Vooroever. Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren

Vergelijkbare documenten
Strand. Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren

Meetplan T0 & T1 Veldcampagne Ameland en Schiermonnikoog KPP B&O Kust Ecologie

VELDVERSLAG AMELAND EN SCHIERMONNIKOOG 2013

Ondiepe Kust, Schiermonnikoog, Egmond, Macrobenthos, Medusa, 2005

Ontwikkeling van het bodemleven in de vooroever na aanleg van een onderwatersuppletie. Case studie Ameland en Schiermonnikoog

Ecologisch gericht suppleren I

Meetplan veldcampagne ecologie Ameland 2010

Analyseverslag T0 analyse Ameland & Schiermonnikoog

Kustlijnzorg-ecologie. Resultaten onderzoeksprogramma 2009

Bodemdiergemeenschap Ameland en Schiermonnikoog T0-2014

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

Stand van zaken onderzoeken medio 2018

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust

MOSSELWAD ( ) Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee

KLZ-eco en het MLT Programma: ecologisch gericht suppleren Bert van der Valk en Harriette Holzhauer

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

MOSSELWAD Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK ( ) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE

Monsterverslag veldcampagne ecologie Ameland 2010

T3-SITUATIE ECOLOGISCHE ANALYSE 2013:

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II

IMARES Wageningen UR. Inventarisatie brandingszone. J.A. van Dalfsen. Rapport C138/07. Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies

ANKERSTRAAT 1 B-8400 OOSTENDE, BELGIË TEL FAX

Ecobeach. Een duurzaam strand door drainage. Brouwersdam, Bas Reedijk. Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland

Samenvatting. 1. Wageningen Marine Research (voorheen IMARES)

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor

Kwantitatieve bemonstering in het zandsuppletiegebied Ameland in 2009 op de aanwezigheid van schelpdierbanken.

Ecologische effecten suppletie Ameland Interim rapportage ihkv KPP B&O Kust Ecologie

Kustlijnzorg in Nederland

Wat zijn de effecten van suppleties op de Habitats van zeebaars en harder?

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research)

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust

Natuurcompensatie Voordelta

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en -suppletie voor de kust van Callantsoog. Vergunning zandwinning en -suppletie Callantsoog; Nbwet

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling

PMR monitoring: H1110 (permanent overstroomde zandbanken)

Een test van een videotechniek als quick scan methode om benthos te inventariseren K. Didderen S. Bouma W. Lengkeek

Effecten van mosselzaadvisserij op sublitorale natuurwaarden in de westelijke Waddenzee

Vogels. Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 Meetplan benthos vooroever en natte strand najaar 2012

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 Evaluatie benthos, vis, vogels en zeezoogdieren

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden (Noord-Holland)

Stranden, Zeewering en Natuur : een moeilijk huwelijk

Grondradar onderzoek op Schiermonnikoog (oktober 2006).

Veldcampagne ecologie Ameland 2010

Samenvatting De kust Zand in vormen en variaties

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018

Wageningen IMARES. Overzicht bestaande werkzaamheden. Bert Brinkman

Inhoud van deze presentatie

Bijlage VMBO-GL en TL

T2 SITUATIE - ECOLOGISCHE ANALYSE 2012:

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

ILVO Mededeling 201 STAALNAME RAPPORTAGE 4SHORE EN 4SHOREBIS CAMPAGNE T2 NAJAAR ILVO Instituut voor landbouwen visserijonderzoek

Eilanden en biotische veranderingen in zee. Dr. ir. M.J. Baptist

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West

Bijlage 1 Overweging zandwinning Den Helder Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Den Helder (Noord-Holland)

3e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

De Noordzee HET ONTSTAAN

De (on)zichtbare waterbodem inzichtelijk gemaakt.

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn

De Waddenzee - Informatie

Zandmotor Delflandse Kust

Overwinterende zee-eenden in het Belgische deel van de Noordzee:

Ontwikkeling van het Waddengebied in tijd en ruimte

Wetenschappelijk onderzoek Ecobeach

Bewoners van de Noordzee

IMARES Wageningen UR. Vissen op de kust van Ameland. T1 na de Zandsuppletie in Dr. P.C. Goudswaard. Rapport C157/11

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland

Dynamisch kustbeheer. Erna Krommendijk. Milieufederatie Noord-Holland. Versneller van duurzaamheid

... Hoe ziet een Rijke Noordzee eruit?

Zand erover Vier scenario s voor zachte kustverdediging Martin Baptist & Wim Wiersinga

Biobouwers Het fundament onder kustecosystemen. Tjisse van der Heide Radboud Universiteit Nijmegen & Rijksuniversiteit Groningen

30 jaar aan veranderingen in het Oosterschelde ecosysteem TOM YSEBAERT. Bouwen aan een Veerkrachtige Delta 1-2 juni 2017, Vlissingen

5 Fase III: Granulaire analyses

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Meetplan visbemonstering najaar 2012

Projectnummer: B Opgesteld door: dr.ir. B.T. Grasmeijer. Ons kenmerk: :0.3. Kopieën aan:

RWS BEDRIJFSINFORMATIE. Kwalitatieve benthos opname Rug van Baarland

Kustlijnkaarten december 2013

Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapport Nummer: C052/05

ILVO Mededeling 201. ILVO Instituut voor landbouwen visserijonderzoek

EFFECTIVIEITSBEPALING VAN HET WEGVANGEN VAN DE OESTERBOORDER (UROSALPINX CINEREA & OCINEBRELLUS

EFFECTEN VAN GRAZERS OP BELANGRIJKE KWELDER PROCESSEN

Eiland voor een seizoen

Kustlijnkaarten december Colofon Kustlijnkaartenboek 2012

Meetstrategie T-nulmeting Ecologie Pilotsuppletie Buitendelta Amelander Zeegat (Deel 1)

Kwalitatieve bemonstering in het zandwingebied Zeeland in 2009 S7W, SW0 en S7X op de aanwezigheid van schelpdier banken.

