VERSLAG ONDERZOEK EFFECTEN VAN DE 1 -MAATREGEL 1 februari 30 juni 2012



Vergelijkbare documenten
FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere

Handelingen Plenaire Vergadering van 07 november 2012

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

Cultuur en sport Betalingsbereidheid voor het gebruik van cultuur- en sportgoederen

FACTS & FIGURES Cultuur- en gemeenschapscentra Franne Mullens

Drempels en drijfveren voor participatie. Niet participanten cultuur. Niet participanten cultuur (2) Niet sporters

Evaluatie van Open Bedrijvendag

NT2-docent, man/vrouw met missie

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Age Friendly Museums. Een kwalitatief onderzoek naar mogelijkheden rond samenwerking tussen musea en woonzorgcentra.

OPVOEDINGSONDERSTEUNING BIJ

Ouders over aan- en afwezigheden op school

1. Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( ) 25

Drempels en drijfveren voor participatie. Sofie Beunen (Steunpunt Cultuur) An De Meester (Steunpunt Sport)

KUNSTENDAG VOOR KINDEREN 2013 : ENQUÊTE

Lokale jeugddiensten en het participatiedecreet

Dimarso-onderzoek naar de effectiviteit van de Bloso sensibiliseringscampagne Sportelen, Beweeg zoals je bent

Naar een team Jeugd en Vrijetijdsparticipatie

PARTICIPATIE IN DE LEVENSLOOP. John Lievens & Jef Vlegels

Het Dream-project wordt sinds 2002 op ad-hoc basis gesubsidieerd.

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek

Rapport alumni-enquête 2016 Vrije Universiteit Brussel

TIPS EN TRICKS VOOR EEN SUCCESVOLLE JONGERENWERKING

Participatiedecreet. Infofiche 1. WAT VOORAFGING

Sociale ongelijkheid in participatie en kansengroepen

Pascal Smet reageert op gebrek aan kennis in onderwijs - Belg...

Beleidsvisie Sociaal Werk

BELVUE MUSEUM. Jongeren eerst!

Analytics rapport: AmbiSphere

RAPPORT VVC en LOCUS

Verslag themanamiddag Een museum toegankelijk maken

Partnerkeuze bij allochtone jongeren

Individuele interviews (n=39) met kinderen en jongeren (K/J) tussen 6 en 18 jaar met een handicap. Wanneer gemeten? 2014

Hieronder volgen relevante gegevens van de enquête gevoerd door het Crowdfundingplatform CATARSE.ME begin 2014.

Leren Ondernemen (Moo Laforce) Leren Ondernemen is een vereniging die gezinnen in armoede ondersteunt. We hebben verschillende projecten.

Rapportage TIP Horst aan de Maas. Onderzoeksresultaten Nationale Museumweek

Lokale vrijetijdsmonitor

Onderzoek De toekomst van de bibliotheek

Actieonderzoek als stimulans voor een positieve leesattitude bij studenten uit de lerarenopleiding (HBO)

> VERSLAG MAATSCHAPPELIJKE STAGES I Inspraakdag Vlaams Parlement Vrijdag 18 maart 2011 (voormiddag)

Woensdag 6 april 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Erfgoeddag 11e editie Armoe troef

Verslag focusgroep ouders met jongeren in secundaire scholen

Over waardebepaling en ticketprijzen. Zet mij in CC 22 mei 2012

Sociale ongelijkheid in participatie en kansengroepen

Leeronderzoek BORSTKANKERSCREENING

Achtergrond:uitgangspunt 11/20/2012. ENW-project Professionaliseringspakket voor ELO s in het secundair onderwijs

Wie kent het Groene Hart?

Wat denken ouders van levensbeschouwing en burgerschap op school?

Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland Hoe maak ik een jeugdenquête

Is jouw maand ook altijd iets te lang? Onderzoek Jongerenpanel Tilburg

De praktijk van outplacement in kaart gebracht

Voor ik naar hier kwam, heb ik nog even een kijkje genomen op de. organisaties, vzw s die al dan niet dringend op zoek zijn naar

Titel Communities online en offline: casus Roots2Share

Experiment 2: Museumbezoek in schoolverband

Is digitaal het nieuwe normaal? Een onderzoek bij kansengroepen naar hun gebruik van internet en sociale media voor arbeidsbemiddeling

Competentieontwikkeling werkt!? De impact op inzetbaarheid en loopbaantevredenheid van medewerkers

Forum Ondernemend Hoger Onderwijs. 17 februari 2017

Het imago van de Bibliotheek. Rapportage Biebpanel

Congres VELOV Elementen voor de toespraak van Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Mechelen, 26 maart 2014

Kunst- en cultuureducatie Recente beleidsopties

Bios2 Thema in de kijker Activiteiten in de bibliotheek

Samenwerking bedrijven en onderwijs in Limburg zit in de lift

Evaluatie van de Dag van de Klant

INHOUDSOPGAVE 7 1 INLEIDING EN VRAAGSTELLING 13

Rapportage stelling 1 Ik wil zelf mijn tandarts kunnen kiezen. Juli Baas in eigen

Brigitte heet iedereen welkom en vraagt naar een eerste reactie op het ontvangen van de uitnodiging:

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit

Actieplan LOP Gent Basisonderwijs

Zowel online als offline

Herdenkingstoerisme Westhoek 2014

conceptnota ithaka 25

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht


Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

4. Samenwerking. 78 Hoofdstuk 6

Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Maandag 17 mei 2010 Erfgoedconvenant Land van Rode

HET LOKAAL OVERLEG KINDEROPVANG

Monitor Samenwerkingsverband PO 2707 Amsterdam Diemen augustus 2015 augustus Vergelijking van de regio s

Een lerarenopleiding en studenten in kansarmoede: de krachten gebundeld! Ann Van Hooste en Liesbeth Spanjers UC Leuven Groep Lerarenopleiding

Beste collega Smet, Beste aanwezigen,

Kinderen in Het Stadsmus

Inventarisatie educatie in Nederlandse musea

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Verbinden vanuit diversiteit

> VERSLAG MAATSCHAPPELIJKE STAGES II Inspraakdag Vlaams Parlement Vrijdag 18 maart 2011 (namiddag)

OVER OUDERS, SCHOOL EN PARTICIPATIE. John Lievens

Atelierwerking in het buitengewoon onderwijs

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Eén gezin één plan. Meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

KETNET LANCEERT DE CHECKLIST 50 dingen die je echt wil gedaan hebben voor je 12 de Een mobiliserend project voor kinderen tot 12 jaar - vanaf 12.

Toegankelijkheid huurdersbonden volgens verenigingen waar armen het woord nemen mei 2015

1. Is er al onderzoek gebeurd naar het percentage jongeren van vreemde origine in de Vlaamse jeugdbewegingen?

Verenigingen en vrijwilligerswerk: hardnekkige fenomenen

1. Aanleiding van de enquête

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Bevraging Management. De Vlaamse overheid. Resultaten

Platformtaak volgens gemeente

Nederlanders aan het woord

OMGAAN MET VERANDERING

Transcriptie:

1 VERSLAG ONDERZOEK EFFECTEN VAN DE 1 -MAATREGEL 1 februari 30 juni 2012

O. Inhoudstafel 1. Inleiding p.3 2. Context p.4 3. Onderzoeksopzet en verloop p.5 3.1 Betrokken partijen p.5 3.2 onderzoeksvragen p.6 3.3 Verloop van het onderzoek p.7 4. Vaststellingen onderzoek p.8 4.1 Doelgroepenbeleid jongeren p.8 a. Trends in doelgroepenbeleid p.8 b. Bemiddelingsinstrumenten p.8 c. Peer to peer p. 9 d. Evenementen p.11 e. Ondersteuning doelgroepenbeleid p. 11 4.2 Bekendheid en communicatie maatregel p.12 4.3 Effecten van de maatregel p.14 a. Vaststellingen p. 14 b. Suggesties van musea, jongeren en intermediairs p. 17 4.4 Visies op verderzetting maatregel p.22 a. Voor verderzetting maatregel: ja, maar p. 22 b. Tegen verderzetting maatregel: nee, want p. 25 5. Conclusies en aanbevelingen p. 27 6. Literatuurlijst p. 30 Bijlage 1 Lijst van bevraagde musea Bijlage 2 Gegevens onlinebevraging p.31 p. 33 2

