Natura 2000 profielen soorten. Inleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Natura 2000 profielen soorten. Inleiding"

Transcriptie

1 Natura 2000 profielen soorten Inleiding In dit hoofdstuk zijn de Natura 2000 profielen van de soorten opgenomen. Nederland heeft een verplichting voor 36 soorten (31 diersoorten en 5 plantensoorten). In de Natura 2000 profielen worden de volgende elementen 1 uitgewerkt: 1. Status. 2. Kenschets (beschrijving, relatief belang in Europa). PM. Ecologische vereisten. 3. Bijdrage van gebieden (huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland, huidige voorkomen en Natura 2000, relatieve bijdrage van Natura 2000 gebieden). 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding (trends, recente ontwikkelingen, beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied, beoordelingsaspect populatie, beoordelingsaspect leefgebied, beoordelingsaspect toekomstperspectief, definitieve gunstige staat van instandhouding en oordeel). 5. Bronnen. Voor een toelichting op de verschillende elementen van het Natura 2000 profiel wordt verwezen naar de Leeswijzer Soortprofielen (zoals opgenomen in de Algemene inleiding). Voorafgaand aan de Natura 2000 profielen per soort wordt eerst een overzicht van relatief belang en beoordeling staat van instandhouding gegeven. Overzicht soorten diersoorten plantensoorten nauwe korfslak (H1014), zeggekorfslak (H1016), platte schijfhoren (H101x), gaffellibel (H1037), gevlekte witsnuitlibel (H1041), pimpernelblauwtje (H1059), grote vuurvlinder (H1060), donker pimpernelblauwtje (H1061), spaanse vlag (*H1078), gestreepte waterroofkever (H1082), vliegend hert (H1083), zeeprik (H1095), beekprik (H1096), rivierprik (H 1099), elft (H1102), fint (H1103), zalm (H1106), bittervoorn (H1134), grote modderkruiper (H1145), kleine modderkruiper (H1149), rivierdonderpad (H1163), kamsalamander (H1166), geelbuikvuurpad (H1193), meervleermuis (H1318), ingekorven vleermuis (H1321), vale vleermuis (H1324), bever (H1337), noordse woelmuis (*H1340), bruinvis (H1351), grijze zeehond (H1364), gewone zeehond (H1365). tonghaarmuts (H1387), geel schorpioenmos (H1393), kruipend moerasscherm (H1614), drijvende waterweegbree (H1381), groenknolorchis (H1093). Beoordeling relatief belang en staat van instandhouding In de Algemene inleiding van het Natura 2000 profielendocument wordt nader ingegaan op de methodiek voor de beoordeling van relatief belang en staat van instandhouding. In hoofdstuk 3. Aanpak van het Natura 2000 doelendocument wordt de methodiek op hoofdlijnen toegelicht. In hoofdstuk 4. Natura 2000 opgaven en landelijke doelen van het Natura 2000 doelendocument wordt een overzicht van de resultaten gegeven. De teksten worden in onderstaande tekstkaders weergegeven. Vervolgens wordt een overzicht van relatief belang en staat van instandhouding gegeven. Bron: Natura 2000 doelendocument, p. 40, 44, 45 Relatief belang soorten Voor bijlage II soorten als grote vuurvlinder (H1060), noordse woelmuis (*H1340), nauwe korfslak (H1014), tonghaarmuts (H1387), drijvende waterweegbree (H1831) en groenknolorchis (H1903) is Nederland van groot belang. Verder voor de vissoorten bittervoorn (H1134), grote modderkruiper (H1145) en kleine modderkruiper (H1149). Daarentegen is Nederland voor een soort als de geelbuikvuurpad (H1193) van minder belang (score C: aanzienlijk). 1 De grijs gemaakte onderdelen worden in een volgende versie van het Natura 2000 profielendocument toegevoegd. Voor een toelichting op de verschillende onderdelen zie de Leeswijzer Soortprofielen. 1