De ecologie van het Amelander Zeegat

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk


Passende beoordeling suppleties bij Ameland

Bewoners. Noordzee. Introductie. Als de Noordzee een paspoort zou hebben dan zou het er zo uitzien:

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2

Bodems in een veranderend(natuur) landschap

Transcriptie:

Vooroever 1 Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren Strandtent op Ameland. Foto H. Holzhauer 2014 Sinds 1990 vormen zandsuppleties een essentiële onderhoudsmaatregel voor het in stand houden van onze kust. Het doel van zandsuppleties is de structurele erosie van de kustlijn tegen te gaan en zo de veiligheid van Nederland te garanderen. Daar waar nodig wordt zand toegevoegd aan het strand en de vooroever. In totaal wordt jaarlijks circa 12 miljoen kubieke meter zand op de kust gesuppleerd. Op deze wijze wordt de Basiskustlijn (BKL) in stand gehouden, gebruik makend van de natuurlijke processen en met behoud van het zandige karakter van de Nederlandse kust. Over de effectiviteit van zandsuppleties als onderhoudsmaatregel is inmiddels veel kennis opgedaan. Over de effecten van zandsuppleties voor het ecosysteem is echter veel minder bekend. Een groot deel van de zandsuppleties vindt plaats in of nabij beschermde natuurgebieden. Rijkswaterstaat voert daarom in samenwerking met de Waddenvereniging, Stichting Duinbehoud, Stichting de Noordzee en Vogelbescherming Nederland onderzoek uit naar de mogelijke effecten van suppleren op het kustecosysteem. De resultaten van de afgelopen periode (2009 2015) zijn samengevat in vier inhoudelijke brochures: 1. vooroever 2. strand 3. zeereep en kustduin 4. vogels Daarnaast is er nog een overkoepelende brochure ecologisch gericht suppleren. Voor de periode van 2009 tot en met 2015 is het onderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd door Deltares in het kader van het programma Kennis voor Primaire Processen voor Beheer en Onderhoud Kust in het deelproject Ecologisch gericht suppleren. Deze brochure geeft een samenvatting van de onderzoeksresultaten in de categorie vooroever De doelstelling van dit programma is het verkrijgen van meer inzicht of, en in welke mate, zandsuppleties van invloed zijn op natuurwaarden van de kust en op welke wijze zandsuppleties in de nabije toekomst kunnen bijdragen aan de opgaven van veiligheid met behoud én ontwikkeling van de natuur.

Studie naar het bodemleven van de vooroever De bodem van de ondiepe Noordzee wemelt van het leven. Net boven de bodem zwemmen verschillende soorten vissen zoals schol en tong. Op de bodem kruipen dieren zoals de strandkrab, zeester en grijze garnaal. In de zeebodem leven schelpdieren zoals de Amerikaanse zwaardschede en het nonnetje maar ook wormen zoals de gemshoornworm en de zandzager. Veel van deze dieren zijn een voedselbron voor vogels en vissen. Wanneer een zandsuppletie wordt aangelegd, worden de bodemdieren bedolven onder een laag zand. Het is dan de vraag hoe snel het bodemleven zich kan herstellen, zeker als er al snel weer een nieuwe suppletie op het programma staat. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is kennis nodig van bodemdieren die in en rond een gesuppleerd gebied voorkomen voorafgaand en na de suppletie. Vervolgens kan de impact van een suppletie bepaald worden en de tijd die nodig is voor het herstel van het bodemleven. In de periode van 2010 tot en met 2011 is door Rijkswaterstaat voor de kust van Ameland een grote suppletie van 4,7 miljoen kubieke meter zand aangelegd. Dit bood een uitgelezen kans om de impact en het herstel van het bodemleven na een suppletie te onderzoeken. Voor de kust van Ameland is het bodemleven gevolgd over een periode van 5 jaar, precies één cyclus van suppleren. De bodem is bemonsterd in het jaar voorafgaand aan de suppletie en vervolgens jaarlijks tot vier jaar na de suppletie (2011 t/m 2014). In 2015 is er opnieuw een suppletie aangelegd. Het steken van een sedimentmonster uit de Van Veenhapper. Foto H. Holzhauer 2014

Voor de kust van Ameland varieerde de tijd van het herstel van het bodemleven tussen de twee en drie jaar. Na die tijd was de bodemdiergemeenschap van het gesuppleerde gebied nauwelijks meer te onderscheiden van de onverstoorde gemeenschap. Ook vissen die nabij de bodem leven kunnen een effect ondervinden van een zandsuppletie in hun leefgebied. Hun omgeving (het zand, de golven, de stromingen) verandert, maar ook hun prooidieren (de bodemdieren) worden beïnvloed. Vissen laten zich echter moeilijk bemonsteren en de natuurlijke variabiliteit is groot. Er zijn geringe effecten van de suppletie bij Ameland op de visgemeenschap nabij de bodem gevonden. Zo werden er na de suppletie lagere aantallen schol en hogere aantallen grondel in het suppletiegebied gevonden. Dit duidt op mogelijke veranderingen in de omgevingsfactoren, waardoor het gebied voor een korte periode meer of minder geschikt is voor specifieke soorten. Foto beeldbank.rws.nl, Rijkswaterstaat Studiegebieden Methodiek van bemonsteren Morfodynamiek van de vooroever Op de volgende pagina s volgt een uitgebreidere beschrijving van het onderzoek ingedeeld naar: Bodemkarakteristiek: Side scan sonar Samenstelling van het zand Bodemdieren die in de bodem leven Het effect van kokerwormen op de morfologie in de vooroever, modelberekeningen Bodemdieren die op de bodem leven Vissen die nabij de bodem leven