1. Inleiding Vanaf 1 juli 2008 trad in 21 Vlaamse musea de 1 -maatregel in werking. De maatregel houdt in dat alle jongeren onder 26 jaar voor maximum 1 toegang kunnen krijgen tot de deelnemende musea. De 1 -maatregel geldt zowel voor permanente collecties als voor tijdelijke tentoonstellingen en combinatiebezoeken. Hij is geldig voor individuele bezoeken en groepsbezoeken. De maatregel was van kracht voor een experimentele periode van 1 juli 2008 tot 31 december 2008 en werd daarna ingeschreven in de beheersovereenkomsten 2009-2013 van de erkende musea ingedeeld bij het Vlaamse niveau. Deze musea worden gecompenseerd voor het inkomstenverlies door de 1 -maatregel. De betrokken musea ontvangen een globaal subsidiebedrag, waarin de 1 -middelen (zonder oormerking) opgenomen zijn. Met de drie instellingen van de Vlaamse Gemeenschap en met het IJzertorenmemoriaal werden aparte afspraken gemaakt hieromtrent. Daarnaast zijn er een aantal erkende musea die vrijwillig (zonder compensatie) aan de maatregel deelnemen. Bij de bekendmaking van de maatregel werd afgesproken dat een tussentijdse evaluatie van de maatregel gemaakt zou worden, zowel voor de deelnemende musea als voor de niet deelnemende musea. Sinds de invoering van de maatregel verzamelt het agentschap Kunsten en Erfgoed bezoekerscijfers van de betrokken musea. Door het ontbreken van een nulmeting is het echter niet mogelijk eenduidige conclusies uit deze cijfers te trekken. Om die reden is er geopteerd voor een kwalitatieve evaluatie. Het evalueren van de 1 -maatregel is de centrale doelstelling van dit onderzoek. Het onderzoek werd uitgeschreven door de Vlaamse overheid, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Het onderzoek werd gegund aan de opleiding Sociaal Werk van de Hogeschool West-Vlaanderen (Howest, afstudeerrichting Sociaal-cultureel werk). Het onderzoek naar de effecten van de 1 -maatregel werd uitgevoerd door één onderzoeker, Inge Van Reeth, tussen 1 februari 2012 en 30 juni 2012. Zij werd geruggesteund door een onderzoeksgroep bestaande uit Inge Platteeuw, Andy De Brabander, Greetje Desnerck, Tom Lemahieu (allen Howest), Ann Milkers (museumconsulente Limburg) en Marijke Van Eeckhaut (UGent). Alexander Vander Stichele (FARO) en Ann Deraedt (Howest) gaven advies en ondersteuning. Het project werd opgevolgd door de stuurgroep: Wouter Brauns (Kunsten en Erfgoed), Cindy Vanhove (Kunsten en Erfgoed), Olga Van Oost (FARO), Hildegarde Van Genechten (FARO), Andy De Brabander en Inge Platteeuw. Deze rapportage beschrijft de opvallende vaststellingen, trends en conclusies uit het onderzoek. 3

2. Context De 1 -maatregel was één van de acties die voormalig cultuurminister Bert Anciaux ondernam om cultuurparticipatie te verhogen. Participatie was een centraal doel in het Cultuurbeleid in de periode 1999-2009. Tijdens de vorige legislatuur vielen de bevoegdheden cultuur en jeugd onder één minister. De toenadering tussen de beleidsdomeinen cultuur en onderwijs was minder uitgesproken. 1 In de conceptnota cultuureducatie van ministers Schauvliege en Smet wordt er veel meer aandacht besteed aan de verbinding tussen onderwijs en cultuur waar beide ministers op willen inzetten. 2 Minister Anciaux identificeerde vijf soorten drempels die mensen belemmeren om deel te nemen aan cultuur: informatiedrempels, praktische drempels, financiële drempels, sociale drempels en culturele drempels. Gezien de verscheidenheid aan drempels die mensen weerhouden van deelname moet een heterogeen instrumentarium ingezet worden, stelt Anciaux. Hij beschouwt socialisatie als de belangrijkste factor voor participatie. Naast het ouderlijk milieu speelt de school een belangrijke rol in de socialisatie. De minister stelt vast dat het beleid zich voorheen te sterk richtte op het aanbod. Om de cultuurdeelname te vergroten, zal het beleid zich meer rekenschap moeten geven van de vraag naar cultuur. Hij neemt een aantal maatregelen op het gebied van cultuurbemiddeling (cfr. oprichting van CultuurNet Vlaanderen en projecten zoals het project VLIEG). Educatie, aansluiting van vraag en aanbod en beleid voor specifieke doelgroepen zijn drie clusters van maatregel die het cultuurparticipatiebeleid van 1999-2009 kenmerken. Bekeken vanuit de metafoor van de drempels gaat het 1 bij educatie vooral om het verlagen van een aantal culturele drempels, 2 bij maatregelen om vraag en aanbod op elkaar te laten aansluiten om praktische, financiële en informatiedrempels te verlagen en 3 bij beleid voor specifieke doelgroepen om het wegwerken van sociale drempels. Als (mogelijke) initiatieven voor het wegwerken van de financiële drempels worden volgende suggesties gegeven: CJP, leerlingenkaart, 1-euro-toegang, Cultuurkaart, gratis toegang musea, goedkoop of gratis vervoer. 3 Minister Schauvliege startte in 2012 met het proefproject UiTPAS in Aalst. De minister wil in Vlaanderen met één Vlaamse vrijetijdspas, de UiTPAS, een eenvormig systeem ontwikkelen dat alle andere vervangt. Die kaart moet het vrijetijdsaanbod promoten door acties (kortingen, tijdelijke aanbiedingen, promoties) en door permanente voordelen. De UiTPAS is bedoeld voor iedereen, ook voor personen in armoede want het is een grondrecht om te participeren aan cultuur. In de aanloop en de ontwikkeling van dit project werd daarom ook een beroep gedaan op de expertise van de armoedeverenigingen. 4 1 Olga Van Oost, Mind the Gap! The sequel. Een onderzoek naar het vrijetijdsaanbod in Vlaamse en Nederlandse musea, AmuseeVous, 2009, p.28. 2 Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012. 3 Parafraserende samenvatting van Quirine Van der Hoeven, Van Anciaux tot Zijlstra, Cultuurbeleid en cultuurparticipatie in Nederland en Vlaanderen.Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari 2012, p.279-281. 4 www.jokeschauvliege.be 4

