Tussentoets Intelligente Interactie

Transcriptie

1 Tussentoets Intelligente Interactie Department of Information and Computing Sciences Opleiding Informatiekunde Universiteit Utrecht Donderdag 30 mei :30 Vooraf Vul allereerst je naam en nummer in op het MC-antwoordformulier. Gedurende het tentamen mag geen materiaal van de cursus geraadpleegd worden (gesloten-boek tentamen). Mobiele telefoons dienen uitgeschakeld te zijn. Het tentamen bestaat uit 25 multiple choice vragen. Tijdens Je hebt twee uur de tijd voor het gehele tentamen De antwoorden op de vragen dienen ingevuld te worden op het bijbehorende MCantwoordformulier. Na afloop Controleer voordat je weggaat of je je naam en alle antwoorden hebt ingevuld. Lever zowel de antwoordformulieren als de tentamenvragen in. Zet na het inleveren je naam en paraaf op het blad bij de surveillant. Succes!

2 1. Een van de eigenschappen van een intelligente agent is reactiviteit. In welke type omgevingen heeft deze eigenschap weinig zin? a. Een discrete omgeving b. Een statische omgeving c. Een deterministische omgeving d. Een non-deterministische omgeving 2. De contextual subtheorie is onderdeel van de triarchische theorie over intelligentie van Sternberg. Welk antwoord beschrijft het best deze subtheorie? a. Deze theorie beschrijft hoe kinderen informatie opdoen en leren in hun omgeving. b. Deze theorie beschrijft het proces van adaptatie, bijstellen en selecteren van de omgeving. c. Deze theorie beschrijft hoe de componenten in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor intelligentie met elkaar samenwerken. d. Deze theorie beschrijft dat er minstens zeven vormen van intelligentie bestaan en hoe deze vormen met elkaar samenhangen. 3. Wat wordt bedoeld met de reliability van een IQ-test? a. Het moet duidelijk zijn dat de test intelligentie meet en niet iets anders. b. Er zijn soms sterke culturele verschillen bij het gebruik van IQ-tests en hier moeten IQ-tests op aangepast zijn. c. Er moet een correlatie bestaan tussen twee testmomenten met dezelfde testgroep en voldoende tijdsduur tussen de twee tests. d. Iemand die de score op meerdere momenten doet zou ongeveer dezelfde uitslag moeten hebben, ook wanneer hij of zij ouder wordt. 4. Een bepaalde agent heeft de eigenschap proactief te zijn. Wat heeft dit voor invloed op de interactie met de gebruiker: a. De agent kan reageren op gebeurtenissen in de omgeving. b. De agent is in staat zelfstandig een gebruikersmodel op te bouwen over de gebruiker. c. De agent heeft de mogelijkheid zelfstandig te kiezen voor de communicatiemodaliteit. d. De agent kan reminders sturen naar de gebruiker om hem of haar te herinneren aan het uitvoeren van bepaalde activiteiten. 5. We kunnen de verschilllende apps in een smartphone beschouwen als een omgeving voor een mobiele agent. Welke algemene eigenschappen zijn het best van toepassing op deze omgeving? a. Deterministisch, continu, dynamisch, ontoegankelijk b. Non-deterministisch, discreet, statisch, ontoegankelijk c. Deterministisch, continu, dynamisch, partieel toegankelijk d. Non-deterministisch, discreet, dynamisch, partieel toegankelijk 6. Wat is het verschil tussen de user-centered view en de device-centered view? 1. In een device-centered view speelt de gebruiker geen rol, in de user-centered view wel 2. In een user-centered view is de taak van de gebruiker onderdeel van de context, in een device-centered view niet 3. In een device-centered view begint men te kijken naar device model, in een user-centered view met een task/goal 4. In een user-centered view, speelt de device geen rol, maar in de device-centered view wel