Studiegebieden Bron: Vanagt et al. 2010, Verduin et al. 2011, Holzhauer et al. 2012, Van Dalfsen et al. 2014a De ondiepe kust is een dynamisch gebied waar de stroming, getijslag en stormen de bodem zeer wisselende omstandigheden geven. Deze omstandigheden bepalen onder andere het voorkomen van verschillende soorten bodemdieren. Voor de studie op Ameland zijn drie studiegebieden aangewezen. Het impactgebied (Ameland Impact) is het gebied waar de vooroeversuppletie van 1,6 miljoen m 3 zand is uitgevoerd. Omdat sediment langs de Waddenkust in oostwaartse richting wordt getransporteerd, is er ten oosten van het impactgebied een uitstralingsgebied (Ameland Uitstraling) gedefinieerd. Hier is gekeken naar indirecte effecten van de suppletie. Schiermonnikoog, waar tot op heden nog niet eerder op het strand of de vooroever is gesuppleerd, is gebruikt als referentiegebied (Schiermonnikoog Referentie). Op elk van deze studielocaties zijn de bodemdieren die in én op de bodem leven, de samenstelling van het zand en de vissen die nabij de bodem leven bemonsterd. Voor het bemonsteren van de bodemdieren die in de bodem leven en de samenstelling van het zand zijn voor een periode van 5 jaar, jaarlijks in het najaar happen uit de bodem genomen. De studie begon in 2009 (voorafgaand aan de suppletie) en liep door tot en met 2014. Deze periode van vijf jaar komt overeen met de suppletiefrequentie voor Ameland. Bodemdieren die op de bodem leven en juveniele vissen, die nabij de bodem leven, zijn gedurende een kortere periode bemonsterd van 2010 tot en met 2013. Moment van bemonsteren Ameland Schiermonnikoog Impact Uitstraling Referentie Bodemhap Visnet Bodemhap Bodemhap Visnet 2009 aug 17 6 2010 aug-okt 60 12 60 68 12 Aantal monsters per jaar in de vooroever met behulp van bodemhappen en trekken met een visnet. In 2012 is er een proef uitgevoerd met een visnet met een fijnere maaswijdte. 2011 jan vooroeversuppletie sept 60 12 56 60 12 2012 okt 66 18 61 17 18 8 proeftrekken 2013 sept 66 18 66 60 18 2014 aug 36 36 Referentie Impact Uitstraling Schiermonnikoog Ameland Overzicht onderzoekslocaties op Ameland (Impact & Uitstraling) en Schiermonnikoog (Referentie). De locatie van de suppletie is weergegeven met het oranje (1,9 miljoen m 3 zand), groene (1,1 miljoen m 3 zand) en rode vak (1,6 miljoen m 3 zand).

Methodiek van bemonsteren Bron: Heusinkveld et al. 2011, Leewis et al. 2012, Wittoeck et al. 2012, De Backer et al. 2013c, Heusinkveld 2013, Heusinkveld 2014, Van Dalfsen et al. 2014b Verschillen in bodemhoogte als gevolg van banken, troggen en hellingen bepalen voor een groot deel welke bodemdieren waar voorkomen. Dit is als uitgangspunt genomen voor de bemonstering. Daarom is steeds eerst de hoogteligging van de zeebodem in kaart gebracht waarna per studiegebied de locaties voor de bodemhappen en de trekken met het visnet zijn bepaald. Elk jaar zijn er per studiegebied zes raaien dwars op de kust met elk tien bodemhappen genomen. Voor de jaren 2010 tot en met 2013 zijn er tevens zes trekken parallel aan de kust met een fijnmazig visnet uitgevoerd. Alle bemonsteringen zijn overdag uitgevoerd. De bodemhappen zijn vanaf een ondiep stekend schip met een Van Veenhapper, van 0,1 m 2 uitgevoerd. Uit deze happen is eerst een monster van het zand genomen waarna de monsters zijn gezeefd. Alle bodemmonsters zijn vervolgens meegenomen naar het laboratorium. In het Van Veenhapper (0,1 m 2 oppervlak) waarmee de in de bodem levende dieren en de samenstelling van het zand zijn bemonsterd. Foto beeldbank rws.nl/ R. Jungcurt laboratorium zijn de bodemdieren uitgezocht en is per soort het aantal individuen en hun biomassa bepaald. Biomassa is het gewicht aan levend weefsel, exclusief schelpen en andere skeletelementen. Fijnmazig visnet (22 mm in de kuil met bollenpees) waarmee de nabij de bodem levende vissen en de op de bodem levende dieren zijn bemonsterd. De op de bodem levende dieren én de nabij de bodem levende dieren zijn bemonsterd met behulp van een kleine boomkor van 3 meter breed met een fijnmazig net en bollenpees. De vangst is aan boord op soort gebracht, geteld en gemeten. Dwarsprofiel met monsterlocaties voor in de bodem leven de dieren (blauwe stip) en locaties voor de kustlangse trekken voor de nabij de Dwarsprofiel met de monsterlocaties voor de in de bodem levende dieren (blauwe stip) en de locaties voor de trekken met het visnet voor de nabij de bodem levende dieren (blauwe stip met vis). De trekken met het visnet zijn parallel aan de kust uitgevoerd.