3. Onderzoeksopzet en -verloop 3.1 BETROKKEN PARTIJEN In het onderzoek werden, conform de aanbesteding, drie betrokken partijen 5 bevraagd: 1 de musea Alle Vlaams ingedeelde musea en een door Kunsten & Erfgoed gemaakte selectie van niet Vlaams ingedeelde musea, waaronder musea die de maatregel vrijwillig -zonder compensatie- en musea die de maatregel niet toepassen. (zie bijlage 1) 2 jongeren Zowel jongeren die gebruik maken van de maatregel als jongeren die er geen gebruik van maken. 3 intermediairs 26-plussers die het museumbezoek mee bepalen (onderwijs en niet-onderwijs). Opmerking: De 1 -maatregel geldt voor iedereen onder 26 jaar, een erg ruime categorie. Hierbij moeten een aantal kanttekeningen geplaatst worden: Binnen deze erg ruime groep zijn er verschillende onderverdelingen te maken. De onderverdelingen in leeftijd die de verschillende musea hanteren lopen sterk uiteen. (Sommige musea zijn bijv. gratis tot 6 jaar, andere tot 18 jaar, andere zijn gratis voor groepen die in schoolverband komen, ) Die verschillen gelden zowel op vlak van prijszetting als op vlak van publieksbemiddeling. Zo is het museumbezoek in schoolverband in heel veel musea gratis. Deze musea zetten vanuit hun missie expliciet in op de werking naar scholen. Met deze Omaatregel voor scholen, willen deze musea bewust inzetten op het lange termijn effect. Voor deze keuze baseren de musea zich o.a. op onderzoek van Pascal Gielen en Rudi Laermans 6. Er moet een onderscheid gemaakt worden in de -26 jarigen die het museum bezoeken in hun vrije tijd (in gezinsverband, met vrienden, met de jeugdbeweging, individueel, ) en binnen onderwijscontext. Dit onderscheid is ook erg zichtbaar aan de aanbodzijde: er worden in bijna alle musea veel meer bemiddelingsinstrumenten ontwikkeld voor jongeren die het museum bezoeken in schoolcontext dan voor individuele bezoekers. Het gebruiken van een zo ruime categorie is problematisch. Olga Van Oost stelt dat Bezoekers (en dus ook jongeren) moeten gerespecteerd en behandeld worden als unieke individuen. Wanneer jongeren tot een homogene doelgroep (of tot types jongeren ) 5 Zie bijlage 1: lijst met bevraagde musea en bevraagde jongeren en intermediairs. 6 Cfr. o.a. Pascal Gielen en Rudi Laermans, Cultureel goed. Over het (nieuwe) erfgoedregiem, Leuven, lannoo Campus, 2005. En Rudi Laermans, Cultuurkijker. Cultuurparticipatie in meervoud. Empirische bouwstenen voor een genuanceerde visie op de cultuurdeelname in Vlaanderen, Antwerpen, De Boeck, 2007. 5

worden herleid, gaat die uniciteit verloren. 7 Ook de jongeren in de gesprekken in focusgroepen wezen er op dat ze niet graag worden aangesproken als de jongeren (cfr. infra). Binnen dit onderzoek wordt het effect van de maatregel op heel de groep -26 bevraagd, met extra aandacht voor de individuele bezoekers tussen 19 en 26 jaar. Dit was immers de doelgroep voor wie de maatregel op de eerste plaats bedoeld was. 3.2 ONDERZOEKSVRAGEN Volgende onderzoeksvragen staan centraal in het onderzoek: 1. Musea Vlaams-ingedeelde / gecompenseerde musea Hoe verloopt het doelgroepenbeleid naar de jongeren? (stand van zaken en toekomstvisie) Ervaart het museum de maatregel als waardevol en effectief? Waarom wel/niet? Welk effect heeft de maatregel gesorteerd? Welke andere factoren beïnvloeden de jongerenbezoeken? Hoe verloopt de communicatie van de maatregel? Acht het museum het wenselijk de maatregel verder te zetten in een volgende beleidsperiode? Niet Vlaams-ingedeelde musea Heeft het museum zijn prijzenbeleid aangepast omwille van de 1 -maatregel? Ondervindt het museum effecten (positief of negatief) van de maatregel? Welke andere elementen zet het museum in om meer jongeren binnen te halen? Hoe staat het museum t.o.v. een eventuele verlenging van de maatregel? 2. Publiek A. Jongeren Kennen ze de maatregel en de toepasbaarheid ervan? Gebruiken ze de maatregel? Via welk communicatiekanaal hebben ze de maatregel leren kennen? In welke mate beïnvloedt de maatregel de beslissing om een museum te bezoeken? Welke andere elementen zijn doorslaggevend in deze beslissing? Welke verwachtingen hebben jongeren t.a.v. het aanbod voor jongeren in musea? Hoe staan de jongeren t.o.v. een eventuele verlenging van de maatregel? B. Intermediairs In welke mate beïnvloedt de 1 -maatregel de beslissing om een museum te bezoeken? Welke andere elementen zijn doorslaggevend in deze beslissing? 7 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.99. 6

Visie op het doelgroepenbeleid voor jongeren in de Vlaamse musea en de rol van de 1 -maatregel in dit beleid? 3.3 VERLOOP VAN HET ONDERZOEK De drie betrokken partijen werden bevraagd via interviews, gesprekken in focusgroepen en een onlinebevraging. 1. In een eerste fase van het onderzoek werden de museummedewerkers bevraagd via een semi-gestructureerd interview. De uitnodiging voor het gesprek werd verspreid via de directies. Zij beslisten welke medewerker(s) het gesprek voerde(n). Bij ongeveer de helft van de gesprekken was de directie (al/niet samen met medewerkers van de dienst publiekswerking) aanwezig. (bijlage 1: lijst met musea en gesprekspartners) 2. De jongeren (12-26 jaar) werden o.a. bevraagd via een online-enquête. Om zowel de jongeren te bereiken die gebruik maken van de maatregel als de jongeren die er geen gebruik van maken werd de bevraging verspreid via; 1 het onderwijs: leerkrachten en docenten werden (o.a. via Klasse en Canon Cultuurcel) gevraagd om hun leerlingen en studenten klassikaal de bevraging te laten invullen; 2 het jeugdwerk: via de sites van jeugdverenigingen werd de oproep ook verspreid. De respons op de onlinebevraging is beperkt gebleven. 277 jongeren hebben de enquête beantwoord. 138 respondenten kenden de maatregel, 139 kenden de maatregel niet. De 138 respondenten die de maatregel kennen zijn vooral studenten uit het hoger onderwijs. Dit is mede te verklaren door het feit dat de respondenten vooral opleidingen sociaal werk en artistieke opleidingen volgen. Binnen deze opleidingscontexten is museumbezoek een belangrijk element. (zie bijlage 2: socio-demografische gegevens onlinebevraging). In de antwoorden van de jongeren zijn een aantal opvallende trends waar te nemen, die de vaststellingen uit de gesprekken met de medewerkers van de musea en de resultaten van de focusgesprekken staven. De resultaten van de bevraging worden dan ook opgenomen in het verslag, zonder echter aanspraak te maken op statistische betrouwbaarheid. 3. Als derde onderdeel van het onderzoek werden er ook gesprekken in focusgroepen georganiseerd. Twee groepen jongeren (leerlingen, studenten, werkzoekenden en werkenden) en leerkrachten/docenten werden bevraagd. Uitgangspunt in de gesprekken in focusgroepen waren een aantal stellingen uit de gesprekken met de museummedewerkers en een aantal bevindingen uit de onlinebevraging. Daarnaast werd ook één groep intermediairs bevraagd. De jongeren die bevraagd werden, waren allemaal gebruikers van de maatregel. Deze keuze werd gemaakt omdat de intentie van de gesprekken in focusgroepen oplossingsgericht was. 7

