Opstandingskerk Assen Zondag 22 april 2018 - Ds. Ynte de Groot Genesis 6: 5-22 Psalm 23 Johannes 10: 1-5 en 11-16 De kerkelijke roosters zijn het niet helemaal met elkaar eens: volgens het Evangelisch-Lutherse rooster was het vorige week de zondag van de Goede Herder en volgens het Gemeenschappelijk Leesrooster van de RvK is dat pas vandaag. Maar hoe het ook zij: het thema van de Goede Herder hoort steevast bij de weken na Pasen. Nu lazen en zongen we niet alleen over de Goede Herder, maar ook uit Genesis. En daar wil ik eerst met u naar kijken. Genesis 6 vertelt van een goede God die worstelt met het kwaad. Dat kwaad komt tot uiting in het gedrag van de mensen. De schepping die zo mooi was begonnen wordt door dat wat de mensen ermee doen bedorven. God is bitter teleurgesteld in zijn project aarde en dreigt er de brui aan geven. En zoals ook in onze tijd blijkt, dreigen de mensen de dieren in hun ondergang mee te sleuren. Kijk, die oude schrijvers van de bijbel waren geen koffiedikkijkers. Zij wisten niet van uitputting van grondstoffen, ontbossing of opwarming van de aarde, maar ze wisten wel waartoe mensen in staat zijn. Gelukkig vindt God in zijn worsteling een bondgenoot. Eén rechtvaardige, die als een Christus voor de hele wereld de deur is en de deur opent naar een nieuwe toekomst. Net als bij het scheppingsverhaal geldt, dat meer culturen een verhaal kennen over een grote vloed. In die verhalen overleeft de held steeds door een schip te bouwen. Maar de ark van Noach is bijzonder. Het gaat om een enorme rechthoekige kist, die de verhoudingen heeft van een doodskist. Het woord dat ervoor wordt gebruikt, dat wij met Ark vertalen, betekent dan ook niet schip, maar kist. Het komt maar in twee Bijbelverhalen voor. Hier en in het verhaal van de kleine Mozes, die in een biezen kistje in de Nijl wordt gezet.
Beide kisten/arken worden met pek besteken om het water buiten te houden. In beide verhalen wordt een enkeling door het water van de dood heen gered. Niet om zichzelf, maar om een toekomst voor velen te openen. Noach, Mozes, Jezus geroepen rechtvaardigen als zij houden de weg naar de toekomst open. Zij voorkomen dat de aarde te gronde gaat aan haat, boosheid en geweld. Ik vindt die gedachte tegelijk geruststellend als verontrustend. Geruststellend, omdat we dus niet allemaal Noach, Mozes of Jezus hoeven zijn. En verontrustend omdat je nooit zeker weet of jij of jij, of ik niet zo n geroepene is. Dan over de Goede Herder: het is in de geschiedenis van het christendom het oudste en eerste beeld van Jezus. Het komt dus al in het evangelie voor, maar ook de vroegste afbeeldingen van Jezus laten Hem zien als een jonge herder die een lam op de schouder draagt. In later tijd wordt Jezus ook anders afgebeeld: als de Leraar, als de Rechter in het laatste oordeel, als de gemartelde Gekruisigde of de triomferende Opgestane naar mate de geloofsleer zich ontwikkelt komen er steeds meer afbeeldingen bij. Elke afbeelding weerspiegelt de geloofsopvatting van de periode waarin hij ontstaat. Maar de eerste en oudste afbeeldingen laten Jezus zien als de goede Herder. Dát is het meest fundamentele dat Jezus bij de mensen opriep. Dat de Heer voor ons zorgen wil als een herder. Dat is door gelovigen ook altijd begrepen. Niet voor niets behoort Psalm 23 De Heer is mijn Herder tot de meest geliefde psalmen aller tijden. De afbeeldingen van de Goede Herder zijn in de eerste eeuwen van de kerk dan ook in allerlei variaties populair geweest: op schilderingen in de catacomben in Rome, op sarcofagen en in mausolea uit de 3e tot de 5e eeuw. Lieflijke beelden, die bij ons nu misschien juist vanwege die lief-
lijkheid - een lichte allergische reactie kunnen oproepen. Toch is dat denk ik niet terecht. Alleen al het feit dat ze in de catacomben gevonden zijn (dat wil zeggen: op vroegchristelijke begraafplaatsen) en op sarcofagen en in mausolea, geeft natuurlijk te denken. De beschutting van de Goede Herder gaat hand in hand met de grimmigheid van de dood. Dat zelfde geldt voor Psalm 23 De Heer is mijn Herder, mij ontbreekt niets. Dat lijkt op het eerste gezicht wereldvreemd of naief. Want wie kan werkelijk zeggen dat het je aan niets ontbreekt? Ieder mensenleven hoe liefdevol ook geleefd kent donkere zijden. Geen mens komt erdoor zonder beschadigingen op te lopen, zonder anderen tekort te doen zo is het leven soms vol vrees en kwade