Faunabeheerplan Flevoland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Faunabeheerplan Flevoland"

Transcriptie

1 Faunabeheerplan Flevoland Toevoeging jacht en vrijstelling Professioneel maatwerk voor mens en dier Faunabeheerplan, Toevoeging jacht en vrijstelling IPC Groene Ruimte BV in samenwerking met de FBE Flevoland Februari 2017 Toevoeging jacht en vrijstelling versie 4.0 definitief datum

2 Opdrachtgever: Opdrachtnemer: Projectnummer: Projectleider: Stichting FBE Flevoland Patroonsweg DB Zeewolde IPC Groene Ruimte BV Postbus AJ ARNHEM A030 Ing. R.H.J. Borst Opgesteld in samenwerking met IPC Groene ruimte Eindredactie H.J. Ernsten datum 8 juni 2017 Foto voorkaft: Ruben Smit 2

3 1. Inhoud 2. Leeswijzer en kader voor dit plan Samenvatting Omvang van het werkgebied van de FBE Flevoland Kwantitatieve gegevens diersoorten Gunstige staat van instandhouding Aard, omvang en periode van handelingen Gebruik van het faunabeheerplan jacht Soorten waarop dit plan betrekking heeft Bosmuis (Apodemus sylvaticus) Brandganzen (Branta leucopsis) Canadese gans (Branta canadensis) Ekster (Pica pica) Grauwe gans (Anser anser) Fazant (Phasianus colchicus) Haas (Lepus europaeus) Holenduif (Colomba oenas) Houtduif (Colomba plaumbus) Huismus (Passer Domesticus) Kauw (Corvus monedula) Konijn (Oryctolagus cuniculus) Kolgans (Anser albifrons) Knobbelzwaan (Cygnus olor) Meerkoet (Fulica Atra) (Kleine) Rietgans (Anser brachyrhynchus) Ringmus (Passer montanus) Roek (Corvus frugilegus) Smient (Anas penelope) Spreeuw (Sturnus vulgaris) Veldmuis (Microtus arvalis) Vos (Vulpes vulpes) Wilde eend (Anas platyrnchos) Zwarte kraai (Corvus corone) Bijlage overzicht afschot Flevoland Bijlage getaxeerde schades Bijlage monitoring

4 37. Literatuurlijst Erkenning SFF als WBE Landelijke vrijstelling

5 2. Leeswijzer en kader voor dit plan Voor u ligt het addendum faunabeheerplan jacht en vrijstelling van de Faunabeheereenheid Flevoland (hierna aangeduid als de FBE). Met het plan wil het bestuur van de FBE (hierna aangeduid het bestuur) de transparantie, integraliteit en de planmatigheid van alle facetten van het faunabeheer in Flevoland versterken. De inhoud is gebaseerd op formele eisen van het bevoegd gezag aangevuld met aspecten die voor de FBE en voor de Stichting Faunabeheer Flevoland (hierna aangeduid als SFF) en de Wildbeheereenheid Flevoland (hierna aangeduid als WBE) van belang zijn. Formeel kader voor het opstellen van een faunabeheerplan jacht en schadebestrijding De Wet natuurbescherming (hierna aangeduid als Wn) is de wet die onder andere de bescherming van soorten regelt. De Wn stelt ook regels aan jacht, beheer en schadebestrijding bij in het wild levende dieren. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet moeten alle vormen van het faunabeheer planmatig plaatsvinden, ook de jacht. Faunabeheerplannen vormen daarvoor de basis. Over faunabeheerplannen stelt de Wn het volgende: Faunabeheereenheden stellen één of meer faunabeheerplannen vast voor hun werkgebied. Onderdeel van het faunabeheerplan zijn passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren. Ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer wordt een faunabeheerplan onderbouwd door trendtellingen van de populaties van de in het wild levende dieren in het gebied waarop het plan van toepassing is. Voorafgaand aan vaststelling door de FBE hoort de FBE de binnen haar werkgebied werkzame WBE. Provinciale staten werken in een verordening nadere eisen uit. In artikel 15 van de verordening worden de basiseisen gesteld voor het faunabeheerplan. Artikel 15. Eisen aan faunabeheerplan 1. Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende algemene gegevens: a. de omvang van het werkgebied van de FBE; b. een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de FBE is aangegeven. 2. Het faunabeheerplan bevat voor wat betreft populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende nadere gegevens: a. kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer en schadebestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar; b. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer en schadebestrijding waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1 tot en met 4, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 tot en met 3 en artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met d, van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan; c. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel b bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren; d. de huidige en gewenste stand van de in onderdeel a bedoelde diersoorten; e. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel d, te bereiken en schade te voorkomen; f. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel c, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel b bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen; 5

6 g. voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen; h. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de FBE waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel e bedoelde handelingen zullen plaats vinden; i. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel e bedoelde handelingen; j. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald. 3. Het faunabeheerplan voor bevat voor wat betreft de uitoefening van de jacht de volgende gegevens: a. kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten waarop wordt gejaagd; b. een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan 4. Voor zover het faunabeheerplan betrekking heeft op de jacht of op de op grond van artikel 15 vrijgestelde handelingen ter bestrijding van schadeveroorzakende vogels en dieren, is lid b onder 3 niet van toepassing op dit addendum faunabeheerplan na inwerkingtreding van de wet. Visie van de FBE op de inhoud van het faunabeheerplan voor jacht en vrijstellingen Definitie FBE (Artikel 3.12 Wn) 1. Er zijn faunabeheereenheden die voor hun werkgebied een faunabe-heerplan vaststellen. Het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan. 2. Een faunabeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting. In het bestuur van een faunabeheereenheid zijn in ieder geval de jachthouders uit het werkgebied van de faunabeheereenheid en maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, vertegenwoordigd. Op uitnodiging van het bestuur van de faunabeheereenheid kunnen vertegenwoordigers van andere dan de in de tweede volzin bedoelde maatschappelijke organisaties en wetenschappers op het gebied van faunabeheer deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur en het bestuur adviseren. 3. Faunabeheereenheden stellen een of meer faunabeheerplannen vast voor hun werkgebied. Ten aanzien van door Onze Minister vanwege de omvang van hun leefgebieden aangewezen diersoorten stellen de faunabeheereenheden, in wier werkgebied het leefgebied is gelegen, gezamenlijk een faunabeheerplan vast. 4. Onderdeel van het faunabeheerplan zijn passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren. 5. Ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer wordt het faunabeheerplan onderbouwd door trendtellingen van de populaties van in het wild levende dieren in het gebied waarop het faunabeheerplan van toepassing is. 6. Alvorens een faunabeheerplan vast te stellen, hoort de faunabeheer-eenheid de binnen haar werkgebied werkzame wildbeheereenheden over de inhoud van het plan. 7. Het faunabeheerplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. Ingeval een gezamenlijk faunabeheerplan is vastgesteld door faunabeheereenheden in verschillende provincies, geschiedt de goedkeuring door gedeputeerde staten van de provincie waarin het leefgebied van de soort 6

7 grotendeels is gelegen, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het leefgebied mede is gelegen. Een goedgekeurd faunabeheerplan wordt openbaar gemaakt door de betreffende faunabeheereenheid. 8. De faunabeheereenheid brengt jaarlijks verslag uit van de uitvoering van het faunabeheerplan aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. 9. Provinciale staten stellen bij verordening regels waaraan in hun provincie werkzame faunabeheereenheden en de door de faunabeheer-eenheid vastgestelde faunabeheerplannen voldoen. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op: a. de omvang en begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid; b. de aard, omvang en noodzaak van de op grond van het faunabeheerplan te verrichten handelingen waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.17 wordt verleend of waartoe opdracht wordt verleend op grond van artikel 3.18; c. de wijze waarop en de perioden waarin de handelingen, bedoeld in onderdeel b worden verricht, en Staatsblad d. de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties als bedoeld in het tweede lid in het bestuur van de faunabeheereenheid. 10. Het eerste lid is niet van toepassing op het beheer van populaties van exoten of verwilderde dieren en op de bestrijding van schadeveroorzakende exoten of verwilderde dieren. Concreet Het bestuur vindt het belangrijk om het faunabeheerplan voor jacht en vrijstelling goed uitvoerbaar te laten zijn en dus zo concreet en kort mogelijk. Na vaststelling 1 van het plan door het bestuur van de FBE aan Gedeputeerde Staten aangeboden. Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland keuren het plan goed, daarna wordt van de Flevolandse jagers verwacht dat zij overeenkomstig dit plan handelen. Dit betekent dat duidelijkheid moet zijn over de verdeling van rollen, taken en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen bij de uitvoering van dit plan. Integraal Het faunabeheer en faunabeheerplan in Flevoland is al vele jaren een samenhangend geheel van de verschillende vormen van faunabeheer beheer, schadebestrijding en jacht met als doel een gunstige staat van instandhouding van dieren met zo weinig mogelijk knelpunten met maatschappelijke belangen. De subtitel Professioneel maatwerk voor mens en dier is juist hierom gekozen. Hoewel de rollen, taken en verantwoordelijkheden betrekking hebben op verschillende partijen in het faunabeheer; van grondeigenaar, grondgebruiker tot jacht(akte)houder, tot WBE en FBE, hecht het bestuur er veel belang aan dat het faunabeheer integraal wordt benaderd. Daarmee bedoelt het bestuur dat schadepreventie, schadebestrijding en benutting niet los van elkaar gezien kunnen worden. Deze relaties willen we in dit plan inzichtelijk maken. Transparant Ten slotte hecht het bestuur belang aan transparantie in het faunabeheer. Het doden van dieren ten behoeve van jacht, beheer en schadebestrijding is een onderwerp dat veel maatschappelijke aandacht heeft. Het is onze taak om, met de in het bestuur deelnemende organisaties, de feitelijke informatie over de uitvoering van het faunabeheer zo goed mogelijk in beeld te brengen en eenvoudig beschikbaar te maken voor het grote publiek en ten behoeve van de beleidsmaker. In dat kader dragen we met de SFF en de WBE organisaties zorg voor goede tellingen en registratie van 1 In tegenstelling tot andere faunabeheerplannen volgt op dit plan geen ontheffing. Bij de uitvoering van toezicht kan daarom, naast toetsing aan de wettelijke vereisten, ook rechtstreeks aan de uitgangspunt van het reeds vastgestelde en vigerende faunabeheerplan worden getoetst. 7

8 genomen maatregelen. Uitgangspunt daarbij is voor ons dat de privacy van de individuele uitvoerder wordt gerespecteerd. Gedragen Het bestuur hecht er sterk aan dat het faunabeheerplan tot stand komt in goed overleg met de verschillende partijen in het faunabeheer. De gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze van registratie afschot, moeten recht doen aan wat redelijkerwijs haalbaar is met zo min mogelijk administratieve lasten. We gaan er van uit dat een praktisch goed uitvoerbaar plan er aan bijdraagt en dat het gedragen wordt door de uitvoerders. Visie van wildbeheereenheden op de inhoud van het faunabeheerplan voor jacht en vrijstellingen Definitie WBE (Artikel 3.14 Wn) 1. Jachthouders met een jachtakte organiseren zich met anderen in een wildbeheereenheid, die de rechtsvorm van een vereniging heeft, ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan en om te bevorderen dat een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, bestrijding van schadeveroorzakende dieren en jacht worden uitgevoerd in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de vereniging. 2. Provinciale staten stellen bij verordening regels waaraan in hun provincie werkzame wildbeheereenheden als bedoeld in het eerste lid voldoen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op: a. de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken, en b. de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn uitgezonderd van het eerste lid. Op 2 februari 2017 is een eerste concept addendum faunabeheerplan aan de WBE Flevoland aangeboden. Hier is geen reactie op ontvangen. Op 28 april is een tweede concept aan de WBE Flevoland aangeboden. De WBE Flevoland heeft middels de KNJV op 15 en 22 mei een reactie gestuurd aan de FBE. De WBE Flevoland is een relatief nieuwe organisatie die in oktober 2016 is opgericht. Tot het moment van oprichting was de SFF, die haar taken onder auspiciën van de FBE uitvoert de WBE in Flevoland 2. Het addendum faunabeheerplan is om die reden ook aan de SFF aangeboden. Omwille van de recente overgang van de WBE zijn de op- en aanmerkingen van zowel de WBE als de SFF in dit addendum verwerkt. Overeenkomstig de wettelijke verplichtingen is de WBE in Flevoland zoals hierboven beschreven gehoord alvorens het plan definitief door het bestuur is vastgesteld. Vooralsnog zijn dit de uitgangspunten: Het faunabeheerplan moet recht doen aan de verantwoordelijkheden die de WBE heeft onder de Wn. Het moet ruimte laten voor de beoordeling van de jachthouder van een redelijke wildstand in zijn veld en het maakt de jachthouder verantwoordelijk voor de registratie door jachtaktehouders en andere uitvoerders uitgevoerde handelingen en reductie. Ook moet het aansluiten en ruimte laten voor bestaande controlemechanismen die zijn beschreven in het vigerende FBP. Indien nodig kan voor verdergaande sanctionering worden teruggevallen op de statuten en het huishoudelijk reglement van de WBE en in het verlengde daarvan de landelijk ontwikkelde stichting voor geschillenbeslechting met een eventuele adviesrol voor de FBE. Inhoudelijk moet er ruimte zijn om voor bepaalde gebieden bewust lage standen te kunnen hanteren, bijvoorbeeld bij hazen nabij boomteelt. Ten aanzien van de beschrijving van aard en omvang van de handelingen die zijn en worden verricht (lid e van artikel 15 van de verordening) 2 Zie bijlage erkenning SFF als WBE 8

9 wordt aangenomen, rekening houdend met amendement 107 het globale karakter van het faunabeheerplan jacht., dat een globale beschrijving volstaat. Ten aanzien van tellingen zijn er verschillende manieren waarop dit thans en in het verleden werd ingevuld. De ervaring leert dat het tijd nodig heeft om naar landelijk uniforme protocollen over te schakelen. De FBE heeft daarin een belangrijke rol en zorgt voor de provinciale uniforme uitvoering van de gewenste tellingen. In de huidige opstartfase van de WBE wordt er onder coördinatie van de FBE conform een werkafspraken document gewerkt. De komende jaren zullen in Flevoland de tellingen door de FBE/SFF en WBE gezamenlijk worden uitgevoerd waarbij landelijke telmethodieken zullen worden overgenomen. De FBE stelt voor de registratie een protocol op waarin staat beschreven hoe de registraties van tellingen, vangst en afschot staan beschreven. Hierbij is gebruiksgemak van groot belang om de registratie van tellingen en afschot/vangst op het gewenste niveau te krijgen. Afbakening van deze toevoeging In uitzondering op eerdere faunabeheerplannen gaat dit plan ook over de gronden die zijn gelegen binnen de bebouwde kommen van gemeenten in Flevoland. (bebouwde kommen van de gemeenten als bedoeld in artikel 3.21, derde lid, van de Wn) Gemeenten kunnen binnen de bebouwde kommen jachtrechten verhuren en als grondgebruiker toestemming verlenen de vrijstelling uit te voeren. Voor handelingen die binnen de bebouwde kom worden uitgevoerd geldt net als buiten de bebouwde kom een registratieplicht (registratieplicht zoals bedoeld in artikel 3.13, lid 1, van de Wn) van de jachthouder. Deze toevoeging aan het vigerende faunabeheerplan heeft betrekking op jacht en het voorkomen en bestrijden van door dieren aangerichte schade op basis van vrijstelling voor zo ver nog niet uitgewerkt in het vigerende faunabeheerplan. Het betreft de uitwerking voor de volgende toe te voegen soorten: Diersoort Lijst Jacht jacht en of vrijstelling Bosmuis Provinciaal nee verjagen en doden Brandgans Provinciaal nee verjagen Canadese gans Landelijk nee verjagen en doden Ekster Provinciaal nee verjagen Fazant Wild ja jacht Grauwe gans Provinciaal nee verjagen en doden Haas Provinciaal ja verjagen en doden en jacht Holenduif Provinciaal nee verjagen Houtduif Provinciaal ja jacht Huismus Provinciaal nee verjagen Kauw Landelijk nee verjagen en doden Konijn Landelijk ja verjagen en doden en jacht Kolgans Provinciaal nee verjagen Knobbelzwaan Provinciaal nee verjagen Meerkoet Provinciaal nee verjagen Rietgans Provinciaal nee verjagen Ringmus Provinciaal nee verjagen Roek Provinciaal nee verjagen Spreeuw Provinciaal nee verjagen Veldmuis Provinciaal nee verjagen en doden Vos Landelijk nee verjagen en doden Wilde eend Provinciaal ja verjagen en doden en jacht Zwarte kraai Landelijk nee verjagen en doden 9

10 Deze toevoeging op het faunabeheerplan beperkt zich tot uitwerking van jacht en vrijstelling. Uitgangspunt van de FBE is dat het vigerende faunabeheerplan van kracht blijft tot einde looptijd (2018). Dit van uit oogpunt van voortzetting planmatig duurzaam faunabeheer en de komst van de omgevingswet waar naar verwachting de natuurwetgeving via AMvB onderdeel van wordt. Wel zijn voor het vigerende faunabeheerplan op basis van de provinciale verordening de volgende organisatorische en technische punten relevant: FBE en direct betrokken organisaties Er is in Flevoland één FBE, de FBE Flevoland. De FBE Flevoland heeft haar statuten op grond van art Wn geactualiseerd. Het werkgebied van de FBE bevat het grondgebied van de provincie Flevoland. Dit betreft het gehele grondgebied van de provincie Flevoland (incl. buitenwater). Onder auspiciën van de FBE is een stichting genaamd Stichting Faunabeheer Flevoland (SFF) werkzaam, waarin vertegenwoordigers van de jagers en de landbouw vertegenwoordigd zijn, en die de coördinatie en uitvoering van de ontheffingen die aan de FBE zijn verleend tot taak heeft. De faunabeheerders die in dienst zijn van de SFF zijn belast met het controleren en handhaven van de uitvoering van het faunabeheerplan. De OFGV ziet hier op toe en controleert de werkzaamheden van de faunabeheerders die in dienst zijn van de SFF.. Wanneer aan de FBE een ontheffing is verleend, geven jagers die zijn aangesloten bij de SFF of WBE Flevoland in de situatie dat ondersteunend afschot noodzakelijk is, onder coördinatie van een faunabeheerder van de SFF, hier invulling aan. De SFF/WBE zijn conform Wn twee rechtspersonen geworden. De Stichting Faunabeheer Flevoland en de vereniging WBE Flevoland. De statuten van de SFF zijn hiertoe geactualiseerd. De WBE Flevoland is in 2016 opgericht en heeft haar eigen statuten en huishoudelijk reglement. Faunabeheerplan Het faunabeheerplan voorziet in een samenhangende aanpak van populatiebeheer door de FBE en schadebestrijding door grondgebruikers. Integraal onderdeel van deze samenhangende aanpak is de uitvoering van de jacht en vrijstellingen die nu als onderdeel worden toegevoegd aan het faunabeheerplan voor zover nog niet ingevuld in het vigerende faunabeheerplan (vrijstellingen). Zoals op de voorgaande pagina beschreven worden de soorten in deze toevoeging uitgewerkt. Jacht is een zelfstandig doel waarvoor geen onderbouwing wordt verlangd in het faunabeheerplan. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan. Het faunabeheerplan heeft een maximale geldigheidsduur van 6 jaar. Deze toevoeging is een aanvulling op het vigerende faunabeheerplan en beslaat de resterende periode ( ) van het vigerende faunabeheerplan. Voor jacht en vrijstelling schadebestrijding fungeert het faunabeheerplan als koepel, dit is conform verordening uitgewerkt. Verplichte gegevens voor het onderdeel jacht in het faunabeheerplan zijn afschotgegevens en wildtrends. Kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten waarop wordt gejaagd (trends). Overzicht van gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan. Als bijlage is een overzicht van afschot van de afgelopen 6 jaar toegevoegd. Overlast Het faunabeheerplan is gericht op planmatig duurzaam beheer van in het wild levende dieren. Overlast is een nieuw belang in de Wn op grond waarvan een grondgebruiker schade veroorzakende dieren kan bestrijden. Omdat voor het belang overlast op moment van schrijven van deze toevoeging 10

11 nog geen provinciale toetscriteria beschikbaar zijn zal dit in een later stadium binnen de FBE worden uitgewerkt. Tegemoetkoming Faunaschade In hoofdstuk 8 van de provinciale verordening zijn regels opgenomen aangaande de tegemoetkoming Faunaschade. Deze regels vervangen de regels in het vigerende faunabeheerplan en zijn voor zo ver relevant van kracht op deze toevoeging. De inhoud is gebaseerd op de bepalingen Wn en de regels Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland aangevuld met aspecten die voor de FBE, de SFF en WBE van belang zijn. 11

12 3. Samenvatting Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 dient de FBE ook een goedgekeurd faunabeheerplan te hebben ten behoeve van de uitoefening van jacht en vrijstelling. Het faunabeheerplan dat invulling geeft aan artikel 3.12 van de Wet natuurbescherming geeft bepaalde kaders in het kader van monitoring en registratie. Het faunabeheerplan is derhalve geen plan wat de handelingen (in dit geval jacht en vrijstelling) moet onderbouwen. Het is de Minister van EZ die bepaald of soorten bejaagbaar worden gesteld of dat (landelijk) vrijstelling van het beschermingsregime wordt gegeven. Door de provincie kunnen wel randvoorwaarden worden gesteld aan de informatie die inzichtelijk dient te worden gemaakt in het faunabeheerplan. Aan dit addendum faunabeheerplan stelt de provincie iets minder eisen, omdat veel informatie in het verleden wel verzameld werd maar op vrijwillige basis. Daardoor is de registratie onvolledig en kunnen op basis daarvan geen betrouwbare trends inzichtelijk worden gemaakt. In de provinciale verordening is wel opgenomen op welke informatie dient te worden verzameld voor de jaarlijkse rapportage en op welke wijze invulling wordt gegeven aan bepaalde verplichtingen. Verplichting registratie afschot en vangst Jachtaktehouders dienen conform artikel 3.13 van de Wet natuurbescherming hun afschotcijfers aan de FBE te rapporteren. In dit plan is deze verantwoordelijkheid op jachtveldniveau bij de jachthouder gelegd. De jachtaktehouder is er wel zelf verantwoordelijk voor dat de jachthouder op de hoogte is van de door hem gedode dieren. Deze verplichte rapportage vindt aan het einde van het jachtseizoen op jachtveldniveau plaats. Jachthouders en hun velden dienen dan ook bij de WBE te zijn geregistreerd. Jachtvelden kunnen niet overlappen omdat jacht slechts door een persoon of groep van personen geheel of gedeeltelijk kan worden gehuurd. Uitvoeren tellingen Door de FBE worden tellingen uitgezet. Bij een aantal van deze tellingen coördineert de SFF de telling, bij andere coördineert de WBE de telling. Deze manier van werken komt voort uit de oprichtingsfase waarin de WBE verkeerd. Onder auspiciën van de FBE vinden er gesprekken plaats met de SFF en WBE om de coördinatie van tellingen te stroomlijnen. Leden van de WBE worden geacht wanneer zij daarom gevraagd worden hun medewerking aan de tellingen te verlenen Rapportage door de FBE De jaarlijkse rapportage door de FBE over de uitgevoerde handelingen en het gerealiseerde afschot vindt plaats parallel aan het jachtseizoen (1-4-xxxx xx+1). Op dit moment wordt er in overleg en op verzoek van de provincie beoordeeld of deze rapportage periode moet worden aangepast aan een kalenderjaar. (1-1-xxxx xxxx). 12

13 4. Omvang van het werkgebied van de FBE Flevoland Beschrijving werkgebied Het werkgebied waarop dit plan betrekking heeft is het gehele grondgebied van de Provincie Flevoland (het droge deel, de binnen- en buitenwateren). De uitvoering van het beschreven beheer in dit plan beperkt zich tot het gehele droge deel van de Provincie Flevoland met een omvang van ca hectare (zie overzichtskaart). Voor het buitenwater van de Provincie (ca ha) is in dit beheerplan geen specifiek beheer uitgewerkt. Wel is dit deel van het grondgebied van de provincie integraal opgenomen in dit plan als onderdeel van het leefgebied van fauna in de Provincie Flevoland. In het werkgebied is één wildbeheereenheid werkzaam, de WBE Flevoland. Daarnaast is er onder auspiciën van de FBE een stichting genaamd Stichting Faunabeheer Flevoland (SFF) werkzaam, waarin vertegenwoordigers van de jagers en de landbouw vertegenwoordigd zijn, en die de coördinatie en uitvoering van de ontheffingen die aan de FBE zijn verleend tot taak heeft. (Deze stichting was tot oktober 2016 de WBE in Flevoland) De faunabeheerders die in dienst zijn van de SFF zijn belast met het controleren en handhaven van de uitvoering van het faunabeheerplan. Wanneer aan de FBE een ontheffing is verleend, geven jagers die zijn aangesloten bij de SFF of WBE Flevoland in de situatie dat ondersteunend afschot noodzakelijk is, onder coördinatie van een faunabeheerder van de SFF, hier invulling aan. Overzichtkaart werkgebied Overzichtskaart. 1= Noordoostpolder, 2= Oostelijk Flevoland, 3= Zuidelijk Flevoland, 4= Buitenwater 13

14 5. Kwantitatieve gegevens diersoorten Faunabeheerplan en nader uit te werken soorten Onderstaande tabel geeft een overzicht van diersoorten en vormen van faunabeheer op basis van het faunabeheerplan Flevoland inclusief dit addendum faunabeheerplan. De opzet van de tabel is zodanig dat de samenhang waaruit blijkt dat jacht ten dienste staat van schadebestrijding en schadebestrijding ten dienste staat van populatiebeheer steeds horizontaal inzichtelijk is. Jacht Schadebestrijding Populatiebeheer Landelijk Landelijk Provinciaal Provinciaal Vrijstelling Vrijstelling Ontheffing Aanwijzing Ontheffing Doden Opzettelijk (ver)storen Haas Haas Haas Konijn Konijn Konijn Fazant Houtduif Wilde eend Houtduif Vos Canadese gans Kauw Kraai Wilde eend Kolgans Grauwe gans Rietgans Brandgans Smient Holenduif Spreeuw Ringmus Huismus Meerkoet Knobbelzwaan Roek Ekster Bosmuis Veldmuis Wilde eend* Vos Woelrat Kolgans Grauwe gans Holenduif Huismus Knobbelzwaan Roek Ree Edelhert Damhert Edelhert Damhert Nijlgans Muskusrat Beverrat De soorten met groene arcering zijn uitgewerkt in dit addendum op het vigerende faunabeheerplan. Voor de soorten met oranje arcering zijn in het vigerende faunabeheerplan gegevens met betrekking tot de populatieontwikkeling (trends) en afschotgegevens opgenomen in het kader van planmatig 14

15 duurzaam beheer van de populaties inclusief jacht en vrijstelling. Het gevoerde beheer wordt voor deze soorten voortgezet op basis van het vigerende faunabeheerplan. Voor de duidelijkheid zijn in de navolgende tekst relevante punten overgenomen uit het vigerende faunabeheerplan en cursief weergegeven. 15

16 6. Gunstige staat van instandhouding De jachthouder doet wat nodig is om een redelijke 3 stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te bereiken of behouden. Het geheel aan jacht, beheer en schadebestrijding moet daarbij zodanig plaatsvinden dat de dieren niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Met andere woorden de gunstige staat van instandhouding mag niet in het geding zijn/komen. In artikel 1.1 van de Wet is een definitie opgenomen, deze luidt; Gunstige staat van instandhouding van een soort: staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat: uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; Door Alterra (Wageningen Environmental Research) is in het kader van haar evaluatie van de schadebestrijding op basis van vrijstellingen een nadere uitleg gegeven van het begrip. Over een gunstige staat van instandhouding zegt Alterra in haar rapport Beoordeling provinciale vrijstellingslijst : Daarbij is wel de vraag wat een populatie is, omdat dit bepaalt op welk schaalniveau de gunstige staat van instandhouding voor HR-soorten moet worden gegarandeerd. Vanuit de ecologie is het verdedigbaar om hierbij uit te gaan van de netwerkpopulatie. Voor andere soorten (vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten) wordt de vrijstelling getoetst op het effect op de landelijke staat van instandhouding; hiervoor geldt dus dat de soort landelijk niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd of dit gevaar loopt. De totale draagkracht van een netwerk van deelgebieden bepaalt de kans op duurzame instandhouding van soorten. Alle deelpopulaties in dit netwerk vormen samen de netwerk- of metapopulatie. Dit maakt dat de jachthouder, WBE en FBE een taak hebben in het lokaal monitoren van de aanwezigheid en ontwikkeling van soorten maar daaruit geen conclusies kunnen trekken ten aanzien van duurzame instandhouding aangezien dat op een groter schaalniveau moet gebeuren. Zo is de opening van de jacht en landelijke vrijstelling een bevoegdheid van de Minister en de openstelling van de provinciale vrijstelling voor schadebestrijding een bevoegdheid van Provinciale Staten. Op de huidige wildlijst zijn alleen soorten opgenomen die mede om reden van benutting worden bejaagd en die bovendien algemeen voorkomen en bejaging verdragen. Van deze soorten is bekend dat de gunstige staat van instandhouding ervan niet in het geding is en dat benutting door middel van jacht geen gevolgen heeft voor hun staat van instandhouding. Uiteraard rust op de jachthouder wel de verplichting in zijn veld een redelijke wildstand na te streven. 3 Zie voor definitie redelijke wildstand de paragraaf over jacht 16