4. Vaststellingen onderzoek Op basis van de topics die aan bod kwamen in de bevragingen van de verschillende onderzoekseenheden wordt hieronder een overzicht geboden van de vaststellingen. 4.1 Doelgroepenbeleid jongeren a. Trends in doelgroepenbeleid Het doelgroepenbeleid in de musea wordt sterk bepaald door de context van de musea (inhoud, ligging, publieksvisie, beschikbare middelen,..). Opvallende trends zijn: voor individuele bezoekers de focus op gezinnen en volwassenen, voor groepsbezoeken de focus op onderwijs. Binnen schoolcontext speel je op safe op vlak van participatie. (museummedewerker) Bijna alle bevraagde musea geven aan dat ze het publieksaandeel van jongeren graag willen zien toenemen. De meeste musea richten hun pijlen vooral op het onderwijs. Slechts een vijftal musea zet ook expliciet in op individuele jongeren (19-26 jaar) als een prioritaire doelgroep. De musea waarin de individuele jongeren geen prioritaire doelgroep zijn geven hiervoor verschillende redenen. 1. De meest voorkomende reden die wordt aangehaald is eerder pragmatisch: gezien de beperkte tijd en middelen moeten er keuzes gemaakt worden. Musea hebben vaak een erg beperkt aantal publiekswerkers, die vaak onder hoge werkdruk moeten functioneren. 8 Het werken voor de doelgroep individuele jonge bezoekers is erg arbeidsintensief en biedt weinig return op korte termijn. De meeste musea zetten om deze reden eerder in op het ontwikkelen van tools voor jongeren die het museum in groepsverband bezoeken. 2. Een ander belangrijk element is de inhoud van de musea: musea met een collectie actuele kunst, fotografie, design, vinden makkelijker hun weg naar de jongeren dan bijvoorbeeld de musea met oude kunst. Toch moet dit genuanceerd worden. Sommige musea kiezen er bijvoorbeeld doelbewust voor om naar een niche van geïnteresseerde jongeren toe te werken. Anderen zetten met jongerenwerkingen en het organiseren van evenementen ook expliciet in op de jongeren. Hierbij aansluitend werken veel musea specifiek naar jongeren toe met tijdelijke projecten of acties, gekoppeld aan tentoonstellingen die zich daar inhoudelijk goed toe lenen. Allereerste bezorgdheid van het museum is de kwaliteit van (de begeleiding van) het bezoek aan het museum. De aandacht gaat hierbij op de eerste plaats naar de scholenwerking. (museummedewerker) b. Bemiddelingsinstrumenten De meeste musea hebben een uitgebreid aanbod bemiddelingsinstrumenten voor de leeftijdscategorie -26. Vooral voor kinderen en jongeren in schoolverband hebben bijna alle musea 8 Zie ook de bevindingen van de webenquête van Olga Van Oost in, Olga Van Oost, Mind the Gap! The sequel. Een onderzoek naar het vrijetijdsaanbod in Vlaamse en Nederlandse musea, AmuseeVous, 2009, p.32. 8

een uitgebreid en sterk gedifferentieerd aanbod. 9 Opvallend is ook de groeiende aandacht voor het ontwikkelen van kwaliteitsvolle bemiddelingsinstrumenten voor kleuters. Een aantal musea trekt het engagement naar de schoolgroepen ook door in prijszetting: sommige musea investeren sterk en in het werken naar de scholen (gratis toegang tot 6 of tot 12 jaar, gratis toegang voor schoolgroepen, gratis rondleidingen, uitgebreide mogelijkheden op vlak van publieksbemiddeling, ). Veel musea kiezen voor een differentiatie in het bemiddelingsaanbod op basis van de inhoud van de tentoonstellingen. Indien de tentoonstelling zich inhoudelijk goed leent voor jongeren, worden er (meer) bemiddelingsinstrumenten op maat van de jongeren gemaakt. Het werkt beter om tools te maken waar geen leeftijd op plakt: als het een goed bemiddelingsinstrument is, werkt het vaak voor alle leeftijden. Vanaf een bepaalde leeftijd kunnen aparte bemiddelingsinstrumenten ook bijna als een soort belediging werken. (museummedewerker) Die diversificatie is beperkter voor individuele kinderen en jongeren die het museum bezoeken. In de bemiddelingsinstrumenten voor individuele bezoekers, wordt er vooral gefocust op gezinnen. Veel musea vragen zich ook af of de categorie jongeren tussen 19-26 jaar wel als een aparte doelgroep willen aangesproken worden; willen zij niet liever aangesproken worden als volwassenen? Een aantal musea kiest ervoor om eerder in te zetten op het gebruik van media die de jongeren specifiek aanspreken. Je kan dingen ook interessant maken door een goede begeleiding (studente derde graad TSO) Bemiddeling is zo belangrijk omdat het iets wakker maakt: de sfeer die rond een museum hangt kan hierdoor veranderen. (leerkracht ASO) De jongeren in de gesprekken in focusgroepen geven aan dat ze het ontwikkelen van specifieke bemiddelingsinstrumenten voor jongeren vooral belangrijk vinden binnen schoolcontext. Jongeren zijn dan verplicht om het museum te bezoeken. Binnen die context is kwaliteitsvolle bemiddeling (een (interactieve) rondleiding die hen erg aanspreekt, het inzetten van tools die hen prikkelen, ruimte voor hun mening, ) een erg belangrijk element in de perceptie en de beleving van het museumbezoek. Wanneer ze individueel het museum bezoeken, willen ze vooral zelf kunnen kiezen naar welk soort van bemiddelingsinstrumenten hun voorkeur uitgaat, o.a. op basis van de uiteenlopende leerstijlen en interesses van het publiek. Het gebruik van nieuwe media kan erg waardevol zijn, op voorwaarde dat de mogelijkheden van het ingezette medium ook echt gebruikt worden. c. Peer to peer Het peer to peer idee vindt opgang in een groot gedeelte van de musea. Peer educatie vertrekt vanuit de idee dat jongeren kennis en ervaringen met elkaar delen en op die manier aan informele kennisoverdracht doen. In plaats van top-down te denken, ontstaat er ruimte voor een bottom-up 9 Cfr. ook de resultaten van de participatiesurvey 2009 die andermaal wezen op de significante impat van cultuureducatie en de opbouw van eigen cultureel kapitaal tijdens de kindertijd voor deelname aan cultuur als volwassene. (Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p.15). 9

perspectief, vertrekkend vanuit de jongeren zelf. 10 De invulling ervan verschilt echter: een aantal musea kiezen voor het werken met een vaste groep jongeren als ambassadeurs. De meeste musea geven echter de voorkeur aan de samenwerking met jongeren in tijdelijke projecten. De ervaring van een aantal musea die al vroeg van start ging met het werken met een vaste groep jongeren leert ook dat dit gegeven vooral een rol speelt in de reputatie van het museum, niet zozeer in de bezoekerscijfers. De meest succesvolle projecten zijn die projecten waarin er op een structurele manier samengewerkt wordt met een groep jongeren, die gecoacht worden door het museum. De samenwerking is het meest productief indien ze verder gaat dan de occasionele organisatie van evenementen. Dit soort intensieve samenwerking vraagt wel erg veel inzet van middelen. Veel musea werken hiervoor ook samen met jeugddiensten en kunst educatieve organisaties (De Veerman, Tapis Plein, Piazza dell Arte, Mooss, ). Activiteiten die door jongeren bedacht of gemaakt zijn hebben geen extra aantrekkingskracht. Wat wel belangrijk is, is dat het getest is door de doelgroep. (student orthopedagogiek en student SCW) De jongeren geven in de gesprekken in focusgroepen aan dat het voor hen niet zozeer van belang is dat de jongeren de bemiddelingsinstrumenten mee uitwerken. Ze vinden het wel erg belangrijk dat de jongeren bevraagd worden i.v.m. nieuwe bemiddelingsinstrumenten/trajecten die uitgewerkt worden en dat nieuwe dingen uitgetest worden door jongeren. De jongeren geven aan dat de expertise van de museummedewerkers van fundamenteel belang is wanneer er samengewerkt wordt met jongeren. De inhoud, kennis en bagage van museummedewerkers zien ze als een cruciale schakel in peer to peer projecten. Dit sluit aan bij het onderzoek van Olga Van Oost dat stelt dat een vraaggerichte houding een gunstige ontwikkeling is, omdat de musea op die manier ook een grotere gastvrijheid en publieksvriendelijkheid nastreven. Anderzijds wordt het toch problematisch wanneer de rol van educatiemedewerker als expert in het gedrang komt. 11 Zij stelt ook dat de jongere in peer educatie en peer communicatie centraal staat. Belangrijker dan de overdracht is de uitwisseling (de interactie) van kennis en ervaringen tussen de jongeren, de museumstaf en de rest van het publiek. De coördinatorexpert behoudt de eindverantwoordelijkheid. 12 Ook de intermediairs sluiten zich hier bij aan. Publiekswerkers spelen een cruciale rol in de zoektocht naar de beste manier om inhoud, ook al is die niet evident methodologisch, agogisch, communicatief naar de jongeren te brengen. Het is de taak van een museum om lerende situaties te blijven creëren (cfr. de learning departments in Tate Modern). Als publiekswerkers er wel in slagen om op een goede manier die aansluiting te vinden bij de leefwereld van de jongeren, zo gedifferentieerd mogelijk, dan kan het wel werken. Probleem is dat je dan vaak botst op gebrek aan tijd, middelen en know-how in musea. 10 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.30. 11 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.31. 12 Olga Van Oost, Ibidem, p.99. 10