3 7. Wat is een overlay-model? a. een manier van opslaan van informatie waarin een bayesiaans netwerk wordt gebruikt b. een user-model dat gebruikt maakt van feature-based modeling c. een veelgebruikt model om kennis te modelleren d. een geavanceerde versie van genetic model 8. Wat wordt bedoeld met cognitive styles? a. Hoe een gebruiker het liefst informatie geordend ziet b. Hoe snel een gebruiker leert c. Welke informatie een gebruiker het liefst wil d. Of gebruiker leert via zien (visual) of horen (audio) 9. In een systeem zitten drie soorten gebruikers; boekhouders, adviseurs en klanten. Dit systeem maakt gebruikt van user modeling. Van welk soort modeleren maken ze waarschijnlijk gebruik? a. Feature-based modeling, eigenschappen van gebruikers maken hier het verschil b. Feature-based modeling, dit is makkelijker te implementeren. c. Stereotype modeling, er is sprake van duidelijke rollen in het systeem d. Stereotype modeling, we weten de eigenschappen van boekhouders, adviseurs en klanten al 10. Waarom zou je een Bayesiaans netwerk gebruiken? a. een Bayesiaans netwerk rekent met conditionele kansen b. een Bayesiaans netwerk zorgt dat een uitkomst niet alleen 0 of 1 kan zijn c. een Bayesiaans netwerk is handig voor stereotype modeling d. een Bayesiaans netwerk is een variant van een overlay model 11. De challenges voor het verwerken van context in apps voor mobieltjes zijn: a. User profiling, sensor reliability, scalability b. Energy management, scalability, user profiling c. Resource management, scalability, energy management d. Network connection, resource management, user profiling 12. Bij contexten kunnen we de volgende aspecten onderscheiden: a. Individuality, location, time, relation, user profile b. Individuality, location, activity, history, system c. Location, time, activity, relation, user profile d. Individuality, time, location, relation, activity 13. Als ik een systeem maak om automatisch de tuin te besproeien dan wil ik dat afhankelijk maken van de hoeveelheid regen die er valt. Ik kan hiervoor een aantal datasources gebruiken. Een regensensor, buienradar, weersvoorspelling,... Ik kan het beste a. Gebruik maken van zoveel mogelijk datasources om te vermijden dat mijn systeem faalt als er een sensor uitvalt b. Gebruik maken van een aantal verschillende datasources, want die zijn goed beschikbaar, maar wel goede regels hanteren voor het bewaren van de consistentie van de data c. Alleen gebruik maken van één datasource, want dan heb ik altijd consistente data d. Gebruik maken van één datasource en als die faalt een back-up gebruiken, want dat kost minder energie

4 14. Ik maak een slimme thermostaat om mijn huis op de juiste temperatuur te houden. Het systeem gebruikt natuurlijk de huidige temperatuur in huis, maar heeft ook een gebruikersprofiel en een prijs voor energie die iedere vijf minuten aangepast wordt. Het systeem moet: a. De context (huistemperatuur) continue sensen zodat de verwarming snel kan reageren b. Alleen maar sensen op specifieke momenten die worden gegeven door het gebruikersprofiel c. Wachten tot de prijs van de energie verandert en dan reageren d. Sensen op basis van het gebruikersprofiel en hoogstens iedere vijf minuten zodat je op tijd maar niet te vaak reageert 15. Ik maak een coaching systeem dat moet helpen bij het vinden en houden van een gezond leefpatroon. Het systeem draait op een PC. Omdat gezonde activiteiten samenhangen met de context waarin iemand is wil ik de context (zoals iemands agenda) ook meenemen in mijn systeem. a. Ik gebruik een simpel context systeem dat de waarden van de context parameters (zoals het weer en de agenda) bepaalt bij het opstarten van het systeem. b. Ik kan volstaan met het maken van een gebruikersprofiel c. Ik moet een context management systeem maken om goed met de context om te gaan omdat de context veel verschillende elementen kan bevatten die gecombineerd moeten worden. d. Ik heb eigenlijk geen context systeem nodig, want ik kan advies geven op basis van statistische informatie. 16. Welke van de volgende vier uitspraken is waar? a. Natuurlijke taal generatie kan gezien worden als de inverse operatie van natuurlijke taal parseren b. Natuurlijke taal parseren is moeilijker dan natuurlijke taal generatie, want bij generatie bepaal je zelf wat de input van het proces is en bij parseren hangt die af van de gebruiker c. Natuurlijke taal generatie is moeilijker dan natuurlijke taal parseren, want schrijven is ook moeilijker dan lezen d. Je kunt niet zeggen of natuurlijke taal generatie makkelijker of moeilijker is dan natuurlijke taal parseren 17. Bij het maken van een virtual character dat klanten helpt op de website van een HiFi/Audio winkel wil ik dat klanten hun vragen in natuurlijke taal kunnen stellen. Het is heel belangrijk: a. Dat het systeem robuust is en dus altijd een antwoord geeft dat niet heel vreemd is b. Dat de semantiek van de vragen bepaald wordt om te bepalen waar de vraag precies over gaat c. Dat ik een regelgebaseerd systeem gebruik omdat dit heel efficient is en dat moet bij on-line systemen altijd prioriteit hebben d. Dat ik zo veel mogelijk verschillende vragen kan herkennen, want je kan nooit voorspellen waar een klant iets over wil weten