17 7. Aard, omvang en periode van handelingen Jacht De jacht op wildsoorten is landelijk geregeld. Jacht is het bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van wild alsmede het doen van pogingen daartoe. De handelingen die zijn verricht in de periode voorafgaand aan dit faunabeheerplan komen overeen met de handelingen die zullen worden verricht op basis van dit faunabeheerplan. Wildsoort Jachtperiode Fazantenhaan 15 oktober 31 januari Fazantenhen 15 oktober 31 december Houtduif 15 oktober 31 januari Haas 15 oktober 31 december Konijn 15 augustus 31 januari Wilde eend 15 augustus 31 januari Tabel 2: openingstijden jachtseizoen van de verschillende wildsoorten De aard en omvang van de handelingen moet zodanig zijn dat binnen een jachtveld sprake is van een redelijke wildstand. Onder redelijke wildstand wordt verstaan een dergelijke stand dat: er derhalve duurzame benutting van wild mogelijk is; en er in of buiten het jachtseizoen zo min mogelijk kans is op schade aan erkende belangen. In geval de redelijke stand in het jachtveld in het geding komt is de jachthouder gehouden om, zover dat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt, maatregelen te treffen opdat de stand verbeterd. De beoordeling of in een jachtveld sprake is van een redelijke wildstand is primair aan de jachthouder. Hij weet welke soorten er van oudsher voorkomen en welke ontwikkelingen in het ruimtelijk- en grondgebruik hebben plaatsgevonden en zullen plaatsvinden. Die kan hij veelal niet beïnvloeden, de verdergaande intensivering van de landbouw is daarvan een voorbeeld. In zijn rol als jachthouder wordt hij geacht met de grondgebruikers en eigenaren in het jachtveld af te spreken hoe desondanks de leefomstandigheden voor het wild kunnen worden bevorderd. Dat vergt vaak een jachtveld overstijgende aanpak waarbij de WBE een belangrijke rol kan spelen. Wanneer sprake is van de gunstige staat van instandhouding dan dient tenminste op provinciaal niveau gekeken te worden. Voor de jacht en landelijke vrijstellingen is dit op landelijk niveau vastgesteld. Schadebestrijding op basis van vrijstellingen De vrijstelling heeft al een lange geschiedenis. Onder de Jachtwet 1954 was deze categorie van dieren al benoemd. Onder de Jachtwet stond het ook wel bekend als schadelijk wild, boerenwild of artikel 8 wild. Een categorie van dieren die jaarrond bejaagbaar waren ter voorkoming van schade aan landbouw en fauna. Een agrariër met 40ha aaneengesloten grond kon al een jachtakte krijgen om het boerenwild op zijn gronden te bejagen ter voorkoming van schade aan zijn gewassen en opstallen. Onder de Flora en faunawet veranderde deze structuur nauwelijks. Feitelijk borduurt de vrijstelling onder deze Wet voort op de structuur van de grondgebruikersverklaring onder de Flora en faunawet. Omdat grondgebruikers zelf de mogelijkheid hadden om schade te bestrijden was onder de Jachtwet en de Flora en Faunawet schadevergoeding niet mogelijk. Ook onder de nieuwe Wet komen grondgebruikers niet in aanmerking voor een schadevergoeding bij vrijgestelde soorten. Grondgebruikers mogen middelen inzetten om schade te beperken. Dit wil niet zeggen dat alle middelen zonder voorwaarden mogen worden ingezet. Habitatrichtlijn (HR), Vogelrichtlijn (VR) en Benelux-verdrag kunnen middelen beperken. Zo vallen vangkooien voor beschermde vogels en het gebruik van kunstlicht bij zoogdieren buiten de afgegeven vrijstelling. Deze maatregelen kunnen op basis van aanvullende ontheffingen voor specifieke situaties worden verleend. 17

18 Relatie tussen de verschillende vormen van faunabeheer De maatschappelijke relevantie van de jacht op wildsoorten is allereerst gelegen in het onvervreemdbare recht tot het mogen benutten van wildsoorten op eigen gronden, dan wel indien het jachtrecht door de eigenaar is verhuurd, op die gronden waarvan het jachtrecht is gehuurd. Door het uitoefenen van jacht in Flevoland wordt bovendien (gedeeltelijk) voorzien in de levering van wild aan restaurants, poeliers en wildhandelaren. Als ander maatschappelijk belang kan de rol van de jacht op wildsoorten in het kader van schadebestrijding en preventie genoemd worden: bij de uitoefening van de jacht komen benutting en schadebestrijding samen. Door het verlagen van de stand kan schade aan gewassen, sportvelden, industrieterreinen, begraafplaatsen, recreatiegebieden en dijklichamen worden beperkt dan wel voorkomen. Immers de vijf aangewezen soorten lenen zich voor benutting, terwijl de vereiste handhaving van een redelijke wildstand door de jachthouder in zijn jachtveld er mede op is gericht schade als gevolg van in zijn jachtveld aanwezig wild te voorkomen, zowel gedurende het jachtseizoen als daarbuiten. Tenslotte wordt ook een belangrijke maatschappelijke taak ten aanzien van de instandhouding van wildsoorten uitgevoerd. De rol van de jachthouder De jachthouder kent zijn jachtveld en kan daarom inschatten wat er, gegeven de aanwezige populaties van dieren in zijn veld en de teeltplannen van de grondgebruikers, nodig is aan afschot om een redelijke wildstand te handhaven. Dat is in het eigen belang van de jachthouder, omdat bij overmatig afschot het voortbestaan van de wildpopulaties in zijn veld in gevaar kunnen komen en omdat hij bij te weinig afschot aansprakelijk gesteld zou kunnen worden voor de schade die het wild in zijn jachtveld gedurende het jachtseizoen aanricht. De in de Wn opgenomen verplichting om bij de uitoefening van de jacht overeenkomstig het faunabeheerplan te handelen, waarborgt dat de jachtinspanningen van de jachthouder in zijn jachtveld zijn afgestemd met andere inspanningen in het werkgebied van de FBE, te weten de uitoefening van de jacht in andere jachtvelden, het beheer en de schadebestrijding door grondgebruikers. Er moet door de jachthouder informatie worden aangeleverd over de trend van de lokale wildstand. Voor iedere actieve jachtaktehouder betreft dat de verplichting om aan de jachthouder te rapporteren over de trend en het afschot van wildsoorten. De jachthouder zorgt in WBE verband voor deelname aan de nu ook al uitgevoerde tellingen, inventarisaties en/of schattingen van de wildsoorten en het aanleveren van de gegevens o.a. ten behoeve van het opstellen en de uitvoering van faunabeheerplannen. In de meeste gevallen is de jachthouder degene die jaagt en tevens uitvoering geeft aan beheer en schadebestrijding. De samenhangende aanpak van jacht, beheer en schadebestrijding is daarmee geborgd. In enkele gevallen is de uitvoerder van de schadebestrijding niet de jachthouder: het staat de grondgebruiker immers vrij om ook aan anderen dan degene waaraan de jachtrechten voor de benuttingsjacht op wildsoorten zijn verhuurd toestemming te geven zijn schade te bestrijden. Goede afstemming binnen de WBE tussen alle optredende partijen is dan noodzakelijk. De FBE bevordert de samenhang in uitvoering tussen jacht, beheer en schadebestrijding door zo veel mogelijk haar machtigingen via de SFF te verstrekken aan de jachthouders. De jachthouder heeft vervolgens de regie over wie in zijn veld met de uitvoering is belast. Uitvoerders van de vrijstelling, niet zijnde de jachthouder zijn verplicht het door hun gerealiseerde aantal gedode dieren aan de jachthouder te melden. Preventieve maatregelen Dieren kunnen schade veroorzaken aan wateren en in de agrarische sector. De grondgebruiker is zelf verantwoordelijk om potentiële schadesituaties en dreigende schade te onderkennen en om deze schade te voorkomen en te beperken door het nemen van preventieve maatregelen. In de Handreiking Faunaschade van het Faunafonds (Oord, 2009) wordt een opsomming van werende en verjagende preventieve maatregelen gegeven die mogelijk een andere bevredigende oplossing kunnen zijn ter voorkoming en beperking van schade. De handreiking wordt geactualiseerd en voor specifieke situaties en diersoorten heeft BIJ12 unit faunafonds nu ook de faunaschade preventiekit. 18

19 Voor dit faunabeheerplan jacht en vrijstellingen kan gebruik worden gemaakt van de reeds beschikbare faunaschadepreventiekit 4 voor duiven, eenden, ganzen, zwanen, haasachtigen, kraaiachtige en roofvogels. Als nieuwe preventiekits worden vastgesteld kan ook daarbij worden aangesloten. Om preventieve maatregelen die als doel hebben schade te voorkomen goed te laten werken is het belangrijk dat geen gewenning optreedt. In veel gevallen is het alleen nemen van dergelijke maatregelen niet voldoende om de schade adequaat te voorkomen en is ook verjaging met ondersteunend afschot noodzakelijk. Afschot is een laatste middel wat wordt toegepast bij het voorkomen van (dreigende) schades. Vuistregels handelingen nabij natuurgebieden (N2000) In tegenstelling tot de Flora en faunawet is jacht in Vogelrichtlijngebieden niet meer op voorhand verboden. De afweging over de toelaatbaarheid van de jacht in een Natura 2000-gebied kan het beste op beheerplanniveau worden gemaakt. De afweging over de toelaatbaarheid van jacht in Natura 2000-gebieden moet worden gemaakt in het licht van de specifieke te beschermen natuurwaarden en te realiseren instandhoudingsdoelstellingen in het betreffende gebied. Het is aan de eigenaar van het Natura 2000 gebied om te bepalen of er op zijn grond wordt gejaagd, of het nu gaat om een Natura 2000 gebied of niet. Wanneer de eigenaar van het gebied ervoor kiest jacht toe te staan, zal de uitoefening van de jacht dienen te voldoen aan de regels ter bescherming van het Natura 2000 gebied. Voor mogelijke significante verstoringen is een vergunning vereist van Gedeputeerde Staten, of dient overeenkomstig de voorwaarden in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beheerplan te worden gehandeld. Voor zover activiteiten plaatsvinden in (of nabij) de op grond van de Natuurbeschermingswet aangewezen gebieden kan dus in voorkomende gevallen een vergunningplicht bestaan op basis van die wet. In dat geval moet een vergunning worden gevraagd. De provincie is bevoegd gezag bij het beoordelen van die vergunningaanvraag. De FBE kan optreden als vergunninghouder. In de beheerplannen voor de Natura 2000 gebieden wordt aangegeven welke handelingen vergunning vrij zijn en waarvoor alsnog een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) dient te worden verkregen. Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. In de Provincie Flevoland zijn 8 gebieden begrensd als Natura 2000 gebied, het betreft: Gebied Status 1. IJsselmeer (72) VRL, HRL en Wetland 2. Markermeer (73) VRL, HRL en Wetland 3. Zwartemeer (74) VRL, HRL en Wetland 4. Ketelmeer en Vossemeer (75) VRL en Wetland 5. Veluwe randmeren (76) VRL, HRL en Wetland a. Veluwemeer b. Wolderwijd c. Drontermeer d. Nuldernauw

20 6. Eemmeer (77) VRL 7. Oostvaardersplassen (78) VRL en Wetland 8. Lepelaarplassen (79) VRL Deze gebieden vallen, behoudens de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen, buiten het directe werkgebied van de FBE. In de uitwerking van het beleid van de FBE en de beheermaatregelen is hiermee terdege rekening gehouden. Voor de leesbaarheid van dit plan is onderstaand een overzicht gegeven van die soorten per gebied waarbij in de uitwerking rekening mee gehouden is en in de uitvoering van het faunabeheer rekening gehouden zal worden. Soort Gebied Instandhoudingdoel Kleine zwaan IJsselmeer, Markermeer, Zwartemeer, Ketelmeer en Niet broedvogels Vossemeer, Veluwe randmeren, Eemmeer Wilde zwaan Oostvaardersplassen Idem Toendra IJsselmeer, Zwartemeer, Ketelmeer en Vossemeer Idem rietgans Kleine rietgans IJsselmeer Idem Grauwe gans IJsselmeer, Markermeer, Zwartemeer, Ketelmeer en Idem Vossemeer, Eemmeer, Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen Kolgans IJsselmeer, Zwartemeer, Ketelmeer en Vossemeer, Idem Oostvaardersplassen Brandgans IJsselmeer, Markermeer, Oostvaardersplassen Idem Smient IJsselmeer, Markermeer, Zwartemeer, Veluwe Idem randmeren, Eemmeer, Oostvaardersplassen Meerkoet IJsselmeer, Markermeer, Zwartemeer, Ketelmeer en Vossemeer, Eemmeer Idem Naast de Natura 2000 gebieden zijn in de Noordoostpolder 2 gebieden aangewezen als beschermd natuurmonument. Het betreft: Toppad Urk (ca. 18 hectare gelegen tussen de Urkerweg, Toppad Urk, een kavelpad en Weiland). Staartweg Urk (5,74 hectare als onderdeel van boswachterij Urk). Hoewel beide gebieden gelegen zijn in het werkgebied van de FBE is zijn er voor de beheerperiode geen knelpunten te verwachten met betrekking tot de wettelijk genoemde belangen en de uitvoering van beheermaatregelen. Natura 2000 beheerplan Voor elk aangewezen Natura 2000 gebied moet het bevoegd gezag een beheerplan vaststellen. Het beheerplan wordt opgesteld met eigenaren, gebruikers, andere belanghebbenden en betrokken overheden. Natura 2000 beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar. In het beheerplan staan onder andere de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingdoelen worden gerealiseerd. In het beheerplan staat ook welke activiteiten in en rond het gebied geen effect hebben op soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Voor de activiteiten die in het beheerplan staan beschreven is geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet Relevant voor dit faunabeheerplan is: Welke bestaande activiteiten in en nabij het gebied niet schadelijk zijn voor het realiseren van de instandhoudingdoelen; 20

21 Hoe de uitvoering van deze activiteiten gemonitoord en gefinancierd worden. Soorten Nature 2000 Ongeveer de helft van Flevoland (Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura De diersoorten foerageren binnen de grenzen van gebieden waarop dit plan betrekking heeft. Het gaat hierbij om de soorten kleine zwaan, wilde zwaan, toendra rietgans, kleine rietgans, grauwe gans, kolgans, brandgans, smient en meerkoet. Door dit foerageren kan schade ontstaan aan gewassen. De hiermee samenhangende beleidsregels zijn als volgt geformuleerd. Kleine zwaan Wilde zwaan Kleine rietgans Toendra rietgans Smient Grauwe gans Kolgans Brand gans Meerkoet in beginsel wordt schade vergoed in beginsel wordt schade vergoed vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren ontheffing mogelijk voor doden trekvogels op basis van faunabeheerplan vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren ontheffing mogelijk voor doden trekvogels op basis van faunabeheerplan vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren ontheffing in beginsel niet mogelijk (uitzondering bij kapitaal intensieve teelt) Vrijstelling grondgebruikers om opzettelijk te verstoren Ontheffing voor doden mogelijk op schadepercelen en directe omgeving 21

22 8. Gebruik van het faunabeheerplan jacht Gebruik van het plan Het goedgekeurde faunabeheerplan jacht en vrijstelling wordt door de FBE gepubliceerd en is daarmee beschikbaar voor alle actieve jachtaktehouders in Flevoland. Jachtaktehouders dienen zich bij de uitvoering van jacht en vrijstelling te houden aan de voorwaarden die in dit faunabeheerplan zijn opgenomen. In tegenstelling tot toestemmingen voor het gebruik van ontheffingen voor beheer en schadebestrijding middels machtigingen, wordt voor de uitoefening van de jacht en vrijstelling geen machtiging verleend aan de jachthouder. Het doorschrijven van een machtiging vanuit de FBE om te kunnen jagen of gebruik te maken van vrijstellingen is dus niet aan de orde. Dit past naar idee van het bestuur ook beter bij het wettelijk bepaalde recht om te jagen dat niet kan worden beperkt door een dergelijke administratieve handeling. Wel zijn jachthouders gehouden om hun jachtveld met kaart te registreren en aan te leveren bij de WBE. Het gaat hierbij om de gronden waarop zij daadwerkelijk jachtrechten hebben. Uitvoering van maatregelen op basis van vrijstellingen dient te geschieden overeenkomstig dit faunabeheerplan. De FBE stelt in het verlengde van de Wn daaraan als voorwaarde dat alle handelingen die in het kader van jacht en vrijstelling plaatsvinden en waarbij dieren door jachtaktehouders worden gevangen of gedood worden geregistreerd. Jachtaktehouders kunnen hierover praktische afspraken maken met de jachthouder, maar blijven wettelijk zelf verantwoordelijk voor de correcte vastlegging daarvan. Jachthouders zorgen dat tenminste eenmaal per jaar hun vangst en afschotcijfers over dat jaar zijn geregistreerd en worden aangeleverd bij de FBE. Dit al dan niet met tussenkomst van de SFF of WBE. De FBE rapporteert over het gebruik van het faunabeheerplan aan de provincie overeenkomstig de voorwaarden die de Wn daaraan stelt. Naleving en handhaving van het plan De verantwoordelijkheid van de jachthouder om een redelijke wildstand in zijn veld te behouden is wettelijk verankerd. Aanvullend stelt dit plan eisen aan de wijze waarop deelname aan tellingen en registratie van afschot dient plaats te vinden. In het controleren van de naleving van dit plan heeft de SFF een handhavende rol. Primair gaat het dan om de corrigerende werking tussen jagers onderling. Indien er misbruik is te vrezen van de bevoegdheid tot jagen of er grond is om aan te nemen dat de jager nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht, zal de Korpschef van Politie een aanvraag tot het verkrijgen van jachtakte weigeren. (artikel 3.28 lid 3 van de Wn) Indien nodig kan voor verdergaand corrigerend optreden worden teruggevallen op de statuten en het huishoudelijk reglement van de SFF en of de WBE in het verlengde daarvan de landelijk ontwikkelde stichting voor geschillenbeslechting met een eventuele adviesrol voor de FBE. Als houder van het goedgekeurde faunabeheerplan jacht draagt de FBE een bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid. Verwachte effectiviteit van de handelingen Jacht en vrijstelling hebben in beginsel het doel schade te voorkomen aan in de Wet genoemde belangen. Ten aanzien van de jacht geldt daarbij ook het benuttingsaspect. Door de vrijstellingen in te zetten in combinatie met de in dit plan omschreven preventieve middelen, verwacht de FBE dat de in dit plan genoemde belangen effectief kunnen worden behartigd. Hierbij geldt dat ten aanzien van de jachtwild soorten ook een redelijke wildstand wordt gewaarborgd. Monitoring De wetgever heeft vastgelegd dat over alle handelingen die vallen onder jacht, beheer en schadebestrijding door jachtaktehouders dient te worden verantwoord. In het faunabeheerplan 22

23 wordt vastgelegd hoe deze verantwoording dient plaats te vinden. Er is sprake van een tweetal type gegevens die door uitvoerders (lees jachtaktehouders) dienen te worden aangeleverd. Op basis van artikel 3.13 lid 1 van de Wn dienen jachtaktehouders jaarlijks gegevens te verstrekken aan de FBE over de door hun gedode dieren. Dit houdt in dat eenieder die dieren dood uit hoofde van jacht, beheer en schadebestrijding deze dient te registreren. Daar waar staat afschot dienen derhalve ook de aantallen te worden meegenomen die zijn bemachtigd bij vangen met vangkooi (vos), fret en buidel (konijn) en jachtvogel (alle jacht en vrijgestelde soorten). Tevens worden door de FBE geselecteerde tellingen uitgeschreven die door dev SFF en WBE worden gecoördineerd en uitgevoerd. Afschotregistratie De FBE hecht grote waarde aan de coördinatie van jacht, beheer en schadebestrijding door de SFF en WBE, met in het verlengde de jachthouder. Ten aanzien van het registreren van afschot heeft de jachthouder een centrale rol. Hij is het, die het overzicht heeft en houdt over de uitvoering van jacht, beheer en schade bestrijdingen op basis waarvan hij de voor zijn jachtveld redelijke stand kan bepalen. Jachtaktehouders die actief zijn in het veld van de jachthouder dienen zich ten aanzien van jacht en vrijstelling te verantwoorden bij de jachthouder. Daar waar de jachthouder een niet natuurlijke persoon is of niet beschikt over een jachtakte wordt door hem de uitvoerende jachtaktehouder/uitvoerder aangewezen als gemachtigd jachthouder. De betreffende jachtaktehouder/uitvoerder wordt hierna gezien als jachthouder voor het betreffende gebied en is verantwoordelijk voor de gecoördineerde uitvoering van alle onderdelen van het faunabeheerplan. Door de (gemachtigd) jachthouder wordt aan het einde van ieder jaar per jachtveld 5 een overzicht geregistreerd van gedode dieren op basis van jacht en vrijstelling. Hierbij is de voorkeur voor registratie op de einddatum, echter registratie binnen 30 dagen na afloop van het jachtseizoen. Hierbij wordt uitgegaan van het jachtseizoen / beheerjaar 1 april tot en met 31 maart. Faunatelling Voor de invulling van het faunabeheerplan is tevens een getalsmatige onderbouwing van levende dieren (populaties) vereist. Deze gegevens worden o.a. verzameld middels centraal uitgeschreven tellingen welke op uniforme wijze in de aangewezen gebieden worden uitgevoerd. De SFF en WBE hebben hier een uitvoerende rol in. Zij kunnen daarbij een beroep doen op de bij hen aangesloten leden (jachthouders), deelnemers en anderen die lokaal betrokken zijn. Jaarlijks terugkomende tellingen die van belang zijn voor de in dit plan opgenomen soorten zijn o.a. de reeën telling en de zomertelling ganzen. Niet in alle gevallen worden de tellingen door de SFF en of WBE uitvoerders uitgevoerd. Bij bepaalde soorten kunnen de tellingen ook door derden worden uitgevoerd. Overeenkomstig de provinciale verordening dient de FBE de telprotocollen te verstrekken. Vooralsnog wordt daarbij uitgegaan van de bestaande protocollen en methode die door de SFF worden gebruikt. De FBE Flevoland sluit aan bij het initiatief van IPO om BIJ12 te vragen om de monitoringsbehoefte nader te onderzoeken en eventueel tot nieuwe monitoringsprotocollen te komen. Soorten Voor de wildsoort fazant dient in het kader van de jacht de jachthouder trendgegevens (SOVON) bij te houden en afschotregistratie uit te voeren. Voor de wildsoort houtduif zal de trend (SOVON) bijgehouden en door de jachthouder afschotregistratie uitgevoerd worden in het kader van de landelijke vrijstelling. 5 Onder jachtveld wordt verstaan: een jachtveld zoals de wetgever dit heeft omschreven. Velden die niet aaneengesloten zijn dienen derhalve ook als afzonderlijke velden te worden geregistreerd. 23

24 Voor de wildsoorten haas, konijn en wilde eend worden in het kader van het vigerende faunabeheerplan onder coördinatie van de SFF en onder auspiciën van de FBE trendtellingen uitgevoerd, trendgegevens bijgehouden (SOVON en Zoogdiervereniging) en afschotregistratie uitgevoerd. Soorten landelijke vrijstelling Voor de soorten houtduif, kauw en kraai zullen in het kader van de landelijke vrijstelling tot doden ten behoeve van schadebestrijding onder coördinatie van de SFF en onder auspiciën van de FBE trendgegevens bijgehouden (SOVON) en afschotregistratie uitgevoerd worden als basis voor de toets op de landelijke staat van instandhouding van deze soorten. Voor de soorten konijn en Canadese gans worden in het kader van het vigerende faunabeheerplan onder coördinatie van de SFF en onder auspiciën van de FBE trendgegevens (SOVON) bijgehouden en afschotregistratie uitgevoerd. Soorten provinciale vrijstelling Voor de soorten brandgans, smient, spreeuw, ringmus, meerkoet en ekster dient in het kader van de provinciale vrijstelling tot verjagen ten behoeve van schadebestrijding de provincie schadecijfers en verjagingsacties te monitoren ter onderbouwing van de provinciale vrijstellingslijst. De staat van instandhouding van deze soorten wordt op landelijk niveau gemonitord door SOVON. Voor de soorten rietgans, huismus en roek worden in het kader van het vigerende faunabeheerplan door de provincie schadecijfers en verjagingsacties gemonitord ter onderbouwing van de provinciale vrijstellingslijst. De staat van instandhouding van deze soorten wordt op landelijk niveau gemonitord door SOVON. Voor de soorten wilde eend, haas, vos kolgans, grauwe gans, knobbelzwaan en holenduif worden in het kader van het vigerende faunabeheerplan onder coördinatie van de SFF en onder auspiciën van de FBE trendtellingen uitgevoerd, trendgegevens bijgehouden (SOVON) en verjagingsacties gemonitord. De schadecijfers worden door de provincie gemonitord ter onderbouwing van de provinciale vrijstellingslijst. Toegestane middelen In de Wn worden middelen benoemd die mogen worden ingezet voor de uitvoering van jacht beheer en schadebestrijding. Voor de jacht zijn de middelen benoemd in artikel 3.21 van de Wn, deze middelen zijn: a. geweren; b. honden, niet zijnde lange honden; c. aantoonbaar gefokte jachtvogels van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten; d. eendenkooien die voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels; e. lokeenden of lokduiven, die niet blind of verminkt zijn; f. fretten; g. buidels, of h. schermen. Voor de uitvoering van beheer en schadebestijding en de uitoefening van de vrijstelling in dit plan is artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming van toepassing; a. geweren; b. honden, niet zijnde lange honden; c. haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds; d. kastvallen; e. vangkooien; 24

25 f. vangnetten; g. eendenkooien; h. bal-chatri, en i. slag-, snij- of steekwapens. Additioneel worden lokfluiten en lokvogels, die niet blind of verminkt zijn toegevoegd. Om een effectieve uitvoering van bestrijding op basis van beheer een schadebestrijding mogelijk te maken, wordt in veel gevallen ook gebruik gemaakt van schuilhutten en andere camouflage middelen. Deze kunnen van kunstmatige en natuurlijke materialen gemaakt zijn. In relatie tot de veiligheid kunnen ook kunstmatige verhogingen worden gebruikt. Het betreft dan alle vormen van verplaatsbare of vaste hoogzitten. Voorzover er gebruik van lokvoer gemaakt wordt, mag er alleen lokvoer worden gebruikt wat voor komt binnen het werkgebied van de FBE. Hieronder worden verstaan lokaal geteelde gewassen zoals; granen en maïs, maar ook ontwijdsel en lokaal gedode dieren (zowel jacht, beheer en schadebestijding als verkeersslachtoffers of andere doodsoorzaak). Restanten of dode dieren die uit de veehouderij afkomstig zijn is niet toegestaan. Additionele middelen In die gevallen waarin de mogelijkheid voor het uitvoeren van jacht of de vrijstelling onvoldoende is om schade aan in de wet gestelde belangen te voorkomen kunnen op basis van geregistreerde schade en onderbouwde risico s aanvullende ontheffingen worden aangevraagd voor de volgende zaken: Periodes, in die gevallen waarin jachtwild schade veroorzaakt buiten het jachtseizoen kan op basis van aantoonbare schade aan gewassen ontheffing worden aangevraagd voor het doden van wildsoorten buien het jachtseizoen. Wanneer de toegestane mogelijkheden van de vrijstelling onvoldoende zijn om schade aan de in de Wet genoemde belangen te voorkomen kunnen additionele middelen worden aangevraagd om schade beter te kunnen voorkomen. Onder additionele middelen worden o.a. bedoeld de inzet van vangkooien voor de vogelsoorten en de inzet van het gebruik van het geweer na zonsondergang. 25

