 Plan 7 2.1.1 Disseminatie van de onderzoeksresultaten 7 2.1.2 Symposium 7 2.1.3 Handvatten Varroa bestrijding ervaren bijenhouder 8 2.2 Tijdschema 8 2.3 Producten 8 2.4 Begroting 8 3 Diagnose bijenziekten 9 3.1 Plan 9 3.1.1 Werkgroepen 3.1.2 Beeldmateriaal 1 3.2 Tijdschema 11 3.3 Producten 11 3.4 Begroting 11 4 Multifactorieel onderzoek 216-17 13 4.1 Plan 13 4.2 Tijdschema 14 4.3 Producten 14 4.4 Begroting 14 5 Weerbare bijen via natuurlijke selectie 15 5.1 Samen imkeren richting weerbare bijen 15 5.1.1 Plan 15 5.1.2 Proefopzet en standaardisering 16 5.1.3 Verwachtingen 17 5.1.4 Controle groepen 18 5.1.5 Gebruikswaarde 18 5.1.6 Waarnemingen 19 5.1.7 Tijdschema 19 5.1.8 Producten 2 5.1.9 Begroting 2 5.2 Lord of the Rings : hoe resistent zijn de selecties in internationale 9 vergelijking? 21 5.2.1 Plan 21 5.2.2 Belang voor de Nederlandse bijenhouderij 22 5.2.3 Werkwijze 23 5.2.4 Waarnemingen 23 5.2.5 Tijdschema 24 5.2.6 Producten 24 5.2.7 Begroting 24 5.3 Voortzetten van de selectie-populaties 24 Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 3 van 26

5.3.1 Plan 25 5.3.2 Tijdschema 25 5.3.3 Producten 25 5.3.4 Begroting 25 6 Overzicht begroting in euro ( ). De kosten zijn excl. BTW 26 4 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR 1 For quality of life Inleiding: offerteverzoek dd 29 december 215 en vervolgtraject Op 17 december 215 werd telefonisch een offerteverzoek gedaan (A. Zweep & C. van Dooremalen), dat uitgewerkt en schriftelijk volgde op 29 december (E-mail van de heer Smeelen van RVO). Concept plannen voor het Nationaal programma Honing 217-219 zijn door PRI bijen@wur (op basis van concept werkplanindicaties) ingediend via E-mail op 13 januari bij EZ, en besproken met P. Bonnier en A. Zweep van EZ op 14 januari 216. Uit het overleg (van 14 januari) kwamen naast actieve verspreiding van kennis, de onderwerpen diagnose bijenziekten, de laatste fase multifactorieel onderzoek naar bijensterfte, en het basisprogramma onderhoud van resistente selecties in aanmerking voor opname in het basispakket van het Nationaal Programma Honing, met het verzoek met voorrang nieuwe plannen uit te werken voor de onderwerpen Lord of the Rings, hoe resistent zijn de selecties in internationale vergelijking? (LOTR) en de internationale varroabestrijding in de zomer ringtest. Op grond van de tijdens dit overleg gemaakte afspraken is een 2de concept offertevoorstel opgesteld. De overige concept werkplanindicaties werden op verzoek opgenomen in de bijlagen om voor te leggen voor advies aan de imkersorganisaties en ze eventueel in een later stadium alsnog weer op te nemen. Dit 2de concept voorstel is naar de RVO en cc. ministerie van EZ verzonden op 22 januari ter overleg met de bijenhouderij op 1 februari. Na evaluatie van het voorstel in het overleg van de Honingcommissie op 1 februari 216 ontvingen wij een brief van RVO met opnieuw voorgestelde aanpassingen. Deze voorgestelde aanpassingen hebben we zo goed mogelijk ingepast in een 3de versie en ingediend op 24 en 29 februari (met tussentijdse bijsturing door EZ en RVO). Daarnaast hebben we in een begeleidende rebuttel geantwoord op de brief van RVO. De belangrijkste aanpassingen betroffen: Verspreiding kennis is gestroomlijnd, en meer aangesloten bij de kanalen van de imkerij Diagnose bijenziekten is opnieuw beschreven, helder gemaakt welke de verantwoordelijkheden van bijen@wur en welke van de verenigingen (+ subgroepen) worden Ringtest varroabestrijding hebben we op verzoek laten vervallen Toegevoegd is dat het belang van dracht waar mogelijk steeds wordt meegenomen in de disseminatie van de verkregen kennis De proef proof of the pudding hebben we op verzoek laten vervallen en is vervangen door een proef op specifiek verzoek van de bijenhouderij waarbij volken uit verschillende initiatieven gezamenlijk worden vergeleken. De 3de conceptversie is opnieuw besproken met de Honingcommissie op 2 maart 216 en de verzoeken tot aanpassingen op basis van dat overleg hebben wij mondeling gekregen tijdens een overleg op 2 maart (later op de dag). Op basis van die commentaren is de 4de versie opgesteld die nog één keer is afgestemd met ministerie van EZ. Daarop is deze eindversie (5de) opgesteld en ingediend bij RVO op 1 maart 216. Herhaaldelijk krijgen we de vraag of basisprogramma onderhoud van resistente selecties niet verwijderd kan worden uit het voorstel. Echter het onderdeel Onderhoud van de selecties is een conditio sine qua non om proeven voor te kunnen stellen die gebaseerd zijn op varroa resistente bijenvolken of op de daardoor in standgehouden expertise en infrastructuur. Bijvoorbeeld: Het in stand houden van deze populaties bewaart het genetisch resistentie materiaal (zonder de coördinatie van de reproductie op paringsstations en het onderhouden van de selectiedruk, krijg je outcrossing, verdunning en/of vermenging van het genetische materiaal) Uit deze populaties maken we de volken voor experimenten om meer inzicht te krijgen in hoe de resistentie werkt (ook zeer belangrijk voor specifieke teelt programma s): zie lopende honing programma Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 5 van 26