mogelijkheden: ziekte overvalt je en houdt je soms jaren in de greep. We moeten afscheid nemen van wie ons lief zijn. Het lukt lang niet altijd om in vrede met elkaar te leven - het leven brengt en neemt zoveel dat ons te na komt. Het geheim van het lied is denk ik juist de realiteitszin die eruit spreekt. Want het gaat dan wel over groene weiden en vredig water, maar ook over donkere dalen en dreigende vijanden: mensen en dingen die de dichter benauwen. Het sterke vind ik, dat het lied juist niet beweert dat het duister een diepe zin heeft of een bedoeling, dat het hoort bij de leerschool van het leven, of dat het ons bestaan wil louteren. Niets van dat alles. De dichter praat het donker niet om tot licht. Maar hij heeft wel ervaren, dat er in het duister van zijn leven licht is ontstoken: het licht van de nabijheid van de Eeuwige. En door dat licht kan hij een andere kant zien in de werkelijkheid van het donker. De kant van Gods nabijheid, van zijn kracht, zijn belofte: Ik ben mét je, Ik laat je niet los, in het donker zal Ik je licht zijn!. En wie díe kant leert
zien, leert ooit ook weer zingen. Evenals de Psalm spreekt ook het evangelie niet naïef over het leven met de Goede Herder. Een herder in bijbelse tijden zag zich dan ook voor andere uitdagingen gesteld, dan de Stadsherder die van tijd tot tijd met een kudde door de binnenstad van Groningen trekt, of dan die herder van de grote stille heide uit dat oude versje. Hij moet de kudde beschermen tegen wolven en andere rovers van buiten en van bedreigingen van binnenuit. Daarom ziet hij er niet tegenop om een stevige steen te gooien of de hond af te sturen op een schaap dat dreigt af te dwalen. En hij deelt met zijn stok een stevige por uit als een schaap de kudde dreigt op te houden. Maar hoofdzaak is: hij beschermt ze, houdt ze bij elkaar en zorgt ervoor dat ze niet tekort komen. En dat niet half, maar met totale inzet. Niet als een huurling, maar als iemand met hárt voor de kudde. Wat mij nu treft in zowel het verhaal van Noach, als in de Psalm die we zongen als in het evangelie, is dat het leven met God zich dus niet uitsluitend afspeelt in een veilige, vredige ruimte. Noach en Mozes worden na hun verblijf in de Ark de wereld ingestuurd: met een opdracht en een zegen. De ik in de Psalm gaat zijn weg door de wereld en met schapen in de schaapskooi gaat het net zo: de Goede Herder geeft ze beschutting, ruimte en tijd om op adem te komen. Maar hun léven speelt zich buiten af, hun taak ligt in het veld. Er staat: De herder roept zijn schapen en leidt ze naar buiten. Het Grieks zegt het sterker: hij drijft zijn schapen naar buiten. Want daar ligt hun leven, hun roeping. Gelovigen zijn geen binnenzitters of buitenstaanders, maar mensen die midden in de wereld staan, midden in het gewone leven, met zijn lief en leed, zijn diepe
vreugde en zijn bitter verdriet. Dáár mogen wij ontdekken dat de Heer een herder wil zijn. Voor ons, maar dus ook voor die schapen uit andere schaapskooien. De bewogenheid van de Heer geldt niet alleen de kerk of de christenheid, maar heel de wereld en alle volkeren. Dit besef kan misschien onze ogen en harten open houden voor b.v. al die mensen die op drift zijn geraakt door geweld of armoede, ontregeld door het verleden, bitter gescheiden van hun geliefden hopend op een toekomst voor zichzelf en een volgende generatie. Ik weet het: de problemen van de stromen op drift geraakte mensen zijn groot en ja, soms moedeloos makend. En wij hebben als gemeente geen oplossingen klaarliggen. Maar we kunnen op zijn minst proberen om niet mee te huilen met de wolven in het bos, met de mensen die schamper spreken van gelukzoekers alsof wij meer recht op geluk en welvaart zouden hebben dan anderen en alsof hun lot ons niet aan zou gaan. En wij kunnen proberen een beroep te doen op de Goede Herder dat die er niet alleen voor ons zal zijn, maar ook voor die anderen en dat Hij ons en allen die wel iets kunnen doen met zijn Geest zal bewegen herder te zijn voor elkaar. Gelovigen zijn in veilige afzondering niet in hun element. Als het goed is staan zij midden in de wereld, midden in het gewone leven - met zijn lief en leed, zijn diepe vreugde en bitter verdriet. Dáár mogen wij soms ontdekken en ervaren wat wij hierna zullen zingen: Hier in dit stervend bestaan wordt Hij voor ons geloofwaardig worden wij mensen van God liefde op leven en dood.