Morfodynamiek van de vooroever Bron: Vanagt et al. 2011, Verduin et al. 2012, Holzhauer et al. 2014, Vergouwen et al. 2016. Aangevuld met Vermaas et al. 2013 De vooroever van Ameland en Schiermonnikoog bestaat uit een dynamisch patroon van zandbanken. In het westelijke deel wordt de kustlijn van Ameland beïnvloed door het landwaarts verplaatsen van de geul (het Borndiep) en de zandplaat (het vroegere Bornrif) die zich langzaam van het westen naar het oosten van het eiland verplaatst en nu een geheel vormt met het strand. Voorbij Ballum verplaatst de kustlijn zich zeewaarts als gevolg van de oostwaartse beweging van het Bornrif. Er zijn langs de kust van Ameland sinds de jaren 1990 verschillende suppleties uitgevoerd. Een vooroeversuppletie zorgt op korte termijn voor een verandering in het profiel van de bodem en vaak ook in de samenstelling van het zand. Onder invloed van de waterbeweging vindt er een herverdeling van het zand plaats. Hierdoor kan het oorspronkelijke bankensysteem zich herstellen. Daarnaast wordt het zand gesorteerd. De suppletie in het studiegebied in 2011 zorgde ervoor dat de banken ter hoogte van de suppletie hoger werden en er een nieuwe buitenbank ontstond. Dicht onder de kust vormde zich ook een nieuwe bank. In het studiegebied bevinden zich twee tot drie zandbanken die zich langzaam zeewaarts verplaatsen. Op ongeveer 800 meter uit de kust dempt de bank uit terwijl zich nabij de kust een nieuwe bank vormt. We spreken hier van cyclisch bankgedrag. De kustlijn van Ameland laat een structurele achteruitgang zien. Daarom hebben er in 1992, 1998, 2003, 2006 en 2010/2011 verschillende suppleties plaatsgevonden. Bij de toetsing in 2015 is opnieuw een landwaartse trend van de kustlijn waargenomen. Daarom is hier in 2015 opnieuw een vooroeveren strandsuppletie uitgevoerd. De kustlijn van Ameland wordt zodoende gemiddeld elke vijf jaar gesuppleerd en bevindt zich in een continue cyclus van verstoring en herstel. Het bankgedrag van referentiegebied Schiermonnikoog is anders. Het profiel is er minder steil en er komen slechts twee banken voor die bovendien stabiel liggen. Er is op Schiermonnikoog nog nooit gesuppleerd. De kustlijn van Schiermonnikoog ligt minimaal 120 meter zeewaarts ten opzichte van de Basiskustlijn. Hoewel er een achteruitgang in de ligging van de kustlijn wordt waargenomen, zijn er tot en met het jaar 2020 geen overschrijdingen van de Basiskustlijn te verwachten. 2015 2010 2005 A Ameland - Raai 01840 jaarlijkse profielhoogte vooroeversuppletie 2010 2015 2010 2005 B Schiermonnikoog - Raai 01300 jaarlijkse profielhoogte 2 0 zeereep hoogwater 2000 1995 1990 vooroeversuppletie 1998 2000 1995 1990-2 -4 laagwater bankenzone 1985 1985-6 1980 1975-200 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 afstand van RSP positie 1980 1975 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 18002000 2200 afstand van RSP positie -8 dieper water Timestack van het profiel op een locatie in Ameland Impact (A) en een locatie op Schiermonnikoog (B). In een timestack worden de profielen van opeenvolgende jaren bovenop elkaar geplaatst. De Y-as geeft de jaren weer en de X-as de afstand tot de kust. De lijnen geven schematisch de locatie van de banktoppen aan. De witte kaders zijn de vooroeversuppleties op deze locatie. Ter illustratie van het cyclische bankgedrag: a geeft het zeewaarts migreren van de bank in de tijd weer waarbij op locatie b een nieuwe bank wordt gevormd welke vervolgens ook zeewaarts gaat migreren.

Bodemkarakteristiek: Side-scan-sonar Bron: Vonhögen-Peeters 2010, Vonhögen-Peeters 2013 Om inzicht te krijgen in de relatie tussen de morfologie, het zand en de bodemdieren is in 2010 en 2012 een side-scansonar opname (SSS-opname) gemaakt in het suppletiegebied voor de kust van Ameland. Een SSS maakt met behulp van akoestiek een opname van de bodem. Er wordt een signaal uitgezonden en de weerkaatsing van dit signaal op de bodem geeft informatie over het type sediment (zand of klei) en de hoeveelheid schelpen. Op basis van de SSS-opname kan de vooroever van Ameland ter hoogte van de suppletielocatie ingedeeld worden in drie gebieden waarvan de grenzen min of meer parallel aan het strand lopen. De gebieden onderscheiden zich door de grootte van de zandribbels en de aan- of afwezigheid van slib. Schematische weergave van de werking van de side scan sonar. Recht onder de SSS wordt niets opgenomen. Dit is de blinde sector. Side scan sonar opname ter hoogte van de suppletielocatie. Deelgebied 1) zeewaarts van het bankensysteem met grootschalige golfribbels op de zandige bodem (rode vak), deelgebied 2) de brekerbankenzone met op de top en de flanken van de brekerbanken zandribbels die kleiner zijn dan in het gebied zeewaarts van de banken (blauwe vak) en deelgebied 3) aansluitend op het strand met zandribbels en daar tussen mogelijk wat slib (groene vak). Een side-scan-sonar maakt met behulp van akoestiek een opname van de bodem Foto beeldbank.rws.nl, Rijkswaterstaat / Joop van Houdt