Het museum is geen cultuurcentrum, die grens moet goed bewaakt worden. Tegelijk is het belevingsaspect in de musea erg belangrijk en net hierin spelen de events een belangrijke rol. (museummedewerker) d. evenementen De visie op de rol van evenementen in de jongerenwerking loopt sterk uiteen in de verschillende musea. Het organiseren van evenementen heeft een direct effect op de bezoekerscijfers op het moment zelf, maar veel musea hebben twijfels over het effect van evenementen op de betrokkenheid van het jongerenpubliek. Veel musea stellen ook dat de ingezette middelen niet in verhouding zijn ten opzichte van de return. Evenementen kunnen hun plaats hebben binnen de publieksverbreding, maar dat functioneert enkel indien de evenementen ingebed zijn in een ruimer beleid naar het (jongeren-)publiek toe. Indien het enkel gaat om one shots, ervaren veel musea evenementen als weinig zinvol. Bijna alle musea geven aan dat het erg belangrijk is om de evenementen zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de inhoud van het museum. Dit lijkt vlotter te functioneren in musea die op vlak van inhoud en imago meer aansluiten bij de leefwereld van de jongeren. Toch klinkt ook in deze musea de bekommernis dat de evenementen meer moeten zijn dan enkel hippe verzamelmomenten. Het [organiseren van] evenementen is belangrijk in functie van het imago van het museum: het verbindt het museum met iets tof. (student orthopedagogiek) De jongeren vooral de studenten hoger onderwijs en de werkenden - geven in de gesprekken in focusgroepen aan dat de evenementen een belangrijke rol kunnen spelen binnen de publiekswerking. Het sociale aspect speelt hierin een belangrijke rol: het is het moment waarop ze vrienden meenemen naar musea, die daar anders nooit zouden binnenstappen. De studenten secundair onderwijs die deelnamen aan de gesprekken in focusgroepen, gaven aan niet op de hoogte te zijn van de evenementen. De jongeren suggereren om meer aandacht te besteden aan de communicatie rond evenementen en rond musea in het algemeen via de kanalen van de jeugddiensten en jeugdbewegingen. e. Ondersteuning doelgroepenbeleid De meeste musea werken, op basis van de noden en de financiële mogelijkheden, samen met externe partners (AmuseeVous, de Veerman, Piazza dell Arte, Tapis Plein, Mooss, ABC for Children, Platform K, ). Er is opvallend weinig overleg en kennisuitwisseling tussen de diensten publiekswerking van de verschillende musea. De meeste musea geven de voorkeur aan lokale samenwerkingen. Vaak worden collegagroepen of studiedagen ervaren als te weinig concreet, te weinig bruikbaar. Er is erg veel nood aan praktijkgerichte studiedagen. Theoretische ondersteuning wordt vooral geapprecieerd indien dit gekoppeld wordt aan praktijkvoorbeelden. De meest effectieve vorm van kennisuitwisseling is volgens de meeste musea het deelnemen aan visits aan andere musea (binnen- en buitenland). Toch geven een aantal musea aan dat het systematischer organiseren van overlegmomenten met de diensten publiekswerking een belangrijk element kan zijn in het versterken van de positie van publiekswerking binnen het Vlaamse museumlandschap. Publiekswerking wordt immers nog te weinig als officieel kennisdomein binnen 11

de museumwereld aanzien. Er is de laatste jaren al veel veranderd, maar er zijn nog steeds veel reserves, o.a. vanuit de academische wereld. Binnen de context van de Antwerpse musea wordt het werk van de Antwerpse intendant cultuur en onderwijs sterk geapprecieerd. Vlaamse beleidsmakers erkennen al jaren het belang van onderwijs en dus ook van culturele competentie om cultuurparticipatie tot stand te brengen. De relatie tussen cultuur en onderwijs werd lange tijd slechts beperkt uitgewerkt. 13 In de conceptnota cultuureducatie van Joke Schauvliege en Pascal Smet wordt er aandacht besteed aan het verkleinen van de afstand tussen cultuur en onderwijs, op zoek naar een betere afstemming tussen cultuur, jeugd en onderwijs. De Vlaamse ministers Schauvliege en Smet willen de stap zetten naar een meer structurele samenwerking tussen deze beleidsdomeinen om op deze manier een meer geïntegreerd beleid te kunnen voeren. 14 Projecten die inzetten op een verbetering van zowel de communicatiekanalen tussen cultuur en onderwijs, als op lange termijntrajecten in functie van de verbetering van de publiekswerking in musea, hebben een grote impact op de kwaliteit. 4.2 Bekendheid / communicatie maatregel Het 1 -tarief wordt in alle 1 -musea opgenomen in de standaardcommunicatiekanalen van de musea, zonder er expliciet de nadruk op te leggen. Sommige musea gebruiken het 1 -logo, anderen niet. Geen van de bevraagde 1 -musea, met uitzondering van één museum, zet de 1 -maatregel in als troef in de communicatie. Op de website van twee andere musea wordt wel duidelijk naar de 1 maatregel verwezen, vooral om te anticiperen op de eventuele afschaffing van de maatregel. Deze musea geven expliciet aan dat ze door deze mededeling te expliciteren op de website voorbereid willen zijn op prijsstijgingen die het gevolg zouden zijn van het eventuele wegvallen van de compensatie. De communicatie rond de maatregel gebeurt vooral aan de balie van de musea. De meeste bezoekers kennen de 1 -maatregel niet vooraf. Ze zijn wel blij verrast aan de balie, maar zijn niet op de hoogte van de 1 -maatregel. (museummedewerker) De meeste musea ervaren dat slechts een kleine groep van de individuele bezoekers de maatregel kent, vooraleer ze het museum binnenstappen. Het overgrote deel van de bezoekers -26 hoort voor het eerst van de maatregel aan de balie van het museum. Enkele musea geven aan dat zij wel een grotere groep van bezoekers hebben die de maatregel kent en die, o.a. omwille van de lage inkomprijs, regelmatig terugkeert. Leerkrachten zijn vaak wel op de hoogte van de maatregel. Een klein gedeelte van de individuele bezoekers, die erg cultureel geïnteresseerd zijn, is ook op de hoogte. Het gaat hier vooral om mensen uit de groep 19-26 jaar. Deze groep geeft ook aan dat ze sneller een museum zullen binnenstappen, omdat ze weten dat het hen maar 1 kost. 13 Olga Van Oost, ibidem, 2009, p.33. 14 Joke Schauvliege en Pascal Smet, Groeien in cultuur. Conceptnota cultuureducatie, Brussel, 2012, p.3-6. 12