2 Staat van instandhouding soorten Van de 36 soorten (inclusief platte schijfhoorn (H101X)) heeft slechts een minderheid van vier soorten (12%) een gunstige staat van instandhouding; 16 soorten (44%) worden beoordeeld als en 16 soorten (44%) als. Figuur geeft een beeld van de scores van de verschillende klassen van de staat van instandhouding voor de soorten per Natura 2000 landschap. Voor een compleet overzicht wordt verwezen naar bijlage 9.2. Voor twee soorten, waarvan de ondersoorten die beschermd moeten worden exclusief in ons land voorkomen, de grote vuurvlinder (H1060) en de noordse woelmuis (*H1340), is de staat van instandhouding. Bij de noordse woelmuis (*H1340) komt dat vooral doordat een aantal geïsoleerde deelpopulaties in Friesland onder druk staan. De grote vuurvlinder (H1060) komt slechts in één gebied voor in een duurzame populatie, voldoende geschikt voortplantingsbiotoop blijft een risicofactor. Met de twee andere vlindersoorten, het donker pimpernelblauwtje (H1061) en het pimpernelblauwtje (H1059), waar Nederland een minder grote verantwoordelijkheid voor heeft, gaat het eveneens niet goed. Gaffellibel (H1037), gevlekte witsnuitlibel (H1042) én gestreepte waterroofkever (H1082) scoren ook. De spaanse vlag (*H1078), een relatief nieuwe soort voor Nederland, scoort daarentegen op alle onderdelen gunstig. Met betrekking tot de groenknolorchis (H1903) kan worden geconcludeerd dat de soort het sterkst is achteruitgegaan in het binnenland (door areaal en kwaliteitsverlies van trilvenen); in de duinen komen nog vitale populaties van deze soort voor. Trekvissen als elft (H1102), fint (H1103) en zalm (H1106) scoren. Zeeprik (H1095) en de rivierprik (H1099) scoren. Voor trekvissen als elft, zalm en zeeprik is Nederland vooral van belang als toegangspoort naar de rivieren Rijn en Maas. Voor de overige trekvissen is Nederland ook van belang als paai- en opgroeigebied, daarnaast is een goed functionerende verbinding naar het Duitse en Vlaamse achterland van groot belang voor de samenhang in het Natura 2000 netwerk. 2

3 Relatief belang en staat van instandhouding soorten Nummer Soortnaam Relatief belan g 2 SvI-totaal 1 Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Nummer Soortnaam Relatief belan g 2 SvI-totaal 1 Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst H1014 Nauwe korfslak A M M M M M H1016 Zeggekorfslak B Z M Z M M H101X Platte schijfhoren A M M M M M H1037 Gaffellibel C Z Z Z G G H1042 Gevlekte witsnuitlibel B Z Z Z M M H1059 Pimpernelblauwtje C Z Z Z Z Z H1060 Grote vuurvlinder A Z Z Z Z M H1061 Donker pimpernelblauwtje B Z Z Z M M *H1078 Spaanse vlag C G G G G G H1082 Gestreepte waterroofkever B Z Z Z Z M H1083 Vliegend hert C M M M M M H1095 Zeeprik C M M M G G H1096 Beekprik C Z M Z Z M H1099 Rivierprik B M G M M G H1102 Elft C Z Z Z Z M H1103 Fint C Z M Z Z M H1106 Zalm C Z M Z M M H1134 Bittervoorn A M G G G M H1145 Grote modderkruiper A M M M M M H1149 Kleine modderkruiper A G G G G G H1163 Rivierdonderpad B M M G G G H1166 Kamsalamander B M M M M M H1193 Geelbuikvuurpad C Z Z Z Z Z H1318 Meervleermuis A M G G M M H1321 Ingekorven vleermuis C G G G? G H1324 Vale vleermuis C M M M M M H1337 Bever C M M M G G *H1340 Noordse woelmuis A Z Z Z Z Z H1351 Bruinvis C Z Z Z M M H1364 Grijze zeehond C M G G M G H1365 Gewone zeehond B G G G G G H1387 Tonghaarmuts A M M M M G H1393 Geel schorpioenmos C Z Z M M M H1614 Kruipend moerasscherm A M G M M M H1831 Drijvende waterweegbree A M M M M M H1903 Groenknolorchis A Z M Z Z Z 2 A = relatief belang groot, B = relatief belang groot, C = relatief belang aanzienlijk; 2 G = staat van instandhouding gunstig, M = staat van instandhouding, Z = staat van instandhouding 1 3