Samenstelling van het zand Bron: van Egmond et al. 2010, Vanagt et al. 2010, Wijsman et al. 2010, Vanagt et al. 2011, Verduin et al. 2012, Holzhauer et al. 2014, Vergouwen et al. 2015 De samenstelling van het zand is een belangrijke factor voor de aanwezigheid van bodemdieren. Zand komt van nature in een mengeling van fijne en grove korrels voor. De verdeling kan worden gekenmerkt aan de hand van de mediane korrelgrootte (D50). Voorafgaand aan de suppletie is in 2010 de bodem opgenomen met behulp van het Medusa-systeem en bodemhappen. Het Medusa-systeem is een geofysisch meetsysteem dat op basis van de van nature voorkomende radioactieve straling uit de bodem verschillende mineralen en bodemtypen kan onderscheiden. De opname laat zien dat het zand in de vooroever van Ameland en Schiermonnikoog fijner is naarmate het water dieper wordt. De troggen laten geen duidelijk andere samenstelling van het zand zien dan de naastgelegen banken en hellingen. Sedimentkartering m.b.v. Medusa voor de kust van Ameland in augustus 2010 voor afgaand aan de suppletie. Het rode vak geeft de geplande locatie van de suppletie weer. Suppletie 2010-2011 2010-2011 Mediane korrelgroote D50 in um 152-167 - 167 168-174 - 174 175-180 - 180 181-185 - 185 186-190 - 190 191-196 - 196 197-201 - 201 202-207 - 207 208-212 - 212 213-219 - 219 220-229 - 229 230-251 - 251 Gedurende de periode van 5 jaar bestond het zand in de getijdenzone uit fijn tot grof zand (D50= 190 tot 263 μm), ter hoogte van de suppletiezone uit zeer fijn tot fijn zand (D50= 132 tot 205 μm) en in de diepere zone zeewaarts van de suppletie uit fijn zand (D50= 134 tot 187 μm). De suppletie is in 2011 aangelegd met zeer fijn zand (D50= 150 μm). Het gesuppleerde materiaal valt hiermee in de natuurlijke range van het suppletiegebied. Het organisch stofgehalte in het zand is een maat voor het voedsel dat aanwezig is voor het bodemleven. Dit gehalte lag zeewaarts van de suppletie over het algemeen hoger dan in de getijdenzone of de suppletiezone.,735 164,7122222 172,765 168,0091667 160,994625 171,66675 168,2509362 AI 0,3808 0,46215 0,344986 0,611293565 0,608701857 0,45870 4444 165,83125 164,5933333 167,2540833 163,6455 Gemiddelde D50 165,5489845 AU 0,4381 Organisch 0,317690909stof 0,341846154 gehalte 0,689294887 0,436374 166,5016667 2009 173,7891667 (T0) 2010 165,972 (T0) 166,9155 2011 (T1) 170,6943219 2012 169,9533319 (T2) 2013 (T3) SR 2014 (T4) 2010 (T0) 2011 0,3933(T1) 0,295391667 2012 (T2) 2013 0,584031992 (T3) 0,457847408 2014 (T4) 0,414246 3333 180,8442857 198,9374286 188,0395 182,85025 184,8379693 190,0655817 Suppletie zone 0,470394118 0,414327778 0,36292 0,774960476 0,725509709 0,512623 1111 250 178,962 192,4908333 190,4117333 186,6597 190,9617095 189,7127388 AI 0,485783333 0,39495 0,386666667 0,849690311 0,7931093 1,5 0,530096 6667 180,7466667 203,1818182 185,3023077 176,3488 189,1686032 AU 0,52676 0,465641667 0,342583333 0,759083963 0,497437 184,1766667 201,4933333 186,21525 178,7142292 192,1659495 SR 0,408033333 0,382391667 0,322 0,716107155 0,657910119 0,507077 3704 168,3073333 166,9044444 163,6865556 162,0132727 176,0181019 166,9700519 SuppleOe Zeewaarts suppletie zone 0,586345455 0,544211111 0,453125 0,8172358 0,863727023 0,614820 6667 164,29 166,0933333 164,3085 161,58225 179,2286303 165,8309023 AI 0,74785 0,54665 0,4424 0,90202088 1,05114889 0,692946 8333 172,045 170,5866667 159,8411667 161,09 168,0811609 AU 0,556333333 0,4759 0,506166667 0,763642298 0,558735 200 167,7225 164,0333333 166,91 163,13675 173,6102056 166,8140759 SR 0,44735 0,610083333 0,4002 0,786044222 0,723160623 1,2 0,586422 4912 170,4711538 180,9085393 174,6562676 171,9745714 176,6951817 175,7657941 Grand Total 0,485892105 0,419064045 0,375967971 0,720062836 0,71665784 0,508313 Gemiddelde D50 (μm) 2009 (T0) 2010 (T0) 2011 (T1) 2012 (T2) 2013 (T3) 2014 (T4) 2010 (T0) 2011 (T1) 2012 (T2) 2013 (T3) 2014 (T4) 201,9511111 150 178,962 192,4908333 190,4117333 186,6597 190,9617095 0,485783333 0,39495 0,386666667 0,849690311 0,7931093 226,5916667 180,7466667 203,1818182 185,3023077 176,3488 0,52676 0,465641667 0,342583333 0,759083963 184,1766667 201,4933333 186,21525 178,7142292 0,408033333 0,382391667 0,322 0,716107155 0,657910119 180,735 164,7122222 172,765 168,0091667 160,994625 171,66675 0,3808 0,46215 0,344986 0,611293565 0,608701857 166,8744444 165,83125 164,5933333 167,2540833 163,6455 0,4381 0,317690909 0,341846154 0,689294887 166,5016667 173,7891667 165,972 166,9155 170,6943219 0,3933 0,295391667 0,584031992 0,457847408 100 157,8966667 164,29 166,0933333 164,3085 161,58225 179,2286303 0,74785 0,54665 0,4424 0,90202088 1,05114889 172,0308333 172,045 170,5866667 159,8411667 161,09 0,556333333 0,4759 0,506166667 0,763642298 167,7225 164,0333333 166,91 163,13675 173,6102056 0,44735 0,610083333 0,4002 0,786044222 0,723160623 50 0,9 0,6 0,3 Gemiddeld organisch stof gehalte (%) 0 AI AU SR AI AU SR AI AU SR Getijdenzone Vooroever SuppleOe zone Zeewaarts suppleoe zone 0 Gemiddelde D50 per zone per studiegebied over de verschillende jaren. AI = Ameland Impact, AU = Ameland Uitstraling, SR = Schiermonnikoog Referentie. Voor elk jaar is de D50 en het organisch stof gehalte gegeven. De pijl geeft het moment van suppleren op Ameland Impact weer.

Bodemdieren die in de bodem leven Bron: Gmelig Meyling et al. 2009, Goudswaard et al. 2009, Van de Moortel et al. 2010, Wijsman et al. 2010, Vanagt et al. 2011, Verduin et al. 2012, Faasse et al. 2013, Holzhauer et al. 2014, Verduin et al. 2014, Vergouwen et al. 2015, Vergouwen et al. 2016. Aangevuld met: Janssen et al. 2008 De vooroever van Ameland en Schiermonnikoog zijn van 2009 tot en met 2014 steeds in het najaar bemonsterd. In de drie studiegebieden zijn in totaal 797 monsters genomen tussen de laagwaterlijn en ongeveer 15 meter diepte. Alle monsters zijn in het laboratorium geanalyseerd op aantal en biomassa per soort. In totaal zijn er bij Ameland en Schiermonnikoog 85 soorten bodemdieren gevonden waarvan 55 soorten in alle studiegebieden zijn waargenomen. Op Ameland Impact zijn in totaal 75 soorten gevonden, in het naastgelegen uitstralings gebied 68 soorten en op Schiermonnikoog 62 soorten. De borstelworm Magelona johnstoni is het vaakst van alle soorten aangetroffen en de Amerikaanse zwaardschede in de hoogste aantallen. In alle studiegebieden, ongeacht de suppletie, is de jaarlijkse variatie in dichtheid en biomassa van bodemdieren relatief groot. Deze variatie volgt grofweg over de jaren in alle studie gebieden hetzelfde patroon, met opvallend hoge biomassa s en lage dichtheden in 2012. De biomassa wordt vooral bepaald door schelpdieren en grote wormen. Inhoud van een monster op Ameland Impact zeewaarts van de brandingszone op een diepte van ongeveer 8 meter op 4 augustus 2014. Foto H. Holzhauer 2014 In de zone waar gesuppleerd wordt, tussen de 5 en 8 meter beneden NAP, is op Ameland een beperkt effect van de vooroeversuppletie op het bodemleven merkbaar. De biomassa in deze zone is in 2011, direct na de suppletie, afgenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Dit is vooral zichtbaar aan de zeewaartse zijde van de suppletie en een klein gebied direct naast de suppletie. De afname in gemiddelde biomassa wordt voornamelijk veroorzaakt door een lagere biomassa van de schelpdieren de Strandgaper en het Zaagje. Ook de gemiddelde dichtheid is in deze zone afgenomen. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door een afname van borstelwormen. Borstelworm (Magelona johnstoni). Foto Hans Hillewaert In 2012 is de gemiddelde biomassa overal weer toegenomen, vooral op Ameland in het gebied ten oosten van de suppletie. In dat jaar is over het gehele gebied vooral de toename van het nonnetje opvallend. In 2012 is ook de dichtheid van de borstelwormen weer toegenomen. In 2013 is de biomassa in alle gebieden juist weer lager dan in de jaren daarvoor terwijl de dichtheid is toegenomen. Een mogelijke oorzaak hiervan is de relatief lange vorstperiode met temperaturen onder de nul graden tot in april. Verschillen tussen impact- en controlegebieden nemen verder af, en in 2014 is de biomassa en dichtheid in het gesuppleerde gebied op Ameland weer gelijk aan de gemiddelde waarde van 2010, voorafgaand aan de suppletie. Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus). Foto Hans Hillewaert Het beeld dat het gesuppleerde gebied na twee tot drie jaar weer gelijkaardig is aan de situatie voor de suppletie komt