voor experimenten waarin we de expertise uit en infrastructuur van onze eigen resistente populaties gebruiken om andere resistente populaties te vergelijken (met die van ons): zie voorgestelde honing programma ( 5.1 en 5.2) Het offerteverzoek (van 17 december) vroeg om richting introductie van natuurlijk weerbare bijen in de praktijk te werken, conform het Actieplan van staatssecretaris Dijksma uit 213. Met de concept werkplanindicatie Lokale Introductie in de Praktijk) uit de 1ste concept versie (bijlage 3 in versie 2) kon daarin een enorme stap worden gemaakt. Uit de discussie op 14 januari bleek echter dat die stap te groot was zonder eerst vast te stellen in hoeverre imkers behoefte hebben aan en bereid zouden zijn om mee te werken aan een dergelijke introductie. Dat laatste heeft natuurlijk alles te maken de verwachtingen waaraan de resistente volken moeten voldoen (zowel selecties van bijen@wur als van andere herkomsten in Nederland), en of imkers voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit van die volken. Dit zullen we eerst achterhalen binnen het BO project Weerbare Bij in 216 en die resultaten daarna meenemen in de definitieve vaststelling van de werkplannen voor het uitrollen van pilot initiatieven naar de praktijk. De resultaten van proef 5.3 in het ingediende programma kunnen in belangrijke mate bepalend zijn voor het vertrouwen dat in de Nederlandse selecties en initiatieven kan worden gesteld. In de bijeenkomst met de opdrachtgever op 14 januari is afgesproken dat de resultaten van het Nationaal programma Honing zullen worden gerapporteerd in een samenvattende jaarlijkse voortgangsrapportage gekoppeld aan de financiële rapportage aan RVO en een overzicht van de publicaties in vakbladen en nieuwsbrieven. De eindrapportages van resultaten die geschikt zijn voor wetenschappelijk publiceren zullen in overleg met EZ worden aangeleverd in de vorm van Engelstalige wetenschappelijke (concept) publicaties met daarbij een uitgebreide Nederlandse samenvatting. De projecten in de offerte hieronder passen uitstekend binnen de vanuit de EU gewenste onderwerpen: B (bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte). Dit beschouwen we als het kern onderwerp doordat de hoofdmoot van het programma bestaat uit het werken aan resistente lijnen F (samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma s inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenhouderij en de producten van de bijenteelt) Daarnaast sluiten de plannen ook perfect aan bij de doelen zoals geformuleerd in de kennisagenda Weerbare Bij (webpagina), plus dat het LOTR project zelfs wordt getrokken door een aantal van de deelnemers van de workshop Weerbare Bij (23 en 24 nov 215, basis voor kennisagenda). De plannen sluiten bovendien naadloos aan bij het Actie programma bijengezondheid van het ministerie van EZ. Voor dit programma wordt een begeleidingscommissie georganiseerd door ANK (ministerie van EZ). In deze begeleidingscommissie wordt de voortgang van het programma besproken, in samenspraak met de begeleidingscommissie van BO Bijen. Op basis van dit overleg kunnen eventuele wijzigingen voor het komende jaar door de opdrachtgever worden vastgesteld. Daarnaast wordt de opdrachtgever jaarlijks een rapportage van de voortgang voorgelegd ter goedkeuring. De voorwaarden worden gehanteerd voor publicaties zoals in de DLO regeling vastgelegd. 