26 9. Soorten waarop dit plan betrekking heeft Onderstaand overzicht geeft een opsomming van soorten die zijn beschreven in deze toevoeging. Hierbij is er aangegeven of het een wildsoort betreft, of de vrijstelling provinciaal of landelijk is en welke beheermaatregel is toegestaan. Diersoort Lijst Jacht jacht en of vrijstelling Bosmuis Provinciaal nee verjagen en doden Brandgans Provinciaal nee verjagen Canadese gans Landelijk nee verjagen en doden Ekster Provinciaal nee verjagen Fazant Wild ja jacht Grauwe gans Provinciaal nee verjagen en doden Haas Provinciaal ja verjagen en doden en jacht Holenduif Provinciaal nee verjagen Houtduif Provinciaal ja jacht Huismus Provinciaal nee verjagen Kauw Landelijk nee verjagen en doden Konijn Landelijk ja verjagen en doden en jacht Kolgans Provinciaal nee verjagen Knobbelzwaan Provinciaal nee verjagen Meerkoet Provinciaal nee verjagen Rietgans Provinciaal nee verjagen Ringmus Provinciaal nee verjagen Roek Provinciaal nee verjagen Spreeuw Provinciaal nee verjagen Veldmuis Provinciaal nee verjagen en doden Vos Landelijk nee verjagen en doden Wilde eend Provinciaal ja verjagen en doden en jacht Zwarte kraai Landelijk nee verjagen en doden Cijfers Sovon in relatie tot jacht en landelijke vrijstelling Bij de beschrijving en het voorkomen van diersoorten is er gebruik gemaakt van gegevens van Sovon. Belangrijk is te vermelden dat Sovon een eigen definitie hanteert die afwijkt van de wettelijke definitie. Wanneer het gaat om jacht en vrijgestelde soorten bepaalt het rijk de gunstige staat van instandhouding en kunnen er geen conclusie worden verbonden aan de Sovon gegevens. Zie voor de landelijk vrijgestelde soorten de bijlage landelijk vrijgestelde soorten. Op de website van BIJ12 ( staan bij het handboek Faunaschade de diverse vormen van schade beschreven. 26

27 10. Bosmuis (Apodemus sylvaticus) Algemeen De bosmuis behoort tot de ware muizen en kenmerkt zich door grote ogen en oren, een puntige snuit en een staart die vrijwel gelijk is aan de kop-romplengte. De bosmuis lijkt in vele opzichten (uiterlijk, leefgebied, voortplanting) sterk op de grote bosmuis. Deze komt echter alleen voor in Zuid-Limburg en de omgeving van Winterwijk, terwijl de bosmuis wijd verspreid door heel Nederland leeft. Bosmuis ( Maaike Plomp) Uiterlijk De bosmuis heeft een geel- tot donkerbruine rug en een witte tot grijze buik. Er is geen duidelijke grens (demarcatielijn genoemd) tussen de zijden. Vaak heeft de bosmuis een gele borstvlek en een rugstreep. De gele borstvlek vormt nooit een halsband, in tegenstelling tot de grote bosmuis waar dit wel het geval is. Jonge dieren zijn grijsbruin op de rug en donkergrijs tot wit op de buik. De staart is lang en tweekleurig: donker van boven en licht van onder. De staartlengte is 80 tot 120% van de lengte het lijf. Over de staart lopen 130 tot 180 ringen. Hij heeft korte voorpoten met vier tenen en lange achterpoten met vijf tenen. De oren zijn groot en steken duidelijk uit de vacht en de ogen zijn donker en groot. Hij heeft een korte snuit met een roze neusspiegel en grijze snorharen en sterke tanden. Afmetingen lengte kop-romp: mm lengte staart: mm gewicht: g Mannetjes worden iets groter dan vrouwtjes. Geluid De bosmuis maakt zachte piepende geluiden en bij angst slaakt hij een korte hoge gil. Tijdens diverse sociale contacten en als de dieren in het nest zijn, maken ze ultrasone geluiden tot 70 khz. Leefgebied, verspreiding en voorkomen De bosmuis komt in bijna heel Europa voor, met uitzondering van Noord-Scandinavië het grootste deel van Rusland en de Baltische Staten. Daarnaast komt hij ook voor op IJsland, enkele eilanden in de Middellandse Zee, Noordwest-Turkije en in Noordwest-Afrika. In de bergen in Noord-Europa leeft de bosmuis tot op 1200 m hoogte, in de Alpen tot 2000 m en in Zuid-Europa tot 2300 m. In Nederland komt hij overal talrijk en algemeen voor, ook op de Waddeneilanden. De bosmuis komt, ondanks zijn naam doet vermoeden, voor in zowel bossen als open terreinen, zolang er maar voldoende dekking is zoals lage begroeiing of verspreid liggende stenen. De bosmuis is te vinden in duinen, heide, akkers, wegbermen, niet te natte rietlanden en braakliggend land. Maar ook in boomgaarden, parken en tuinen. In zeer natte terreinen en open weilanden komt hij niet voor. Populatie De bosmuis komt talrijk voor en de populatie is stabiel. De populatie kan enorm fluctueren. Een cyclus in de populatiefluctuatie is niet bekend (Montgomery (encyclopedia of live)) 27

28 en kan van jaar tot jaar verschillen. Door zijn talrijk voorkomen wordt de bosmuis in sommige gevallen en plaatsen als een plaagdier ervaren. Leefwijze en voedsel De bosmuis is een nachtdier en is zeer actief. In de korte zomernachten is hij meestal gedurende een periode actief, in de langere winternachten meestal tijdens twee activiteitsperiodes met daartussen een rustperiode. Bij nat of koud weer is hij minder actief. Hij kan goed rennen, springen en klimmen dankzij sterke achterpoten waarmee hij zich op een kangoeroeachtige manier voortbeweegt. Bij onraad richten ze zich op de achterpoten. Ze hebben een scherpe reuk en herkennen andere muizen hoofdzakelijk aan hun geur. De bosmuis houdt geen winterslaap, maar bij voedselschaarste treedt er een soort verstarring van het lichaam op, waardoor veel minder energie wordt gebruikt. De bosmuis heeft een gevarieerd dieet. Hij eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel en klimt hiervoor makkelijk in bomen. De bosmuis eet voornamelijk zaden van grassen maar ook van onkruiden, bessen, noten, wortels, paddenstoelen etc. Het dierlijk voedsel bestaat vooral uit spinnen, slakken, kevers en rupsen en poppen van dag- en nachtvlinders. Soms legt de bosmuis een voedselvoorraad aan in de omgeving van zijn hol. Dit zijn kleine, cilindervormige putjes van ongeveer 3cm doorsnee, met soms meerdere op een rij en ze worden volgestouwd met graan- of maïskorrels. Ze worden op akkerranden gemaakt en zijn alleen als ze nog niet afgedekt zijn met aarde te zien. In zijn hol legt de bosmuis ook een voedselvoorraad aan. Deze voorraad kan enorm zijn. Een bosmuis eet zijn voedsel vaak op een eetplekje op. Vaak is dit onder struiken of bomen en soms gebruikt hij een oud vogelnest als plekje om rustig te kunnen eten. Territorium en verblijfplaats De grootte van het leefgebied is afhankelijk van biotoop en voedselaanbod. In bossen is een leefgebied van een mannetje gemiddeld 2250 m2 groot en dat van een vrouwtje 1800 m2. In schrale biotopen, zoals duinen, kan een leefgebied van een mannetje tot m2 zijn en voor vrouwtjes m2 zijn. De dichtheden verschillen per jaar en zijn het hoogst in de nazomer. Zo leveren er gemiddeld 4 tot 7 dieren per ha in het voorjaar en 13 tot 60 per ha in de nazomer. Gemiddeld leggen ze per nacht 14-20m af, waarbij de mobiliteit van mannetjes veel groter is dan die van vrouwtjes. In de voortplantingstijd worden grotere afstanden afgelegd: tot wel 350 m en meer. Mannetjes verdedigen hun territorium tegen indringers. Er is nog veel onduidelijkheid over hiërarchie en sociale interactie bij de bosmuis. Leefgebieden van mannetjes overlappen elkaar, dat van vrouwtjes niet. De bosmuis graaft met zijn tanden en voorpoten een gangenstelsel tot 50 cm onder grond. Deze gangen hebben meestal 2 uitgangen, zijn ongeveer 1 meter lang en 3 cm in doorsnede en de ingang loopt recht naar beneden. De gangen worden gebruikt om de dag door te brengen en jongen te werpen en leiden naar voorraadkamers waar het voedsel wordt opgeslagen. Gangenstelsels kunnen generaties lang gebruikt worden en de uitgegraven aarde ligt meestal in een waaiervormig stortbergje voor de ingang. Het nest zelf wordt gemaakt van bladeren, mossen en grassen en ligt ondergronds of bovengronds. Soms wordt hiervoor een nestkast, vogelnest of boomholte gebruikt. Voortplanting en leeftijd Het voortplantingsseizoen van de bosmuis loopt van maart tot oktober, met een piek in juli en augustus. Na een draagtijd van ongeveer 23 tot 26 dagen, worden 3 tot 8 (gemiddeld 5 tot 6) jongen geboren. Later in het jaar worden de worpen kleiner (ook wel resorptie genoemd). De jongen worden blind en naakt geboren en wegen 1-2 gram. Later krijgen ze een grijze vacht. Enkel het vrouwtje zorgt voor de jongen. Zogende vrouwtjes keren vaak terug naar het nest om de jongen te laten zogen. De zoogtijd duurt 18 tot 22 dagen. Als de jongen 7-8 gram wegen, verlaten ze het nest en gaan ze op zoek naar een eigen leefgebied. Een vrouwtje krijgt gemiddeld drie worpen per jaar. Jongen die vroeg in het jaar geboren zijn, zijn later dat jaar al geslachtsrijp, jongen die later in het jaar geboren zijn het daaropvolgende jaar. Mannetjes zijn meestal geslachtsrijp als ze zo'n twaalf gram wegen, vrouwtjes als ze vijftien gram 28

29 wegen. De bosmuis kan achttien maanden oud worden, maar wordt gemiddeld maar 3 maanden oud. In gevangenschap kan hij meer dan vier jaar worden. Sporen In de nawinter of vroege lente kunnen restanten van de voedselvoorraad gevonden worden, bijvoorbeeld lege kersenpitten. Een bosmuis werkt die namelijk zijn nest uit. Het hol van een bosmuis kan herkend worden aan de uitgegraven aarde die in een waaiervormig stortbergje voor de ingang ligt. Naast de bruine rat is de bosmuis de enige muizensoort die dit doet. Het hol van de bruine rat is echter groter. Vraatsporen De bosmuis laat vraatsporen achter op sparren- en dennenkegels, paddenstoelen, beukennootjes, walnoten, bramen, maïskorrels, aronskelken, bloeiwijzen van bomen en twijgen. Deze worden zelden geheel opgegeten. Vraatschade van muizen is herkenbaar maar niet op soort te onderscheiden. Vraatschade aan naaldboomkegels bovenin bomen kan het werk zijn van de bosmuis. Vraatsporen aan hazelnoten kunnen het werk zijn van de bosmuis. Elke muizensoort houdt een hazelnoot anders vast en bewerkt deze anders. De bosmuis steekt de noot voor zich uit, in het verlengde van zijn snuit, maakt een gaatje met de onderste snijtanden en knaagt de noot al ronddraaiend verder aan totdat het gaatje groot genoeg is om de inhoud van de noot eruit te eten. Grote aantallen eikels onder bomen met parallel lopende snijvlakjes of flinke aantallen rozenbottels en zaadresten onder rozenstruiken zijn ook vaak het werk van de bosmuis. Uitwerpselen Uitwerpselen van de bosmuis zijn cilindervormig en hebben stompe polen. De lengte is 4-6,5 mm en ze zijn 2-3,5 mm in doorsnede. Ze zijn, afhankelijk van het gegeten voedsel, bruin tot donkerbruin of groen. De keutels zijn moeilijk van die van andere ware muizen te onderscheiden. De keutels worden verspreid door het leefgebied uitgescheiden. Loopsporen De pootafdrukken van de voorvoet van de bosmuis zijn 12 mm lang en 15 mm breed en die van de achtervoet 20 mm lang en 15 mm breed. De voorvoet heeft 4 tenen en de achtervoet 5 waarvan er 2 naar buiten en 2/3 naar voren wijzen. Het staartspoor is vaak ook te zien. De bosmuis beweegt zich voornamelijk voort in sprongengalop. Bedreiging en bescherming Natuurlijke vijanden van de bosmuis zijn onder andere wezel, hermelijn, das, marter, vos, kat, steenuil, bosuil, velduil, kerkuil, ransuil en torenvalk. Komt vrijwel altijd voor in braakballen van kerken ransuil. De bosmuis moet nooit aan de staart opgetild worden. De huid van de staart stroopt namelijk makkelijk af waarna het afgestroopte staartdeel afsterft. Waarnemen De bosmuis kan zeer gemakkelijk met een live-trap gevangen worden. Daarbij stopt hij soms de ingang van de inloopval met aarde en steentjes dicht. Met een bat-detector zijn ultrasone geluiden waar te nemen. De bosmuis wordt soms voor een huismuis aangezien, maar is hiervan direct te onderscheiden door het ontbreken van de karakteristieke muffe lucht die huismuizen verspreiden. Ook is verwarring met de grote bosmuis mogelijk. Deze komt in Nederland echter alleen in Zuid-Limburg en aan de oostrand van ons land voor terwijl de bosmuis wijd verspreid door heel Nederland voorkomt. 29

30 Komt vaak voor in braakballen van bosuil, kerkuil en ransuil. Een stortbergje voor de ingang van een nest is goed herkenbaar en hiermee onderscheid de soort zich van andere muizensoorten (m.u.v. de bruine rat). Andere bewoningssporen zijn gemakkelijk te vinden, maar niet altijd te onderscheiden van andere muizen. Ook vraatsporen en uitwerpselen zijn moeilijk van andere soorten te onderscheiden. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Talrijk voorkomende soort (zie onderstaand overzicht van waarnemingen.nl) Bossen, open terreinen, zolang er maar voldoende dekking is zoals lage begroeiing of verspreid liggende stenen. De bosmuis is te vinden in duinen, heide, akkers, wegbermen, niet te natte rietlanden en braakliggend land. Maar ook in boomgaarden, parken en tuinen. De bosmuis laat vraatsporen achter op sparren- en dennenkegels, paddenstoelen, beukennootjes, walnoten, bramen, maïskorrels, aronskelken, bloeiwijzen van bomen en twijgen. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Geen 30

31 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen en Nee doden Voorwaarden Verjagen en doden mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar Jaarrond Periode dag Tussen zonsopkomst en zonsondergang en tussen zonsondergang en zonsopkomst. Uitvoeringsmiddelen Verjagen en doden met klemmen en vallen Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 31

32 11. Brandganzen (Branta leucopsis) Kenmerken De brandgans is een middelgrote gans met kenmerkend zwart, wit en grijs verenkleed; het gezicht en voorhoofd zijn roomwit, met een onregelmatige zwarte streep van snavel tot oog. De bovendelen van de rug zijn blauwgrijs met zwartachtige bandering met witte veerrandjes. De buik is bleek grijs en de onderstaartdekveren zijn wit. De flanken zijn sterk bruingrijs gebandeerd. Poten en (kleine) snavel zijn zwart. Juveniele vogels hebben sterker gebandeerde flanken, wit op de kop met donkere tint en de zwarte teugel is smaller dan bij de adulte vogels. Verblijfplaatsen De brandgans is op weg om de kolgans voorbij te streven als talrijkste in Noordwest-Europa overwinterende gans. Ook in Nederland zijn de aantallen enorm gestegen, met in sommige winters meer dan exemplaren, overeenkomend met 80% van de flyway-populatie. De verspreiding bleef tot rond 1990 sterk beperkt tot Friesland en het Wadden-, IJsselmeer- en Deltagebied. Daarna veroverde de brandgans ook het binnenland. Hier neemt hij, in tegenstelling tot de kustgebieden, ook recent nog toe. Piekaantallen in het binnenland worden doorgaans in de nawinter geteld. Koud winterweer leidt tot enige herverdeling binnen ons land: relatief lage aantallen in Noord-Nederland en relatief hoge aantallen in het zuidelijk deel. Sociale organisatie en activiteit De eerste vogels waren losgelaten of ontsnapt uit collecties, misschien ook achtergebleven zieke of gewonde trekkers. Daarna vestigde zich een snel groeiende populatie (rond 1000 paren in het jaar 2000) met het zwaartepunt nog steeds in het Deltagebied. Het IJsselmeergebied en de Grote Rivieren nemen het leeuwendeel van de overige broedvogels voor hun rekening, maar de verspreiding breidt zich uit als bestaande kolonies hun piek bereiken. Brandganzen nestelen doorgaans kolonieachtig op veilige plekken, vaak eilanden of dammen. De toename bij ons vond plaats in een periode waarin de brandgans een spectaculaire toename kende in het Oostzeegebied en in Rusland. Ringmeldingen tonen aan dat er uitwisseling bestaat tussen Nederlandse broedvogels en die uit de Duitse Waddenzee, het Oostzeegebied en Rusland. Voortplanting en overleving De brandgans broedt hoofdzakelijk in Groenland, Spitsbergen en Nova Zembla. Vanaf 1988 broeden er jaarlijks brandganzen in ons land, aanvankelijk alleen in het Deltagebied, daarna ook elders. Nestelt veelal koloniegewijs (minder vaak solitair) op de grond op eilandjes en in rietzomen; vaak in nabijheid van water (evt. in aanspoelselzone), soms ver van open water in moerasbos. Eileg half april tot in mei. Eén broedsel per jaar, meestal 4-5 eieren, broedduur dagen, jongen na dagen vliegvlug. Voorkomen en populatie De brandgans komt als broedvogel inmiddels verspreid in Flevoland voor. De aantallen nemen sterk toe. Dronten en gebied langs de randmeren zijn de kernen. De brandganzen foerageren op de landbouwgewassen (gras, ingezaaid gras, mais en granen) in heel Flevoland. Vaak vermengd en in de nabijheid van andere ganzensoorten. 32

33 Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 33

34 34

35 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling Nee voor het verjagen Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade op schadegevoelige percelen Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig in geval van schade op kapitaalintensieve teelt (saldo > 2.500,00) kan ontheffing verleent worden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 35

36 12. Canadese gans (Branta canadensis) Kenmerken Grote, grijsbruine gans met zwarte kop en nek, contrasterend met wit-bruine borst. Scherp afgetekende witte keelvlek, van kin tot aan zijkop achter het oog lopend. De poten en snavel zijn zwart. Polytypische soort met meer dan tien ondersoorten. De Grote Canadese Gans B. canadensis en Kleine Canadese Gans B. hutchinsii worden soms als aparte soorten beschouwd. De laatste heeft Europa ook als dwaalgast bereikt. Lengte: 99 cm en 94 cm Vleugellengte: tot 175 cm en tot 160 cm Gewicht: 4900 g en 4400 g Verblijfplaatsen De Canadese gans komt vooral voor in gebieden met open water en graslanden, maar is in tegenstelling tot veel andere soorten ook in bosrijke gebieden te vinden. Canadese ganzen begrazen graslanden en graangewassen zoals zomertarwe. De soort wordt regelmatig aangetroffen foeragerend met andere ganzensoorten, zoals grauwe ganzen, brandganzen en kolganzen. De Canadese gans bouwt nesten op de grond, meestal zijn deze goed verscholen. Ook zijn er nesten op daken van gebouwen waargenomen. Wanneer nesten worden gebouwd in moerassige delen van veenweidegebieden (Zuid-Holland) of langs vennen (Brabant) worden graslanden in de omgeving gebruikt om te foerageren. Sociale organisatie en activiteit Vóór het ontstaan van een eigen broedpopulatie waren Canadese Ganzen alleen in strenge winters, zoals 1978/79, in noemenswaardige aantallen aanwezig. Het ging dan om Zweedse vogels. Zulke invasies worden niet meer vastgesteld of verdrinken in de snel gegroeide eigen populatie. Deze betreft grotendeels standvogels, 's winters aangevuld met vogels uit aangrenzende landen. Recent in Nederland geringde vogels zijn overigens wel teruggevonden tot in Zuid-Zweden. De belangrijkste verplaatsingen vinden plaats in de ruiperiode in juni, als vogels uit omringende landen in Nederland komen ruien, maar tegelijk vanuit Nederland ook ruitrek naar elders optreedt. De landelijke aantallen zijn vooral vanaf 1995 sterk toegenomen. De groepen zijn het grootst in nazomer en herfst, wanneer 36

37 de ganzen veelal oogstresten op akkers bezoeken. In de loop van de winter vallen de meeste groepen uiteen. Tussen juni en augustus ontstaan ruiconcentraties tot enkele duizenden vogels op grote open wateren. (SOVON, 2016) Voortplanting en overleving De broedpopulatie bestaat uit nazaten van losgelaten of ontsnapte vogels. De eerste broedgevallen, vanaf 1974, mislukten veelal door verstoring. Dit hield de stormachtige kolonisatie van Nederland echter niet tegen. Deze vond in eerste instantie plaats vanuit verspreidingskernen zoals in Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant. Nog steeds zijn deze provincies goed voor minstens de helft van de broedpopulatie. Deze omvatte rond 2000 al 1200 paren en groeide daarna sterk door. Door het optreden van ondersoorten, hybriden en nakomelingen van mengparen (bijvoorbeeld met Brandgans of Grauwe Gans) vertoont een deel van de Canadese Ganzen 'onzuivere' kenmerken. De Canadese gans nestelt in veelheid aan biotopen, van zeer open (bijv. verruigde natte graslanden) tot bos (vijvers), maar veelal in halfopen omgeving (met bos omzoomde plassen) en niet zelden in menselijke omgeving. Zowel solitair nestelend als in kleine kolonies. Eileg vooral april en mei. Eén broedsel per jaar, meestal 4-6 eieren, broedduur dagen, jongen na dagen vliegvlug. Familieverband blijft minimaal tot volgende voorjaar gehandhaafd. Voorkomen en populatie Canadese Ganzen hebben zich als broedvogel over grote delen van Nederland verspreid. Zoals hiervoor vermeld gaat het om vogels die oorspronkelijk in parken gehouden werden maar inmiddels geheel zelfstandig leven. De aantallen nemen snel toe, maar over de achtergronden van deze ontwikkeling is weinig kennis voorhanden. De broedpopulatie bedraagt minimaal paren (2012). In 2014 werden overzomerende canadese ganzen geteld. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 37

38 38

39 39

40 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, landelijke vrijstelling voor het verjagen en Nee doden Voorwaarden verjagen en doden mag in het geval van (dreigende) schade op schadegevoelige percelen mag conform vigerend FBP hoofdstuk 6.14 Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Verontrusten of doden met geweer (Zie vigerend FBP hoofdstuk 6.14) Tegemoetkoming faunaschade Voor vrijgestelde soorten geen tegemoetkoming. Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Effectiviteit Zie bijlage monitoring Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 40

41 13. Ekster (Pica pica) Kenmerken De ekster (Pica pica) is een kleine kraaiachtige (Corvidae). De ekster is wat kleiner dan de kauw, maar zijn lange staart geeft hem wat lengte betreft een kleine voorsprong (lichaamslengte cm, spanwijdte cm). Men kan de ekster niet met andere kraaiachtigen verwarren. De opvallend lange staart en het zwart-witte verendek zorgen daar voor. De ekster heeft een witte borst, witte schoudervlekken en witte einden aan de vleugels. Verder heeft de ekster een stevige zwarte snavel, zwarte poten, zwarte ogen en veelal een blauwgroenige glans op het zwarte verendek. De ekster maakt krassende en schorre geluiden, soms zacht zingend. Hij imiteert ook geluiden van andere vogelsoorten. Leefwijze en voortplanting De ekster leeft graag in een kleinschalig landschap en men ziet het dier ook in intensief door mensen gebruikte gebieden, zoals parken en woonwijken met veel struiken. Het zijn slimme en nieuwsgierige vogels die in de eerste twee jaar van hun leven graag in groepsverband leven, net als de gepaarde vogels dat doen buiten het broedseizoen. Die nieuwsgierigheid, de geringe schuwheid en de neiging zaken te verstoppen voor later gebruik, heeft de ekster de reputatie gegeven glimmende voor mensen waardevolle zaken te verzamelen. Blijkbaar is bij de controle van het broedresultaat nog nooit een dergelijk object in een eksternest aangetroffen. De ekster komt overal in Nederland voor, als er maar bomen of struiken zijn om in te nestelen. Een ekster is geen liefhebber van boomloos gebied of van dichte bossen. In boomarme gebieden worden ze daarnaast weggeconcurreerd door zwarte kraaien op zoek naar broedgelegenheid. De ekster is een standvogel waarvan de broedende exemplaren het hele jaar een territorium bezitten. In het najaar vormen de broedvogels (slaap)groepen tezamen met de jonge vogels. Eksters blijven veelal dicht bij de plek waar ze zijn geboren. Het nest is groot en stevig, met aarde dichtgesmeerd en aan de binnenzijde bekleed. Vaak bevindt het nest zich in een vork van een hoge populier, maar laag bij de grond in een struik of heg is ook heel normaal. Eigenlijk kun je een eksternest overal wel tegenkomen. Het is een gesloten nest, met een verborgen ingang. Ze maken soms meerdere nesten, waarvan er dan één wordt gebruikt. De eieren worden gelegd in de periode van eind maart tot in juni, echter vooral in april. De ekster heeft één broedsel per jaar met 5-7, hoogstens 10 eieren. De broedduur is dagen, waarna de jongen nog 3-4 weken op het nest blijven. Na het uitvliegen blijven ze ongeveer 6 weken in de buurt van de ouders. Trek Nederlandse eksters zijn standvogels, net als de vogels in ons omringende landen. In deze regio komt trek nauwelijks voor. Voedsel Eksters eten vrijwel alles: kevers, insecten, kleine zoogdieren, eieren, jonge vogels, hagedissen. Ook bessen en zaden. Daarnaast een veelheid aan door mensen achtergelaten voedsel waar ze zich vaak in specialiseren, evenals op resten van dieren die in het verkeer zijn gesneuveld. Ze pikken ook parasieten weg van schapen en koeien. Ze verstoppen voedsel zoals nootjes. Ze foerageren veelal op de grond. Vijanden 41

42 Na een sterke toename van de ekster in de periode tot 1980 nam de stand met de terugkeer van roofvogels als havik, buizerd en sperwer weer af. Deze afname werd ook veroorzaakt door het verminderen van het kleinschalige karakter van het platteland. De afname was niet te zien op plekken waar de invloed van deze roofvogels minder was, zoals in de stad. Eksters weten goed welk dier hun vijand is. Zo nodig belagen meerdere eksters met veel misbaar een vijand. De vos en de huiskat, alsook de eekhoorn prederen op ekster-eieren en jongen. De kraai weet eksters hun nestelgelegenheid te ontnemen en eet ook eieren en jongen van de ekster als hij daartoe de kans krijgt. Verspreiding en aantalontwikkeling Hoewel de ekster voor 1980 nog niet in geheel Nederland voorkwam (de IJsselmeerpolders en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en ook de Waddeneilanden vertoonden nog witte plekken) werd de stand destijds op broedparen geschat. Nu is de ekster wel door heel Nederland verspreid, echter een aantal uurhokken verspreid door het land zijn nu jaarrond leeg (dit kwam in 1987 niet voor, al was de verspreiding door het land toen nog niet geheel compleet). De stand werd rond het jaar 2000 op broedparen geschat. De trend voor het aantal broedvogels is op de lange termijn afnemend en over de korte termijn licht toenemend. De trend voor het aantal eksters dat in de winter aanwezig is, is voor de lange termijn afnemend en voor de korte termijn stabiel. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen De Staat van Instandhouding van de Ekster als broedvogel in Nederland is zeer ongunstig (zie onderstaand overzichten van Sovon) De ekster leeft graag in een kleinschalig landschap. Men ziet het dier ook in intensief door mensen gebruikte gebieden, zoals parken en woonwijken met veel struiken. mais (zaaiperiode en afrijpend) appels, peren, bessen bloemen, bloemzaden en bloembollen bosbouw en bomenteelt (zaaibedden) opgeslagen ruwvoer (kuilvoer, silage, pakken en rollen) voer (in opslag, vraag) jonge kippen en eenden (predatie) Schade door predatie van jonge (weide)vogels Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 42