4 4 Eindconcept habitatsoorten 15 december 2006

5 Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De nauwe korfslak is een klein landslakje met een linksgewonden huisje. Dat wil zeggen dat met de top van het huisje omhoog de spiraal vanaf de mondopening naar links loopt. De huisjes zijn geelbruin tot roodbruin, fijn geribd en hooguit 1,9 mm hoog en 1,0 mm breed. In de mondopening zitten vijf tot zes tandplooien. De dieren planten zich geslachtelijk voort, maar zijn mogelijk ook zelfbevruchtend. De soort leeft in en onder het bodemstrooisel en tussen de begroeiing op vochtige, vaak min of meer kalkrijke terreinen. Vanwege de geringe afmetingen wordt de soort regel over het hoofd gezien. Meldingen hebben zowel betrekking op levende dieren, alsook op (verse) huisjes, aangetroffen in strooiselmonsters, aanspoelsels en bodemmonsters. De nauwe korfslakjes kunnen vrijwel het hele jaar door worden waargenomen. Het zijn relatief snelgroeiende dieren, die binnen enkele maanden geslachtsrijp zijn. De meeste volwassen exemplaren vindt men in de zomer en in het najaar, tussen maart en oktober. Dan worden ook de meeste eieren gelegd, die binnen enkele weken kunnen uitkomen. De eieren zijn relatief groot voor een landslak en een legsel bestaat uit een gering aantal. Hoewel in strenge winters aanzienlijke sterfte kan optreden, kunnen de eieren en de volwassen nauwe korfslakken op geschikte plaatsen ook overwinteren. Onlangs is tijdens een relatief zachte winter waargenomen dat de dieren groepsgewijs overwinteren in de mosvegetatie. Het voedsel bestaat uit afgestorven ( detritus ) en rottend organisch materiaal van niet houtige planten en micro-organismen zoals schimmels die bij dit rottingsproces horen. Relatief belang binnen Europa: groot Het verspreidingsgebied van de nauwe korfslak omvat Europa, behalve het zuiden en noorden, Turkije en Noord-Iran. In Europa heeft de nauwe korfslak een ruime verspreiding, lopend van Zuid- Scandinavië tot aan de lijn Midden-Spanje - Griekenland en van de Britse eilanden tot de Oekraïne. De soort komt in vrijwel alle EU-landenvoor, maar het gaat vrijwel steeds om kleine plaatselijke populaties. Het is echter nog niet goed mogelijk de voorkomens binnen de verschillende EUlanden onderling kwantitatief te vergelijken. Evenmin is het mogelijk een kaartje van Europa te presenteren waarin de relatieve populatiegroottes per land worden gepresenteerd. Voor meerdere landen, waaronder Nederland, geldt dat het aantal nieuwe vindplaatsen jaarlijks toeneemt, waaruit blijkt dat de verspreidingsbeelden nog incompleet zijn. Ondanks bovengenoemde beperkingen, kan wel gesteld worden dat de Nederlandse populatie een groot aandeel vormt binnen Europa. In Engeland, Ierland, Noord-West Duitsland, België en West Frankrijk lijkt de nauwe korfslak zeldzamer dan bij ons. Van Denemarken is de soort zelfs recentelijk niet meer teruggemeld. Dat betekent dat ook binnen de Atlantische regio het belang van de Nederlandse populaties groot is. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Onderstaande kaart geeft de verspreiding van de nauwe korfslak in Nederland weer op basis van atlashokken van 5x5 kilometer. De soort was tot en met 2004 waargenomen in totaal 37 atlashokken van 5x5 kilometer. Vanaf 1990 is de soort teruggevonden in 25 atlashokken. Onderzoek binnen de overige atlashokken is nog gaande. 5