6 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR 2 For quality of life Verspreiding Kennis 2.1 Plan Voor de disseminatie van de onderzoeksresultaten naar de sector hebben we een aantal voorstellen met daarbij een aantal aanvullende procedures voor optimale aansluiting bij de sector. Wat betreft de onderzoeksresultaten gaat het hier over de kennis uit het nationaal honingprogramma 217-219, uit de voorgaande honingprogramma s (indien deze informatie zonder noodzakelijke updates verspreid kan worden), en uit het programma BO Bijen. Op basis van het verzoek tot het indienen van een voorstel voor het Nationaal programma Honing in combinatie met de gesprekken door EZ, RVO en de sector, stellen we het volgende voor: 2.1.1 Disseminatie van de onderzoeksresultaten Vanuit de sector kwam de wens naar voren om de disseminatie van de onderzoeksresultaten naar de sector te laten verlopen via de onderwijscommissies en coördinatoren van de bonden (ABTB, NBV, ANI, BD imkers, Bedrijfsmatige imkers). Wij stellen voor om vooraf aan elk kalenderjaar een overleg te organiseren met onderwijsvertegenwoordigers uit deze bonden om af te stemmen welke momenten en onderwerpen het meest geschikt zijn voor optimale disseminatie. Mogelijk zijn er ook onderwerpen die wel gewenst zijn door de bonden voor onderwijs, maar die wij niet kunnen aanbieden omdat ze niet (meer) binnen onze onderzoeksvelden vallen. Die onderwerpen zullen via andere wegen moeten worden ingevuld door de bonden zelf (bijv. expertise vanuit de bond zelf, bijenlector, bijen@wur vanuit een functie als nationaal referentie laboratorium). Dit overleg voor afstemming zal plaats moeten vinden uiterlijk 1 november voorafgaand aan elk kalenderjaar, zodat de planning voorgelegd kan worden ter goedkeuring in het begeleidingscommissieoverleg over de werkplannen van het betreffende kalenderjaar. Bijen@wur zal dit afstemmingsoverleg coördineren, maar het is de taak van de bonden om een eigen onderwijsvertegenwoordiger te sturen naar dit overleg en om deze gezamenlijke onderwijs-momenten te organiseren en coördineren gedurende de jaren 217, 218 en 219. Met het huidige budget kunnen we 4x een landelijke bijeenkomst van 1,5 uur per jaar aanbieden over onderwerpen die binnen het programma aan de orde komen (217-219). In de begroting is ook meegenomen het jaarlijkse coördinatie-overleg (2uur) voor aanvang van elk kalenderjaar met de bonden (incl. organisatie door senior onderzoeker). Bijen@wur levert de inhoud van die onderwijs bijeenkomsten, maar wil best meedenken over onderwerpen die door derden ingevuld zouden kunnen worden tijdens het jaarlijkse overleg. Voorbeelden van onderwerpen voor disseminatie naar de sector in 216-217: - weerbare bijen - varroa resistentie - multifactorieel onderzoek (bijvoorbeeld naar de factoren Varroa, imidacloprid, Nosema, stuifmeel) - 2.1.2 kleine bijenkastkever Symposium Voor een disseminatie naar de maatschappij, stellen we voor het symposium voort te zetten, maar in een kleiner format. In tegenstelling tot het huidige lopende programma (een hele dag incl. lunch), stellen we voor het symposium te organiseren in een middagsessie van max. 5 sprekers (incl. externe sprekers) met een aansluitende borrel. De expo (markt) zal komen te vervallen, net als het programma boekje. De presentaties van Bijen@wur zullen gaan over (recentelijk) afgerond onderzoek uit het honingprogramma Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 7 van 26

of andere revelante programma s (bijv BO bijen). Dit om de presentatievoorbereiding vrijwel geheel onder te kunnen brengen in die programma s. 2.1.3 Handvatten Varroa bestrijding ervaren bijenhouder Vanuit de sector is de wens uitgesproken om meer handvatten te krijgen voor de bestrijding van varroamijten (IPM) door de ervaren bijenhouder. Ons voorstel is een rapport/uitgebreid artikel te schrijven over dit onderwerp (incl. protocollen om hoeveelheden mijten te monitoren). De centrale vraag is daarvoor: Onder welke omstandigheden kan de bestrijding periodiek overgeslagen worden?. Hierbij komen onder andere aan bod de betrouwbaarheid van de verschillende manieren om de besmetting van het volk vast te stellen in combinatie met mogelijke factoren die daarop van invloed zijn. Dit rapport zal inhoudelijk worden gebaseerd op bestaande wetenschappelijke literatuur en ervaringen uit de praktijk. Indien besloten wordt om wel te behandelen dan kan onze brochure over varroabestrijding aangehouden worden. 2.2 Tijdschema Doorlopend, met een piek in maart (symposium) 2.3 Producten 4x 1,5 uur lezingen, maximaal één symposium, ongeveer acht vakblad/nieuwsbrief/internet artikelen. 2.4 Begroting A: disseminatie onderzoeksresultaten; B: Symposium; C: Handvatten voor ervaren imker A Tarief /uur augustus 216 tot juli 217 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 217 tot juli 218 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 218 tot juli 219 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal Totaal B C Totaal 18 1.98 1.98 4.5 2.86 1.875 8. 