overeen met het beeld dat verkregen is uit de analyse van aangespoelde bodemdieren langs de Hollandse kust over een periode van 1978 tot en met 2008. Ameland 2010 Ameland 2011 Schiermonnikoog laat voor zowel biomassa als dichtheid een ander beeld zien dan Ameland. Een mogelijke oorzaak is de afwijkende geschiedenis (nooit gesuppleerd) en de afwijkende gradiënt van de vooroever (minder steil). Ameland 2012 Ameland 2013 In eerder onderzoek vonden Janssen et al. (2008) een beduidend hogere soortenrijkdom en dichtheid tussen de banken van de vooroever dan op toppen van de banken. Dit werd vooral toegeschreven aan de aanwezigheid van de biobouwende kokerworm (Lanice conchilega). Tijdens de huidige studie is geen hogere dichtheid en soortenrijkdom tussen de banken waargenomen. De hoogste dichtheden van kokerwormen werden in het huidige onderzoek in de dieper gelegen monsterlocaties, voorbij de buitenste brekerbank, gevonden. Ameland 2010 Ameland 2011 Ameland 2012 Ameland 2013 A B De verspreiding van biomassa en dichtheid per monsterlocatie weergegeven voor de jaren 2010 tot en met 2013 in Ameland. De grootte van de stip geeft de grootte van de biomassa of dichtheid aan. De suppletie is weergegeven met een rood vak. Het gebied waar de gemiddelde biomassa en dichtheid sterk zijn afgenomen is aangegeven met een oranje vak. 6.5 2010 6 5000 2011 Gemiddelde biomassa in de bodemlevende dieren (g/m 2 ) 5.5 5 4.5 4 3.5 3 2.5 2 1.5 1 suppletie Gemiddelde dichtheid in de bodemlevende dieren (n/m 2 ) 4000 3000 2000 1000 suppletie 2012 2013 2014 0.5 0 AI AU SR AI AU SR AI AU SR 0 AI AU SR AI AU SR AI AU SR Getijdenzone Suppletiezone Zeewaarts suppletiezone Getijdenzone Suppletie zone Zeewaarts suppletie zone Gemiddelde biomassa aan bodemdieren per zone per studiegebied. AI = Ameland Impact, gesuppleerd in 2011. AU = Ameland Uitstraling en SR = Schiermonnikoog Referentie. Biomassa is exclusief Amerikaanse zwaardschede en de zeeklit vanwege de zeer hoge biomassa per individu. De biomassa van Schiermonnikoog in 2012 is buiten beschouwing gelaten omdat vanwege slechte weersomstandigheden hier geen monsters zijn genomen. Gemiddelde dichtheid aan bodemdieren per zone per studiegebied. AI = Ameland Impact (AI), gesuppleerd in 2011. AU= Ameland Uitstraling en SR = Schiermonnikoog Referentie. Inclusief Amerikaanse zwaardschede en de zeeklit. De dichtheid van Schiermonnikoog in 2012 is buiten beschouwing gelaten omdat vanwege slechte weersomstandigheden hier geen monsters zijn genomen.

Het effect van kokerwormen op de morfologie in de vooroever, modelberekeningen Bron: Kruijt 2009, Borsje et al. 2010a, Borsje et al. 2010b, Borsje et al. 2011 De kokerworm is een worm die in de bodem leeft en structuren bouwt die de bodem kunnen beïnvloeden. Met behulp van een hydrodynamisch model (Delft3D-FLOW) voor de kust van Egmond is, met en zonder zandsuppletie, inzichtelijk gemaakt dat bodemdieren in staat zijn om de fysische eigenschappen van de bodem te beïnvloeden. De modelberekeningen zonder zandsuppletie laten zien dat de kust meer erodeerde bij afwezigheid van de kokerworm dan wanneer de kokerworm in grote aantallen aanwezig was. Ook bij een zandsuppletie van 800.000 m 3 liet het model zien dat er een positieve bijdrage is van de kokerworm aan de stabiliteit van de kust en dat de suppletie beter op zijn plaats blijft liggen. Doordat de kokerworm in vlekken verspreid voorkomt is de werkelijke aanwezigheid van deze wormen lastig te bepalen. De resultaten kunnen hierdoor nog niet direct gekoppeld worden aan werkelijke suppleties. Modelvoorspelling van de positie van de kustlijn van Egmond, 1 jaar na aanleg van een suppletie met (groene ne rode lijn) en zonder de aanwezigheid van kokerwormen (blauwe lijn). De onderbroken lijn geeft de net gesuppleerde situatie weer. Kokerworm gestoken uit de Van Veenhapper Foto: H. Holzhauer 2014 De kokerworm is een worm die in de bodem leeft en structuren bouwt die de bodem kunnen beïnvloeden