In de onlinebevraging geven 106 van de 134 jongeren die geen gebruik maken van de maatregel aan als reden: dat ze de maatregel niet kennen. 86% van deze jongeren zegt eventueel wel een museum te willen bezoeken nu ze de maatregel kennen. Deze hoge score dient wel genuanceerd te worden: de jongeren geven enkel aan dat de lage toegangsprijs maakt dat ze bereid zijn om een museumbezoek te overwegen, wat uiteraard nog niet betekent dat ze ook effectief de stap zouden zetten om een museum te bezoeken. De jongeren die bevraagd werden in de gesprekken in focusgroepen bevestigen dat de maatregel slechts bij een klein segment van de jongeren bekend is. Zij zien vooral socio-demografische factoren als verklaring, vooral opleiding en de nabijheid van musea geven zij aan als belangrijke elementen. De jongeren suggereren om veel meer gebruik te maken van de kanalen van het jeugdwerk om de bekendheid van de maatregel te doen toenemen. Herhaalde communicatie, ook via sociale media, zien zij als een belangrijk element. In de onlinebevraging werd de vraag gesteld: via welk kanaal heb je voor de eerste keer gehoord van de 1 -maatregel? 15 (n=99, missings=0) De resultaten van de onlinebevraging bevestigen de stelling dat de meeste jongeren de maatregel kennen via het museum zelf (aan de balie of op de website van het museum). Op dat moment hebben de meeste jongeren al beslist dat ze naar het museum gaan en functioneert de maatregel dus niet als incentive, maar mogelijk wel als extra stimulans om het museum te bezoeken. 15 In percentages uitgedrukt: website van het museum 9,2%, ter plaatse 33,7%, www.1euromuseum.be 3,1%, AmuseeVous 8,2%, mond aan mond reclame 11,2%, school 22,4%, ouders/familie 3,1%, andere 3,1%. 13

Veel van mijn vrienden denken dat het museumbezoek erg duur is. (werkende jongere) Ook de school en vrienden zijn een belangrijke bron van informatie. In de gesprekken in focusgroepen werd aangegeven dat er nog veel meer gebruik zou kunnen gemaakt worden van bijvoorbeeld sociale media om de bekendheid van de maatregel te doen toenemen via vrienden en jeugdorganisaties, vooral ook bij jongeren voor wie (individueel) museumbezoek geen evidente zaak is. De jongeren uit de gesprekken in focusgroepen gaven ook aan dat het belangrijk is dat de communicatie ook los van de schoolcontext gevoerd wordt. Op die manier wordt de associatie met het verplichte, saaie museumbezoek vermeden. Deze idee sluit aan bij de toenemende aandacht voor peer educatie en informele educatie. Het cultuurparticipatie-gedrag wordt sterk bepaald door het onderwijs en de school blijft hier ontegensprekelijk een belangrijke rol spelen. Maar de schoolse aanpak bezorgt het museum ook vaak een negatief imago, wat een erg nadelig effect is. Vandaar dat de ontwikkelingen in de richting van informele educatie meer dan zinvol zijn. 16 De website van de 1 -musea wordt slechts door heel weinig jongeren geraadpleegd. 17 De jongeren in de gesprekken in focusgroepen gaven ook aan dat deze site visueel weinig aantrekkelijk is. Bovendien is de site ook niet up to date: de tentoonstellingen waar naar verwezen wordt, dateren van 2011. 4.3 Effecten maatregel a. vaststellingen In bijna alle musea betekende de invoering van de 1 -maatregel een prijsdaling t.o.v. het vorige tarief. Enkel in de Antwerpse stedelijke musea heeft de maatregel ervoor gezorgd dat de jongeren van 12-18 jaar, een groep die voordien gratis toegang had, nu 1 moet betalen. Een financiële maatregel als de 1 -maatregel is geen incentive voor jongeren. De eerste motivatie is inhoudelijk. (museummedewerker) Gezien het ontbreken van een nulmeting is het onmogelijk om kwantitatief betrouwbare uitspraken te doen over de evolutie van bezoekerscijfers. Wat wel kan vastgesteld worden is dat de verdrievoudiging van het museumbezoek van jongeren die minister Anciaux voor ogen had geenszins gerealiseerd werd. 18 In geen van de gecompenseerde musea kan vanaf de invoering van de maatregel in 2008 tot 2011 wordt een significante stijging van de bezoekerscijfers -26 geregistreerd. In de musea waar wel een lichte stijging waar te nemen is in de categorie -26, ligt die stijging in de lijn van de toename van de totale bezoekerscijfers. Bovendien heeft de betere kassaregistratie sinds de invoering van de maatregel er ook voor gezorgd dat de cijfers beter opgevolgd werden, wat ook een vertekening kan geven van het aantal bezoekers -26. 16 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.30 en p.99. 17 www.1euromuseum.be 18 Bert Anciaux, Vanaf 1 juli 2008 bezoeken alle kinderen en jongeren tot 26 jaar de Vlaamse musea voor 1 euro (persbericht 9 januari 2008). 14

Dit is echter niet zo verwonderlijk aangezien onderzoek naar cultuurparticipatie uitwijst dat (zoals in andere landen) de deelname aan musea niet stijgt en dat jongeren hier al helemaal een beperkte interesse voor hebben. Zo stellen Astrid Van Steen en John Lievens vast dat de motivatiedrempels de belangrijkste drempels zijn. Een opmerkelijke vaststelling betreft de grootte van de motivatiedrempel bij de jongste groep ondanks de hoge participatiecijfers: 63% heeft geen museum bezocht in de zes maanden voorafgaand aan het interview. Van de 63% zegt negen op de tien (90,1%) jongeren niet geïnteresseerd te zijn in museumbezoek. 19 Cijfers van cultuurdeelname kennen een plafond. Hoe groot de beleidsinspanningen ook zijn: nooit zal iedereen interesse hebben om te participeren. Tegelijk is het wel de taak van het beleid om ervoor te zorgen dat iedereen hiervoor de kans krijgt. 20 Musea stellen uitdrukkelijk dat de maatregel erg belangrijk is binnen de context van het onderwijs. Veel leerkrachten zijn op de hoogte van de lage tarieven en kiezen, o.a. om deze reden, voor een museumbezoek. Voor de lagere scholen speelt de maximumfactuur een belangrijke rol. Ook voor secundaire scholen speelt het financiële element een belangrijke rol. Wanneer het maar 1 is, ben je sneller geneigd om terug te komen, dat doe je niet als het bijvoorbeeld 5 is. (student derde graad ASO) Bij individuele bezoekers stimuleert de maatregel wel herhaalbezoek bij de kleine groep van geïnteresseerde jongeren. In de onlinebevraging werd de vraag gesteld: hoe vaak maak je gebruik van de 1 -maatregel?. Van de 138 respondenten die de maatregel kennen, maken 99 respondenten (71,7%) ook gebruik van de maatregel. Zoals blijkt uit onderstaande grafiek is het aantal respondenten dat aangeeft 2-5 keer (42,4%) of meer dan 5 keer (42,4%) per jaar gebruik te maken van de maatregel erg groot. Dit heeft zoals eerder al aangehaald, vooral te maken met de opleiding van de bevraagden: het gaat vooral om studenten uit artistieke opleidingen, opleidingen sociaal-cultureel werk en opleidingen kunstwetenschappen. 19 Astrid Van Steen en John Lievens, Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie, in Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 321. John Lievens en Jef Vlegels onderzochten in de participatiesurvey de leeftijdsverschillen in participatie. Zij stellen vast dat er voor bezoek aan kunstmusea en tentoonstellingen een duidelijke piek ligt bij frequent bezoek rond de leeftijd van 60 jaar. [ ] De participatiecijfers liggen hier niet het hoogst op jonge leeftijden maar nemen gradueel toe van de jongste leeftijden tot een leeftijd van ongeveer 25 jaar (waarna participatie afneemt). Dit kan mogelijk wijzen op minder bezoek aan kunstmusea en tentoonstellingen in schoolverband en een hogere interesse voor jongvolwassenen, zij het, tenminste voor frequent bezoek, op een beduidend lager niveau dan voor 50 à 65-jarigen. Voor het bezoeken van niet-kunstenmusea en tentoonstellingen is het leeftijdsverloop anders. Voor incidenteel bezoek zien we een vrijwel lineaire afname van de participatie met de leeftijd. Voor frequent bezoek observeren we een lichte piek rond 55 jaar. John Lievens en Jef Vlegels, Participatie in de levensloop. Een non-lineaire analyse van leeftijdsverschillen in participatie, in Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 441-443. 20 Olga Van Oost, Ibidem, 2009, p.32. (cfr. Laermans et.al., 2003, Lievens en Waege, 2005; Lievens et al., 2006). 15