43.731 uur uur 81 11 125 32 64 4 2.592 6.464 5. 5 14.556 18 34 47 1.458 3.434 5.875 7.5 18.267 83 14 128 32 64 4 2.656 6.656 5.12 5 14.932 18 34 47 1.494 3.536 6.16 7.5 18.546 4.15 1.192 11.136 8. 33.478 85 17 131 32 64 4 2.72 6.848 5.24 5 15.38 44.796 18 34 47 1.53 3.638 6.157 7.5 18.825 55.638 1.98 4.25 1.486 11.397 8. 34.133 111.342 uur * Omschrijving van directe kosten A (reiskosten, zaalhuur) B (organisatie symposium, huur congrescentrum, borrel) C (geen directe kosten verwacht) Totaal 216-217 217-218 218-219 5 5 5 7.5 8. 7.5 8. 7.5 8. 8 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR 3 For quality of life Diagnose bijenziekten 3.1 Plan Dit hoofdstuk gaat over de kennisverspreiding vanuit bijen@wur naar de sector specifiek vanuit onze expertise over bijenziekten en de diagnoses ervan. Dit plan bestaat uit twee delen: werkgroepen diagnose bijenziekten en ondersteunend beeldmateriaal voor de werkgroepen, maar ook voor de hele sector ten behoeve van het verbeteren van de bijengezondheid. 3.1.1 Werkgroepen In 214 is vanuit Bijen@wur een verandering geïnitieerd wat betreft diagnose bijenziekten. Het doel van diagnose bijenziekten is een service naar de bijenhouderij toe. Daarmee willen we de kennis die we hebben over bijenziekten en gezond bijenhouden laten landen in de sector. Eerder konden bijenhouders monsters van dode bijen of broed opsturen waarna deze werden onderzocht op een aantal standaard ziekten. Om de kennis nog beter te laten landen in de sector, is in 214 begonnen met het opzetten van een landelijk netwerk van diagnose bijenziekten regio s waarbinnen werkgroepen zelf aan de slag gaan onder begeleiding van bijen@wur. Het is een landelijk netwerk over verenigingen heen. Regionaal zijn momenteel 8 werkgroepen actief. In de werkgroepen zitten BGC s, maar ook andere bijenhouders. Binnen de werkgroepen wordt uitgegaan van aanwezige basiskennis over bijenziekten die de leden op doen in hun eigen vereniging, tijdens specifieke bijencursussen, of door zelfstudie. Binnen ons nieuwe initiatief zijn al een aantal landelijke trainingsdagen georganiseerd. Deze nieuwe opzet vraagt meer flexibiliteit en inzet van bijen@wur dan alleen inzet van expertise, maar het initiatief is enthousiast ontvangen in de sector. We willen daarom voorstellen dit initiatief voort te zetten. Om dit optimaal te kunnen doen, is het van belang wel toe te gaan werken naar een verschuiving van de rol van Bijen@wur. Vanuit het vorige nationale honingprogramma zijn een aantal punten van aandacht naar voren gekomen. - Binnen (en tussen) de bijenhoudersverenigingen zijn de verschillende groepen die aan bijengezondheid werken erg versnipperd wat vaak leidt tot verwarring wie de doelgroep nu eigenlijk is. Binnen de NBV bijvoorbeeld is er o.a. een commissie bijengezondheid, en zijn er groepen als de bijengezondheidscoordinatoren en bijenteeltleraren, en nu ook werkgroepen voor diagnose bijenziekten. De trainingen en workshops waar we hier over spreken zijn alleen van toepassing op de werkgroepen diagnose bijenziekten. - Het bleek soms lastig voor de werkgroepen om de zaken organisatorisch rond te krijgen. Knelpunten zijn onder andere de beschikking over goede faciliteiten (microscoop, locatie) en het gebrek aan feedbackmomenten. De werkgroepen hebben behoefte aan een sterker contact onderling (groep tot groep) en met bijen@wur (input expertise). - Er lopen vergelijkbare activiteiten parallel aan de werkgroepen die beter afgestemd kunnen worden. Denk aan de rol van de bijengezondheidscoördinatoren en cursussen van de bijenhoudersverenigingen. - Door een sterke coördinerende rol van bijen@wur is geen ruimte voor het op peil houden van expertise over ziekten waar geen onderzoek naar gedaan wordt. Het curriculum van bijen@wur wordt hierdoor uitgehold. Deze aandachtspunten tijdens het vorige nationale honing programma zorgden er mede voor dat de rol van bijen@wur steeds meer verschoof richting coördinatie en steeds verder af kwam te liggen van de inhoudelijke bijdrage. Aandacht voor de coördinatie was essentieel om dit initiatief van de grond te krijgen en meteen sterk neer te zetten. Ons inziens is dit gelukt en is de tijd rijp om ons weer te gaan richten op de inhoud: onze expertise. Het beoogde doel is dat de bijenhouderijsector meer gaat Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 9 van 26