43 43

44 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 44

45 14. Grauwe gans (Anser anser) Kenmerken Het is nauwelijks voorstelbaar dat de grauwe gans nog geen veertig jaar geleden een zeer zeldzame broedvogel was, die ooit zelfs werd uitgezet om te voorkomen dat de soort uit Nederland zou verdwijnen. De Oostvaardersplassen in Flevoland vormden de uitvalsbasis voor zijn opmerkelijke herstel. Net als veel andere ganzen zijn grauwe ganzen heel sociale vogels en vormen ze paartjes voor het leven. De grauwe gans is een stevige bruingrijze gans, de grootste van alle bruingrijze ganzensoorten. Hals en kop iets lichter dan het lichaam. In vlucht vallen de lichtgrijze voorvleugels op. Ook de ondervleugels vormen een goed kenmerk. Deze zijn tweekleurig: donker met een lichtgrijze voorkant. Bij ganzen zijn de kleur van poten en snavel belangrijk: bij de grauwe gans zijn snavel en poten oranje. De snavel is stevig en wordt wel eens vergeleken met een winterpeen. Leefgebied en voorkomen Grauwe ganzen leven in allerlei gebieden, maar altijd in de nabijheid van water en open gebieden. In Nederland broeden ze in moerasgebieden (in de Oostvaardersplassen spelen ganzen als grazende diersoort een hoofdrol) tot op verkeersknooppunten. De vogels overwinteren vooral op boerenland, meren, uiterwaarden en grote natte natuurgebieden. Na de Tweede Wereldoorlog was de grauwe gans een zeer zeldzame broedvogel in Nederland. Met het ontstaan van de Oostvaardersplassen vond de gans een plek waar ze zich ongestoord kon vestigen; het was het begin van de spectaculaire comeback. Tegelijkertijd maakte kunstmest het boerengrasland tot steeds beter voedsel (voor koeien, maar ook voor ganzen). Met de 'vermesting' van het landschap ging het sein voor de grauwe gans op groen. (Een bezoek aan de Oostvaardersplassen - de kraamkamer van de grauwe gans - is om tal van redenen interessant. Let er eens op hoe de grauwe ganzen er het landschap openhouden. Zij grazen de jonge scheuten van riet en houden het gras kort. Op die manier zijn de ganzen bepalend 45

46 voor het landschap van het natuurgebied. Andere vogelsoorten profiteren hier weer van.) Voedsel Een vegetarisch menu van gras, plantenwortels, zaden, vruchten en jonge scheuten (van o.a. riet) In de winter ook op akkers aangevuld met oogstresten van mais, aardappelen en granen. Vogeltrek Van origine is de grauwe gans een trekkende vogelsoort. Nederland is vanouds een belangrijk overwinteringsgebied. De laatste decennia is er veel veranderd in het trekgedrag. Er zijn populaties die nauwelijks nog trekken (o.a. in Schotland). In de jaren 1980 overwinterde nog zo'n 80% van de Europese grauwe ganzen in Spanje, inmiddels is Nederland het belangrijkste overwinteringsgebied. Vanaf februari verlaten de overwinterende vogels Nederland en keren terug naar de Scandinavische broedgebieden. Een steeds groter deel van de grauwe ganzen in Nederland trekt niet of nauwelijks en is jaarrond bij ons. Deze ganzen worden 'overzomerende' ganzen genoemd. Voortplanting en overleving Broedt van april tot in mei/juni. Eén legsel per jaar met vier tot zes eieren (bij uitzondering tot 8 eieren). Broedt graag in de nabijheid van soortgenoten in een losse kolonie. Roofdieren worden dan sneller opgemerkt en weggejaagd. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 46

47 47

48 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor Ja het verjagen Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) Conform ontheffing afgegeven op schade Periode jaar jaarrond Conform ontheffing afgegeven op Periode dag tussen zonsopkomst en Conform ontheffing Uitvoeringsmiddelen zonsondergang Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) afgegeven op Conform ontheffing afgegeven op Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Afschot Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

49 15. Fazant (Phasianus colchicus) Kenmerken De fazant is een onmiskenbare jachtvogel met een kleine kop en zeer lange staart (maar lengte variabel). Het mannetje heeft een metaalgroene kop en nek en een pluim achter het oog, koperkleurige, weerschijnende onderdelen en een roestbruine staart. Hij heeft halvemaanvormige tekeningen op zijn borst en flanken en zwarte banderingen op de staart. Meestal met witte nekring. De vleugels zijn bleker dan het lichaam; de middenbuik en anaalstreek zijn zwart. Het mannetje heeft een naakt, rode huid rond het oog en een rode lel onder oog. Het verenkleed is variabel doordat verschillende rassen zijn ingevoerd en onderling zijn vermengd. Het vrouwtje is bleekbruin met zwarte tekening op bovendelen en flanken; dubbele, zwarte en roodbruine strepen op de staart. De juvenielen lijken op het vrouwtje maar zijn valer en met kortere staart. Lengte: 80 cm en 60 cm Vleugellengte: 25 cm en 22 cm Gewicht: 1400 g en 1200 g Verblijfplaatsen Fazanten komen in grote delen van Nederland voor maar ontbreken in stedelijk gebied en bosrijke omgeving. Ze zijn het talrijkst in agrarisch gebied op de kleigronden van Zuidwest- en NoordoostNederland. Rond 1975 kwamen fazanten nog wijd verspreid voor op de Veluwe en in andere bosachtige gebieden. De verdwijning hier, en de scherpe afname op veel plaatsen elders, is een gevolg van het vanaf 1978 geleidelijk afbouwen van het uitzetbeleid. De onnatuurlijk hoge dichtheden die daarvan het gevolg waren, verdwenen als gevolg van predatie door vos en havik, iets dat versneld werd door enkele strenge winters. De afname vlakt inmiddels af en de soort weet zich in verschillende delen van het land te handhaven, zij het in lagere dichtheden dan weleer. 49

50 Sociale organisatie en activiteit In najaar en winter vormen fazanten groepjes die op plekken met veel voedsel en dekking samenscholen. Zulke plekken liggen doorgaans op slechts enkele honderden meters van de broedplaats. Grotere verplaatsingen lijken niet voor te komen. De wintergroepen vallen in het vroege voorjaar uiteen. Voortplanting en overleving Broedt in open tot halfopen landschappen met veel dekking. Eileg begin april tot eind juni, incidenteel later. Eén broedsel per jaar, meestal 8-12 eieren, broedduur dagen, jongen nestvlieders die met 12 dagen stukjes kunnen vliegen en na weken zelfstandig zijn. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied en infrastructuur Incidentele schade aan landbouwgewassen als: granen, bieten, peilvruchten, aardappelen en mais Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 50

51 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Ja Nee Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP Periode jaar Haan t/m Hen t/m Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Doden met geweer Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Mogelijke beperkingen in VRL gebieden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

52 16. Haas (Lepus europaeus) Kenmerken De haas kan onderscheiden worden van het konijn door zijn grootte (kop-romplengte cm en gewicht 2,5-6 kg), zijn amberkleurige iris en zijn langere oren met zwarte tippen. De rugvacht is grijs- of geelbruin, de buik wit en de wangen bleekgeel. Het wollige onderhaar is wit. De korte staart (lengte 8,5-12 cm) wordt tijdens het lopen naar beneden gericht, zodat de zwarte bovenkant te zien is. Ze onderscheiden zich van de knaagdieren (waarbij ze vroeger ondergebracht werden) door hun 4 geheel door omgeven bovensnijtanden, en hebben eveneens geen hoektanden. Ze zijn vegetarisch en coprofaag: ze eten de zachte keutels die overdag uitgescheiden worden nog eens op om de essentiële vitamine B12 te kunnen opnemen. Verblijfplaatsen Hazen komen voor in open gebieden. Ze zijn oorspronkelijk afkomstig van de Centraal-Aziatische grassteppen en hebben zich westwaarts verspreid met de ontbossing. In West-Europa komen ze voornamelijk voor in het open cultuurgebied. Traditionele landbouwmethoden creëren een goed biotoop voor de haas, aangezien er het hele jaar door voedsel is. Bovendien zijn er in kleinschalige landbouwsystemen kleine stukjes natuur, zoals hagen en veldranden, die bescherming bieden. Hazen zitten voornamelijk in akkerland, met name in graanvelden, bietenvelden en braakliggende terreinen. Ze zijn gebaat bij een grote variatie in gewassen en habitat en een groot voedselaanbod. Hazen zijn planteneters en voeden zich met jonge grassen, granen, onkruiden en allerlei akkergewassen. Ze verkiezen wilde kruiden en grassen boven cultuurgewassen. Tijdens de zomer eten ze voornamelijk kruiden, tijdens de winter voornamelijk gras. Overdag houdt de haas zich schuil in een zelf gegraven ondiep kuiltje in de grond, het hazenleger. Bossen worden voornamelijk gedurende de wintermaanden gebruikt als schuilplaats. Sociale organisatie en activiteit Hazen zijn eerder solitaire dieren, die geen territorium verdedigen. Hun leefgebied is gemiddeld ha groot, in Nederland en Engeland soms tot 300 ha. De dichtheden zijn afhankelijk van de plaats en het seizoen en gaan van enkele tot bijna 150 individuen/km². Ze foerageren vaak in groep, in losse associaties, om het risico van predatie te verlagen. Er is geen duidelijke hiërarchie. Enkel gedurende zeldzame momenten van voedselcompetitie of tijdens het voorplantingsseizoen vinden er gevechten plaats. De boksgevechten die tijdens de lente worden waargenomen, zijn veelal pogingen van het vrouwtje (moer) om de opdringerige mannetjes (rammelaars) van haar lijf te houden. Hazen zijn vooral s nachts en in de vooravond actief, maar gedurende voorjaar en zomer ook in de schemering en overdag. Voortplanting en overleving Hazen zijn polygaam. De voortplantingsperiode loopt van december tot augustus. Hazen kunnen, na een draagtijd van dagen, 3 tot 4 nesten van 3 of meer (tot 6) jongen produceren per jaar. Warm en droog weer heeft een positieve invloed op de voortplanting en de overleving van de jongen. Hazen zijn bij geboorte veel beter ontwikkeld dan konijnen: ze hebben reeds een goede vacht, kunnen zien en zijn mobiel (nestvlieders). De jongen worden ongeveer 30 dagen gezoogd en krijgen daarbij een minimale verzorging. Tussen het zogen in liggen de jonge hazen elk apart op een korte afstand van het hazenleger, om geen predators aan te trekken. 32 Hazen worden gemiddeld 2-4 jaar oud, maar kunnen tot 12 jaar oud worden. Ze ondervinden een sterke predatiedruk. Vooral 52

53 jonge hazen vallen gemakkelijk ten prooi aan vossen, katten, uilen en roofvogels. De voornaamste verdediging is de vlucht, waarbij ze een snelheid tot 72 km/u kunnen halen. Bovendien veranderen ze tijdens de vlucht regelmatig onverwacht van koers ( haken ) om hun achtervolgers te misleiden. Verder beschermen ze zich door hun schutkleur en door zich doodstil tegen de grond te drukken in hun hazenleger. Ook parasitaire ziekten (zoals coccidiose) en infecties eisen een belangrijke tol. Hazen zijn echter, in tegenstelling tot het konijn, niet vatbaar voor myxomatose. De haas is een van de belangrijkste jachtsoorten in Europa, waar jaarlijks meer dan 5 miljoen dieren worden geschoten. Ook het verkeer eist slachtoffers en dit vooral tijdens het voortplantingsseizoen. Voorkomen en populatie De haas komt in bijna het gehele land voor, met uitzondering van enkele stedelijke gebieden. Ondanks het hoge voortplantingsvermogen zijn er grote schommelingen in de hazenstand en was er in veel gebieden in Nederland na 1970 sprake van een dalende tendens. De oorzaken daarvan moeten worden gezocht in veranderingen in de landbouw en het landschap. Daarnaast speelt de virusziekte EBHS (European Brown Hare Syndrom) mogelijk een rol. Ook in de eerste jaren van de meetreeks vanaf 1997 is een afname te zien. Maar over de laatste 10 jaar is er weer een matige toename, waardoor de trend als geheel op stabiel uitkomt. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van waarneming.nl) Graslanden, hooilanden, akkers en agrarisch gebied Vraatschade aan peulvruchten, groenten en bloemen Schilschade aan struiken en bomen Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of kleppermolentjes Smeer- en spuitmiddelen en hazenwerend raster 53

54 54

55 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Ja Nee Ja Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van Zie ontheffing afgegeven op jachthouders die handelen conform het vigerende FBP Periode jaar t/m Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Doden met geweer Doden met geweer Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 Zie handreiking faunaschade van bij12 ( ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde Zie bijlage getaxeerde schades schades Overig Mogelijke beperkingen in VRL gebieden Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Mogelijke beperkingen in VRL gebieden Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

56 17. Holenduif (Colomba oenas) Kenmerken In de gebieden waar boerderijen, akkers, weilanden en bosschages elkaar afwisselen vindt de holenduif het meeste van zijn gading. Het nest wordt gemaakt in een holte, maar daartoe kunnen allerlei plekken dienst doen. Hoewel de grootste dichtheden worden gehaald op zandgronden met kleinschalige landbouw, wat onder druk staat, doet de holenduif het opvallend goed. Klleiner dan houtduif (en zonder witte banen op de bovenvleugels), ongeveer even groot als stadsduif. Holenduiven hebben een blauwgrijs verenkleed met groenglanzende halsvlek. De ondervleugels zijn grijs en de bovenvleugels licht blauwgrijs met twee zwarte strepen, donkere achterrand en vleugelpunt. Heeft een brede zwarte eindband aan de staart. Vliegt meer compact en direct dan houtduif. Verblijfplaatsen Gebroed wordt in bomen langs bosranden en open plekken in oud loofbos, ook in parken. Geregeld ook in schuren en uilennestkasten. De grootste aantallen holenduiven bevinden zich in het 'traditionele' agrarische gebied, met verspreid staande boerderijen, akkers en bossen: Noord- Brabant, Gelderland, Overijssel en Drenthe. In Flevoland zien we de holenduif vooral in de periode dat de graansoorten afrijpen. Voortplanting en overleving De holenduif heeft jaarlijks 2 of 3, soms zelfs 4 (of 5) legsels met meestal 2 eieren. Broedduur dagen. Zoals de naam al suggereert zijn het holenbroeders, zij gebruiken holtes in bomen, nestkasten, oude gebouwen en soms konijnenholen. De nesten zijn niet veel meer dan enkele takjes bij elkaar. Goede broedplekken worden jaarrond verdedigd. De jongen zitten zo'n 24 dagen op het nest. Ze zijn na dagen zelfstandig. 56

57 Voedsel Het voedsel is vooral plantaardig en bestaat uit zaden en andere plantdelen. Foerageert op de grond, vaak in groepen. Vaker in graslanden te vinden dan houtduiven. Vogeltrek Holenduiven zijn standvogels en zwervers, die vooral in de winter in groepen naar voedsel zoeken. De afstanden die ze daarbij afleggen zijn niet erg groot, maar voldoende om voor vermenging te zorgen met soortgenoten uit de omringende landen. Holenduiven uit noordelijke streken zakken af naar onder meer ons land omdat hier gemakkelijker aan voedsel te komen is. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied (Pik)schade aan landbouwgewassen als: granen, zaden, bladeren en scheuten Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 57

58 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciaal Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Geen gebruik van vangkooi Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 58

59 18. Houtduif (Colomba plaumbus) Kenmerken De houtduif is de grootste duif van Nederland. Hij is zwaar gebouwd met een zware, volle borst. Het verenkleed is grijs met donkere slagpennen en een donkere eindband aan de staart. De gehele borst is diep wijnkleurig roze. De meest opvallende kenmerken zijn witte vlekken op de hals, afgezet met glanzend groen en roze, en de witte banden op bovenvleugels. Bij juvenielen ontbreekt de witte vlekken op de hals. De snavel is geel, de iris wit. Zit vaak op daken en in bomen. De baltsvlucht is sterk golvend, waarbij met de vleugels geklapt wordt. Tijdens de trek en in de winter vaak in grote groepen. Lengte: cm Spanwijdte: cm Gewicht: g Verblijfplaatsen Houtduiven ontbreken alleen in de meest boomloze landschappen. De dichtheden zijn het hoogst in kleinschalig agrarisch cultuurland en stedelijk gebied. In grote bosgebieden is de houtduif vaak schaars. Sinds ongeveer 1975 namen de aantallen in bossen en soms ook cultuurland op de zandgronden af. Vermindering van voedselaanbod, onder andere door de omschakeling van graanteelt op maïsverbouw, was de vermoedelijk belangrijkste factor. Tegelijkertijd namen de aantallen in stedelijk gebied sterk toe. De soort is hier tegenwoordig een van de talrijkste broedvogels. Hij is de Turkse tortel, die stedelijk gebied eerder koloniseerde, in veel gebieden voorbijgestreefd. 59

60 Sociale organisatie en activiteit Houtduiven zijn het hele jaar in Nederland aanwezig. In de winter wordt de eigen populatie, grotendeels standvogels, aangevuld door Duitse en Scandinavische vogels. De winteraantallen zijn het hoogst op de zandgronden, waar ook slaapplaatsen van vele duizenden houtduiven zijn. De winteraantallen worden deels bepaald door de hoeveelheid voedsel (eikels, beukennootjes, overgebleven graan en mais) en kunnen van jaar op jaar sterk verschillen. De trek is vooral opvallend ten zuidoosten van de lijn Enschede-Eindhoven. Tussen half oktober en half november noteren trektellers hier soms tienduizenden Houtduiven (of zelfs meer) per dag. De voorjaarstrek, waarbij de aantallen veel lager zijn, speelt zich hoofdzakelijk in maart af. Voortplanting en overleving Broedt in allerlei landschappen met bomen en struiken, inclusief stedelijk gebied (en daar soms opvallend talrijk). Eileg van half maart tot in oktober, niet zelden ook eerder of later (maar piek valt in veel gebieden in juli-augustus). Twee tot drie broedsels per jaar, meestal 2 eieren, broedduur dagen, nestjongenperiode dagen, jongen op leeftijd van 35 dagen volledig vliegvlug. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied (Pik)schade aan landbouwgewassen als: granen, zaden, bladeren en scheuten Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 60

61 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Ja Ja, landelijk Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en land- en tuinbouwgewassen Periode jaar t/m jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Doden met geweer Doden met geweer Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Zie bijlage getaxeerde schades Overig Geen gebruik van vangkooi Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Geen gebruik van vangkooi Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 61

62 Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

63 19. Huismus (Passer Domesticus) Algemeen Huismussen leven al eeuwenlang in de omgeving van mensen. Vroeger broedden ze massaal onder de daken van huizen, en zochten ze op akkers naar graan. Door verstedelijking is ons land steeds kaler en tevens schoner geworden, en gaat het daardoor slecht met de huismussenpopulatie. Veel daken zijn door moderne woningbouw ontoegankelijk geworden, en bij verbouwingen wordt er geen rekening gehouden met de huismus, zij is telkens weer de pineut. Graan- en korenvelden hebben plaatsgemaakt voor industrie en mega-stallen. De tuinen zijn kaal en leeg, van steen en beton, in plaats van lekker groen. Daarbovenop wordt er ook rigoureus geveegd en schoongemaakt, zodat er werkelijk geen kruimeltje meer te vinden is. Daarbovenop is er een toename van predatie, voornamelijk door onze eigen huiskatten. In de jaren zeventig waren er nog 2 miljoen huismussenpaartjes, nu broeden er nog maar een kwart daarvan in ons land, en dit aantal neemt nog steeds sterk af. Vooral in onze hoofdstad Amsterdam is de nood het hoogst; hier is de terugloop zelfs 90%. De huismus staat sinds 2004 op de Nederlandse Rode Lijst van Bedreigde Diersoorten. In 2014 luidde daarom de Vogelbescherming de noodklok; als we niet direct actie zouden ondernemen verdwijnen binnen afzienbare tijd 22 bekende vogelsoorten in Nederland, waaronder de huismus. Het is vijf voor twaalf voor de huismus, en nu is de tijd voor actie voordat het te laat is! Kenmerken De huismus is 14 tot 16 centimeter lang en weegt maximaal circa 35 gram. Zij is een inheemse vogel en is het jaar rond in Nederland. Hij komt in heel Europa voor. Dit diertje voelt zich voornamelijk 63

64 thuis in een groene omgeving en is vaak in bossen, akkers, tuinen en weilanden te vinden. Ondanks dat de huismus een kleine zangvogel is, komt hij vaak niet veel verder dan getjilp. Hij vliegt of hipt om vooruit te komen. De mus is een standvogel, dit wil zeggen dat hij bij voorkeur op dezelfde plek blijft wonen. Hij is ook nesttrouw, wat betekent dat hij in het nest waar hij in geboren is, later zelf zijn eigen jongen grootbrengt. Als zijn ouders dan nog leven, bouwt hij er een nestje naast. De huismus houdt namelijk van gezelschap; ze vinden het erg gezellig om met zijn allen bij elkaar te wonen. De helft van de juveniele (jonge) huismussen overleeft het eerste half jaar. Deze worden meestal circa 3 à 4 jaar oud, maar er zijn exemplaren bekend tot 10 jaar oud. Het mannetje en vrouwtje verschillen van uiterlijk. Het mannetje heeft een grijze kruin en een zwarte bef tot op de bovenborst, warmbruin, zwart-gestreepte bovendelen en vleugels en een opvallende witte vleugelstreep. Het vrouwtje heeft licht bruine bovendelen met een grijze waas en donkerbruine strepen, een effen lichte borst en eenkleurig grijze onderdelen met een beige teint. Het mannetje is beslist te onderscheiden van het vrouwtje, namelijk doordat zijn kleuren veel helderder zijn, met bordeauxrood in het verenpak, met zwart en wit op het kopje en een witte streep over de vleugels. Dit heeft het vrouwtje niet. Zij heeft alleen maar bruintinten. Het mannetje en het vrouwtje bouwen samen een nest, waarin het vrouwtje vier tot zeven eitjes legt. De jongen worden kaal geboren en vliegen al na twee weken uit. De ouders blijven ze dan nog wel voeren. Het is daarom belangrijk dat wij, als mens, de kleintjes dan met rust laten. Gemiddeld wordt de huismus niet ouder dan 1 à 2 jaar, maar er zijn exemplaren bekend van 5 tot 10 jaar oud. Leefwijze Huismussen zijn uitgesproken standvogels, die zich meestal niet meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen en in het broedseizoen nog minder ver. Huismussen zijn sociale dieren: broeden, foerageren, baltsen, stofbaden nemen, slapen en uitzwermen na de broedperiode zijn allemaal activiteiten die in groepsverband plaatsvinden. Huismussen zijn stapelvoedsel voor sperwers. Eén succesvol broedsel per seizoen is niet voldoende om de populatie in stand te houden, daarvoor zijn meerdere succesvolle broedsels per jaar nodig om de huismuspopulatie in stand te houden. Plekken waar voedsel gezocht worden moeten in de directe omgeving van schuil- en vluchtmogelijkheden liggen. Voor het duurzaam overleven is een groepsgrootte van minimaal 20 broedparen noodzakelijk. Huismussen zijn in tegenstelling tot veel andere vogels s ochtends rond zonsopkomst nog niet erg actief met zingen, wel 1-2 uur na zonsopkomst; aan het eind van de morgen neemt de zangactiviteit weer af. Huismussen zijn in tegenstelling tot veel andere vogels s ochtends rond zonsopkomst nog niet erg actief met zingen. Ze beginnen pas zo rond 1-2 uur na zonsopkomst en aan het eind van de morgen neemt de zangactiviteit weer af. Op de gezamenlijke slaap- en foerageerplaatsen wordt wel volop gekwetterd en getjilpt. De broedtijd is van begin april tot en met augustus, waarbinnen 2 tot 3 legsels worden grootgebracht. De nestbouw begint al in maart. Ook buiten de broedperiode wordt aan het nest gebouwd en wordt het nest ook gebruikt als slaapplaats. De broedduur bedraagt 12 tot 14 dagen, en vervolgens vliegen de jongen na 14 tot 16 dagen uit en worden daarna nog 10 tot 14 dagen door hun ouders gevoed. Dispersie vindt over kleine afstanden plaats: (her)kolonisatie van geschikt habitat vindt alleen plaats direct aangrenzend aan gebieden waar de mus al aanwezig is. In het stedelijk gebied blijven de meeste jonge dieren binnen 1,5 à 2 kilometer van de nestplaats waar ze opgegroeid zijn. In het landelijk gebied vestigen ze zich tot 4 à 5 kilometer van de nestplaats waar ze opgegroeid zijn. Wanneer de populatie onder druk staat blijven de jongen dichter bij de opgroeiplek, omdat er dan meer geschikte nestplaatsen in de directe omgeving van de opgroeiplek beschikbaar zijn. Voedsel Huismussen zijn sterk geassocieerd met mensen. Voor zijn voedsel is de huismus sterk afhankelijk van wat de mens hem, al dan niet bewust, biedt. Deze voedselbron moet continu aanwezig zijn. Het voedsel van volwassen huismussen bestaat voor het grootste deel uit zaden van grassen en onkruiden en wordt aangevuld met bessen, bloemknoppen, insecten, fruit, noten. In stedelijke 64

65 omgeving zijn broodkruimels en andere voedselresten van mensen en hun huisdieren de belangrijkste voedselbron. Ook wordt er wel grit (kalk) en kleine hoeveelheden kleine steentjes (bevorderen vertering harde granen) gegeten. In het broedseizoen hebben vrouwtjes voldoende eiwitrijk voedsel nodig om eieren te kunnen leggen. Jongen eten in de eerste twee weken van hun leven eerst uitsluitend zacht eiwitrijk voedsel bestaande uit insecten zoals bladluizen, (dans)muggen, vliegen, rupsen en zelfs spinnen. Dit is omdat hun maag het harde zaad niet kan verteren, en omdat ze eiwit nodig hebben om te kunnen groeien. Naarmate de jongen in die periode groeien, wordt dit dieet geleidelijk aangevuld met plantaardig voedsel. De jongen worden gevoerd tot een week of twee na het uitvliegen en dan is het voedsel hetzelfde als die van een volwassen huismus. Het voedsel wordt gezocht op plaatsen zonder of met korte vegetatie, zoals wegbermen, erven en tuinen. Essentieel is dat er continu, jaarrond, betrouwbare voedselbronnen beschikbaar zijn, en dat bij die voedselbronnen voldoende beschutting is. In het stedelijk gebied is dit vaak in de omgeving van kinderboerderijen, bakkers en terrasjes; in het landelijk gebied is dit vaak bij boerderijen en graanverwerkende bedrijven. Ook in bepaalde bomen, zoals wilg, eik, conifeer en berk, kunnen huismussen insecten vinden. De volwassen mussen eten de insecten zelf ook om kracht op te doen tijdens deze hectische periode. Het voedsel wordt gezocht op plaatsen zonder of met korte vegetatie, zoals wegbermen, erven en tuinen. Het is uiterst belangrijk dat de dieren het gehele jaar genoeg voedsel binnen krijgen. Essentieel is dat er betrouwbare, continue voedselbronnen beschikbaar zijn. In het stedelijk gebied is dit vaak in de omgeving van kinderboerderijen, bakkers en terrasjes; in het landelijk gebied is dit vaak bij boerderijen en graanverwerkende bedrijven. Beschrijving habitat Het habitat van de huismus moet voldoen aan een combinatie van een aantal eisen, die ook nog eens binnen een straal van enkele meters (dekking bij voedselbronnen) tot enkele honderden meters (nestplek en voedselbronnen) moeten liggen. Het betreft een combinatie van nest-gelegenheid, voedsel (voor volwassen en jongen), dekking (stekelige struiken; groenblijvende struiken, coniferen en klimplanten, klimop), plekken voor stofbaden en drinkwater. Ontbreekt één van de onderdelen of liggen ze te ver van elkaar verwijderd, dan is het habitat niet geschikt. De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en een vaste rust- en verblijfplaats moet het volgende leveren: Er moet continu voedsel te vinden zijn. Bij de plekken waar voedsel gezocht wordt moet in de directe omgeving (binnen 5 à 10 meter; bij aanwezigheid van predatoren dichterbij) dekking aanwezig zijn. De dekking bestaat uit stekelige struiken, begroeide gevels of schuttingen, groenblijvende begroeiingen zoals klimop. Voldoende inheems groen en enkele grote bomen als leverancier van eiwitrijk voedsel (kleine zachte insecten, larven, rupsen) voor de jongen. Deze elementen moeten binnen 50 meter van de nestplaats te vinden zijn. Altijd groenblijvende planten in hagen, gevelbegroeiing of plekken onder daken te gebruiken als collectieve slaapplek (en tevens voor dekking) voor mannetjes, ongepaarde vrouwtjes en juvenielen. Niet teveel grote bomen. Droge, zandige plekken voor het nemen van een zandbad. Schoon, ondiep water om te drinken en water om in te baden, niet dieper dan 2cm diep, anders kunnen ze er in verdrinken. Er moet binnen 1 à 2 meter dekking aanwezig zijn om op te drogen. Plekken waar kleine steentjes of grit gevonden kan worden. Dit alles moet bij voorkeur zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, maar altijd binnen een straal van 100 à 200 meter rond de plek waar gebroed wordt. Deze elementen moeten op meerdere plekken aanwezig zijn binnen die straal. Verspreiding 65