6 Verspreidingskaart nauwe korfslak Duingebieden De nauwe korfslak wordt vooral aangetroffen in de zuidelijkere duingebieden, zoals Voornes duin en Meijendel. In de Amsterdamse Waterleidingduinen en de Kennemerduinen komen hier en daar populaties van behoorlijke omvang voor, terwijl boven het Noordzeekanaal, in de duingebieden tussen Wijk aan Zee en Camperduin de trefkans lager en ook de waargenomen aantallen nog iets lager lijken te zijn. De nauwe korfslak is verder ook waargenomen op diverse plekken in de duinen van Zeeuws Vlaanderen en Goeree. In het duingebied tussen Petten en Den Helder is de nauwe korfslak niet waargenomen. Op de Waddeneilanden is de nauwe korfslak alleen bekend van Rottumerplaat en Rottumeroog, waar deze in 2006 aangetroffen werd, en van Terschelling met een oude waarneming van Rest van Nederland De nauwe korfslak leeft ook thans nog op enkele kalkrijke plaatsen in Zuid-Limburg, waaronder in de Hoge Fronten in Maastricht; evenals in en nabij enkele kwelmoerassen. In het laatste geval leeft de soort tussen de bodemvegetatie. De dichtheden in deze gebieden zijn bijzonder laag. Vroeger is de soort ook waargenomen op kalkrijke graslanden in het Geuldal, daar is de soort bij herinventarisaties in 2004 echter niet teruggevonden. In Oost-Nederland zijn enkele vindplaatsen bekend, bijvoorbeeld in het Colenbrandersbos (Millingerwaard), daar is de soort nog waargenomen in Ook is de soort vroeger in de omgeving van Denekamp in Noordoost-Twente gevonden. Huidig voorkomen en Natura 2000: De nauwe korfslak is aanwezig in de meeste Natura 2000 gebieden in de duinen ten zuiden van Bergen, met Kennemerland-Zuid, Meijendel & Berkheide en Voornes Duin als de drie Natura 2000 gebieden met de grootste relatieve bijdrage. De Gelderse Poort en het Geleenbeekdal zijn de enige Natura 2000 gebieden in het binnenland met nauwe korfslakken. Nr. Natura 2000 gebied bijdrage 88 Kennemerland-Zuid >15% 97 Meijendel & Berkheide >15% 100 Voornes Duin >15% 87 Noordhollands Duinreservaat 2-15% 116 Kop van Schouwen 2-15% 122 Westerschelde & Saeftinghe 2-15% 154 Geleenbeekdal 2-15% 1 Waddenzee <2% 6

7 Nr. Natura 2000 gebied bijdrage 67 Gelderse Poort <2% 99 Solleveld & Kapittelduinen <2% 101 Duinen Goeree & Kwade Hoek <2% 117 Manteling van Walcheren <2% 123 Zwin & Kievittepolder <2% Relatieve bijdrage nauwe korfslak in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In 2005 was bekend dat de nauwe korfslak sinds 1900 in 182 km-hokken aangetroffen is. Tussen 2000 en 2005 is de nauwe korfslak nog gevonden in 145 km-hokken, hoofdzakelijk via de Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Dit wijst op een achteruitgang in verspreiding van maximaal 20 % over een langere periode. De waargenomen afname van de soort is waarschijnlijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door biotoopverlies in het verleden, onder andere door de aanleg van het Noordzeekanaal, sluizen in IJmuiden, de Hoogovens nabij Wijk aan Zee en de Nieuwe Maasvlakte in het voormalige duingebied De Beer. Recentere oorzaken van afname zijn verbossing met eikenbomen en andere bomen die verzuring van de humuslaag tot gevolg hebben en kap van populieren, inclusief abelen. Daarnaast ging er een voor de soort negatieve invloed uit van verruiging van de duinen door stikstofdepositie uit de lucht en verdroging door wateronttrekking. In Limburg is de achteruitgang waarschijnlijk het gevolg van vermesting en verruiging van kalkrijke