zorgdragen voor de coördinatie en organisatie. Het is de taak van de bonden te zorgen dat de diagnose werkgroepen actief ingepast en gefaciliteerd worden in hun verenigingsstructuren. Idealiter wordt een integratie nagestreefd van de BGC-activiteiten gericht op bijengezondheid en de werkgroepen Diagnose. Ook is het de taak van de bonden actief te werken aan het uitbreiden van het aantal regio s met werkgroepen en lokaal te kijken welke bond kan zorgdragen voor die werkgroep in die regio. Voor de bijenlector is het van belang betrokken te worden bij deze werkgroepen. Het overzicht dat de bijenlector heeft over de sector kan ingezet worden ten bate van dit project, maar daar het lectoraat een tijdelijke positie is, wordt een bijdrage in de coördinatie niet als (midden)lange termijn oplossing gezien. Bijen@wur hoopt zich hierdoor meer te kunnen gaan richten op de overdracht van kennis over ziekten en het inbrengen van deze kennis in de landelijke workshops, websites en andere activiteiten voor de werkgroepen. Deze regionale werkgroepen blijven zelf verantwoordelijk voor de invulling en organisatie van de lokale activiteiten. Bijen@wur levert momenteel kennis over herkenning van ziekten en andere gezondheidsproblemen die de werkgroepen lokaal gebruiken om imkers te helpen, maar we willen dit graag verder uitbouwen. De kennis wordt overgedragen in de vorm van workshops, maar vooral ook door onderling contact over cases. Begin 216 werd een landelijke training in combinatie met een workshop georganiseerd voor deze werkgroepen. Bijen@wur heeft toen training gegeven voor de uitvoer van de verschillende diagnose protocollen en de deelnemers kennis laten maken met beeld- en referentiemateriaal van de kleine bijenkastkever en Aziatische hoornaar. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van wat deze werkgroepen nodig hebben voor optimaal functioneren. Hierbij werd o.a. aangegeven dat behoefte was aan een gezamenlijk online ontmoetingsplek om (afgeschermd) cases te kunnen bespreken, voorbeeld studie beeldmateriaal, en meer inhoudelijke training door bijen@wur. In het lopende programma wordt hier op dit moment aan gewerkt en we stellen voor deze weg te volgen met meer inhoudelijke inbreng vanuit bijen@wur en meer coördinatie vanuit de sector (de bonden samen!). Bijen@wur zal beschikbaar blijven voor de diagnose van bijen- en broedmonsters in het eigen lab. Te meer omdat niet alle provincies een actieve werkgroep hebben. Bijenhouders kunnen bijen en broedmonsters toesturen voor onderzoek. Deze monsters worden onderzocht op klinische verschijnselen van een aantal veel voorkomende ziekten. De uitslag wordt gecommuniceerd naar de inzender. 3.1.2 Beeldmateriaal Tijdens het vorige programma (213-216) is een start gemaakt met het maken van foto s en filmpjes ter ondersteuning van de kennis die wij uitdragen. Dit beeld materiaal zal primair gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid van bijenvolken en gebaseerd zijn op literatuur over de biologie van de bijen en bijenziekten (en minder op lopend onderzoek). Tot op dit moment lag de focus voor de onderwerpen vooral bij bijenziektes en bestrijding. Hier zijn nog een aantal uitbreidingen voor gewenst (bijvoorbeeld de bestrijdingstechnieken zijn nog niet compleet). Daarnaast is er ruimte voor de bijenhouders en het lectoraat om nog ander beeldmateriaal toe te voegen over algemene imkertechnieken. Het beeldmateriaal kan zowel zelf geproduceerd worden als wel aangeleverd worden door andere partijen (mail met bijen@wur.nl met potentieel materiaal voor op de website). Voorbeelden voor filmpjes zijn (lijstje uit het vorige programma minus wat al gedaan is) - Varroabestrijding met mierenzuur - Instructiefilmpjes Controle van Bijenvolken : Voedingstoestand volk Broed controle Ziektecontrole Nemen van bijenmonsters - Inwinteren van volken - Herkenning van goede en niet goede winterzit - Uitwinteren van volken - Enzovoort 1 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR For quality of life De filmpjes die al zijn gedaan en binnenkort online online komen (of al staan): - Varroabestrijding met thymovar - Varroabestrijding met oxaalzuur - Maken van een oxaalzuur druppeloplossing Maken van een oxaalzuur sproeioplossing druppelmethode sproeimethode verdampen van oxaalzuur Voorbereiden volken voorafgaand aan varroabestrijding De uiteindelijke keuze voor beeldmateriaal zal gemaakt worden na overleg met de begeleidingscommissie. Het beeldmateriaal is te vinden op de volgende locaties, maar wordt op dit moment nog verder geïntegreerd op onze bijen@wur website zodat deze kennis voor iedereen toegankelijk wordt. Bijenhoudersverenigingen en sites als bijenkennisnet worden gemotiveerd om dit beeldmateriaal te gebruiken in hun eigen kennisoverdracht en opleidingen. - https://www.flickr.com/photos/bijenonderzoek/albums - https://www.youtube.com/channel/ucx9ouykyovzdsbxkofiwabq - Voorbeeld van integratie op de bijen@wur website: zie onderaan deze webpagina Zelf zal Bijen@wur naast het faciliteren van beeldmateriaal, dit materiaal gebruiken in de trainingen en workshops gericht op de werkgroepen diagnose bijenziekten (zie 3.1.1). 