66 Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen De huismus kent twee typen vaste rust- en verblijfplaatsen: de nesten als voortplantingsplaats en altijdgroene struiken en klimplanten als vaste rust-en verblijfplaats in de winter. Voortplantingsplaatsen Nesten van huismussen zijn in de regel te vinden in allerlei menselijke bebouwing: onder dakpannen en in kieren en gaten in muren, maar ook in nestkasten als ook in speciale mussennestkasten (vogelvides). Soms maakt de huismus in holten van bomen of in dichte struiken een nest, maar dat gebeurt alleen als er geen vijanden in de omgeving voorkomen en de hoeveelheid nestgelegenheid een beperkende factor is terwijl er wel voldoende voedsel aanwezig is. Wanneer geschikte holtes en beschutte plaatsen schaars zijn kunnen huismussen vrijhangende, bolvormige nesten in bomen bouwen. Boomnesten worden in Nederland echter maar zelden waargenomen. Het slordige nest bestaat uit takjes, stro, veertjes en hondenharen. De huismus is zeer honkvast. Hij blijft het gehele jaar in de buurt van zijn eenmaal gekozen nest. Huismussen gebruiken het nest zelf ook het gehele jaar door. In de periode begin april tot en met augustus worden er 2 à 3 legsels per seizoen gelegd in het nest. Voorafgaand aan het broeden slapen vrouwtjes al op het nest en na afloop van het broedseizoen slapen de jongen ook nog in het nest. Tijdens strenge koude wordt het nest ook in de winter gebruikt voor overnachting. In het najaar begint de huismus al weer met het naar het nest toe slepen van nestmateriaal, waarschijnlijk ook voor bekleding van het door de jongen vervuilde nest. Huismussen zijn, als dat echt noodzakelijk is, in staat om nieuwe nestplekken te accepteren. Dit kunnen ze doen wanneer ze een nieuwe partner hebben gevonden. Ook wanneer nestgelegenheid de beperkende factor is geworden, kunnen ze nieuw aanbod (bijvoorbeeld vogelvides) gaan bewonen. Winterverblijfplaatsen De huismus gebruikt s winters altijd groenblijvende struiken of gevel-begroeiing als plekken om (gezamenlijk) de nacht door te brengen. Teruglopende aantallen In Nederland is de huismussenpopulatie drastisch afgenomen sinds de jaren 70. Destijds waren er ongeveer 1 à 2 miljoen huismussen aanwezig. Inmiddels zijn deze aantallen meer dan gehalveerd, er is nog maar een kwart van de populatie over. Ook heel Europa en daarbuiten ziet een grote achteruitgang. In Amsterdam is de afname wel 90%. Bij veel nieuwe steden, zoals bijvoorbeeld Almere, is de afname minder. Dit komt omdat een aantal nieuwbouwwoningen van speciale dakpannen worden voorzien. De mussen raken in deze steden op die manier namelijk hun nestgelegenheid niet kwijt. De grote afname in schuil- en nestgelegenheid komt door: Andere huizenbouw, o.a minder geschikte dakpanconstructie en vogelschroot Andere tuininrichting, o.a minder ligusterheggen en meer tegels en grind Andere stedelijke inrichting, minder ruige, beboste gebieden, meer beton Ook is er een grote afname van het voedselaanbod, onder andere door: Efficiëntere oogst-, opslag- en transportmethoden, waardoor er minder graan wordt verspild Het steeds grotere aantal megastallen, waardoor koeien niet meer buiten staan en de rijke weide een arme weide is geworden doordat er alleen een soort gras meer groeit Minder kruimels, broodresten en bladeren in tuinen te vinden doordat mensen zoveel bezemen Het gebruik van insecticiden, en stoffen zoals MTBE in de loodvrije benzine. Dit zorgt o.a voor minder insecten 66

67 De afname van groengebieden in steden, zowel particulier als door de overheid. Ook dit probleem zorgt voor minder insecten en minder bessen en zaden. Predatie neemt toe, voornamelijk door onze eigen huiskatten Maatregelen om de natuur te beschermen zijn veelal gericht op zeldzame soorten. Daardoor is er voor de soorten die we bij wijze van spreken iedere dag tegen komen te weinig aandacht. In Nederland luidde daarom de Vogelbescherming in 2014 de noodklok. Als we per direct geen maatregelen zouden nemen, kunnen weleens 22 gewone vogelsoorten binnen afzienbare tijd uit Nederland verdwenen zijn. Bekende vogelsoorten als de huismus, spreeuw, scholekster en torenvalk zullen we steeds minder zien in Nederland. Onze stichting en de de Vogelbescherming zullen er alles aan doen om te proberen het tij te keren, zodat de vogels die op de Oranje Lijst staan, niet op de Rode Lijst terechtkomen. Als zij op deze lijst van bedreigde diersoorten terechtkomen, is het echt vijf voor twaalf. Alleen al in Nederland staan er 78 soorten op. Helaas is het voor de huismus al bijna te laat daar zij WEL op de Rode Lijst van Bedreigde Diersoorten staat. Het is NU dus tijd voor actie! Wettelijke bescherming Bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen voor deze soort geldt de uitgebreide toets. De huismus staat tevens als gevoelig vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels (2004). De huismus is het hele jaar door beschermd door de Wn. Dit betekent dat men gedurende het gehele broedseizoen de dieren totaal met rust dient te laten. De nesten mogen bijvoorbeeld niet verstoord worden. Een boom of struik, waarin de dieren broeden, mag dan ook niet gekapt of gesnoeid worden. De nesten dienen ook met rust gelaten te worden. Er mogen ook geen netten gebruikt worden om groenten, bijvoorbeeld in de moestuin, af te dekken. In deze netten kunnen vogels met de pootjes verstrikt raken. Het is bij de wet verboden om deze netten te gebruiken. Ook mag er niet op deze vogels worden gejaagd. Dit betekent dat men gedurende het gehele broedseizoen de dieren totaal met rust dient te laten. De nesten mogen bijvoorbeeld niet verstoord worden. Een boom of struik, waarin de dieren broeden, mag dan ook niet gekapt of gesnoeid worden. De nesten dienen ook met rust gelaten te worden. Er mogen ook geen netten gebruikt worden om groenten, bijvoorbeeld in de moestuin, af te dekken. In deze netten kunnen vogels met de pootjes verstrikt raken. Het is bij de wet verboden om deze netten te gebruiken. Ook mag er niet op deze vogels worden gejaagd. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Huismussen stellen prijs op een rommelige menselijke omgeving, met struikgewas, schuren, weilanden met vee, gemorst graan en zo verder. Talrijkst in dorpen en in oudere buitenwijken, met rommelige tuinen. Als er veel hoge bomen staan, verdwijnt de huismus. (Pik)schade aan zaden, granen, bloemknoppen en bessen. Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 67

68 68

69 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade en of overlast Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 69

70 20. Kauw (Corvus monedula) Kenmerken De kauw is een bekende, levendige vogel. Ze komen vaak in grote aantallen voor, soms samen met spreeuwen en roeken. Ze lopen, in tegenstelling tot meeste andere kraaien, snel en schokkend en vliegen licht met snelle vleugelslagen. Groepen vertonen vaak acrobatische toeren in de lucht. Ze zijn makkelijk te onderscheiden van andere kraaien door hun kleine formaat, brutaal gedrag, korte en lichte snavel, kenmerkend geluid en hun verenkleed. Het achterhoofd en oorstreek zijn grijs, onderdelen daarvan donkergrijs, oog bleekgrijs en overige delen van het verenkleed zwart. Lengte: cm Spanwijdte: cm Gewicht: g Verblijfplaatsen Door het hele land zijn broedende kauwen te vinden. Ze zijn het talrijkst in stedelijk gebied (vooral oudere wijken) en kleinschalig boerenland. Grote aaneengesloten bossen worden gemeden, terwijl open landschappen en natuurgebieden soms wel, soms ook niet bezet zijn. Sinds ongeveer 1975 breidde de soort zich uit over delen van Zeeland en Flevoland, waar hij eerst ontbrak. Tegelijkertijd namen de aantallen in kleine bossen af, deels misschien door onrust en predatie door haviken. De landelijke stand is al tientallen jaren min of meer stabiel. Sociale organisatie en activiteit Onze eigen kauwen blijven vrijwel unaniem in eigen land. Doortrek van oostelijke en noordelijke kauwen is vooral in de tweede helft van oktober opvallend. Een deel blijft bij ons overwinteren en sommige vogels vertonen kenmerken van Noordse kauw (C. m. monedula) of Russische kauw (C. m. soemmerringii), hoewel de verschillen subtiel zijn. Er zijn enige aanwijzingen dat zulke vogels in afnemende mate in ons land verblijven. De voorjaarstrek vindt vooral in maart en de eerste helft van april plaats. Voortplanting en overleving Broedt (schaars) in bossen met grote holen (vooral beukenbos met holen zwarte specht, soms op open nest in roekenkolonie) maar vooral in bebouwde omgeving, soms ook in de grond in konijnenholen. Eileg van eind maart tot eind eind mei. Eén broedsel per jaar, meestal 4-7 eieren, broedduur dagen, nestjongenperiode dagen, jongen worden nog tot 4 weken na uitvliegen gevoerd. 70

71 Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied (Pik)schade aan landbouwgewassen als: granen, zaden, bladeren en scheuten. (Pik)schade aan (kuil)voer, fruit en boomteelt. Schade door predatie van kuikens en jonge (weide)vogels Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 71

72 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, landelijk Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Verontrusten en doden met geweer Gebruik van lokvoer, lokkers en tamme vogels (met gesloten pootring) is toegestaan Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

73 21. Konijn (Oryctolagus cuniculus) Kenmerken Konijnen (kop-romplengte cm en gewicht 1,2-2,5 kg) zijn kleiner dan hazen, hebben kortere oren en achterpoten en een donkerbruine iris. De vacht, met grijs wollig onderhaar, is zandkleurig tot grijsbruin en roodbruin in de nek. Deze kleur kan echter sterk afwijken door kruisingen met tamme konijnen. Doordat de staart (lengte 4-8 cm) meestal opgewipt is, ziet men enkel de witte onderzijde en niet de zwarte bovenzijde. Er worden tot 6 verschillende ondersoorten onderscheiden, maar dit is niet algemeen aanvaard. Elk patroon van regionale variatie in het konijn is zwaar beïnvloed door menselijke tussenkomst (translocatie en domesticatie). Het konijn behoort tot de haasachtigen, Ze zijn vegetarisch en coprofaag: ze eten de zachte keutels die overdag uitgescheiden worden nog eens op om de essentiële vitamine B12 te kunnen opnemen. Verblijfplaatsen Konijnen verblijven in een konijnenburcht, een uitgestrekt ondergronds systeem van tunnels en kamers, die gedurende meerdere decennia in gebruik kunnen zijn. Sociale organisatie en activiteit Konijnen leven in losse groepen van een paar dozijn individuen. Deze kolonie is opgedeeld in verschillende familiegroepen, die bestaan uit 2-8 volwassen dieren, voornamelijk vrouwtjes. Er is een duidelijke hiërarchie, waarbij dominante dieren meer voedsel, betere schuilplaatsen en betere voorplantingsmogelijkheden krijgen. Gevestigde konijnen zijn plaatstrouw en bewonen het hele jaar door hetzelfde gebied. Hun territorium rond de burcht is 0,25 tot 6 ha groot. De mannetjes bakenen het territorium af met geurvlaggen en latrines en verdedigen het tegen indringers. Dichtheden schommelen sterk tussen 1-15 (winter) en 1-40 (zomer) konijnen/ha. Konijnen zijn voornamelijk in de schemering en s nachts actief. Voortplanting en overleving Konijnen hebben een zeer hoog voortplantingsvermogen. Mannetjes worden seksueel actief na gemiddeld 8-9 maand, vrouwtjes vanaf gemiddeld 6 maand. De dieren zijn polygaam. Het 73

74 voortplantingsseizoen begint normaal gezien in februari en loopt tot eind juli, met een piek in april en mei. Het is korter bij ondergeschikte vrouwtjes. Het vrouwtje kan jaarlijks, na een draagtijd van dagen, 4-6 worpen van gemiddeld 5 (1-9) jongen produceren. Konijnen hebben veel jongen, maar er is weinig moederzorg. Er is een hoge sterfte onder de jongen. De gemiddelde leeftijd is 2 jaar. Slechts zeer uitzonderlijk worden konijnen in het wild 5 jaar oud. De hoogste sterfte treedt op tijdens de eerste 3 maanden (tot 75 % van de jongen). De belangrijkste doodsoorzaken zijn predatie, ziekten (vnl. myxomatose), verwondingen (o.a. door landbouwmachines en verkeer), jacht en parasieten. Voorkomen en populatie Konijnen komen in het gehele land voor, maar op zandgronden beduidend vaker dan elders. Konijnen komen ook meer en meer in stedelijk gebied voor. In de tweede helft van de 20e eeuw zijn er twee perioden geweest met een sterke achteruitgang als gevolg van virusziekten: myxomatose vanaf halverwege de jaren vijftig en Rabbit Haemorraghic Disease (RHD) vanaf begin jaren negentig. Sinds 2003 is weer een landelijk een herstel van de populatie te zien, waardoor de trend over de periode uitkomt op stabiel. Voorkomen Biotoop Schade Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van waarneming.nl) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied en infrastructuur Landbouwgewassen als: granen, mais, gras, groenten en bloemen Fruitbomen en boomteelt door knaagschade aan de bast. Door graafactiviteiten het verzwakken van waterkerende werken (dijken en taluds), en verzakking van bestrating, spoorwerken en grafzerken. Graafschade op sportvelden en weilanden waar paarden en koeien worden gehouden. Overbrengen van ziekten op tamme konijnen 74

75 Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of kleppermolentjes Smeer- en spuitmiddelen en konijnenwerend raster Verjaging met hond 75

76 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Ja Ja, landelijk Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar t/m Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en tussen zonsopkomst en Utivoerings middelen Tegemoetkoming faunaschade Schade FBP periode Overig zonsondergang Doden met fretten. Vangen en doden met buidels, kastvallen, vangkooien, honden, jachtvogels en geweer. Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie bijlage getaxeerde schades zonsondergang Verontrusten. Doden met fretten. Vangen en doden met buidels, kastvallen, vangkooien, honden, jachtvogels en geweer. Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie bijlage getaxeerde schades Toestemming van gemeente nodig voor gebruik geweer in bebouwde kom Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

77 22. Kolgans (Anser albifrons) Kenmerken De kolgans is een van de algemeenste overwinterende ganzen in Nederland. De typische witte snavelbasis en de dwarse zwarte 'vegen' over de buik maken de volwassen kolgans makkelijk herkenbaar. De witte bles rond de snavelbasis is opvallend. Verder hebben kolganzen een roze snavel en oranje poten. Volwassen vogels hebben zwarte dwarsstrepen op de buik. Jongen van het afgelopen broedseizoen hebben die dwarsstrepen nog niet. Ook de witte bles ontbreekt dan nog grotendeels. Leefgebied en voorkomen Kolganzen grazen op voedselrijk graslanden in open gebieden. Ze slapen op groot, ondiep zoet water. Broedt op Noord-Siberische toendra's. De kolgans komt algemeen voor op de graslanden in de provincie en in geringe mate in de akkerbouwgebieden. Concentraties kolganzen komen voor in de Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen, het westen van de Noordoostpolder en het noordoosten van Oostelijk Flevoland. Het IJsselmeer, Zwarte meer, Ketelmeer en Vossemeer en Oostvaardersplassen zijn in het kader van Natura 2000 aangewezen als speciale beschermingszone voor kolganzen. Voedel Kolganzen eten vooral gras, maar soms ook oogstresten van suikerbieten. In hele natte gebieden eten de ganzen ook graswortels en wilde planten op akkers en akkerranden. Vogeltrek De kolganzen die in Nederland overwinteren zijn voor het overgrote deel afkomstig uit Noordwest- Rusland en Siberië, vanwaar ze in westelijke tot zuidwestelijke richting wegtrekken naar hun winterkwartieren, vooral West-Europa. In Nederland trek van begin oktober tot in maart. Voortplanting en overleving Kolganzen broeden vanaf begin juni, als de arctische lente begint. Eén legsel met meestal vijf of zes eieren. In goede lemmingjaren brengen de ganzen meer jongen groot dan in slechte, omdat poolvossen de ganzen dan vaker met rust laten. Kolganzen broeden, net als veel andere ganzen, vaak in een los kolonieverband. Ze zijn niet territoriaal: er is voedsel genoeg in het broedgebied. 77

78 Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 78

79 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor Ja het verjagen Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) Conform ontheffing afgegeven op schade Periode jaar jaarrond Conform ontheffing afgegeven op Periode dag tussen zonsopkomst en Conform ontheffing Uitvoeringsmiddelen zonsondergang Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) afgegeven op Conform ontheffing afgegeven op Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 79

80 23. Knobbelzwaan (Cygnus olor) Knobbelzwanen Knobbelzwanen stammen deels af van om hun dons gekweekte vogels, maar is ook inheems. Als deze grote vogels overvliegen, klinkt een luid fluitend geluid van de vleugels. Niet-broedende zwanen zijn veelal op weilanden te zien, waar ze zich tegoed doen aan gras. Beide partners van een broedpaar zijn elkaar meestal een leven lang trouw. Sterft een van beide vogels, dan zoekt de ander soms pas na enkele jaren een nieuwe partner. Grote sierlijke witte watervogel. Geheel wit verenkleed. Poten zwart of vleeskleurig ('Poolse zwaan', gekweekte vorm). Jonge knobbelzwanen komen in twee varianten voor: met een bruin verenkleed en een wit verenkleed ('Poolse zwaan'). Brede, platte, oranje snavel. Het mannetje heeft een grote zwarte knobbel boven de snavelbasis. Leefgebied en voorkomen Knobbelzwanen komen overal voor waar zoet water is. Ze broeden in laaggelegen delen van het land, vooral in open graslanden met veel sloten in het veenweidegebied. Ook wel in parken. Ze ruien buiten de broedtijd op open water, zoals de Veluwerandmeren, het IJsselmeer en in de Delta. Nietbroeders zijn ook veel op weilanden te zien. Voedsel Het voedsel van de knobbelzwaan bestaat uit waterplanten en waterdiertjes. Zwanen zijn met hun lange hals gespecialiseerd in het grondelen naar waterplanten op diepten waar grondelende eenden niet meer bij kunnen. Verder eten ze gras. 80

81 Vogeltrek Deel van de knobbelzwanen blijven in zachte winters in hun territorium. In de herfst en winter kunnen zich grote groepen vormen. Als het koud wordt, is er wel trek, naar bijvoorbeeld Frankrijk. Vogels uit het oosten komen in de winter naar Nederland. Aan het einde van voorjaar kunnen er groepen onvolwassen vogels te zien zijn die in mei-juni naar de ruigebieden trekken. Voortplanting en overleving Broedt van maart-mei. Een nest per jaar met 5-7 eieren. De vrouw broedt die uit in 36 dagen. Langs de oever of soms in het riet zit de knobbelzwaan op een groot nest van takken, riet en plantaardig materiaal dat door de man fel wordt verdedigd met de kop naar achter, opgezette vleugels en een sissend geluid. Ze broeden vanaf het derde of vierde jaar. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 81

82 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 82

83 24. Meerkoet (Fulica Atra) Kenmerken De meerkoet is volledig roetgrijs gekleurd met een zwarte kop en een smalle witte vleugelachterrand. Spitse, witte snavel en witte bles. Adulten hebben een rode iris. Er is bijna geen park, kanaal of sloot in Nederland zonder meerkoeten. Zoet water met wat oevervegetatie is genoeg. De aantallen in Laag-Nederland zijn het grootst. Tijdens het broedseizoen verdedigen deze zwarte vogels hun territorium fel tegen indringers. Leefgebied Broedt meestal in oevervegetatie van zoet water. Meerkoeten zoeken hun voedsel op en rond het water. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie (kraggen) en wortels van riet- en lismoerassen. Maar is eigenlijk overal te vinden waar zoet water is: beken en meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren, stedelijk gebied en (verlandende) vennen. Vooral gebieden met een flinke oeverbegroeiing zijn populair, hoewel de soort zich ook kan redden in vaarten met een beschoeiing en nauwelijks waterplanten. In de winter kunnen groepen - die kunnen bestaan uit vele honderden vogels - in weilanden verblijven. Voortplanting De meerkoet heeft twee tot drie legsels per broedseizoen dat loopt van maart tot in juli. Meestal 6-10 eieren. Broedduur: dagen. Broedt meestal in de buurt van andere meerkoeten, die fel bevochten worden om de beste plek. Maar meerkoeten broeden ook wel onbeschut op een drijvend nest. Nesten meestal van riet en wortels, gebruikt in de stad ook allerlei afval. De jongen verlaten het nest meteen en kunnen na zo'n 56 dagen vliegen. Worden in het begin gevoerd door de ouders. Voedsel Meerkoeten eten vooral waterplanten, maar zeker wanneer er jongen zijn worden ook allerlei waterdieren, zoals slakken en visjes, gevoerd en gegeten. Ze eten ook gras. Meerkoeten duiken vaak 83

84 naar voedsel. Door de grote hoeveelheid lucht in hun verenkleed moeten ze moeite doen om onder water te komen; ze maken een sprongetje bij het duiken en zetten zich met hun poten af. Kort daarop komen ze als een grote dobber weer naar boven. Vogeltrek Meerkoeten die in Nederland broeden, brengen de winter meestal ook in Nederland door. Een deel trekt weg naar Spanje en Portugal. In Nederland overwinteren ook veel meerkoeten uit noordoostelijke streken. In het najaar verzamelen zich tienduizenden meerkoeten op het Veluwemeer en het Markermeer, op zoek naar waterplanten. Later meer verspreid. Trekt 's nachts en solitair en is in het voorjaar dan soms te horen. Wetgeving De meerkoet is een beschermde inheemse diersoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen zijn meerkoeten beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de meerkoet is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming. Algemene regels De Wet natuurbescherming bevat een aantal verboden handelingen die van toepassing zijn op alle inheemse vogels. Deze verboden gelden in heel Nederland. De wet verbiedt: het opzettelijk doden of vangen van vogels (artikel 3.1 lid 1); het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van vogels, of het wegnemen van nesten (artikel 3.1 lid 2); het rapen en onder zich hebben van eieren van vogels (artikel 3.1 lid 3); het opzettelijk storen van vogels (artikel 3.1 lid 4); het bezit, het vervoer en de handel in vogels, dood of levend, dan wel delen of producten daarvan (artikel 3.2). Overtreding van deze verboden is een economisch delict en kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. De verboden worden ook bestuursrechtelijk gehandhaafd. Uitzonderingen op de verboden zijn opgenomen in de wet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving. De wet voorziet in een algemene bevoegdheid voor de provincie (en in sommige gevallen het Ministerie van Economische Zaken) om onder strikte voorwaarden een ontheffing of vrijstelling te verlenen van de verboden (artikel 3.3). Bijzondere regels De meerkoet is door een aantal provincies onder de Wet natuurbescherming aangewezen als soort die belangrijke schade veroorzaakt. In de relevante provinciale verordeningen is vastgelegd welke maatregelen onder voorwaarden door grondgebruikers mogen worden gebruikt ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade door deze soort. Een groot aantal natuurgebieden is als foerageergebied of slaapplaats voor de meerkoet aangewezen en beschermd als Natura 2000-gebied op grond van hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Voor deze gebieden gelden strenge regels voor alle plannen, projecten en andere handelingen die mogelijk significante negatieve effecten kunnen hebben op de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voorkomen en populatie De Meerkoet is een zeer bekende en zeer talrijke broedvogel in Nederland, die vrijwel overal waar voedselrijk water voorhanden is, kan worden gezien. De Atlas van de Nederlandse broedvogels schat het aantal broedparen op , tegen tot paren in Samen met Polen en Hongarije is de broeddichtheid in Nederland de hoogste in Europa. In de winter verzamelen vogels zich soms in enorme groepen. Op het Veluwemeer kunnen vele duizenden vogels worden waargenomen. In de vroege winter wordt gefoerageerd op waterplanten, later in de winter wordt vaak gefoerageerd op grasland. De meeste Nederlandse Meerkoeten blijven het hele jaar in ons land. 84

85 De Nederlandse populatie wordt 's winters aangevuld met vogels uit noordelijker en oostelijker gebieden. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Incidentele vraatschade aan landbouwgewassen: granen, gras(land), vollegronds groenten, bladeren en scheuten Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 85

86 86

87 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Verontrusten en verstoren ter voorkoming van schade Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 87

88 25. (Kleine) Rietgans (Anser brachyrhynchus) Kenmerken Kleine rietganzen zijn vooral in de herfst in Nederland te zien. Vrijwel alle kleine rietganzen die broeden op Spitsbergen, overwinteren in Nederland. Ze zitten dan op een oppervlakte van slechts enkele vierkante kilometers in het zuidwesten van Friesland. Al in november trekken deze vogels weg naar België. Een gedrongen gans, met iets kortere hals dan de meer algemene bruine ganzensoorten. Korte snavel met roze vlek. Roze poten. Kop donker bruingrijs, contrasterend met de lichtere hals en lichaam. Bovenzijde vaak 'berijpt' met een blauwgrijze waas. In vlucht vallen de zeer lichte bovendelen op. Leefgebied Grazige weilanden in een waterrijk open landschap, dat is wat kleine rietganzen bij ons zoeken. Kleine rietganzen broeden op rotsachtige plekken tot steile kliffen en kloven in open toendralandschap. Ze zoeken hun voedsel in natte zeggenmoerassen en zompige rivierdalen. Op Spitsbergen (waar de Nederlandse overwinteraars vandaan komen) broeden ze regelmatig in de buurt van zeevogelkolonies. Voedsel Een vegetarisch menu van gras, graswortels, bessen en zaden. In de broedgebieden ook mossen, korstmossen en bessen. Bij ons in de winter ook oogstresten van granen en aardappel, als die te vinden zijn. Zoekt zijn voedsel in de winter vooral op droge landbouwgrond. Voortplanting en overleving Kleine rietganzen beginnen rond half mei met het leggen van eieren, die in juni uitkomen. Vormen paartjes voor het leven. De vogels broeden in losse kolonies, meestal tot zo'n 10 paartjes bij elkaar in de buurt. In het nest - dat met donsveren wordt bekleed - worden drie tot vijf witte eieren gelegd. 88

89 Deze worden alleen door het vrouwtje uitgebroed, het mannetje bewaakt het nest en vrouwtje, vaak vanaf enige afstand. Jonge kleine rietganzen zijn na drie (soms twee) jaar volwassen. Vogeltrek In het najaar in Nederland in grote groepen te zien. Jongen van het afgelopen broedseizoen trekken dan nog met hun ouders op. Bij aankomst in Nederland bevinden zich enorme concentraties in Zuidwest-Friesland. Vóór eind december trekt - ook in milde winters - een groot deel van de kleine rietganzen door naar de polders rond Brugge in België. De terugreis naar het noorden wordt al in januari aangevangen, meestal in één ruk door naar Denemarken, om van daaruit in het voorjaar door te vliegen naar de broedgebieden op Spitsbergen. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Graslanden, agrarisch gebied, open wateren, oeverzones Vraatschade aan landbouwgewassen als: granen, maïs, gras, groenten, wintertarwe en bieten Vertrapping Bevuiling Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 89

90 90

91 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade op schadegevoelige percelen Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 91