graslanden. Recente ontwikkelingen: Waarschijnlijk is in de periode de achteruitgang van het verspreidingsgebied van de soort min of meer tot stilstand gekomen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het is aan te nemen dat de verspreiding van de nauwe korfslak nog iets afneemt, maar dat dit beperkt blijft tot hooguit 1 % per jaar. Beoordelingsaspect populatie: De afname in aantallen, dus in populatiegrootte, is voor de nauwe korfslak niet goed te geven. De soort is tot op heden nooit kwantitatief en representatief bemonsterd. De beoordeling is een inschatting. Beoordelingaspect leefgebied: De toestand van de duinen, verreweg het belangrijkste leefgebied, is wel verbeterd, maar de hoeveelheid bij uitstek geschikt habitat, namelijk populierenbos, is daar afgenomen. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De duinen zijn grotendeels beschermd gebied. Deze gebieden zijn daardoor gevrijwaard van bebouwing en grote infrastructurele werken. In dat licht bezien is het perspectief voor de huidige nauwe korfslak populaties goed. Er zijn echter twee factoren die het aantal nauwe korfslakken waarschijnlijk toch verder doen afnemen omdat daardoor hun leefgebied minder geschikt wordt. Ten eerste neemt door natuurlijke successie in de duinen het oppervlak aan eikenbos toe. Ten tweede worden populierachtigen en daarmee vergelijkbare soorten op veel plaatsen gekapt omdat ze niet als inheems worden beschouwd. Uit bovenstaande punten blijkt dat op meerdere plaatsten in de duinen de biotoop voor de nauwe korfslak ongustiger zal worden. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat populaties van de nauwe korfslak hier in aantal zullen afnemen of zelfs verdwijnen. Daar staat tegenover dat er voor de duingebieden plannen (in uitvoering) zijn om duingebieden meer gevarieerd te maken. Wanneer daarbij ook vochtige kalkrijke biotopen worden gecreëerd en verbossing met eik en naaldbomen wordt tegengegaan, zal dit waarschijnlijk een positief effect hebben op het voorkomen van de nauwe korfslak. Voor Limburg in de omgeving van het Geuldal, waar de nauwe korfslak vroeger in kalkgraslanden (H6210) voorkwam, geldt dat deze waarschijnlijk is verdwenen door verruiging van deze terreinen. 7

8 Thans worden veel graslanden in dit gebied ecologisch beheerd en bestaat er een kans dat de nauwe korfslak daar weer terugkeert. Voor de Hoge Fronten in Maastricht (geen Natura 2000 gebied) geldt dat de soort daar thans (in 2004) nog in geringe dichtheden voorkomt. De soort is hier sterk onder druk komen te staan door het kappen van populieren en het rigoureus verwijderen van de wortels van deze bomen. Het grootste deel van de voor de soort geschikte biotoop is hierdoor vernietigd. De nauwe korfslak kan mogelijk voor het gebied behouden blijven als populieren weer een kans krijgen én als het gebied wordt voorzien van enkele wat dieper gelegen, vochtiger plekken. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de nauwe korfslakpopulatie moet de huidige verspreiding én populatiedichtheden binnen Natura 2000 gebieden worden gehandhaafd. De huidige populaties mogen niet te lijden hebben onder verdroging, vermesting, verruiging, verbossing met eiken of andere bomen die voor verzuring van bodem en humuslaag zorgen. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel? 5. Bronnen Boesveld, A., Overwinteringsgedrag van de Nauwe korfslak Vertigo angustior (Mollusca). Nederlandse Faunistische Mededelingen Bruyne, R.H. de, De Nauwe korfslak nauwkeuriger bekeken. Een onderzoek naar het voorkomen van de Nauwe korfslak Vertigo angustior (Jeffreys, 1830) in duingebieden van de provincie Zuid-Holland. Atlasproject Nederlandse Mollusken (ANM) & Stichting European Invertebrate Survey Nederland. EIS-rapport EIS, Leiden. Cameron, R.A., Life-cycles, molluscan and botanical associations of Vertigo angustior and Vertigo geyeri (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae). Heldia 5 (7): Gmelig Meyling, A.W. & R.H. de Bruyne, Inhaalslag verspreidingsonderzoek mollusken van de Europese habitatrichtlijn. Inventarisatieperiode Nauwe korfslak Vertigo angustior. Stichting Anemoon, Hillegom. Pokryszko, B.M., Life history and population dynamics of Vertigo pusilla O.F. Müller, (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae) with some notes on shell and genital variability - Ann. zool., 43 (21): Warschau. Pokryszko, B.M., Vertigo of continental Europe - autecology, threats and conservation status (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae). Heldia 5 (7):

9 Speight, M.C.D., E. A. Moorkens & G. Falkner, 2003; Proceedings of the Workshop on Conservation Biology of European Vertigo species. Dublin, April 2002; Heldia Band 5 (Sonderheft 7): 183 pp. Stichting Anemoon: 9

10 Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De zeggekorfslak is een landslakje uit de familie der Vertiginidae. Met een hoogte van 2,1 tot 2,9 mm en een diameter van 1,4 tot 1,7 mm is deze soort duidelijk forser dan de nauwe korfslak. Het huisje is rechtsgewonden, heeft vier tot vijf tandplooien in de mondopening en heeft een bolle vorm. De mondrand is iets teruggeslagen. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is de zeggekorfslak te verwarren met de dikke korfslak (Vertigo antivertigo), de dwergkorfslak (Vertigo pygmaea) en de tandloze korfslak (Columella edentula). Al deze soorten kunnen vrij algemeen zijn in moerasgebieden. De zeggekorfslakjes worden meestal aangetroffen op de bladeren van moeraszegge (Carex acutiformis) op plekken die begroeid zijn met roestachtige schimmels op enige afstand van de grond. Hierin wijkt de zeggekorfslak af van de meeste andere landslakken, die verblijven in het strooisel. De zeggekorfslak leeft van schimmels die parasiteren op de moerasplanten. Opgemerkt moet worden dat ook de dikke korfslak, de dwergkorfslak en de tandloze korfslak zich op de bladen van moeraszegge kunnen bevinden. De zeggekorfslak is tweeslachtig (hermafrodiet) en bevrucht zich in de meeste gevallen zelf. De voortplanting vindt hoofdzakelijk in de zomer plaats. Er zijn dan veel volwassen dieren. De eieren komen in minder dan twee weken uit. Grote aantallen jonge zeggekorfslakken worden in de herfst waargenomen. De grootte van de populatie kan in opeenvolgende jaren aanzienlijk verschillen. Relatief belang binnen Europa: groot De zeggekorfslak komt tot in de zuidelijkste delen van Europa voor. Er zijn enkele waarnemingen bekend van de Griekse eilanden. De noordgrens van zijn verspreiding bevindt zich in het noorden van Polen, in Denemarken, het zuidelijkste deel van Zweden, in Noord-Duitsland en in Noord- Nederland. In Engeland liggen de noordelijkste waarnemingen ten zuiden van Liverpool. De zeggekorfslak komt in vrijwel alle EU-landen voor, maar het gaat steeds om kleine plaatselijke populaties. Men neemt aan dat de zeggekorfslak een mediterrane soort is, die naar het noorden migreerde langs de oostelijke en westelijke zijde van het Alpenmassief. Dat zou gebeurd zijn tijdens de warme perioden die tussen de verschillende