Bodemdieren die op de bodem leven Bron: De Backer et al. 2013a, De Backer et al. 2013b, Holzhauer et al. 2014 Op de bodem leven verschillende dieren zoals garnalen en krabben. In totaal zijn er bij Ameland en Schiermonnikoog 16 verschillende op de bodem levende soorten gevonden. De meest voorkomende soorten waren grijze garnaal, de gewone zwemkrab en de strandkrab. De grijze garnaal was het talrijkst, tot wel 90% van het totaal aantal individuen. Ondanks de jaarlijkse variatie in dichtheden was er over de jaren weinig variatie in de soortensamenstelling tussen Ameland en Schiermonnikoog. Er zijn geen significante effecten gevonden van de suppletie op de soortenrijkdom, dichtheid of diversiteit van de op de bodem levende soorten. Grijze garnaal In totaal zijn er bij Ameland en Schiermonnikoog 16 verschillende soorten dieren gevonden die op de bodem leven

Nabij de bodem levende vissen Bron: De Backer et al. 2013a, De Backer et al. 2013b, Holzhauer et al. 2014 Vissen die nabij de bodem leven kunnen beïnvloed worden door een suppletie doordat de bodem wordt bedekt en daarmee het beschikbare voedsel (bodemdieren) onbereikbaar wordt. Kenmerkende soorten voor de vooroever van Ameland en Schiermonnikoog zijn schol, grondel en kleine zeenaald. Er zijn in totaal 27 verschillende vissoorten gevonden, voornamelijk juveniele (opgroeiende) platvissen. Het meest opvallende resultaat was dat in 2013 de dichtheid aan bij de bodem levende vissen tot 10 keer hoger was dan de gemiddelde dichtheid in voorgaande jaren. De dichtheid bij Ameland lag altijd lager dan bij Schiermonnikoog. Verschillen in dichtheid en samenstelling tussen de studiegebieden zijn te wijten aan natuurlijke variatie, maar wellicht ook aan een verschil in visserijdruk door garnalenkotters die ook in het gebied actief waren. Schol (Pleuronectes platessa) De visgemeenschap verschilt niet significant tussen Ameland en Schiermonnikoog en een duidelijk effect van de suppletie is niet waargenomen. Op soortniveau zijn er echter wel verschillen. Bij de grondel en de schol is er sprake van een andere opbouw van de populatie in het suppletiegebied. Na de suppletie komt de schol in lagere dichtheden voor in het suppletiegebied ten opzichte van Schiermonnikoog. Anderzijds komt de grondel na de suppletie juist in hogere dichtheden voor bij Ameland dan in het referentiegebied op Schiermonnikoog. afmeting (mm) afmeting (cm) Verdeling van het aantal individuen naar grootte van grondel (in mm) en schol (in cm) voor (2010) en na de suppletie (2011 t/m 2013) voor het suppletiegebied (Ameland Impact, AI) en het referentiegebied (Schiermonnikoog, SR). De verschillen na de suppleite tussen Ameland Impact en het referntiegebeid Schiermonnikoog is met groene circles weergegeven.

Doorkijk naar vervolg Het onderzoek rond de suppletie van 2010-2011 laat zien dat twee tot drie jaar na de suppletie het leven in en op de vooroever zich heeft hersteld. Op korte termijn wordt er een impact waargenomen van de suppletie, voornamelijk aan de zeewaartse zijde van de suppletie, in het impactgebied en voor een deel in het naastgelegen uitstralingsgebied. Na een periode van twee tot drie jaar waren de effecten van de suppletie niet meer te onderscheiden van de uitgangssituatie. De effecten op dieren die op de bodem leven en de vissen waren minder goed te onderscheiden. De randvoorwaarden voor het leefgebied van bodemdieren worden voor een groot deel bepaald door de abiotische omstandigheden. Door deze randvoorwaarden te koppelen aan het voorkomen van bodemdieren kunnen effecten van structurele aanpassingen van abiotische omstandigheden onder invloed van suppleties op het huidige ecosysteem van de vooroever in beeld worden gebracht. Daarnaast kan er mogelijk bij het inplannen van een suppletie gestuurd worden op factoren, zoals locatie of korrelgrootte van het sediment zodat een suppletie geoptimaliseerd kan worden. De huidige kennis over de effecten van suppleties op de vooroever is momenteel afkomstig uit case studies. Om te toetsen of dezelfde uitkomsten gelden voor de gehele Nederlandse kust, zal op eenzelfde tijd- en ruimteschaal onderzoek gedaan moeten worden. Dit wordt onderschreven door de vergelijking met het toch zeer nabij gelegen Schiermonnikoog. Naast de opschaling naar de gehele Nederlandse kust, zouden hierbij ook de cumulatieve effecten van jarenlang suppleren langs de kust op de samenstelling van de bodemdieren in ogenschouw genomen moeten worden. Lange termijn kustdekkend onderzoek zou hier meer inzicht in kunnen bieden. Het nemen van een bodemmonster met de Van Veenhapper Foto H. Holzhauer 2014