hoe vaak maak je gebruik van de 1 -maatregel? (n= 99, missing=0) Uit de analyse blijkt trouwens dat er een significant verband bestaat tussen het opleidingsniveau van de bevraagde leerlingen en studenten en het aantal keren dat ze een museum bezoeken. Er is een groot overwicht van de studenten hoger onderwijs in de categorieën 2-5 keer en meer dan 5 keer (cfr. bijlage 6, kruistabel 2.1, hoe vaak maak je gebruik van de maatregel / statuut ). Dit correspondeert met de vaststellingen uit het participatieonderzoek van Lievens en Waege (2011): museumbezoek en de frequentie van dit bezoek hangt heel nauw samen met het opleidingsniveau. Bovendien blijkt uit hun studie dat studenten uit sociaal-culturele richtingen duidelijk meer kans hebben om naar musea en tentoonstellingen te gaan in vergelijking met studenten uit andere afstudeerrichtingen. 21 Gegeven de context waarin een groot deel van onze bevraging plaatsvond (o.a. de opleidingen sociaal-cultureel werk van de Howest, Sint Lukas Brussel en de K.U.L., Kunstwetenschappen) hoeft deze oververtegenwoordiging dan ook niet te verbazen. In de onlinebevraging geeft 52,2% van de jongeren die de maatregel niet kennen aan dat gratis toegang een belangrijk element kan zijn in de beslissing om toch een museum te bezoeken (zie bijlage 6, tabel 3.C). Een betere bekendheid van de maatregel zou dus blijkbaar toch een grotere groep jongeren kunnen stimuleren om eens een museum te bezoeken. Een dergelijk antwoord is natuurlijk slechts indicatief. Het is immers niet omdat de jongeren de intentie uitspreken om een museum te bezoeken wanneer het gratis wordt, dat ze dit ook effectief zullen doen eens de prijsbarrière wegvalt. 21 Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 261. Zij stellen dat respondenten zonder diploma, met enkel een diploma lager onderwijs of een diploma lager secundair onderwijs een statistisch significant lagere kans om incidenteel of frequent naar een museum of een tentoonstelling te gaan dan personen met een diploma hoger secundair onderwijs. Mensen met een diploma hoger onderwijs hebben dan weer een hogere kans dan de referentiecategorie. Het aantal respondenten dat de onlinebevraging omtrent de effecten van de 1 -maatregel beantwoordde, was te klein om hier statistisch significante uitspraken over te doen. 16

Bij de invoering van de maatregel werd alvast ook de verwachting geformuleerd dat er door de maatregel een reeks nieuwe samenwerkingsverbanden zouden ontstaan, waarbij de 1 - musea vaste samenwerkingen zouden opzetten met regionale en/of lokale (niet1 ) musea. In geen enkel van de bevraagde musea heeft de invoering van de 1 -maatregel geleid tot nieuwe samenwerkingen. b. Suggesties musea, jongeren en intermediairs Er bestaat geen eenvoudige oplossing voor een complex probleem: vandaar dat een enkelvoudige maatregel als de 1 -maatregel niet kan werken. (intermediair) Volgende aspecten worden door de musea aangegeven als belangrijke elementen in het werken naar de jongeren toe. In een ideaal scenario worden deze verschillende elementen in rekening gebracht en wordt er gewerkt op de combinatie van al deze aspecten. De eerste reden waarom je een museum bezoekt is omwille van de inhoud: je gaat omdat je geïnteresseerd bent in wat er te zien is. (student orthopedagogiek) Je moet niet eerst werken aan het geld dat je aan een museumbezoek moet spenderen, wel aan wat er binnen het museum gebeurt. (leerling derde graad ASO) (1) Kwaliteitsvol aanbod Alle musea geven aan dat de beste publiekswerking start met een goede, kwaliteitsvolle collectiepresentatie en/of tentoonstelling. Bijna 9 op 10 van de bevraagde jongeren die de maatregel kennen, geeft aan dat ze de inhoud een erg belangrijk element vinden. De inhoud komt met grote voorsprong op de eerste plaats van elementen die de jongeren in de onlinebevraging aangeven als belangrijk. Ook in de verwachtingen van jongeren naar het museum toe is het kwaliteitsvol aanbod een element dat hoog scoort. (zie bijlage 6, tabel 2.3) Bij de jongeren in de onlinebevraging die geen gebruik maken van de maatregel scoort het inhoudelijk aanbod ook het hoogst. 76,9% van deze jongeren geven aan dat een tentoonstelling die hen interesseert hen kan overtuigen om toch een museum te bezoeken. Alle andere argumenten (gratis toegang, langere openingsuren, ) scoren beduidend lager (zie bijlage 6, tabel 3.3). De jongeren in de gesprekken in focusgroepen sluiten zich hier helemaal bij aan. Deze bevindingen sporen met de reeds eerder aangehaalde stelling in het participatieonderzoek dat de verschillende praktische drempels telkens ondergeschikt zijn aan de motivatiedrempels. Een gebrek aan interesse wordt door niet-participanten aangehaald als de belangrijkste reden om niet naar concerten, podiumvoorstellingen of musea en tentoonstellingen te gaan. 22 Het komt er dus voornamelijk op aan jongeren op een positieve manier te prikkelen, door maximaal in te spelen op hun interessegebieden. 22 Astrid Van Steen en John Lievens, Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie, in Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 323. 17

De manier waarop je ontvangen en begeleid wordt in een museum is cruciaal. Dat beïnvloedt heel sterk je beeld van het museum. (student SCW) Heel veel jongeren denken een museum is saai, dus daar moet je eerst aan werken: dat idee moet je er eerst uit krijgen. (studente derde graad ASO) (2) Kwaliteitsvolle bemiddelingsinstrumenten, inclusief evenementen en peer-to-peerwerking. Specifieke bemiddelingsinstrumenten zijn o.a. workshops en rondleidingen op maat vaak via een medium dat aanslaat bij een jongerenpubliek (aanbieden van gratis apps, gebruik van tablets, ) In de onlinebevraging geeft een groot gedeelte van de jongeren die de maatregel kennen aan dat ze bemiddelingsinstrumenten verwachten: aangepaste informatie (67% belangrijk/zeer belangrijk), extra acties (61% belangrijk/zeer belangrijk), rondleidingen op maat (50%). (zie bijlage 6, tabel 2.4). Het grootste deel van de jongeren in de onlinebevraging zegt bemiddeling op maat te verwachten, maar de bemiddeling scoort relatief minder dan de verwachting van een goed aanbod en van een verlaagde prijs. De leerlingen, studenten en docenten in de gesprekken in focusgroepen gaven wel aan dat kwaliteitsvolle bemiddeling een erg groot effect heeft op de ervaring van het museumbezoek. (3) Verlagen van de psychologische drempel van het museum Het binnenstappen van een museum is voor veel jongeren niet evident. Eigenlijk zou je het museum moeten kunnen binnenlopen zonder dat je weet dat je er binnenloopt, aangetrokken door de vitrine. (studente derde graad TSO) In de gesprekken in focusgroepen geven de jongeren de suggestie om meer te werken met een soort vitrine systeem. Quasi alle musea zijn gesloten dozen waar je aan de buitenkant niets ziet van de binnenkant van het museum. Je ziet niets van buitenaf, wat de drempel nog groter maakt. Het MAS wordt door de studenten aangehaald als een voorbeeld van een museum dat dit vitrine-idee benadert. Een ander voorbeeld dat gegeven wordt is de Antwerpse galerie De Zwarte Panter, een plek die uitnodigt om binnen te lopen. Het is eigenlijk vreemd dat de meeste musea enkel open zijn wanneer wij op school zitten en wanneer de meeste mensen aan het werk zijn. (studente derde graad TSO) (4) Verbeteren van de randvoorwaarden: openingsavonden/late openingsuren, aangenaam café, attractieve museumshop, Die randvoorwaarden spelen een cruciale rol in de beleving van het museum. 18