92 26. Ringmus (Passer montanus) Kenmerken De ringmus heeft een voorkeur voor boomrijk agrarisch cultuurland. Vooral aan de rand van dorpen en bij boerderijen is het een vogel die om het huis is aan te treffen. Soms wonen ringmussen in bij ooievaars. Sommige Nederlandse vogels zwerven in de winter rond en kunnen tot in Frankrijk belanden. Maar het merendeel van de broedvogels blijft hier. De ringmus is te onderscheiden van de huismus door onder meer de roodbruine kop. De ringmus lijkt veel op de huismus maar heeft een roodbruine kop, lichte wangen met donkere wangvlek, klein zwart befje en een witte bijna doorlopende nekrand. De rug en vleugels zijn bruin van kleur met een witte vleugelstreep. Man en vrouw zijn gelijk. Leefgebied De ringmus komt vooral voor in kleinschalig cultuurlandschap met bouwland en in dorpen. Vroeger waren ze ook talrijk in bossen en duinen. In een omgeving met veel struikgewas, weilanden met vee en vooral ook oude bomen met enkele holten zijn ringmussen te vinden. Het zijn holenbroeders, die ook profiteren van voor koolmezen opgehangen nestkasten. Voedsel Ringmussen leven vooral van graan, onkruidzaad en insecten. Voortplanting en overleving Broedt eind april - juli, soms in kolonies. Heeft 2 en soms 3 legsels van 2-7 eieren. Broedduur: dagen. Ze broeden in natuurlijke holtes, in schuren, onder dakpannen en in nestkasten. Soms aan de zijkant van nesten van ooievaars of buizerds. De eieren worden twee weken bebroed. De jongen verlaten na dagen het nest. Vogeltrek De ringmus is een standvogel. Na de broedtijd zwerven ze rond. Een klein deel trekt weg. Ze krijgen in de winter gezelschap van soortgenoten uit Noord- en Oost-Europa. In oktober trekken groepen noordelijke en oostelijke ringmussen door, in maart/april onopvallende voorjaarstrek. Voorkomen en populatie De ringmus wordt steeds schaarser in Nederland, zo blijkt uit de laatste peilingen van Sovon Vogelonderzoek Nederland. In de jaren zeventig was de soort nog een algemene standvogel in 92

93 Nederland, nu is zijn aanwezigheid veel minder vanzelfsprekend. In de broedvogelatlas van 2002 werd een afname van zeventig tot negentig procent gerapporteerd; de aflopen tien jaar bedraagt de afname ongeveer zes procent per jaar. In de periode 1973 tot 1977 was de ringmus nog in 91 procent van alle atlasblokken van vijf bij vijf kilometer aanwezig. Men schatte het aantal in Nederland indertijd op maximaal broedparen. Daarmee was het een van de meest verbreide en algemeenste broedvogels in ons land. De ringmus was dan ook een echte karaktervogel van met name het oostelijke, hoger gelegen deel van Nederland. In het westelijke, lage deel van Nederland kwam men minder ringmussen tegen. Dat heeft alles te maken met het voorkeursbiotoop van deze fraaie mussen. Het liefst broeden ze in kleinschalig cultuurlandschap met verspreide bebouwing, oude boomgaarden, heggen en houtwallen. In de jaren zeventig nestelden ze ook in bossen, veelal in nestkasten: vaak tot ongenoegen van nestkastcontroleurs. Een tussenstand Sinds de jaren zeventig is er heel wat veranderd. De ringmus verdween nagenoeg uit alle bosgebieden inclusief die in de duinen. Desondanks kwamen tellers voor de tweede broedvogelatlas in de periode 1998 tot 2000 de soort nog in ongeveer even veel atlasblokken tegen. Maar de lokale dichtheden waren inmiddels sterk afgenomen, ook op het platteland van Hoog-Nederland. In de atlas die in 2002 verscheen, werd een afname van zeventig tot negentig procent in die gebieden gerapporteerd. Weinig chocoladebruine petjes meer in het westen van het land. Het landelijke aantal werd geschat op niet meer dan broedparen. In dertig jaar tijd was de ringmus dus een heel stuk schaarser geworden. En nu? Nu mogen tellers blij zijn met een volkje ringmussen in hun atlasblok. De laatste ramingen voor het nog te verschijnen broedvogelrapport van 2011 laten een interessant en tegelijk droefgeestig beeld zien. Sinds de jaren negentig is onze populatie ongeveer gehalveerd. De afname in de afgelopen tien jaar bedroeg gemiddeld ruim zes procent per jaar. Net als andere boerenlandvogels zoals de patrijs en veldleeuwerik, is ook de ringmus bezig met een sterke achteruitgang. De oorzaken voor deze afname zijn niet zo eenduidig. De gegevens uit het nestkaartenproject van Sovon laten zien dat het aantal jongen dat per nest uitvliegt sterk fluctueert over de jaren. Maar over het algemeen lijkt het broedsucces niet significant af te nemen. Ligt de oorzaak dan vooral buiten de broedtijd? De ringmus is een standvogel die zich graag tegoed doet aan zaden en granen. Wellicht zit daar de pijn. Kunnen ringmussen nog wel voldoende voedsel vinden in ons land? Een vraag die niet beantwoord zal kunnen worden door alleen telwerk. Maar deze noeste arbeid zet wel aan tot gerichter onderzoek. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) De ringmus komt vooral voor in kleinschalig cultuurlandschap met bouwland en in dorpen.. In een omgeving met veel struikgewas, weilanden met vee en vooral ook oude bomen met enkele holten zijn ringmussen te vinden. Het zijn holenbroeders (Pik)schade aan zaden en granen. Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 93

94 94

95 95

96 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee Voorwaarden verontrusten en verjagen mag in het geval van (dreigende) schade en of overlast Periode jaar jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 96

97 27. Roek (Corvus frugilegus) Kenmerken De roek is één van de grotere kraaiachtigen. Een adulte vogel heeft een zwart verenkleed met vage paarse glans en een kaal, bleekgrijs gezicht met een slanke, puntige grijze snavel, die donkerder wordt naar de punt toe. De buikveren hangen losjes als een broek over de dijen. Juveniele vogels hebben een bevederd gezicht en zijn daardoor moeilijker van Zwarte Kraai te onderscheiden, maar nog steeds zijn snavelvorm en broek kenmerkend. Roeken vormen groepen tot honderden exemplaren, vaak samen met kauwen. Grote broedkolonies maken chaotische indruk, doordat vogels takken van elkaar stelen en voortdurend ruziën. Verblijfplaatsen Door vervolging en onopzettelijke vergiftiging (landbouwbestrijdingsmiddelen) was de Nederlandse stand rond 1970 op een dieptepunt, maar herstelde zich in de periode daarna. Vanaf ongeveer 2000 nemen de aantallen licht af, deels als gevolg van verstoring in verband met overlast en vermeende schade. Door verstoring neigen voorheen grote kolonies ertoe zich over meerdere locaties te verspreiden. De bijna 900 kolonies bestaan meestal uit enkele tientallen tot een honderdtal nesten, de grootste tellen rond 1000 nesten. Zo'n 80% van de Roeken broedt in Gelderland, Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant en Friesland. Vestigingen in het westen van het land, in het verleden niet ongewoon, zijn momenteel schaars maar nemen weer toe. Sociale organisatie en activiteit De verspreiding in het winterhalfjaar overlapt met die in de broedtijd. Nederlandse broedvogels overwinteren nabij de eigen broedplaats, misschien met uitzondering van een deel van de onvolwassen vogels. De instroom van Noord- en Oost-Europese overwinteraars is vanaf ongeveer 1995 aan het droogvallen. Waarschijnlijk overwinteren zulke vogels in toenemende mate in of dichter bij het eigen broedgebied, een verschijnsel dat zich eerder bij Bonte Kraai voordeed. De 97

98 afname van Roeken van elders is ook te merkbaar in de trekmaanden maart en, vooral, oktober. Op trektelposten zijn de lange slierten trekkende Roeken duidelijk zeldzamer dan enkele tientallen jaren geleden. Voortplanting en overleving Broedt meestal in hoge loofbomen, soms in naaldbomen en lage bomen, zowel in buitengebied als binnen bebouwde kom. Eileg van eind maart tot eind april. Eén broedsel per jaar (met regelmatig vervolglegsels na mislukking). Meestal 3-5 eieren, broedduur dagen, nestjongenperiode dagen, jongen worden na uitvliegen nog enkele weken gevoerd. Vrouwtje broedt alleen en wordt door mannetje gevoerd. Nestjongen worden eerste twee weken door mannetje gevoerd, daarna door beide ouders. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Grasland en ruderaal en agrarisch gebied (Pik)schade aan zaden en granen, mais, groenten, pas ingezaaid gras, aardappelen, bieten en knoppen en scheuten van bomen en struiken. Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 98

99 99

100 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciaal Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 100

101 28. Smient (Anas penelope) Kenmerken De smient wordt om zijn kenmerkende roep ook wel 'fluiteend' genoemd. In Nederland broeden slechts enkele paartjes, maar in de winter is de smient talrijk aanwezig. Smienten komen vanuit Scandinavië en Siberië naar Nederland om te overwinteren. Een aanzienlijk deel van de Noordwest- Europese populatie overwintert hier: het zijn er honderdduizenden. Daarom heeft Nederland een extra verantwoordelijkheid om voor de smient te zorgen. Op een winteravond is hun alleraardigste, fluitende roep te horen als smienten over vliegen: op weg naar het zuiden of op weg naar de graslanden, om hun buikjes vol te eten. Mannetjes hebben een kastanjebruine kop met roomgele streep op het voorhoofd. Hun borst is roze-achtig, de flanken grijsblauw met witte dijvlek, de onderbuik is wit; de onderstaartdekveren zijn zwart. In de vlucht valt bij het mannetje de grote witte vleugelvelden op. Vrouwtjes zijn rossig bruin of grijsachtig met variabele diffuse vlekken met de blauwgrijze snavel en witte buik als opvallendste kenmerken. Leefgebied Buiten het broedseizoen heeft de smient een voorkeur voor waterrijke graslandgebieden. Rust meestal overdag op grote meren. Smienten zijn vogels die dicht bij schone, zoete wateren met een 101

102 rijke oever- en waterbegroeiing broeden. Ideaal zijn de wetlands omgeven door open vegetatie en landbouwgrond in arctische en boreale streken. Komt niet zuiver en alleen in zoet water voor. Voedsel Dieet bestaat voor bijna 100% uit plantaardig voedsel. De smient eet bladeren, zaden, wortels van planten, gras en algen. Alleen het vrouwtje eet in het broedseizoen als aanvulling op haar dieet ook wel muggen, zodat ze in goede conditie blijft. Voortplanting Broedt van mei tot en met juni. Heeft doorgaans één legsel van 7 tot 8 eieren. Soms met een tweede legsel, als het eerste verloren is gegaan. Broedduur: dagen. Nestelt alleen of met kleine groepjes, dicht bij elkaar. De jongen kunnen na dagen vliegen. Vogeltrek Smienten trekken en zijn daarbij erg beïnvloedbaar door koude weersomstandigheden. Ze trekken in grote groepen vanuit hun arctische broedgebieden in de late zomer in zuidelijke en zuidwestelijke richting, naar de overwinteringsgebieden in landen aan de Noordzee, West- en Zuidwest- Europa. De meeste smienten arriveren in oktober en november in Nederland. De smienten die in Nederland overwinteren, vertrekken in de periode februari-april en beginnen in mei met broeden. Voorkomen en populatie Jaarlijks hangen er in de broedtijd enkele tientallen paartjes Smienten rond in ons land. Het is onduidelijk of hierbij ook vogels betrokken zijn die uit gevangenschap ontsnapt of losgelaten zijn. Maar het is wel aannemelijk dat het voor een groot deel om overzomeraars gaat, want zekere broedgevallen zijn zeldzaam. De jaarlijks waargenomen aantallen schommelen sterk, met enige suggestie van toename. Vrijwel alle broedgevallen worden geconstateerd in waterrijke poldergebieden in het westen en noorden van het land, inclusief het rivierengebied. Smienten zijn het talrijkst in de maanden november tot en met maart, maar per winter treden er verschillen op. Bij de inval van strenge vorst en zware sneeuwval vertrekt een deel van de vogels naar Engeland of Frankrijk, in zachte winters blijven grote aantallen bij ons. Concentraties treden op zowel nabij zoute wateren (Waddengebied, deel van Deltagebied) als zoete wateren (open graslandpolders). De landelijk getelde aantallen namen tot ongeveer 1990 toe maar dalen weer vanaf De recente daling staat waarschijnlijk in verband met een verschuiving van de winterverspreiding binnen Noordwest-Europa. Door gemiddeld zachtere winters blijft een deel van de vogels noordelijker overwinteren. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Agrarisch gebied, oeverzones, open wateren, lijvormige wateren en ruderaal en stedelijk gebied Mais, peulvruchte, gras, groenten en visteelt in buitenvijvers Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 102

103 103

104 104

105 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciaal Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 105

106 29. Spreeuw (Sturnus vulgaris) Kenmerken De spreeuw is een bekende vogel met een lange snavel, compact lichaam, korte staart en driehoekige vleugels, hetgeen een gedrongen uiterlijk geeft. Ze komen vooral in groepen voor, die als één man acrobatische toeren uitvoeren. De vlucht is karakteristiek: snel en rechtlijnig, schiet soms door met gesloten vleugels, of maakt een glijvlucht. Stapt stoer en doelgericht en maakt daarmee een parmantige, actieve indruk. Adult in broedkleed heeft vrijwel zwart verenkleed met sterke paarse en groene weerschijn. De bovendelen bevatten witte spikkels, bij het vrouwtje meer dan bij het mannetje. De snavel is geel, bij het mannetje met blauwe basis. De poten zijn roodachtig roze. Adulte vogels buiten de broedtijd zijn zwaarder gespikkeld en hebben bruine poten en donkere snavel. Juveniele vogels zijn grijsbruin met een witte keel. Verblijfplaatsen Spreeuwen zijn in het hele land bekende broedvogels. Ze zijn het talrijkst in boerenland met veel gras en in stedelijk gebied met veel gazons. Het voorkomen in bos blijft beperkt tot randsituaties. De landelijke aantallen namen vermoedelijk tot midden twintigste eeuw toe. Vanaf 1990 of eerder is het echter afname wat de klok slaat, in het bijzonder in bossen. De afstand tot voedselgebieden (graslanden) is vermoedelijk op veel plekken te groot geworden voor profijtelijk broeden. De aantalsontwikkeling in boerenland en stedelijk gebied is divers, al krijgen negatieve tendensen ook daar de overhand. 106

107 Sociale organisatie en activiteit De Nederlandse broedvogels zijn standvogel of trekken in september en oktober enkele honderden kilometers weg. Grote aantallen Oost-, Noord- en Midden-Europese Spreeuwen bezoeken ons land, met pieken in juli (na het uitvliegen van de jongen) en de herfst (trek). Vooral half oktober kunnen indrukwekkende fronten Spreeuwen passeren, met name langs de HollandsZeeuwse kust. De verspreiding van de overwinteraars is weersafhankelijk: bij zacht weer vooral in de graslanden, bij streng winterweer ook veel in stedelijk gebied. De voorjaarstrek vindt vooral in maart plaats. Voortplanting en overleving Broedt in bos (vooral rijk oud loofbos), agrarisch cultuurland en in bebouwing. Eileg van begin april (stedelijk gebied) tot half juni, met sterk synchrone legpiek in tweede helft april. Eén tot twee broedsels per jaar, meestal 4-7 eieren, broedduur dagen Voorkomen en populatie Spreeuwen zijn in het hele land bekende broedvogels. Ze zijn het talrijkst in boerenland met veel gras en in stedelijk gebied met veel gazons. Het voorkomen in bos blijft beperkt tot randsituaties. De landelijke aantallen namen vermoedelijk tot midden twintigste eeuw toe. Vanaf 1990 of eerder is het echter afname wat de klok slaat, in het bijzonder in bossen. De afstand tot voedselgebieden (graslanden) is vermoedelijk op veel plekken te groot geworden voor profijtelijk broeden. De aantalsontwikkeling in boerenland en stedelijk gebied is divers, al krijgen negatieve tendensen ook daar de overhand. De Nederlandse broedvogels zijn standvogel of trekken in september en oktober enkele honderden kilometers weg. Grote aantallen Oost-, Noord- en Midden-Europese Spreeuwen bezoeken ons land, met pieken in juli (na het uitvliegen van de jongen) en de herfst (trek). Vooral half oktober kunnen indrukwekkende fronten Spreeuwen passeren, met name langs de Hollands- Zeeuwse kust. De verspreiding van de overwinteraars is weersafhankelijk: bij zacht weer vooral in de graslanden, bij streng winterweer ook veel in stedelijk gebied. De voorjaarstrek vindt vooral in maart plaats. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied Landbouw, fruit en boomteelt Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 107

108 108

109 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciaal Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 109

110 30. Veldmuis (Microtus arvalis) Algemeen De veldmuis behoort tot de woelmuizen. Woelmuizen kenmerken zich door een meer gedrongen, ietwat lompe bouw, een stompe kop met kleine ogen en oren. De staat is korter dan het lichaam (tot maximaal 80 % van kop-romplengte). Verder staan woelmuizen bekend om hun uitzonderlijke voortplantingsvermogen wat soms tot ware plagen kan leiden. De veldmuis heeft op zijn rug een dof geel- tot bruingrijze, zachte vacht en zijn buik is vuilwit tot lichtgrijs. Er zijn vele kleurvariëteiten. De vacht is kort en oogt glad. Hij heeft een relatief korte, behaarde staart die aan de bovenzijde donkerder gekleurd is dan aan de onderzijde. Hij heeft een stompe snuit met korte snorharen en kleine, donkere ogen. De binnenzijde van het oor is met korte, stijve haren bezet. Afmetingen lengte kop-romp: mm lengte staart: mm gewicht: gram Leefgebied en verspreiding Het verspreidingsgebied van de veldmuis loopt van West-Europa tot Centraal-Azië. De zuidgrens loopt door Noord-Spanje, de Alpen, de Balkan en de Kaukasus. De noordgrens loopt door Nederland, Denemarken en Zuid-Finland. Ze ontbreken op de Britse eilanden (met uitzondering van de Orkney Eilanden). Ze worden in berggebied waargenomen tot op 3000 meter hoogte. In Nederland komt de veldmuis overal verspreid voor, behalve op de Waddeneilanden (wel op Ameland en Schiermonnikoog). Sinds de jaren 50 ook in de polders van zuidelijk en oostelijk Flevoland. De veldmuis komt voor in open gebieden met grassen en/of granen, zoals graanakkers, wegbermen, dijken, spoorwegtaluds, slootkanten, boomgaarden, graslanden en klavervelden. Ze 110

111 hebben een voorkeur voor drogere gebieden met kort gras. Ze ontbreken in drassige streken, bossen en in gebieden met hoge begroeiing. Leefwijze en voedsel Veldmuizen zijn 's nachts en in de schemering actief en overdag iets minder. Per etmaal hebben ze ongeveer tien perioden van activiteit. Deze activiteitsperioden worden afgewisseld met rustpauzes van ongeveer twee uur. Veldmuizen komen bijna allemaal tegelijkertijd tevoorschijn om te gaan eten. Waarschijnlijk is dit om de kans op predatie door roofdieren te verkleinen, Ze klimmen en springen zelden of nooit. De veldmuis houdt geen winterslaap. De veldmuis eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals groene delen van grassen, russen en kruiden. Daarnaast eet hij zaden, graankorrels, wortels, knollen, vruchten, bladeren, mos, klaver en koolzaad. Soms eet hij ook spinnen of wormen. De veldmuis sleept voedsel naar zijn hol om een voorraad aan te leggen. In de winter eet hij schors van jonge bomen en eet hij van aangelegde voedselvoorraden. Hier gaan ze heel zuinig mee om. Territorium en verblijfplaats Het leefgebied van een vrouwtje is m2, dat van een mannetje m2 en van een jong dier m2. De soort leeft vaak alleen in een hol maar samenwonen komt ook voor. Het territorium wordt tegen soortgenoten verdedigd. Vrouwtjes hebben gescheiden territoria terwijl die van de mannetjes elkaar overlappen. Tussen de mannetjes vinden veel gevechten en verjagingen plaats. In de zomer kunnen mannetjes en vrouwtjes paarsgewijs in een gezamenlijk territorium leven. In de winter is de sociale structuur minder duidelijk, overlappen de leefgebieden elkaar en zijn de dieren minder territoriaal. De veldmuis blijft doorgaans binnen een afstand van 6 tot 8 meter van zijn hol. Er leven, afhankelijk van het voedselaanbod, in een piekjaar maximaal 750 tot 1400 dieren per ha. De veldmuis leeft in een zelf gegraven gangenstelsel en soms maakt hij gebruik van oude mollengangen. Het gangenstelsel ligt meestal dicht onder de oppervlakte, maar kan tot op een diepte van 50 cm onder de grond liggen. Het gangenstelsel bevat een nest, voorraadkamers en eetkamers. Het nest is gemaakt van hooi, gras en plantenstengels. Vanuit het ondergrondse gangenstelsel lopen lange gangen met meerdere uitgangen naar de oppervlakte; sommige gangen zijn wel zes meter lang. Pas aangelegde gangen van de veldmuis herken je aan de hoopjes verse, losse aarde voor de ingangen. Een gang heeft een doorsnede van 3,5 cm. Soms ligt het nest ook bovengronds, onder stenen of in graspollen. Nesten van verschillende veldmuizen liggen meestal ongeveer drie meter van elkaar af. Voortplanting en leeftijd De voortplantingstijd van de veldmuis loopt van maart tot oktober (soms langer). Na een draagtijd van 19 tot 21 dagen krijgt het vrouwtje 3 tot 8 jongen. De jongen worden kaal en blind geboren in een nest dat is bekleed met fijne grashalmen. Na 2,5 week verlaten de jongen het nest en na een maand zijn ze al geslachtsrijp en kunnen ze deelnemen aan de voortplanting. Vrouwtjes krijgen gedurende de voortplantingstijd elke maand een nieuwe worp. Veldmuispopulaties vertonen sterke schommelingen in aantallen. Na een piekjaar volgt altijd een daljaar waarna de populatie in drie jaar tijd weer toeneemt naar een maximum. Door stress, voedselschaarste, regen, vorst, etc. ontstaan vanzelf dan weer een daljaar. In de jaren waarin er weer een toename is, worden ook de minder geschikte bewoont. Aan het eind van de winter is het aantal velmuizen veel lager dan in het najaar. Veldmuizen die buiten leven worden maximaal 1,5 jaar oud, maar meestal leven ze korter dan een jaar. In gevangenschap kunnen veldmuizen tot 3 jaar oud worden. 111

112 Sporen Vraatsporen Knaagsporen van de veldmuis zijn te vinden op maïskolven of bloemhoofdjes van paardenbloemen (om bij de onrijpe zaden te komen). In de winter knagen veldmuizen wel eens aan jonge boompjes; met name beuk en eik met een dikte tot 2-3 cm. Hierbij eten ze stukjes van 5-10 cm van de wortels weg; meestal bovengronds, maar ook wel ondergronds. Daarnaast knagen ze in de winter aan fruitbomen, met name appelbomen, die in korte grasvegetatie staan. Ze knagen bij deze bomen aan de stam; tot cm van de grond af of van laaghangende takken. Door het knagen aan bomen, ringen ze soms de bomen waardoor deze afsterven. Bieten, knollen, wortels en penen hollen ze vaak ondergronds uit. Vaak is dit te zien door het verwelken of bruin worden van de bovengrondse plantendelen. In de zomer eten ze bast van bomen waarbij ze stukjes schors afbijten en op de grond laten liggen. In gangen en voorraadkamers van de veldmuis zijn vaak voedselresten te vinden. Dit zijn bijvoorbeeld afgebeten plantenstengels of graszaadjes. Uitwerpselen De uitwerpselen van de veldmuis zijn 4-7 mm lang en 2-3 mm in doorsnede. Ze zijn heldergroen, donkergroen of beigebruin, afhankelijk van het gegeten voedsel. Ze zijn cilindervormig en hebben meestal stompe polen (af en toe gepunt). De keutels zijn te vinden op looppaadjes en tunneltjes in korte grasachtige vegetatie, vooral op de kruispunten. Loopsporen Bij pootafdrukken van de veldmuis is de voorvoet zowel 10 mm breed als lang en de achtervoet is 12 mm lang en 13 mm breed. De veldmuis, net als alle muizensoorten, 4 tenen aan de voorvoet en 5 aan de achtervoet. De prent toont sterk gespreide teentjes (vingervormig). Door hun kleine gewicht zijn sporen moeilijk te vinden en op soort te brengen. De veldmuis loopt meestal in stap (bij sneeuw in sprongengalop). Tussen de verschillende holen van veldmuizen lopen muizenpaadjes, ook wel wissels genoemd, door de gras of strooisellaag. Door de urine en het geplette gras zijn ze vaak als donkere lijnen in de vegetatie te zien. Vooral in kort grasland, weilanden en wegbermen. In een dikke sneeuwlaag loopt de veldmuis net onder de sneeuw. Bedreiging en bescherming De veldmuis heeft veel natuurlijke vijanden, zoals hermelijnen, wezels, vossen, roofvogels, uilen, mollen, meeuwen, kraaien en reigers. De wezel is hiervan de gevaarlijkste voor de veldmuis, omdat deze hem tot in zijn hol kan volgen. De urine die veldmuizen overal achterlaten geeft ultraviolet licht af dat door roofvogels waargenomen kan worden. Daarnaast zijn bewerkingen van de akkers, zoals maaien en spuiten bedreigingen voor de veldmuis. Ze sterven direct of indirect wanneer er niet meer genoeg geschikte vegetatie over is om zich te verplaatsen naar geschiktere leefgebieden. Ook verkeer of bouwwerkzaamheden overleeft de veldmuis vaak niet. Tot 1950 kwam de veldmuis wel als plaag voor. Hij knaagde daar gewassen aan of woelde weilanden om met het graven van gangen. Door de intensivering van de landbouw, verdween het kleinschalig landschap met bijbehorende biotopen waar de veldmuis bij akkerbewerkingen naar toe kon trekken. Sindsdien zijn veldmuisplagen in Nederland zo goed als uitgebleven. Waarnemen Veldmuizen laten zich gemakkelijk vangen in live-traps. Ze maken altijd een belangrijk deel uit van braakballen van ransuil en kerkuil. Daarnaast zijn looppaadjes of holletjes een goede indicatie voor het voorkomen van het aantal veldmuizen. Sporen van gangen net onder een dikke sneeuwlaag zijn vaak goed te zien. Aan toename of afname van het aantal holletjes of aandeel in braakballen, kunnen fluctuaties in de veldmuizenstand worden waargenomen. 112

113 Voorkomen en populatie Komt voor in een groot deel van West- en Midden-Europa. In het Mediterrane gebied ontbreekt de soort grotendeels, evenals in Noorwegen en Zweden, Groot-Brittannië en Ierland, behalve op de Orkney's en op Guernsey (daar is het de enige woelmuissoort). Veldmuizen bevinden zich overal in de Benelux min of meer algemeen verspreid in de geschikte biotopen, behalve op de Waddeneilanden (wel op Ameland). In België leven ze voornamelijk in de lager gelegen poldergebieden. Ze kunnen plaatselijk zeer talrijk zijn. Veldmuispopulaties vertonen duidelijke dichtheidsfluctuaties. Elke 3 jaar is er een veldmuizen daljaar, daarna een jaar waarin de aantallen toenemen en dan een topjaar. In de piekjaren worden ook de zogenaamde overloopbiotopen bevolkt. Ook binnen één jaar fluctueren de aantallen. Doorgaans is de populatiedichtheid aan het eind van de winter het laagst en in het najaar het hoogst. Onder invloed van verschillende factoren kan er in een topjaar een plaag ontstaan. Veldmuizenplagen hebben zich na 1950 in Nederland nagenoeg niet meer voorgedaan. Populatiecycli komen echter nog steeds. Aangezien de veldmuis het belangrijkste stapelvoedsel is voor diverse roofvogels (met name torenvalk), uilensoorten en onder andere de wezel en de blauwe reiger worden populatieschommelingen bij de veldmuis gevolgd door populatieschommelingen bij bovenstaande dieren. De dichtheid in Nederland is in goede biotopen tot 750 per ha. in wegbermen tot 1400 per ha. In de voormalige DDR is eens een dichtheid van 30 per 100 m2 gemeten, in Frankrijk zelfs 48 per 100 m2. Veldmuizen leven in het wild gemiddeld korter dan 1 jaar en maximaal 1,5 jaar, in gevangenschap tot 3 jaar. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Talrijk voorkomende soort (zie onderstaand overzicht van waarnemingen.nl) Bossen, open terreinen, zolang er maar voldoende dekking is zoals lage begroeiing of verspreid liggende stenen. De veldmuis is te vinden in duinen, heide, akkers, wegbermen, niet te natte rietlanden en braakliggend land. Maar ook in boomgaarden, parken en tuinen. De veldmuis laat vraatsporen achter op bieten, knollen, wortels en penen. Ze hollen ze vaak ondergronds uit. Ook mais(kolven) worden aangevreten. In de winter knagen veldmuizen aan jonge boompjes. Hierbij eten ze stukjes van 5-10 cm van de wortels weg; meestal bovengronds, maar ook wel ondergronds. Daarnaast knagen ze in de winter aan fruitbomen, met name appelbomen, die in korte grasvegetatie staan. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Geen 113