3.2 Tijdschema Doorlopend 3.3 Producten Jaarlijks voortgangsverslag Verbeterde (infra)structuur werkgroepen Samenwerking met verenigingen, bijenlectoraat en hogescholen InHolland & VanHallLarensteijn Ondersteunend beeldmateriaal Expertisebehoud 3.4 Begroting In de begroting van de diagnose bijenziekten werkgroepen ( 3.1.1) wordt uitgegaan van een inhoudelijke bijdrage in 2-3 landelijke trainingen op het gebied van diagnose bijenziekten (incl. voorbereiding) voor de bestaande diagnose werkgroepen (door de sector zelf te organiseren). Het overige budget is voor de analyse van monsters uit regio s die (nog) geen werkgroep hebben, voor coördinatie en ondersteuning van de werkgroepen, en mogelijk additionele bijeenkomsten (als er weinig monsters binnenkomen). Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 11 van 26

A: werkgroepen; B: Beeldmateriaal uur uur Totaal 81 11 125 16 2 1 12.96 2.2 1.25 2.5 18.73 13 2 1 1.53 2.2 1.25 5 14.3 23.49 4.4 2.5 3. 33.3 83 14 128 16 2 6 13.28 2.8 768 2.5 18.628 13 2 1 1.79 2.8 1.28 5 14.65 24.7 4.16 2.48 3. 33.278 85 17 131 16 2 6 13.6 2.14 786 2.5 19.26 56.384 13 2 1 11.5 2.14 1.31 5 15. 43.95 24.65 4.28 2.96 3. 34.26 1.334 216-217 217-218 218-219 2.5 2.5 2.5 Tarief /uur augustus 216 tot juli 217 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 217 tot juli 218 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 218 tot juli 219 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal Totaal A B *Omschrijving direct materiële kosten A (reiskosten, laboratorium consumabelen) B (beeldmateriaal aankopen, produceren, reizen, camera consumabelen) Totaal 5 5 5 3. 3. 3. 12 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR 4 For quality of life Multifactorieel onderzoek 216-17 De proef van het laatste jaar van BO Bijen en Bestuiving valt qua uitwintering in het eerste jaar van het programma honing 217-219. Na de afloop van de proef in 217 zal gewerkt worden aan data analyse en publicatie in 217 en 218. Het doorlopende multifactorieel BO-onderzoek zorgt ervoor dat het onderzoek op labniveau uit het EU-Honingprogramma wordt opgeschaald naar innovatief onderzoek op veldniveau naar de multifactoriële oorzaken van bijensterfte. 4.1 Plan In 211-212 is een eerste multifactorieel onderzoek gedaan naar stuifmeelhoeveelheid (dracht) en imidacloprid. In 212-213 werd onderzoek gedaan naar stuifmeelhoeveelheid en varroabesmetting. In het eerste onderzoek bleek stuifmeel in de groep met gereduceerd stuifmeel inderdaad limiterend voor het ontwikkelen van de volken, in het 2de experiment op een andere (rijkere) locatie was dit ook het geval voor de groep met gereduceerd stuifmeel, maar in mindere mate (pas in het voorjaar erop). In beide gevallen werden de negatieve effecten van de andere stressor niet gecompenseerd door veel dracht. Dit neemt niet weg dat gezonde dracht essentieel is voor de ontwikkeling van de volken. In onze proeven zorgen we er dan ook altijd voor dat de omgeving zorgdraagt voor voldoende dracht en dat we rekeningen houden met de draagkracht van de omgeving bij het bepalen van het maximale aantal volken per locatie. Artikelen over deze proeven zijn verschenen in bijennieuws, bijenhouden, in rapportages en gepresenteerd op het jaarlijkse bijensymposium (beide in 214). In 213-214 en 214-215 werd onderzoek gedaan naar de multifactoriële effecten van Varroa, Nosema en Imidacloprid op bijenvolken. Een deelonderzoek daarvan is recentelijk gepubliceerd en zal gepresenteerd worden op het symposium 216. De overige uitwerkingen worden op het moment van schrijven gedaan en zullen in de toekomst verschijnen als publicaties en presentaties (bijv. onder 2.1.1 en 2.1.2). In 215-216 is het multifactorieel onderzoek V2xI4 ingezet en momenteel in uitvoer. Voor 216-217 is voor BO onderzoek door EZ het werkplan goedgekeurd om deze proef te herhalen met een andere subvraag (effect op broedontwikkeling). Deze werkplannen voor 216-217 zijn in november 215 ook in de begeleidingscommissie zo besproken. In dit deelproject worden de (veldwerk) uitwintering gedaan van de proef 