ijstijden in lagen. Als gevolg van het kouder wordende klimaat tijdens de periode 700 v. Chr. tot 1100 n. Chr (het Subatlanticum), is het verspreidingsgebied versnipperd geraakt. In Europa heeft de soort zich tot op heden op een aantal plaatsen kunnen handhaven. In haar hele verspreidingsgebied is de soort vrij zeldzaam tot zeldzaam. Het is niet mogelijk om de voorkomens binnen de verschillende EU-landen onderling kwantitatief te vergelijken. Voor meerdere landen, waaronder Nederland, geldt dat het aantal nieuwe vindplaatsen jaarlijks toeneemt, omdat de verspreidingsbeelden van de soort nog niet compleet zijn. Toch kan waarschijnlijk wel gesteld worden dat de Nederlandse populatie een middelgroot aandeel vormt binnen Europa. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De zeggekorfslak is in Nederland tot op heden waargenomen in: 23 km-hokken in Limburg, 7 km-hokken in Overijssel, 3 km-hokken in Groningen en 2 km-hokken in Zuid-Holland. Opgemerkt moet worden dat de zeggekorfslak in 7 van de 23 km-hokken in Limburg na 2000 niet meer is teruggevonden. Deze 7 hokken liggen allemaal in het Geleenbeekdal, het gebied met de meeste zeggekorfslakken (zie paragraaf 6 trend). De zeggekorfslak is in Noord-, Midden- en Zuid-Limburg vooral bekend van zijbeken van de Maas die onder invloed staan van grondwaterkwel. Daarnaast is de soort recentelijk aangetroffen op meerdere plaatsen nabij het Leekstermeer (zowel Drenthe als Groningen). Ook hier gaat het om een kwelgebied, op de grens van de hogere (pleistocene) zandgronden en laaggelegen (holoceen) 10

11 Nederland. Verder is de zeggekorfslak nu ook gevonden in meerdere bronbossen in Overijssel en in enkele gebieden in Zuid-Holland. De recente waarnemingen komen voort uit een sterk vergrote aandacht voor de soort, daarom mag men aannemen dat het actuele verspreidingsbeeld van de soort nog niet compleet is. De meeste locaties in Nederland waarvan de zeggekorfslak nu bekend is, hebben betrekking op een specifiek milieu. De vindplaatsen liggen in beekdalen, op de overgang naar hogere gronden waar kwel optreedt, in elzenbroekbos met een ondergroei van grote zeggensoorten (vooral moeraszegge). De plantensociologie classificeert dit bos als Beekdal-Elzenbroek-associatie (subassociatie cardaminetosum amarae van het Carici elongatae-alnetum). Dat is een zeldzame gemeenschap. Soms wordt de soort buiten het bos aangetroffen in veldjes van moeraszegge die deel uitmaken van begroeiingen die worden gedomineerd door grote zeggensoorten. Aantal km-hokken Verspreidingskaart zeggekorfslak Huidig voorkomen en Natura 2000: De zeggekorfslak is in Limburg in het verleden ook buiten Natura 2000 gebieden waargenomen. Recent (in 2005) is de soort ook op enkele plekken in Overijssel en Zuid-Holland buiten de Natura 2000 gebieden ontdekt. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 154 Geleenbeekdal >15% 19 Leekstermeergebied 2-15% 47 Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek 2-15% 48 Lemselermaten 2-15% 148 Swalmdal 2-15% 150 Roerdal 2-15% 142 Sint Jansberg <2% Relatieve bijdrage zeggekorfslak in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In ons land is de zeggekorfslak in 1943 voor het eerst aangetroffen (Geleenbeekdal). Alleen voor dit gebied kunnen goed onderbouwde uitspraken gedaan worden over de populatieontwikkelingen. Tot in 1998 was de soort in ons land uitsluitend van dit gebied bekend. In de periode van 1943 tot 1968 werd de soort in het Geleenbeekdal in vijf km-hokken aangetroffen. Daarna brak een periode aan waarin de soort niet meer werd teruggemeld en er zelfs werd gedacht dat de soort was verdwenen. In 1982 werd de zeggekorfslak weer waargenomen in het dal van de Geleenbeek, binnen de gemeenten Heerlen en Hoensbroek. De soort was daarmee in één van de vijf km-hokken teruggevonden. 11