5 18. Welke van de volgende vier uitspraken is NIET waar? a. Discourse analyse bepaalt de structurele rol van zinnen b. Morphological analyse hoeft bij tekst invoer niet gedaan te worden c. Syntactische analyse gebeurt voor semantische analyse bij natuurlijke taal parseren d. Lexical analyse hoeft bij tekst invoer niet gedaan te worden 19. Er wordt een nieuw systeem gemaakt om bioscoopkaartjes te kopen via de telefoon. De invoer is volledig spraak gebaseerd en wordt automatisch afgehandeld. Voor zo n systeem kun je het beste gebruik maken van: a. Een template gebaseerd systeem, want je weet welke informatie je wilt hebben terwijl de volgorde waarin de informatie wordt gegeven niet belangrijk is b. Een statistisch systeem, want dan heb je de meeste kans dat je de goede woorden herkent c. Een kennis gebaseerd systeem, want het domein is beperkt en dan kun je heel flexibel zijn d. Een regel gebaseerd systeem, want je kunt de dialoog heel erg sturen zodat de gebruiker maar een hele beperkte set antwoorden kan geven. 20. Welke van de volgende uitspraken is waar? a. Natuurlijke taal generatie bestaat uit micro planning gevolgd door oppervlakte realisatie b. Natuurlijke taal generatie bestaat uit content bepalen gevolgd door lexicalisatie gevolgd door linguistische realisatie c. Natuurlijk taal generatie bestaat uit text planning gevolgd door micro planning gevolgd door oppervlakte realisatie d. Natuurlijke taal generatie bestaat uit text planning gevolgd door micro planning 21. De Gricean s Maxims voor dialogen zijn: a. Principes voor dialogen die niet meer opgaan voor moderne media zoals Twitter en SMS b. Heuristieken voor dialogen die meestal, maar niet altijd, gelden c. Heel abstracte principes voor dialogen die mensen gebruiken bij het genereren en interpreteren van dialogen d. Principes waarvan Grice dacht dat, als je ze opvolgde bij het voeren van een dialoog, de dialoog beter zou verlopen 22. Een belangrijk onderdeel van een dialoog systeem is het bijhouden van de common ground. De common ground is: a. Een ander woord voor de context b. De gemeenschappelijke kennis van de participanten c. De geschiedenis van de dialoog d. Dat wat je in de dialoog probeert te bereiken 23. Gegeven de volgende dialoog: 1. Alice: Kun je uitzoeken hoe laat ik uit Utrecht moet vertrekken om op tijd op Schiphol te zijn voor mijn vlucht naar Japan? 2. Bob: Hoe laat moet je dan op Schiphol zijn? 3. Alice: Twee uur voor mijn vlucht vertrekt. 4. Bob: Hoe laat is dat dan? 5. Alice: Hmm, ik zie net dat er een demonstratie is tegen de regering.

6 6. Bob: Er vertrekt een trein van Utrecht Centraal om 10:00 uur, maar er is een kans op vertraging, dus misschien moet je een trein eerder nemen. 7. Alice: Maar ik vertrek vanuit Utrecht Overvecht en ik wil eigenlijk nog even langs mijn oma in Amsterdam 8. Bob: Ja, zo blijf ik aan de gang Welke Gricean maxims worden hier overtreden? a. Quantity, relevance en manner door Alice b. Quantity en manner door Bob (in beurten 6 en 8) c. Quantity en relevance door Alice (in beurt 1 en 5) d. Geen 24. In het dialogue management systeem TRIPS zoals beschreven door Allen et al. zijn de Interpretation Manager, de Generation Manager, de Task Manager en de Behavioral Agent allemaal aparte modules omdat: a. de code te groot en onoverzichtelijk werd om in één module te zetten. b. dat efficiënter is en vanwege de domeinafhankelijkheid van sommige modules. c. de Interpretation manager en de Generation manager parallel aan elkaar moeten kunnen werken. d. de Task manager te veel domeinafhankelijk is en dus niet in de dialoog manager moet zitten als je die algemeen toepasbaar wilt houden. 25. Bij dialogen zijn soms meer dan twee partijen betrokken. Gegeven de volgende uitspraken: I. Multi-Party dialogen kun je modelleren als een verzameling twee party dialogen II. In Multi-Party dialogen heb je altijd een voorzitter nodig om ze in goede banen te leiden III. In Multi-Party dialogen gelden de Gricean Maxims ook a. i en ii zijn beiden niet waar b. i en iii zijn beiden waar c. ii en iii zijn beiden waar d. i, ii en iii zijn allemaal niet waar EINDE TENTAMEN