De jongeren en docenten in de gesprekken in focusgroepen geven ook aan dat ze het museum liefst zouden zien als een aantrekkelijke plek, als een oord om te verblijven, een plek waar er ook ruimte is voor jongeren. In de onlinebevraging geven ongeveer 6 op 10 jongeren die de maatregel kennen aan dat avondopeningen een belangrijk element zijn in hun beslissing om het museum te bezoeken (zie bijlage 6, tabel 2.3). Bij diegenen die geen gebruik maken van de maatregel zien we dat ruim één derde (35,1%) van de respondenten aangeeft dat ruimere openingsuren hun misschien zouden kunnen overtuigen om naar een museum te gaan. (zie bijlage 6, tabel 3.3). Een hele kleine groep van jongeren is geïnteresseerd en gebruikt de maatregel, maar dat zijn vooral de jongeren die al naar het museum gaan. Een louter financiële maatregel als de 1 -maatregel werkt niet als middel om de drempel te verlagen voor die jongeren die an sich niet geïnteresseerd zijn in museumbezoek. (intermediair) (5) Financiële aspect De meeste musea zien het verlagen van de toegangsprijs voor -26 jarigen als een belangrijk element in publiekswerking. Het is een element dat meespeelt, dat twijfelaars over de streep kan trekken. Tegelijk gelooft geen van de bevraagde musea dat het invoeren van de 1 -maatregel werkt als incentive naar jongeren die niet geïnteresseerd zijn in het museum. Het verlagen van de inkomprijs alleen, is onvoldoende. Om deze jongeren ook binnen te halen, zijn er complexere maatregelen en acties nodig. De jongeren en docenten in de gesprekken in focusgroepen sluiten zich hierbij aan: een lage prijs is een element dat zeker meespeelt, maar waar nog andere acties aan gekoppeld moeten worden. De jongeren geven aan dat er voor hen een soort kritische grens ligt bij 5. In de onlinebevraging geeft bijna 97 % van de jongeren die op de hoogte zijn van de maatregel aan een aangepaste prijs belangrijk of erg belangrijk te vinden. Deze bevinding contrasteert met de vaststelling van Astrid Van Steen en John Lievens in verband met het belang van de financiële drempels: het belang van de financiële drempel voor museumbezoek staat in hun onderzoek op de laatste plaats (slechts 9,1%). Zij stellen dan dat het weinig waarschijnlijk is dat cultuurparticipatie aangezwengeld kan worden door prijsdalingen. Daarbij merken de onderzoekers op dat de vergelijking in tijd met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. De 1 -maatregel wordt hier aangehaald als één van de elementen die de resultaten beïnvloeden. In de periode van vijf jaar die het onderzoek in beschouwing neemt (2004-2009) gaan er niet meer jongeren (14-17 jaar) naar musea en duiden de niet-deelnemers meer financiële drempels aan. 23 Uit onderzoek blijkt dat de prijselasticiteit van museumbezoek het laagst is van alle onderzochte culturele sectoren. Zo vonden Vekeman et al. (2009) dat de betalingsbereidheid van Vlamingen een stuk hoger ligt dan de daadwerkelijk betaalde prijs. Dit onderzoek is gevoerd op de totale bezoekersgroep van musea, er zijn geen gegevens bekend voor 23 Astrid Van Steen en John Lievens, Geen goesting: over drempels en perceptie van cultuurparticipatie, in Lievens, John en Hans Waege (red.), Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de Participatiesurvey 2009, Acco Leuven / Den Haag, 2011, p. 323. In het onderzoek van Van Steen en Lievens worden wel andere leeftijdscriteria gehanteerd (14-17 jaar). 19

specifieke leeftijdscategorieën of doelgroepen. Het is dus niet mogelijk om extrapolaties te maken naar de groep -26. 24 De jongeren in de focusgroepen gaven aan dat hun betalingsbereidheid rond 5 ligt, maar met die nuance dat ze meer willen betalen voor specifieke tentoonstellingen, dan voor bijvoorbeeld een bezoek aan een vaste collectie. Van der Hoeven (2012) stelt dat prijsbeleid en prijsdifferentiatie nog weinig wordt toegepast in de cultuursector. Belangrijke nuance is dat in de museumsector de hoogte van de prijs sterk bepaald wordt door de beleidskeuze om de toegang zo laagdrempelig mogelijk te houden. Respondenten betaalden gemiddeld 5,4 voor bezoek aan een museum of tentoonstelling, de betalingsbereidheid ligt (inclusief mensen die gratis of met een korting binnen gaan) gemiddeld op 15,1. De onderzoekers stellen dat prijsdifferentiatie de oplossing is. Zo kan de opbrengst stijgen, zonder dat de participatie daalt. De onderzoekers stellen het volgende: Perfecte prijsdifferentiatie zou de opbrengst meer dan verdubbelen en het aantal bezoeken blijft ongewijzigd. Indien de sector de opbrengst wil verhogen, is prijsdifferentiatie een waardevol alternatief voor de stijging van de basisprijs. Perfecte prijsdifferentiatie is uiteraard niet mogelijk, maar het is een uitdaging voor de sector om een betekenisvolle opbrengstverhoging te realiseren door de nu gebruikelijke prijsdifferentiatie grondig te vernieuwen. 25 Binnen de onderwijscontext is het financiële aspect belangrijker en is er ook minder bewegingsruimte in het budget. De in september 2008 ingevoerde maximumfactuur, ingevoerd door de toenmalige minister van onderwijs Frank Vandenbroucke, speelt hier een belangrijke rol. Musea geven aan dat zij een compensatie-effect vermoeden van de 1 maatregel en de maximumfactuur. Eén van de elementen die ook meespeelt in de totale kost van een museumbezoek is de transportkost. Musea in grootsteden ondervinden hier minder hinder van, zij zijn vaak ook makkelijker bereikbaar met het openbaar vervoer. Andere, meer perifeer gelegen musea, geven de transportkosten wel aan als een belangrijke drempel. dynamoopweg biedt hier een mogelijke oplossing, maar lang niet alle musea en scholen zijn hiervan op de hoogte 26. Musea geven aan dat het hier vaak afhangt van de cultuurbetrokkenheid van de leerkrachten die de uitstappen organiseren. Ook de intermediairs delen deze mening. De intermediairs geven ook aan dat de maatregel bijna een belediging is voor de jongeren: met een generieke maatregel als de 1 -maatregel beslis je eigenlijk in de plaats van de jongere dat de financiële drempel de grootste drempel is. Gerichte prijsverlagingen, zowel sociaal (voor die bezoekers die het museumbezoek niet kunnen betalen) als inhoudelijk (voor bepaalde doelgroepen, op basis van de inhoud van de 24 Vekeman et al., Betalingsbereidheid voor het gebruik van cultuur- en sportgoederen. In: J. Lievens en H. Waege (red.), Participatie in Vlaanderen. Eerste analyse van de Participatiesurvey 2009, Acco, Leuven, p. 409-429. 25 Vekeman et al., Betalingsbereidheid voor het gebruik van cultuur- en sportgoederen. In: J. Lievens en H. Waege (red.), Participatie in Vlaanderen. Eerste analyse van de Participatiesurvey 2009, Acco, Leuven, p. 409-434. 26 Voor meer info: zie www.dynamo3.canoncultuurcel.be 20