114 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor het verjagen Nee en doden Voorwaarden Verjagen en doden mag in het geval van (dreigende) schade Periode jaar jaarrond Periode dag Tussen zonsopkomst en zonsondergang. Tussen zonsondergang en zonsopkomst. Uitvoeringsmiddelen Verjagen en doden met klemmen en vallen Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP 114

115 31. Vos (Vulpes vulpes) Kenmerken De vos is een hondachtige van middelgroot formaat, met een kop-romplengte tot ca. 80 cm en een staartlengte tot bijna 50 cm. Vrouwtjes (gemiddeld 5,7 kg) zijn doorgaans wat kleiner en lichter dan mannetjes (gemiddeld 6,8 kg). De vachtkleur is variabel, waarbij 2 uitersten voorkomen: het roswitte type enerzijds, en het brandvostype anderzijds. Bij eerstgenoemde zijn de rug, flanken en staart geel- tot roodbruin, terwijl keel en buik nagenoeg wit zijn. De brandvos (of koolvos ) daarentegen is in het geheel veel donkerder, waarbij de onderzijde donkergrijs tot bijna zwart is. Veruit de meeste vossen behoren evenwel tot het intermediaire type ( kruisvos ), met roodbruine bovenzijde en grijsachtige onderzijde. De dikke pluimstaart heeft, min of meer overeenkomstig het globale vachttype, een meer of minder uitgesproken witte eindpunt. De achterkant van de oren is dofzwart, alsook meestal de poten onderaan Verblijfplaatsen Vossen hebben binnen hun territorium meerdere vaste verblijfplaatsen. Over het jaar heen bevinden deze zich in principe bovengronds, meestal in dichte vegetatie. Het kan daarbij gaan om (half)natuurlijke begroeiing, zoals bos, struweel of moerasvegetatie, maar evengoed om wat ruiger grasland of hoger landbouwgewas. In stedelijke of nabij menselijke omgeving wordt vaak een rustig gebouw uitgekozen. Ondergrondse burchten worden soms volledig door de vos zelf uitgegraven; vaak echter maakt hij gebruik van een reeds bestaande burcht van wild konijn of - waar dassen voorkomen - van das. Sociale organisatie en activiteit Vossen zijn hoofdzakelijk actief tijdens de schemering en de nacht, maar tijdens de ranstijd vaak ook overdag. Ze zijn territoriaal en bakenen hun territorium, vooral met allerlei geursignalen af. Uitwerpselen worden daartoe op opvallende plaatsen gedeponeerd (boomstronken, zeggepollen, prooiresten, perceelscheidingen). De grootte van een territorium varieert van streek tot streek, en hangt nauw samen met het voedselaanbod en de dekkingsmogelijkheden. De kleinste territoria worden in stedelijk milieu aangetroffen (minder dan 50 ha), de grootste in weidse, bergachtige gebieden (vele km²). Binnen het territorium van een rekel leeft minstens 1 moertje, soms meerdere. De sturende factoren voor deze overgang tussen het leven per koppel dan wel in (familie)groep zijn het lokale voedselaanbod en het aantal reeds aanwezige vossen (mede bepaald door de mate van menselijke verstoring). Ook in het geval van sociale groepen gaat normaal alleen het meest dominante vrouwtje jongen krijgen en/of grootbrengen. 115

116 Voortplanting en overleving Het hoogtepunt van de ranstijd valt in januari. Na een draagtijd van dagen worden de jongen geboren, vanaf zowat half maart tot ver in april. De worpgrootte kan sterk variëren, van 3 (2) tot 9 (11), maar bedraagt meestal 4 of 5. Gespreid over de periode vanaf de tweede helft van april tot zowat eind mei kunnen spelende jongen in de onmiddellijke buurt van de burcht worden aangetroffen. In de zomermaanden blijven de jongen vaak nog een hele poos in elkaars gezelschap; vaak komen jongen van naburige nesten dan met elkaar in contact. Vanaf het najaar vervaagt de familieband en trekken de jonge mannetjes vele (tientallen) kilometer weg. Vrouwtjes blijven 50 doorgaans in het geboortegebied of in de onmiddellijke omgeving ervan. De sterfte door toedoen van de mens in dit eerste levensjaar is evenwel aanzienlijk: vele onervaren dieren sneuvelen in het verkeer, nog meer tijdens de jacht. Eens deze kritieke fase voorbij, kunnen dieren tot ongeveer 10 jaar oud worden. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van waarneming.nl) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied en infrastructuur Predatie van freilandkippen, lammeren en (weide)vogels. Door graafactiviteiten het verzwakken van waterkerende werken (dijken en taluds), en verzakking van bestrating, spoorwerken. Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied Overdracht van ziekten als hondsdolheid en de vossenlintworm Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer Schrikdraden en rasters Vee (freilandkippen) ophokken 116

117 Waakhonden Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, provinciale vrijstelling voor Ja het verjagen en doden Voorwaarden Verjagen en doden mag in het geval van (dreigende) schade Conform ontheffing afgegeven op en overlast in ruderaal stedelijk gebied Periode jaar Jaarrond Jaarrond Periode dag Tussen zonsopkomst en Conform ontheffing Uitvoeringsmiddelen zonsondergang. Binnen de bebouwede kom vangen met vangkooien of kastvallen. Buiten de bebouwde kom verjagen en doden met geweer, klemmen en vallen. Bij het opsporen van vossen in bouwen is de inzet van aardhonden toegestaan van 1-9 tot 1-3. afgegeven op Conform ontheffing afgegeven op Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade Zie handreiking faunaschade faunaschade van bij12 ( van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Zie bijlage getaxeerde schades 117

118 Overig Conform ontheffing afgegeven op Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Afschot Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

119 32. Wilde eend (Anas platyrnchos) Kenmerken Het mannetje van de wilde eend heeft een glanzend donkergroene kop, smalle witte halsband, paarsbruine borst en een grijs gespikkeld lichaam. De middenrug is donkerbruin en de bovenen onder staartdekveren zijn zwart. De rest van de staart is wit met twee middelste, zwarte, omhoog gebogen staartveren. De snavel is groengeel. Het vrouwtje is bruin gevlekt met zwarte strepen en vlekken. De snavel is bleek oranje tot geelbruin. Beide geslachten hebben een brede blauwe of paarse spiegel, aan de voor- en achterkant met zwart en wit begrensd. De poten zijn oranje. Lengte: cm Vleugellengte: cm Gewicht: 1200 g Verblijfplaatsen De wilde eend is een van de meest verbreide Nederlandse broedvogels. De meerderheid nestelt in de laaggelegen delen van het land, vooral in waterrijke polders en moerassen. Op de hoge gronden is deze eend minder talrijk maar ontbreekt hij zelden; soms broedt hij op grote afstand van water. Ook in stedelijk gebied is de wilde eend een gewone broedvogel. Aantallen en verspreiding leken op landelijk niveau lange tijd nauwelijks verandering te ondergaan. Regionale afnames, zoals door verdroging van duinvalleien, werden gecompenseerd door toenames elders. Sinds ongeveer 1990 nemen de aantallen echter om onduidelijke redenen af. Sociale organisatie en activiteit De aantallen zijn het hoogst in de wintermaanden, wanneer wilde eenden zowel in open wateren als boerenland en stedelijk gebied talrijk zijn. De aantallen zijn betrekkelijk ongevoelig voor de nukken van het weer. Strenge vorst of zware sneeuwval leiden bij deze winterharde soort hooguit tot verplaatsingen naar open water of voerplekken, maar niet tot wegtrek over grote afstanden. De landelijk getelde aantallen nemen sinds ongeveer 2000 gaandeweg af. De oorzaak kan liggen in de afname van de eigen broedpopulatie, maar ook met een verschuiving van de winterverspreiding binnen Europa. Door gemiddeld zachtere winters hebben Noord-Europese broedvogels vermoedelijk minder neiging om tot in Nederland te overwinteren. Voortplanting en overleving Broedt in allerlei (half)open landschappen inclusief droog agrarisch cultuurland, zowel op de grond als in bomen (knotwilgen, oude nesten van bijv. Blauwe Reiger). Eileg van eind februari tot eind juli (soms ook daarbuiten), met piek in april. Eén broedsel per jaar, meestal 7-11 eieren, broedduur dagen, jongen (nestvlieders) met dagen vliegvlug. Voorkomen en populatie De wilde eend is de algemeenste watervogel van Nederland. Het aantal wilde eenden is aan enige schommelingen onderhevig. Bovendien vertoont de soort in verschillende habitats een andere trend. Sovon heeft berekend dat de soort in het duingebied, door verdroging als gevolg van drinkwaterwinning, achteruit is gegaan, maar deze achteruitgang wordt gecompenseerd door een 119

120 toename in het agrarisch gebied. Sinds ongeveer 1990 nemen de aantallen om onduidelijke redenen af, sinds 2000 met zo'n 20%. Ook het aantal vogels dat 's winters wordt geteld in Nederland neemt af sinds ongeveer De oorzaak kan liggen in gemiddeld zachtere winters, waardoor Noord- Europese broedvogels vermoedelijk minder neiging hebben om in Nederland te overwinteren. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Agrarisch gebied, oeverzones, open wateren, lijvormige wateren en ruderaal en stedelijk gebied Mais, peulvruchte, gras, groenten en visteelt in buitenvijvers Overlast binnen bebouwde kom en stedelijk gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 120

121 121

122 122

123 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Ja Ja, provinciaal Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar 15-9 t/m Jaarrond Periode dag Half uur voor zonsopkomst tot halfuur na zonsondergang Tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Doden met geweer Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Tegemoetkoming faunaschade Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Zie handreiking faunaschade van bij12 ( Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde Zie bijlage getaxeerde schades schades Overig Binnen VRL kunnen Binnen VRL kunnen beperkingen gelden beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

124 33. Zwarte kraai (Corvus corone) Kenmerken Het verenkleed is geheel zwart, hetgeen het enige verschil is met bonte kraai. Hij is te onderscheiden van de veel grotere raaf door het geluid, rechte staart en gladde keel, en van juveniele roek door zwaardere, minder puntige snavel en het ontbreken van de broek. Gewoonlijk alleen of in paren, behalve op slaapplaatsen. Opent hard voedsel (bijvoorbeeld krabben of noten) door het van enige hoogte naar beneden te laten vallen. Lengte: cm Spanwijdte: cm Gewicht: g Verblijfplaatsen Zwarte kraaien behoren tot de meest verspreide broedvogels en bewonen zowel open landbouwof natuurgebieden als bossen en steden. De hoogste dichtheden vinden we in kleinschalig boerenland. De verspreiding is sinds ongeveer 1975 sterk uitgebreid. Voorheen te open gebieden (Zeeland) werden geschikt door ouder wordende beplanting en afnemende jachtdruk. Drooggevallen gronden (Zuidelijk Flevoland, Lauwersmeer) werden vlot gekoloniseerd. De landelijke broedpopulatie is toegenomen, vooral in boerenland en stedelijk gebied. In grote aaneengesloten bossen zijn zwarte kraaien juist schaarser geworden door de opkomst van predatoren als Havik en Buizerd. Sociale organisatie en activiteit Nederlandse zwarte kraaien zijn standvogels, al vertonen sommige jonge vogels enig zwerfgedrag. Ook in de omringende landen staat de soort als honkvast bekend. Dat neemt niet weg dat op 124

125 sommige plekken gerichte verplaatsingen in de bekende trekrichtingen worden opgemerkt. Dat is met name in het voorjaar opvallend op locaties als Breskens en de Eemshaven. De meeste verplaatsingen spelen zich af tussen half maart en begin mei, met de piek half april. De weinige min of meer gerichte najaarsverplaatsingen vinden voornamelijk in oktober plaats. Nietgeslachtsrijpe vogels en zwarte kraaien die geen territorium konden veroveren houden zich het hele jaar op in groepen tot vele tientallen of een honderdtal vogels. Voortplanting en overleving Broedt in (half)open landschappen met bomen (of bij gebrek daaraan: hoogspanningsmasten), in bossen doorgaans alleen aan randen; normale stadsvogel. Eileg van begin april tot eind mei, vooral in april. Eén broedsel per jaar, meestal 3-6 eieren, broedduur dagen, nestjongenperiode dagen, jongen worden na uitvliegen tot 5 weken gevoerd. Voorkomen Biotoop Schade Noodzaak beheer Preventieve maatregelen Algemeen voorkomende soort (zie onderstaand overzichten van Sovon) Bossen, struweel, singels, agrarisch gebied, ruderaal en stedelijk gebied (Pik)schade aan landbouwgewassen als: granen, gras zaden, bladeren en scheuten. (Pik)schade aan (kuil)voer, fruit en boomteelt. Schade door predatie van jonge (weide)vogels Overlast binnen bebouwde kom en ruderaal gebied. Om schade te beperken of te voorkomen zijn beheermaatregelen noodzakelijk Visuele middelen als: vlaggen, vogelverschrikkers, ballonnen en flitsmolens mogen gecombineerd worden en kunnen elkaar vervangen. Akoestische middelen als: knalapparaat, geweer of vogelafweerpistool 125

126 126

127 Wettelijke status Jacht Vrijstelling Ontheffing Ja / Nee Nee Ja, landelijk Nee Voorwaarden Binnen het werkgebied van de FBE in jachtvelden van jachthouders die handelen conform het vigerende FBP In geval van (dreigende) schade aan land- en tuinbouwgewassen Periode jaar Jaarrond Periode dag tussen zonsopkomst en zonsondergang Uitvoeringsmiddelen Inzet visuele middelen: o.a. vogelvershrikkers, vlaggen en linten. inzet akoestische middelen: knalapparaat, vogelafweerpistool regelmatig verontrusten In de lucht schieten (voorbehouden aan SFF) Verontrusten en doden met geweer Gebruik van lokvoer, lokkers en tamme vogels (met gesloten pootring) is toegestaan 127

128 Tegemoetkoming Zie handreiking faunaschade van bij12 ( faunaschade Schade FBP periode Zie bijlage getaxeerde schades Overig Binnen VRL kunnen beperkingen gelden Monitoring Zie bijlage monitoring Effectiviteit Toetsing schademeldingen en uitgekeerde schade tijdens looptijd vigerend FBP Afschot Zie bijlage overzicht afschot Flevoland

129 34. Bijlage overzicht afschot Flevoland totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 2185 haas 141 haas 49 fazanthen 5 fazanthen 0 fazanthen 0 fazanthaan 8 fazanthaan 0 fazanthaan 0 wilde eend 1473 wilde eend 1364 wilde eend 528 nijlgans 8 nijlgans 722 nijlgans 20 kauw 355 kauw 79 kauw 18 houtduif 1216 houtduif 4847 houtduif 4223 zwarte kraai 225 zwarte kraai 339 zwarte kraai 74 konijn 17 konijn 16 konijn 0 verw.duif 38 verw.duif 37 verw.duif 30 verw.kat 83 verw.kat 27 verw.kat 58 vos 65 vos 289 vos 135 Totaal 5678 Totaal 7861 Totaal 5135 totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 1477 haas 84 haas 38 fazanthen 8 fazanthen 0 fazanthen 0 fazanthaan 35 fazanthaan 0 fazanthaan 0 wilde eend 1535 wilde eend 1082 wilde eend 452 nijlgans 73 nijlgans 1150 nijlgans 107 kauw 546 kauw 74 kauw 17 houtduif 1589 houtduif 3099 houtduif 2612 zwarte kraai 271 zwarte kraai 379 zwarte kraai 74 konijn 19 konijn 291 konijn 64 verw.duif 31 verw.duif 25 verw.duif 20 verw.kat 39 verw.kat 4 verw.kat 8 vos 50 vos 170 vos 154 Totaal 5673 Totaal 6358 Totaal

130 totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 1402 haas 102 haas 43 fazanthen 5 fazanthen 0 fazanthen 0 fazanthaan 17 fazanthaan 0 fazanthaan 0 wilde eend 1517 wilde eend 1094 wilde eend 854 nijlgans 283 nijlgans 1485 nijlgans 0 kauw 623 kauw 73 kauw 20 houtduif 1232 houtduif 2198 houtduif 1430 zwarte kraai 306 zwarte kraai 227 zwarte kraai 144 konijn 30 konijn 134 konijn 198 verw.duif 22 verw.duif 16 verw.duif 573 verw.kat 2 verw.kat 269 verw.kat 0 vos 85 vos 228 vos 213 Totaal 5524 Totaal 5826 Totaal 3475 totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 1417 haas 103 haas 37 fazanthen 6 fazanthen 0 fazanthen 0 fazanthaan 3 fazanthaan 0 fazanthaan 0 wilde eend 1205 wilde eend 1366 wilde eend 633 nijlgans 139 nijlgans 1413 nijlgans 0 kauw 1004 kauw 129 kauw 15 houtduif 1215 houtduif 3257 houtduif 2127 zwarte kraai 490 zwarte kraai 303 zwarte kraai 43 konijn 51 konijn 101 konijn 268 verw.kat 6 verw.kat 10 verw.kat 14 verw.duif 2 verw.duif 3 verw.duif 7 vos 62 vos 256 vos 139 Totaal 5600 Totaal 6941 Totaal

131 totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 1249 haas 105 haas 46 fazanthen 6 fazanthen 0 fazanthen 0 fazanthaan 7 fazanthaan 0 fazanthaan 0 wilde eend 1110 wilde eend 1143 wilde eend 654 nijlgans 123 nijlgans 863 nijlgans 8 kauw 658 kauw 140 kauw 12 houtduif 956 houtduif 2370 houtduif 1552 zwarte kraai 433 zwarte kraai 329 zwarte kraai 158 konijn 45 konijn 105 konijn 157 verw. Duif 5 verw. Duif 4 verw. Duif 0 verw. kat 0 verw. kat 99 verw. kat 0 vos 48 vos 209 vos 129 Totaal 4640 Totaal 5367 Totaal 2716 totaal tellingen afschot Noordoostpolder Oostelijk Flevoland Zuidelijk Flevoland haas 1187 haas 118 haas 67 canad.gans 21 canad.gans 13 canad.gans 61 nijlgans 106 nijlgans 320 nijlgans 0 grauwe gans 39 grauwe gans 370 grauwe gans 146 fazanthaan 7 fazanthaan 0 fazanthaan 0 kauw 1094 kauw 95 kauw 52 houtduif 918 houtduif 1853 houtduif 1198 zwarte kraai 542 zwarte kraai 413 zwarte kraai 204 konijn 127 konijn 287 konijn 50 wilde eend 1249 wilde eend 1043 wilde eend 724 verw.duif 92 verw.duif 259 verw.duif 509 vos 66 vos 217 vos 136 Totaal 5448 Totaal 4988 Totaal

132 35. Bijlage getaxeerde schades Onderstaande tabel maakt inzichtelijk welke schades de afgelopen zes jaar zijn getaxeerd. Het is een overzicht per diersoort per jaar. Soort Bosmuis 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Brandgans 6.111,00 812, ,00 632,00 195, ,00 Canadese gans 514,00 0,00 72,00 0,00 0,00 0,00 Ekster 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Fazant 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Grauwe gans , , , , , ,00 Haas , ,00 598, ,00 0,00 0,00 Holenduif 0,00 0,00 0, ,00 0,00 0,00 Houtduif 211,00 59,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Huismus 387,00 172,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Kauw 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Konijn 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Knobbelzwaan 3.502, , ,00 54,00 0, ,00 Kolgans 8.502, , , ,00 874, ,00 Meerkoet 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Rietgans 3.782,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Ringmus 43,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Roek 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Smient 65,00 267,00 0,00 191,00 0,00 366,00 Spreeuw 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Veldmuis 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Vos 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Wilde eend 396,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Zwarte kraai 125,00 0,00 301,00 0,00 0,00 0,00 Bron BIJ12 unit faunafonds 132

133 36. Bijlage monitoring Algemeen In het addendum faunabeheerplan zijn onderstaande soorten behandeld waarvoor beheermaatregelen noodzakelijk worden geacht. Het gaat om achttien soorten vogels en vijf soorten zoogdieren. In de onderstaande tabel is een overzicht op hoofdlijnen gegeven van de status die de verschillende soorten ten aanzien van het provinciaal- en landelijk beleid hebben, de geplande beheermaatregelen en de grond voor deze maatregelen. Diersoort Status Beheermaatregel Lijst Jacht Bosmuis Beschermd vrijstelling verjagen en doden Provinciaal nee Brandgans Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Canadese gans Beschermd vrijstelling verjagen en doden Landelijk nee Ekster Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Fazant Beschermd jacht Wild ja Grauwe gans Beschermd vrijstelling verjagen en ontheffing doden Provinciaal nee Haas Beschermd vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Provinciaal ja Holenduif Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Houtduif Beschermd jacht Provinciaal ja Huismus Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Kauw Beschermd vrijstelling verjagen en doden Landelijk nee Konijn Beschermd vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Landelijk ja Kolgans Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Knobbelzwaan Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Meerkoet Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Rietgans Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Ringmus Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Roek Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Spreeuw Beschermd vrijstelling verjagen Provinciaal nee Veldmuis Beschermd vrijstelling verjagen en doden Provinciaal nee Vos Beschermd vrijstelling verjagen en doden Landelijk nee Wilde eend Beschermd vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Provinciaal ja Zwarte kraai Beschermd vrijstelling verjagen en doden Landelijk nee Monitoren fauna en beheermaatregelen Ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van planmatig, duurzaam beheer van de genoemde soorten is het van belang inzicht te hebben in: aantallen en verspreiding van soorten. Beheermaatregelen. effect van beheermaatregelen. De taak van de Faunabeheereenheid in dit kader is specifiek monitoren van soorten waarvoor planmatig duurzaam beheer wordt voorgestaan en/of uitgevoerd op basis van provinciaal beleid en/of monitoren van beheermaatregelen waarvoor de Provincie ontheffing heeft verleend. Uitgangspunt hierbij is dat de Faunabeheereenheid waar mogelijk gebruik zal maken van reeds bestaande monitoring door gegevensbeherende organisaties zoals bijvoorbeeld SOVON. Voor het monitoren van de aantallen en verspreiding van bovengenoemde soorten, beheermaatregelen en effecten van de beheermaatregelen betekent dit concreet: 133

134 Diersoort Beheermaatregel Bron aantallen en verspreiding Monitoring Monitoring effect van maatregel Bosmuis vrijstelling verjagen en doden Zoogdierenvereniging ** FBE, BIJ12 Brandgans vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Canadese gans vrijstelling verjagen en doden Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Ekster vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Fazant jacht Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Grauwe gans vrijstelling verjagen en ontheffing doden Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Haas vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Zoogdierenvereniging SFF, WBE FBE, BIJ12 Holenduif vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Houtduif jacht Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Huismus vrijstelling verjagen Sovon ** FBE, BIJ12 Kauw vrijstelling verjagen en doden Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Konijn vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Zoogdierenvereniging SFF, WBE FBE, BIJ12 Kolgans vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Knobbelzwaan vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Meerkoet vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Rietgans vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Ringmus vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Roek vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Spreeuw vrijstelling verjagen Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Veldmuis vrijstelling verjagen en doden Zoogdierenvereniging ** FBE, BIJ12 Vos vrijstelling verjagen en doden Zoogdierenvereniging SFF, WBE FBE, BIJ12 Wilde eend vrijstelling verjagen, ontheffing doden en jacht Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Zwarte kraai vrijstelling verjagen en doden Sovon SFF, WBE FBE, BIJ12 Voor het monitoren van aantallen en verspreiding en beheermaatregelen heeft de FBE in de afgelopen beheerperiode gebruik gemaakt van de SFF. Ook voor de beheerperiode zal voor het monitoren gebruik gemaakt worden van de SFF. Daarnaast is de WBE gevraagd waarnemingen en voorkomen van dieren bij te houden. Alle data die de SFF en WBE verzamelt wordt ten behoeve van de evaluatie van het faunabeheer van de FBE ter beschikking gesteld aan de Provincie. De FBE verzamelt jaarlijks de gegevens van de organisaties die monitoren. Hiermee wordt jaarlijks een juist beeld verkregen van de actuele stand van zaken bij de uitvoering van planmatig duurzaam beheer en kan er, in overleg met de Provincie, zo nodig bijgestuurd worden. Monitoren door Faunabeheereenheid Binnen het in de bovenstaande tabel beschreven taakveld van de FBE dienen de volgende gegevens gemonitoord te worden: Diersoort Aantallen en verspreiding Beheermaatregelen effect van maatregelen Bosmuis ** ** lokaal effect methode en middelen Brandgans aantallen en verspreiding winter verjagen lokaal effect methode en middelen Canadese gans aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Ekster aantallen en verspreiding zomer verjagen lokaal effect methode en middelen Fazant aantallen en verspreiding zomer doden lokaal effect methode en middelen Grauwe gans aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Haas aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Holenduif aantallen en verspreiding zomer verjagen lokaal effect methode en middelen Houtduif aantallen en verspreiding zomer doden lokaal effect methode en middelen Huismus aantallen en verspreiding zomer ** lokaal effect methode en middelen Kauw aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Konijn aantallen en verspreiding zomer doden lokaal effect methode en middelen Kolgans aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Knobbelzwaan aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Meerkoet aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Rietgans aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Ringmus aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Roek aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Spreeuw aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen Veldmuis ** ** lokaal effect methode en middelen Vos aantallen en verspreiding zomer doden lokaal effect methode en middelen Wilde eend aantallen en verspreiding zomer doden lokaal effect methode en middelen Zwarte kraai aantallen en verspreiding zomer verjagen en doden lokaal effect methode en middelen 134

135 Specificatie monitoren De wijze van monitoren door de FBE is op genoemde onderdelen als volgt: Aantallen en verspreiding: Haas: Voorjaarstelling vlakdekkend Ree: Jaarrond vlakdekkend Vos: Voorjaarstelling vlakdekkend (nachtelijk met lichtbron) Voorjaarsinventarisatie burchten valkdekkend (woon- en slaapburchten) Konijn: Telling op locaties van vitaal maatschappelijk belangen (nachtelijk met lichtbron) Voorjaarsinventarisatie concentratieplaatsen (holen) Gans: Zomertelling Overige vogels Jaarrond vlakdekend Preventieve maatregelen: Conform handboek faunaschade Verjagen en doden: Conform beschreven uitvoeringinmiddelen per soort Lokaal effect van de maatregel: De duur waarin de maatregelen effectief zijn De reactie van de dieren op de maatregelen Binnen de kaders van het faunabeheerplan wordt het monitoren uitgevoerd in het werkgebied van de FBE. Het werkgebied is en blijft daarbij ingedeeld in Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. 135

136 37. Literatuurlijst Algemeen geraadpleegde literatuur Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 34 Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 383 Besluit van 11 oktober 2016, houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming (Besluit natuurbescherming) Staatscourant, Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming (Besluit natuurbescherming) Staatscourant, Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 oktober 2016, nr. WJZ / , houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming (Regeling natuurbescherming) Geraadpleegde gegevensbronnen en websites FBE Flevoland 2016, Faunabeheerplan Flevoland Provincie Flevoland, Verordening uitvoering wet natuurbescherming Flevoland Website BIJ12 Unit faunafonds ( Website Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging ( Website Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer ( Website Sovon ten behoeve van soortgegevens ( Website waarnemingen.nl ten behoeve van voorkomen soorten ( Website zoogdieren vereniging ten behoeve van soortgegevens ( Website vogelbescherming ten behoeve van soortgegevens ( Website met algemene informatie ten behoeve van soortgegevens ( 136

137 38. Erkenning SFF als WBE Bijlage erkenning Stichting Faunabeheer Flevoland zijnde WBE 137

Faunabeheereenheid Limburg

Faunabeheereenheid Limburg Faunabeheerplan Wildsoorten 2017-2020 Faunabeheereenheid Limburg Faunabeheerplan Wildsoorten 2017-2020 Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN & mj GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 11 juli 2017 Dossiernr. : KI 084 Documentnr. : 2017-063519/28/A.23 Verzonden ; 'f 1 JULI 2 017 Gelet op artikel 3.12, zevende lid, van de

Nadere informatie

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE;

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE; Goedkeuringsbesluit Faunabeheerplan 2014-2019 Flora- en faunawet Flora- en faunawet: goedkeuring faunabeheerplan Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/025032 Gedeputeerde Staten van Overijssel;

Nadere informatie

Faunabeheereenheid Limburg

Faunabeheereenheid Limburg Faunabeheerplan Vrijstelingen 2017-2020 Faunabeheereenheid Limburg Faunabeheerplan Vrijstelingen 2017-2020 Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,

Nadere informatie

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker Besluit namens gedeputeerde staten van Drenthe van 16 februari 2005, kenmerk LG/A7/2005001367, Productgroep Landelijk Gebied 1 Nummer

Nadere informatie

Fauna & Schade LLTB - Ubachsberg - 14 dec 2015

Fauna & Schade LLTB - Ubachsberg - 14 dec 2015 Fauna & Schade LLTB - Ubachsberg - 14 dec 2015 Fauna & Schade 15 december 2015 Alfred Melissen - FBE Limburg Faunabeheereenheid Limburg Faunabeheer & Wetgeving Preventie & Schademeldingen Beheer Faunabeheerplan

Nadere informatie

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) d.d. 20 maart 2017 nummer 3279 Onderwerp Bescherming faunabescherming Aan de leden van Provinciale Staten 1. De provincie Zuid-Holland gaat

Nadere informatie

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) d.d. 20 maart 2017 nummer 3279 Onderwerp Bescherming faunabescherming Aan de leden van Provinciale Staten 1. De provincie Zuid-Holland gaat

Nadere informatie

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland; Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 24 februari 2009, nr. 2009-6876 tot bekendmaking van de verordening vrijstellingen Flora- & faunawet Noord-Holland 2009 Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 29 Besluit van 16 januari 2004, houdende wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren in verband met de hernieuwde vaststelling

Nadere informatie

Commissie Ruimte, Water en Groen. 5 maart 2002 Nr , RRN. Nummer 11/2002

Commissie Ruimte, Water en Groen. 5 maart 2002 Nr , RRN. Nummer 11/2002 Commissie Ruimte, Water en Groen 5 maart 2002 Nr. 2002-02633, RRN. Nummer 11/2002 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen betreffende de vaststelling van de Verordening

Nadere informatie

Provinciale staten van Noord-Holland; besluiten. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Provinciale staten van Noord-Holland; besluiten. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 22 september 2014 tot vaststelling van de Verordening Holland 2014 Provinciale staten van Noord-Holland; gelezen de voordracht van gedeputeerde staten;

Nadere informatie

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d. 08-02-2016 WETSVOORSTEL Augustus 2012 wetsvoorstel door Stas Bleker ingediend bij 2e kamer;

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND Nummer 6 van 2003 PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND Verordening Flora- en faunawet Zeeland Provinciale Staten van Zeeland overwegende dat een aantal beschermde inheemse diersoorten in de provincie Zeeland veelvuldig

Nadere informatie

Natuurwetgeving. Reinier van Elderen voorzitter HPG 25 september

Natuurwetgeving. Reinier van Elderen voorzitter HPG 25 september Natuurwetgeving Reinier van Elderen voorzitter HPG 25 september Natuurwetgeving & Faunabeheer Reinier van Elderen. Voorzitter HPG Ervaring: 50 jaar praktische beheerder van particuliere landbouw- en natuurgronden

Nadere informatie

Beheer en schadebestrijding in Noord-Brabant

Beheer en schadebestrijding in Noord-Brabant Flora- en faunawet Beheer en schadebestrijding in Noord-Brabant Overzicht van de meest voorkomende schadesoorten Onderstaande tabel geeft overzicht van de meest voorkomende schade veroorzakende soorten

Nadere informatie

Wet natuurbescherming

Wet natuurbescherming Wet natuurbescherming Aanleiding Evaluatie natuurwetgeving 2006-2008: vereenvoudiging wenselijk Kabinet Rutte I: Europese verplichtingen uitgangspunt Kabinet Rutte II: bijdrage aan biodiversiteit, geharmoniseerde

Nadere informatie

De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht

De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht Harm Dotinga (harm.dotinga@vogelbescherming.nl), 8 december 2016 Indeling Inleiding Gebiedsbescherming Soortenbescherming Houtopstanden Toekomstige integratie

Nadere informatie

Faunabeheereenheid Fryslân. Wat gaan we doen?