Referenties Rapporten voortgekomen uit dit onderzoeksprogramma Borsje, B. W. en J. A. van Dalfsen (2010a). Coastal protection: innovative use of biogeomorphology. Enschede, Delft, Universiteit Enschede, Deltares. Borsje, B. W., J. J. van der Werf, M. A. Kruijt, S. J. M. H. Hulscher en P. M. J. Herman (2010b). Modeling biogeomorphological interactions in underwater nourishments for the Dutch sandy coast. ICCE2010. Shanghai China. Borsje, B. W., B. K. van Wesenbeeck, F. Dekker, P. Paalvastd, T. J. Bouma, M. M. van Katwijk en M. B. de Vries (2011). How ecological engineering can serve in coastal protection. Ecological Engineering 37: 133-122. De Backer, A. en K. Hostens (2013a). T2 situatie - ecologische analyse 2012: Epibenthos en (juveniele) visbemonstering Ameland en Schiermonnikoog. Oostende, ILVO. De Backer, A. en K. Hostens (2013b). T3 situatie - ecologische analyse 2013: Juveniele visbemonstering Ameland en Schiermonnikoog. Oostende, ILVO. De Backer, A. en G. Van Hoey (2013c). Veldverslag Ameland en Schiermonnikoog 2013. Bemonstering (juveniele) demersale vis. Oostende, ILVO. Faasse, M., K. Lock en T. Vanagt (2013). Labrapport benthos Ameland. Najaar 2012. Oostende, ecoast. Gmelig Meyling, A. W. en R. H. de Bruyne (2009). Onder het zand beland. Effecten van strand- en onderwatersuppleties op het macro- en epibenthos van de nabije kustzone onderzocht met behulp van Systematisch Strandonderzoek (pilotstudie) Periode 1978-2008. Bennebroek, Stichting anemoon/ Metridium. Goudswaard, K., J. Kesteloo, C. van Zweeden en T. Vanagt (2009). Kwantitatieve bemonstering in het zandsuppletiegebied Ameland in 2009 op de aanwezigheid van schelpdierbanken. Yerseke, IMARES & Grontmij. Heusinkveld, J. (2013). Monsterverslag Ameland subtidaal September 2012. Monstername macrobenthos tbv onderzoek naar effecten van kustsuppleties. Groningen. Heusinkveld, J. (2014). Monsterverslag Ameland subtidaal September 2013. Monstername macrobenthos tbv onderzoek naar effecten van kustsuppleties. Groningen. Heusinkveld, J. en T. Vanagt (2011). Monsterverslag veldcampagne ecologie Ameland 2010. Belgie, Oostende, The Fieldwork Company, ecoast. Holzhauer, H., J. Reinders, L. M. Vonhögen, A. De Backer en J. Heusinkveld (2012). Meetplan veldcampagne Ameland 2012, Deltares. Holzhauer, H., T. Vanagt, K. Lock, M. C. van Oeveren, A. De Backer, K. Hostens, J. van Dalfsen en J. Reinders (2014). Ecologische effecten suppletie Ameland 2009-2012. Interim rapportage ihkv KPP B&O Kust Ecologie. Delft, Deltares. Janssen, G. M., H. Kleef, S. Mulder en P. Tydeman (2008). Pilot assessment of depth related distribution of macrofauna in surf zone along Dutch coast and its implications for coastal management. Marine Ecology 29(1): 186 194. Kruijt, M. A. (2009). Bio-geomorphological interactions in shoreface nourishments. Stage scriptie, Universiteit Twente. Leewis, L., J. Heusinkveld en E. C. Verduin (2012). Veldcampagne Ameland 2011 Veldverslag. Amsterdam, Grontmij Nederland B.V. Van Dalfsen, J. en H. Holzhauer (2014a). Meetplan T0 & T1 Veldcampagne Ameland en Schiermonnikoog 2014. Delft, Deltares. Van Dalfsen, J., H. Holzhauer en E. Verduin (2014b). Veldverslag bemonstering Ameland & Schiermonnikoog 4 & 5 augustus 2014. Delft, Deltares. Van de Moortel, L. en T. Vanagt (2010). Tussentijds verslag labactiviteiten veldcampagne ecologie Ameland 2010. Stand van zaken per 1 december 2010. Oostende, ecoast. van Egmond, F., W. Rooke en S. de Vries (2010). Ameland, kartering sedimentsamenstelling suppletievak en strand. Groningen, Medusa Explorations BV. Vanagt, T. en J. Heusinkveld (2010). Meetplan veldcampagne ecologie Ameland 2010. Ostende, Belgie, ecoast. Vanagt, T., L. van de Moortel, J. Heusinkveld, S. Vanden Eede, L. van Steenbrugge, G. Van Hoey en M. Vincx (2011). Veldcampagne ecologie Ameland 2010. Ostend, ecoast. Verduin, E. en L. De Vos (2014). Analyseverslag T0 analyses Ameland & Schiermonnikoog. 2014-8 To tbv KPP B&O Kust Ecologie. Amsterdam, Grontmij. Verduin, E. C., L. Leewis en D. Templeman (2012). Veldcampagne Ameland 2011. Onderzoek naar de ecologische effecten van zandsuppleties op macrobenthos, epibenthos en demersale vis op Ameland, Grontmij. Verduin, E. C., L. Leewis en S. van Rooij (2011). Veldcampagne Ameland 2011. Meetplan. Amsterdam, Grontmij. Vergouwen, S. A. en H. Holzhauer (2015). Bodemdiergemeenschap Ameland en Schiermonnikoog T0-2014. Delft, Deltares. Vergouwen, S. A. en H. Holzhauer (2016). Ontwikkeling van het bodemleven in de vooroever na aanleg van een onderwatersuppletieling van het bodemleven in de vooroever na aanleg van een onderwatersuppletie. Case studie Ameland en Schiermonnikoog 2009-2014. Delft, Deltares. Vermaas, T., E. P. L. Elias en L. Vonhögen-Peeters (2013). Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 (in concept). Delft, Deltares. Vonhögen-Peeters, L. M. (2010). Analyse SSSopname Ameland 2010. Delft, Deltares. Vonhögen-Peeters, L. M. (2013). Veldrapport SSSopname 2012. Delft, Deltares. Wijsman, J., K. Goudswaard, E. Meesters en T. Vanagt (2010). Macrofaunagemeenschap in het onderwatersuppletiegebied Ameland-midden tijdens de zomer 2009 (T0-meting), IMARES-Grontmij. Wittoeck, J. en A. De Backer (2012). Veldverslag Ameland en Schiermonnikoog 2012. Bemonstering epibenthos en demersale vis. Oostende, ILVO. Aanvullende referenties Janssen, G. M., H. Kleef, S. Mulder en P. Tydeman (2008). Pilot assessment of depth related distribution of macrofauna in surf zone along Dutch coast and its implications for coastal management. Marine Ecology 29(1): 186 194. Vermaas, T., E. P. L. Elias en L. Vonhögen-Peeters (2013). Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 (in concept). Delft, Deltares.

Deltares in samenwerking met Convenantpartners In opdracht van Deltares is een onafhankelijk kennisinstituut op het Postbus 177 gebied van water, ondergrond en infrastructuur. Wereld 2600 MH Delft wijd werken we aan slimme innovaties, oplossingen T +31 (0)88 335 82 73 en toepassingen voor mens, milieu en maatschappij. info@deltares.nl Deltares heeft vestigingen in Delft en Utrecht. www.deltares.nl