216-217 en worden de resultaten uitgewerkt en gepubliceerd. Daarnaast zullen doorgeschoven resultaten van eerdere proeven (213-215) gepubliceerd worden. Het project geeft inzicht in de relatieve en interactieve (sub letale) effecten van Varroa destructor en imidacloprid op de volksontwikkeling van bijenvolken. De uitkomst van het experimenteel onderzoek is van groot belang voor de wetenschappelijke discussie op het gebied van de multifactoriële oorzaken van bijensterfte. Naast het belang voor het ministerie van EZ, is dit onderzoek belangrijk voor de Nederlandse imkers omdat het inzicht geeft in factoren die in samenhang met elkaar (incl. varroa) invloed hebben op de sterfte van bijenvolken. Extra aandacht zal worden besteed voor de doorwerking van de resultaten over bovengenoemde factoren naar de praktijk tijdens bijvoorbeeld presentaties voor de sector en in vakblad of nieuwsbrief artikelen. De verwachting is ook dat vooral de resultaten over de volksgrootte een duidelijke bijdrage voor de praktijk zullen hebben. Deze resultaten worden naar verwachting opgeleverd binnen dit voorgestelde project. Om de doorwerking van de resultaten van de verschillende de factoren (incl. dracht) extra goed te laten landen in de praktijk is het van belang dan de sector zelf na gaat denken wat de consequenties van de resultaten zijn (zelf bedenken is effectiever dan aangeleverd krijgen). Hiervoor zullen speciale werkvormen worden bedacht bijvoorbeeld onder 2.1.1 samen in gesprek gaan met de bijengezondheidexperts en bijenteeeltleraren. Wij zullen deze gesprekken initiëren en faciliteren. Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 13 van 26

4.2 Tijdschema Uitwintering van de veldproef loopt van januari tot mei 217, daarna kunnen de resultaten worden verwerkt, daar is dan tot juli 218 de tijd voor (bewust gespreid over langere periode, zie begroting) 4.3 Producten Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp binnen het maatschappelijke debat is het peer reviewed publiceren van de resultaten essentieel. Daarom zal de rapportage in de vorm van een Engelstalige (concept)publicatie worden opgeleverd met een uitgebreide openbare Nederlandse samenvatting erbij. Naast de wetenschappelijke artikelen, worden natuurlijk de gebruikelijke overzichten aangeleverd van de publicaties in de vakbladen en nieuwsbrieven. 4.4 Begroting Voor optimale budgetverdeling binnen het Nationaal programma Honing (in relatie met de Lord of the Rings proef, zie verder beneden) wordt het budget van 15 k voor de afronding van het multifactiorieel onderzoek gelijkelijk verdeeld over jaar 1 & 2 van het NHP 217-219. Het opleveren van de eindproducten schuift hierdoor iets naar achteren. De bulk van de materialen (86.5kE) zal al bekostigd worden in 216 en staat daarom begroot binnen het budget van BO 216. Tarief /uur augustus 216 tot juli 217 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 217 tot juli 218 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal augustus 218 tot juli 219 Ass. onderzoeker Jr. onderzoeker Sr. Onderzoeker Directe materiele kosten* Totaal Totaal uur Totaal 81 11 125 3 5 24.3 5.5 5. 79.8 83 14 128 4 8 41.6 1.24 2. 53.84 85 17 131 13 1 13.91 1.31 1 16.22 149.86 *Omschrijving direct materiële kosten 216-217 Laboratorium consumabelen Reiskosten Totaal 217-218 218-219 2. 2. 1. 1. 5. 5. 14 van 26

Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR 5 For quality of life Weerbare bijen via natuurlijke selectie Dit onderdeel bestaat uit 3 delen en deze zullen per deel uitgewerkt worden met een eigen plan, planning en begroting: 1. Een gebruikswaarde onderzoek voor de resistente volken van de verschillende initiatieven in Nederland 2. Een onderzoek in internationale context waarbij onderzocht wordt of varroa resistentie vastligt in de genen en of er een interactie is met de omgeving (locatie) 3. Het in stand houden van de resistentie populaties van Bijen@wur. Dit is een conditio sine qua non om bovenstaande proeven ( 5.1 en 5.2) uit te kunnen voeren 5.1 Samen imkeren richting weerbare bijen Verschillende Nederlandse initiatieven met resistente bijen worden uitgenodigd om hun bijenvolken op hun gebruikswaarde te laten onderzoeken. Kennis over de gebruikswaarde van verschillende resistente populaties is van groot belang alvorens de sector en overheid tot uitrol (introductie) in de praktijk kunnen besluiten. De betekenis van de natuurlijke selectie voor de praktijk zal de komende tijd via artikelen in bijenbladen uitgebreid worden behandeld. Hierin