Faunabeheereenheid Fryslân. Wat gaan we doen? Wat gaan we doen? De WBE, taken en eisen intermezzo: iets over wettelijke regelingen De WBE en het faunabeheerplan intermezzo: jacht versus schadebestrijding Rollen, volgens de wet en in FRS Jacht en jachtveldadministratie

Nadere informatie

Fauna en wet Natuurbescherming

Fauna en wet Natuurbescherming Fauna en wet Natuurbescherming Technische briefing Statenleden 16 maart 2016 Doel presentatie Fauna in de nieuwe Wet Natuurbescherming bevoegdheden provincie Verdieping op basis vragen Provincie Gelderland

Nadere informatie

AANVRAAGFORMULIER HOOFDSTUK 3 SOORTEN FAUNABEHEER

AANVRAAGFORMULIER HOOFDSTUK 3 SOORTEN FAUNABEHEER U kunt het ingevulde formulier onder vermelding van zaaknummer verzenden: Per post naar: Provincie Gelderland Afdeling Vergunning Verlening / Handhaving Postbus 9090 6800 GX ARNHEM Per mail naar: post@gelderland.nl

Nadere informatie

Faunabeheerplan jacht en vrijgestelde soorten

Faunabeheerplan jacht en vrijgestelde soorten Zeeland (2017-2019) Faunabeheereenheid Zeeland 10 februari 2017; aangevuld/verbeterd plan: Boerema & van den Brink B.V. (mr. Drs Boerema, D.B. van den Brink, M.Sc, ir. A. Fopma, J. Kremers) Zeeland 2017-2019

Nadere informatie

Was-wordt overzicht aan de hand van de tekst van Verordening en Beleidsregel

Was-wordt overzicht aan de hand van de tekst van Verordening en Beleidsregel -wordt overzicht aan de hand van de tekst van Verordening en Beleidsregel Hieronder wordt eerst het overzicht gegeven voor de PS-bevoegdheden, zoals deze zijn uitgewerkt in het Statenvoorstel voor de Verordening

Nadere informatie

06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004

06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004 06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen betreffende een wijziging van de Verordening schadebestrijding dieren provincie Groningen.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006 42 Besluit van 26 januari 2006, houdende wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren in verband met de hernieuwde vaststelling

Nadere informatie

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden Bijlage 1 bij Statenmededeling Implementatie Wet natuurbescherming: Uitgangspunten voor de Verordening natuurbescherming Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer

Nadere informatie

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003 4 november 2003 Nr. 2003-18.260, LG Nummer 37/2003 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen betreffende een wijziging van de Verordening schadebestrijding dieren provincie

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer 2963. Aan de leden van Provinciale Staten

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer 2963. Aan de leden van Provinciale Staten van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer 2963 Onderwerp Ontheffingverleningen Flora- en faunawet door Gedeputeerde Staten Zuid-Holland Aan de leden

Nadere informatie

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van «pm», nummer «pm»;

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van «pm», nummer «pm»; VERORDENING FLORA- EN FAUNAWET ZUID-HOLLAND Provinciale Staten van Zuid-Holland; Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van «pm», nummer «pm»; Gelet op artikel 65, vierde lid, van de Flora- en faunawet

Nadere informatie

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Agro en Directie en Biodiversiteit Bezoekadres Bezuidenhoutseweg

Nadere informatie

Artikel 3 Gedeputeerde staten kunnen bijlage I en bijlage II wijzigen, gehoord het Faunafonds.

Artikel 3 Gedeputeerde staten kunnen bijlage I en bijlage II wijzigen, gehoord het Faunafonds. CVDR Officiële uitgave van Utrecht. Nr. CVDR73973_1 2 augustus 2016 Verordening van provinciale staten van Utrecht van 19 januari 2004, tot het toestaan van handelingen met betrekking tot beschermde inheemse

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van de provincie Noord-Brabant Nr. 1855 25 april 2017 Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant; Gelet

Nadere informatie

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel (geconsolideerde versie, geldend vanaf 8-10-2008 tot 19-9-2014) Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel

Nadere informatie

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL Provinciale Staten Gedeputeerde Vergadering PS: 20-12-2002 belast met Nr: behandeling: Kok, G.L.C.M. de Agenda nr: Vergadering GS: Nr: / Onderwerp: AANVULLEND VOORSTEL Aan de Provinciale Staten van Zeeland

Nadere informatie

Faunabeheerplan Fryslân Actualisatie en aanvulling 2017

Faunabeheerplan Fryslân Actualisatie en aanvulling 2017 Faunabeheerplan Fryslân 2014-2019 Actualisatie en aanvulling 2017 Faunabeheereenheid Fryslân Vastgesteld 18-4-2017 1 Voorwoord Het Faunabeheerplan 2014-2019 (fbp) is in 2015 door GS goedgekeurd. Omdat

Nadere informatie

Documentnummer: Page 1 of 11

Documentnummer: Page 1 of 11 Globaal overzicht juridische en beleidsmatige instrumenten provinciale staten/gedeputeerde staten huidige natuurwetgeving vergeleken met nieuwe Wet natuurbescherming Page 1 of 11 Inleiding. De bescherming

Nadere informatie

Titel : Verordening schadebestrijding dieren provincie Utrecht 2004. Bijlage(n): -

Titel : Verordening schadebestrijding dieren provincie Utrecht 2004. Bijlage(n): - S T A T E N V O O R S T E L Datum : 09 december 2003 Nummer PS : PS2004REG03 Dienst/sector : REG/RER Commissie : R&G Registratienummer : 2003REG003150i Portefeuillehouder : Lokker Titel : Verordening schadebestrijding

Nadere informatie

Introductie Faunabeheer. FBE Limburg - Alfred Melissen

Introductie Faunabeheer. FBE Limburg - Alfred Melissen Introductie Faunabeheer FBE Limburg - Alfred Melissen 1 Introductie Faunabeheer FBE Limburg - Alfred Melissen Keerpunt v.w.b. Jacht : 1 april 2002 introductie Flora en faunawet (Samenvoeging van de Vogelwet,

Nadere informatie

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen De das in de nieuwe wet natuurbescherming Beleven, benutten en beschermen Integratie van bestaande natuurwetten Natuurbeschermingswet 1998 gebieden hoofdstuk 2 Flora- en faunawet soorten hoofdstuk 3 Boswet

Nadere informatie

Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 van de Flora- en faunawet

Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 van de Flora- en faunawet Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 de Flora- en faunawet A AANVRAGER 1. Naam aanvrager: M/V* Adres: Postcode en plaats: Telefoonnummer: Faxnummer: E-mailadres: Relatienummer: (indien bekend) Indien

Nadere informatie

Met vriendelijke groet,

Met vriendelijke groet, Van: Sinke P.J. (Peter) Verzonden: dinsdag 13 november 2018 12:44 Aan: Rijksen-Blok M. (Ria) CC: Wallenburg v A.C. (Alma); Kalverboer T.J. (Teresa); Smits P. (Petra); Rabenswaaij v C.W. (Kees) Onderwerp:

Nadere informatie

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Ontheffing: Roek (Corvus frugilegus) Specificatie: in combinatie met suikerbieten Periode: 1-5-2015 tot 30-6-2015 Zaaknummer: 2014-010833 Foto: R.

Nadere informatie

Belangrijkste punten uit de Wet natuurbescherming. Voorlichting folder NOJG inzake wet Natuurbescherming. Tussentitel Xxxx.

Belangrijkste punten uit de Wet natuurbescherming. Voorlichting folder NOJG inzake wet Natuurbescherming. Tussentitel Xxxx. December 2016 Tussentitel Xxxx De organisatie voor beheer en schadebestrijding Nederlandse Organisatie voor Jacht & Grondbeheer Belangrijkste punten uit de Wet natuurbescherming Voorlichting folder NOJG

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland.

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland. Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland. Provinciale Staten van Noord-Holland; Gelezen de voordracht van Gedeputeerde

Nadere informatie

Wet natuurbescherming Stap vooruit voor natuur en economie?

Wet natuurbescherming Stap vooruit voor natuur en economie? Wet natuurbescherming Stap vooruit voor natuur en economie? Willem Lambooij Afdeling Water & Groen Inhoud van de presentatie 1. De Wet natuurbescherming in vogelvlucht 2. Nieuwe taken en bevoegdheden provincie

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 522 Besluit van 28 november 2000, houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (Besluit Faunabeheer) Wij Beatrix,

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 4 augustus 2016 Onderwerp : Flora- en faunawet - zaaknummer 2016-010461 wildbeheereenheid Nederbetuwe Activiteit : schadebestrijding

Nadere informatie

Aanvraagformulier 05 EB-1

Aanvraagformulier 05 EB-1 Aanvraagformulier 05 EB-1 Ontheffing ex artikel 68 Flora- en faunawet, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen (De met een * gemerkte vragen worden in de toelichting nader toegelicht) Onvolledig

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 26 augustus 2014, afdeling FLO, nummer 8107CD1D;

PROVINCIAAL BLAD. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 26 augustus 2014, afdeling FLO, nummer 8107CD1D; PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van provincie Utrecht. Nr. 2389 3 oktober 2014 Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 29 september 2014 tot vaststelling van de Verordening schadebestrijding

Nadere informatie

Evaluatie Verordening Vrijstellingen Flora en faunawet September 2005 Provincie Noord Holland, Afdeling WNLO

Evaluatie Verordening Vrijstellingen Flora en faunawet September 2005 Provincie Noord Holland, Afdeling WNLO Evaluatie Verordening Vrijstellingen Flora en faunawet September 2005 Provincie Noord Holland, Afdeling WNLO 1. Flora en faunawet algemeen Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Centraal

Nadere informatie

Provinciaal blad nr

Provinciaal blad nr Provinciaal blad nr. 2008-63 Rubriek Uitgegeven op Inlichtingen bij V 7 oktober 2008 dhr. R. Hoeve, telefoon 038 499 85 95 I. Wijziging Nota Beleidsregels Faunabeheer. II. Wijziging Verordening Beheer

Nadere informatie

Faunabeheerplan Groningen 2014-2019

Faunabeheerplan Groningen 2014-2019 Faunabeheerplan Groningen 2014-2019 In opdracht van: Faunabeheereenheid Groningen Opdrachtgever: Faunabeheereenheid Groningen Samenstellers: drs. Y.J. van Manen & ir. R.F. de Vries Uitvoerders Ingenieursbureau

Nadere informatie

Beleidsregels Faunabeheer Provincie Overijssel

Beleidsregels Faunabeheer Provincie Overijssel Faunabeheer Provincie Overijssel (geconsolideerde versie, geldend vanaf 5-2-2003 tot 7-10-2008) Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel provincie Overijssel Faunabeheer

Nadere informatie

provincie Zeeland M/V* M/V* inschrijfnummer Kamer van Koophandel: plaats van inschrijving: datum van inschrijving: Ga verder met vraag 6.

provincie Zeeland M/V* M/V* inschrijfnummer Kamer van Koophandel: plaats van inschrijving: datum van inschrijving: Ga verder met vraag 6. provincie Zeeland Aanvraag ontheffing ex art. 68 van de Flora- en faunawet Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren A GEGEVENS AANVRAGER 1. Naam

Nadere informatie

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Ontheffing: Wilde eend (Anas platyrhynchos) Specificatie: (gelegerde) granen Periode: 1-7-2015 tot 15-8-2015 Zaaknummers: 2010-011997 en 2010-012002

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015-2016 33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) W VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 20 mei 2016 Op 13 april

Nadere informatie

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt:

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt: provinciaal blad nr. 30 ISSN: 0920-1092 V A N D E P R O V I N C I E G R O N I N G E N 9 juli 2003 Besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen van 1 juli 2003, nr. 2003-11149, afdeling LG, tot

Nadere informatie

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr.

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr. Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2015 BESLUIT PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr. 1201683; gelezen het oordeel van

Nadere informatie

Faunabeheerplan Flevoland

Faunabeheerplan Flevoland Faunabeheerplan Flevoland Professioneel maatwerk voor mens en dier 2014-2018 Faunabeheerplan 2014-2018 IPC Groene Ruimte BV Oktober 2013 Versie definitief Voorwoord Voor u ligt het derde faunabeheerplan

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Zaaknummer Ons Kenmerk Datum Beschikking 00492778 ODH-2017-00120269 0 9 FEB. 2018 omgevingsdienst Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899

Nadere informatie

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel CVDR Officiële uitgave van Overijssel. Nr. CVDR33107_4 15 december 2016 Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel Algemene toelichting 1. De Flora- en faunawet De Flora- en faunawet

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- EN FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- EN FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- EN FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 19 oktober 2015 Onderwerp : Flora- en faunawet - zaaknummer 2015-013463 Activiteit : schadebestrijding haas in boom en

Nadere informatie

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - 1 mei 2014

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - 1 mei 2014 Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - 1 mei 2014 Beste WBE-secretarissen / faunacommissarissen, Nieuwe Faunabeheerplan algemene soorten 2014-2019 door GS goedgekeurd Op 15 april jongstleden hebben

Nadere informatie

Besluit Gelet op bovenstaande overwegingen hebben wij overeenkomstig het advies van de hoor en adviescommissie besloten:

Besluit Gelet op bovenstaande overwegingen hebben wij overeenkomstig het advies van de hoor en adviescommissie besloten: Besluit Gelet op bovenstaande overwegingen hebben wij overeenkomstig het advies van de hoor en adviescommissie besloten: I. de bezwaren deels gegrond en deels ongegrond te verklaren; II. aan de Faunabeheereenheid

Nadere informatie

Faunabeheerplan 2011-2016

Faunabeheerplan 2011-2016 F Faunabeheerplan 2011-2016 Opgesteld op basis van artikel 30 van de Flora- en faunawet conform de voorwaarden welke zijn gesteld in Artikel 10 van het besluit Faunabeheer. Vastgesteld door het bestuur

Nadere informatie

FAUNABEHEERPLAN ALGEMENE SOORTEN NOORD-HOLLAND VOOR EEN PLANMATIG EN EFFECTIEF BEHEER

FAUNABEHEERPLAN ALGEMENE SOORTEN NOORD-HOLLAND VOOR EEN PLANMATIG EN EFFECTIEF BEHEER FAUNABEHEERPLAN ALGEMENE SOORTEN NOORD-HOLLAND 2017-2023 VOOR EEN PLANMATIG EN EFFECTIEF BEHEER Abstract: In het faunabeheerplan Algemene Soorten wordt voor 15 soorten aangegeven en onderbouwd hoe het

Nadere informatie

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân Inhoud 1. Doel van de notitie 2. Vigerend beleid ree in Fryslân 3. Wettelijke status ree 4. Schade, overlast en risico s 5. Wettelijk kader bescherming

Nadere informatie

Besluit Wij besluiten om u de aangevraagde ontheffing te verlenen. Hieronder motiveren wij ons besluit.

Besluit Wij besluiten om u de aangevraagde ontheffing te verlenen. Hieronder motiveren wij ons besluit. rud Uitvoeringsdienst bord-holland Noord Archief A. Verschoor Horticulture Marcelisvaartpad 17 2015 CS HAARLEM Hoorn, 4 april 2018 VERZONDEN 0 A APR. 2018 Zaaknummer Behandelaar Betreft Locatie RUD.238365

Nadere informatie

Faunabeheereenheid Overijssel

Faunabeheereenheid Overijssel Secretariaat: Postbus 645 7400 AP Deventer 0570-746017 secretaris@fbeoverijssel.nl Faunabeheereenheid Overijssel Jaarverslag 2017 Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 2 2 WET NATUURBESCHERMING (WNB)... 2 3 PROVINCIALE

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer 3197 Onderwerp Roeken Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller De provincie heeft een ontheffing

Nadere informatie

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - februari 2016

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - februari 2016 Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - februari 2016 Beste WBE-secretarissen/faunacommissarissen, grondgebruikers en jacht(akte)houders, Door middel van deze nieuwsbrief informeert de FBE u over

Nadere informatie

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 10 september 2013, nr ;

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 10 september 2013, nr ; CONCEPT Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2013 BESLUIT PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 10 september 2013, nr 1074859; gelezen het

Nadere informatie

Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel

Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel Data eerdere versies 29 oktober 2002 31 maart 2005 08 oktober 2008 Datum laatst vastgestelde versie door GS 15 september 2014 (wijzigingen t.o.v. versie

Nadere informatie

Houtduiven Bijgedragen door Faunabeheereenheid

Houtduiven Bijgedragen door Faunabeheereenheid Houtduiven Bijgedragen door Faunabeheereenheid FAUNABEHEERPLAN WILDSOORTEN NOORDHOLLAND HOUTDUIVEN Faunabeheereenheid NoordHolland September 2004 Auteur, Secretariaat van de Faunabeheereenheid Houtduiven

Nadere informatie

5.3 Haas (Lepus europaeus)

5.3 Haas (Lepus europaeus) 5.3 Haas (Lepus europaeus) 1. Status De haas was reeds beschreven in het fbp. Omdat de tekst op een aantal punten herziening behoefde, is deze integraal herschreven. De haas is een wildsoort waarop door

Nadere informatie

De blik vooruit: De nieuwe Wet natuurbescherming. Anne Reichgelt, Annelies Blankena en Evelien Verbij

De blik vooruit: De nieuwe Wet natuurbescherming. Anne Reichgelt, Annelies Blankena en Evelien Verbij De blik vooruit: De nieuwe Wet natuurbescherming Anne Reichgelt, Annelies Blankena en Evelien Verbij 1. Intro Wet Natuurbescherming Doel: natuurwetgeving vereenvoudigen en nauwer aan laten sluiten bij

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 december 2014 Onderwerp Activiteit/betreft Verlenen/afwijzen : Flora- en faunawet - zaaknummer 2014-014975 - Groesbeek :weren

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 13 oktober 2016 Onderwerp : Flora- en faunawet - zaaknummer 2014-006997. Activiteit: : Schadebestrijding en standregulatie

Nadere informatie

Aanvraagformulier EB-2

Aanvraagformulier EB-2 Aanvraagformulier EB-2 Ontheffing ex artikel 68 Flora- en faunawet overige Belangen: - in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; - in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

Nadere informatie

Stichting Faunabeheereenheid Groningen

Stichting Faunabeheereenheid Groningen Stichting Faunabeheereenheid Groningen Jaarverslag 2017 Inhoudsopgave 1 INLEIDING...2 2 WET NATUURBESCHERMING (WNB)...2 3 VERORDENING NATUURBESCHERMING (VNB)...2 4 GEVOLGEN INVOERING WNB EN VNB...2 5 LANDELIJKE

Nadere informatie

subparagraaf Vrijstellingen van verboden ten aanzien van soorten

subparagraaf Vrijstellingen van verboden ten aanzien van soorten TEKST CONCEPTVERORDENING 3.7 Natuur Een nadere toelichting vindt u onder Toelichting, 3.7 (nog link naar toelichting toevoegen) Gelet op de artikelen 105, 118, 143 en 145 van de Provinciewet; Gelet op

Nadere informatie

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2014 BESLUIT PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 17 juni 2014, nr. 1139612, en 26 augustus 2014, nr.

Nadere informatie

Wildschade. DLV Plant

Wildschade. DLV Plant Wildschade Faunafonds (landelijk) Bevorderen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door beschermde inheemse diersoorten Handreiking faunaschade Tegemoetkoming/toekennen schade in redelijkheid.

Nadere informatie

Brabant breed Jacht- en faunabeheer beleid Jacht, beheer en schadebestrijding Waterschap Aa en Maas Waterschap De Dommel Waterschap Brabantse Delta

Brabant breed Jacht- en faunabeheer beleid Jacht, beheer en schadebestrijding Waterschap Aa en Maas Waterschap De Dommel Waterschap Brabantse Delta Brabant breed Jacht- en faunabeheer beleid Jacht, beheer en schadebestrijding Waterschap Aa en Maas Waterschap De Dommel Waterschap Brabantse Delta Vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 29-10-2014 Den

Nadere informatie

1. Wie speelt welke rol in dat beleid (rijk, provincie, faunabeheereenheid, en mogelijke

1. Wie speelt welke rol in dat beleid (rijk, provincie, faunabeheereenheid, en mogelijke provinsje fryslân provincie fryslân b postbus 20120 8900 hm leeuwarden tweebaksmarkt 52 telefoon: (058) 292 59 25 telefax: (058) 292 51 25 rj ii.i Provinciale Staten van de provincie Fryslân Postbus 20120

Nadere informatie

Stichting Faunabeheereenheid Groningen

Stichting Faunabeheereenheid Groningen Stichting Faunabeheereenheid Groningen Jaarverslag 2016 Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 2 2 WET NATUURBESCHERMING (WNB)... 2 3 VERORDENING NATUURBESCHERMING (VNB)... 2 4 GEVOLGEN VOORGENOMEN INVOERING WNB

Nadere informatie

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus)

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus) 8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding De landelijke trend is over de gehele periode stabiel, over de laatste tien jaar treedt een matige toename op. De stand van het

Nadere informatie

Jacht en de positie van provincies onder de nieuwe Wet natuurbescherming

Jacht en de positie van provincies onder de nieuwe Wet natuurbescherming Jacht en de positie van provincies onder de nieuwe Wet natuurbescherming Een onderzoek naar de juridische haalbaarheid van de uitvoering van de Motie Burgerinitiatief Stop de Hobbyjacht (Provinciale Staten

Nadere informatie

5.1 Fazant (Phasianus colchicus)

5.1 Fazant (Phasianus colchicus) 5.1 Fazant (Phasianus colchicus) 1. Status De fazant is een wildsoort waarop door de jacht populatiebeheer plaatsvindt. De jacht is toegestaan van 15 oktober t/m 31 december (hennen), resp. van 15 oktober

Nadere informatie

Faunabeheerplan Groningen

Faunabeheerplan Groningen Faunabeheerplan Groningen 2014-2019 In opdracht van: Faunabeheereenheid Groningen Opdrachtgever: Faunabeheereenheid Groningen Samenstellers: drs. Y.J. van Manen & ir. R.F. de Vries Uitvoerders Ingenieursbureau

Nadere informatie

Antwoord op Statenvragen PS Arnhem, 22 september 2009 nr

Antwoord op Statenvragen PS Arnhem, 22 september 2009 nr Gedeputeerde Staten Antwoord op Statenvragen PS2009-629 Arnhem, 22 september 2009 nr. 2009-015116 Beantwoording schriftelijke Statenvragen statenlid L. van der Veer (Partij voor de Dieren) over gegevens

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 29 september 2016 Onderwerp : Flora- en faunawet - zaaknummer 2016-012109 Activiteit : schadebestrijding spreeuw in mais Verlenen/afwijzen

Nadere informatie

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 provincie.overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 Stichting Faunabeheereenheid Overijssel t.a.v.

Nadere informatie

6.1 Houtduif (Columba palumbus)

6.1 Houtduif (Columba palumbus) 6.1 Houtduif (Columba palumbus) 1. Status De houtduif is een wildsoort waarop door de jacht populatiebeheer plaatsvindt. De jacht is toegestaan van 15 oktober t/m 31 januari. Daarnaast is de houtduif landelijk

Nadere informatie

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Ontheffing: Roeken (Corvus frugilegus) Specificatie: in combinatie met granen, maïs en suikerbieten Periode: 17-6-2015 tot 1-7-2016 Zaaknummer: 2014-010833

Nadere informatie

VOORSCHRIFTEN BIJ ONTHEFFING GROFWILD FAUNABEHEEREENHEID GELDERLAND

VOORSCHRIFTEN BIJ ONTHEFFING GROFWILD FAUNABEHEEREENHEID GELDERLAND VOORSCHRIFTEN BIJ ONTHEFFING GROFWILD FAUNABEHEEREENHEID GELDERLAND Vastgesteld 9 september 2014 zaaknr. 2014-003717. Expirerend 1 oktober 2019. Laatst gewijzigd 28 juli 2015 en bij veegbesluit december

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) AB VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 20 januari 2017 De leden

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 9 oktober 2015 Onderwerp : Flora- en faunawet - zaaknummer 2015-012991 Activiteit : schadebestrijding spreeuw in mais Verlenen/afwijzen

Nadere informatie

Nota Faunabeleid Zeeland

Nota Faunabeleid Zeeland Nota provincie Zeeland, afd. LGW nota d.d. 14-02-2003-1 - nota d.d. 14-02-2003 0. Samenvatting... 4 1. Inleiding.... 10 1.1. Aanleiding en doel....10 1.2. Afbakening...10 1.3. Leeswijzer...11 2. Wettelijk

Nadere informatie