komen bevindingen zoals verzameld in het rapport Weerbare Bij aan de orde, naast internationale voorbeelden uit relevante recente literatuur. In Bijenhouden 3 en 4 zullen de initiatieven in Nederland hun eigen methode uitleggen. Hoewel het nog niet meteen beschikbaar is als gemeengoed, is toch opmerkelijk dat natuurlijke selectie keer op keer her en der in de wereld heeft bewezen dat populaties bijenvolken gezond overleven zonder dat de varroamijt wordt bestreden, terwijl de beste al decennia lopende selectieprogramma s niet verder komen dan iets verminderde varroa populatiegroei (Rosenkranz et al., 21, Locke, 216). Tijdens het overleg op 1 februari (zie inleiding) kwam vanuit de sector de wens naar voren om een voorstel voor een gebruikswaarde-onderzoek uit te werken om de volken uit de verschillende Nederlandse initiatieven te vergelijken. Daar is, na overleg op 2 maart het onderstaande plan uit voortgekomen. EZ stelt echter voor om in het najaar van 216 met de begeleidingscommissie om de tafel te gaan zitten om te onderzoeken of er nog meer mogelijkheden zijn om de factor imker mee te nemen in deze opzet vanuit de sector zelf (op hun eigen kosten?). Het ministerie van EZ zal dit overleg initiëren, leiden en de uiteindelijke beslissing nemen. De onderstaande plannen vormen daarmee de minimale basis voor de uiteindelijke plannen. 5.1.1 Plan Om samen te werken aan een gebruikswaardeonderzoek van een flink aantal Nederlandse bijen populaties (binnen Nederlandse initiatieven) hebben we een selectie gemaakt van initiatieven/bijenhouders die we graag uit zouden willen nodigen mee te doen. De lijst: 1 Als controle zouden we bijv een bekende Carnica lijn kunnen meenemen; 2 Arista Bee Research; 3 BD imkers (Wim van Grasstek (?); 4 bijen@wur TG/AWD; 5 Duurzame Bij (zwarte bij Texel, Primorski,?); 6 VBBN LarenBlaricum; 7 Joost Peschier (Meedhuizen); 8(?) Beebreed;. Om mee te kunnen doen is het essentieel dat zij in ~juni 217 bereid zijn en in staat zijn om 18 bevruchte koninginnen aan te leveren (+ een paar extra voor het breken ). Deze koninginnen moeten bevrucht zijn op hun eigen stand (of bevruchtingsstation). Deze koninginnen zullen wij kopen van het initiatief/de bijenhouder tegen standaard tarief. Bij de begrotingen is uitgegaan van 7 initiatieven (incl. de controle groep), omdat van beebreed nog niet duidelijk is of zij überhaupt als initiatief aangemerkt kunnen worden op het moment van schrijven. Tjeerd Blacquière & Coby van Dooremalen - Offerte Nationaal programma Honing 217-219 Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International, ter attentie van Dr. C. van Dooremalen, postbus 16, 67 AA Wageningen, telefoon 317-482 578, E-mail: coby.vandooremalen@wur.nl 15 van 26

Bijen@wur zal met volken uit hun eigen resistente populatie meedraaien in het gebruikswaarde onderzoek. In het selectieprotocol van bijen@wur ontwikkelen de bijenvolken zich echter nooit als intact volk vanaf het zwermseizoen (juni), omdat ze dan worden opgesplitst in babyvolken. We weten dus nog niet zo veel over de populatieontwikkeling van de mijten in volledige volken in de zomer. Dat is ook voor onze populatie belangrijk voor het vaststellen van de gebruikswaarde van de selectievolken voor de imkerij. Daarnaast doen we ook mee om de andere initiatieven inzichten te geven in het werken met deze selectie lijnen en hands-on hun expertise en vaardigheden te delen. 5.1.2 Proefopzet en standaardisering We stellen voor een zo klein mogelijke proefopzet te gebruiken, zodat we zo veel mogelijk initiatieven mee kunnen nemen in de proef (7: naast de controle groep en 1 van de 2 populaties van Bijen@wur, 5 externe initiatieven). Er zit namelijk een beperking aan het aantal bijenvolken per stand en aan het beschikbare budget. De proef bestaat uit 6 volken per initiatief, en 3 extra voor een behandelde groep (zie beneden). We stellen voor deze opzet te herhalen op een 2de locatie (2 locaties x 6+3 volken = 18 volken per initiatief). Per locatie komen er dan 63 volken te staan en in de hele proef 126 volken (zie figuur hieronder voor een grafische weergave van de opzet). Dit aantal volken per groep is een voorlopige aanname. Op basis van de LOTR proef (zie 5.2), waarin de zelfde groepsgrootte wordt aangehouden en die al eerder start, kunnen we de definitieve, minimaal benodigde groepsgrootte vaststellen. Grafische weergave van de proefopzet: Het aantal volken in de verschillende behandelingsgroepen en initiatieven, en op de 2 locaties. Daarbij ook de onderzoeksvragen 16 van 26