12 In de periode 1982 t/m 1998 werd de soort binnen het Geleenbeekdal in nog vijf andere kmhokken aangetroffen. Tot en met 1998 was de soort in het Geleenbeekdal dus in maximaal 10 kmhokken aanwezig. Stichting ANEMOON voerde in 2004 en 2005 inventarisaties uit in het kader van de inhaalslag in opdracht van het Ministerie van LNV. De zeggekorfslak werd ondanks gericht zoeken in slechts drie van de 10 van oudsher bekende km-hokken teruggevonden. Op basis van de beschikbare gegevens op km-hok-niveau kan dus gesteld worden dat het verspreidingsgebied van de zeggekorfslak met 70% is verminderd. In alle km-hokken waar de zeggekorfslak vanaf 1998 was waargenomen (drie dus), werd de soort in 2004 / 2005 wél teruggevonden. De oorzaken van de achteruitgang van de zeggekorfslak in het Geleenbeekdal zijn bebouwing van het gebied, kanaliseren en verlegging van de Geleenbeek, ontwatering van moerassen en moerasbossen, verandering van moerasbos in landbouwgebied, aanleg van industriegebieden en (snel)wegen, herinrichting voor o.m. recreatie, storten van mijnsteen en kolenslib en tenslotte sterke verbossing, waardoor de zeggevegetatie erg ijl is geworden, te ijl voor de soort. Er zijn aanwijzingen dat de vroegere verspreiding van de soort rondom de nieuwe vindplaatsen (buiten het Geleenbeekdal) veel ruimer moet zijn geweest. Er bestaan daarom sterke vermoedens dat de soort ook daar flink in areaal is afgenomen. Recente ontwikkelingen: Bij gebrek aan goede gegevens zijn landelijke recente ontwikkelingen nauwelijks in te schatten. Vast staat echter dat de zeggekorfslak na 1990 op een aantal tot dan toe onbekende plekken is aangetroffen en dat er ook recentelijk nieuwe vindplaatsen bij zijn gekomen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De sterke achteruitgang van het verspreidingsgebied van de zeggekorfslak in het Geleenbeekdal (met 70 % over een periode van een jaar of vijftig) wordt niet als representatief beschouwd voor de Nederlandse populatie. De inschatting is dat het verspreidingsgebied mogelijk wel krimpt, maar niet met meer dan 1 % per jaar. Aangenomen wordt dat het aantal duurzame populaties lager is dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect populatie: Voor de km-hokken waar de soort thans (nog) voorkomt, geldt waarschijnlijk dat de aantallen vooral in de laatste decennia zijn afgenomen. Voor meerdere bronbossen waar de zeggekorfslak in 2004 en 2005 is aangetroffen geldt immers dat ze duidelijk zichtbaar zijn verruigd terwijl liesgras is gaan overheersen. Dit zijn gevolgen van verdroging en vermesting in de laatste decennia. Beoordelingsaspect leefgebied: Veel van de specifieke bronbossen die het leefgebied zijn van de zeggekorfslak verkeren niet in een goede staat. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De soort komt vooral in Natura 2000 gebieden voor en zijn leefgebied wordt dus beschermd. Verdroging en vermesting vormen echter toch nog steeds een bedreiging. De gebieden waar de zeggekorfslak voorkomt zijn doorgaans erg klein en vaak geheel omringd door intensief gebruikte landbouwgebieden (vooral maïsakkers). Gebruik van meststoffen in de omgeving zal (verdere) verruiging tot gevolg hebben, waardoor de moeraszegge waarvan de zeggekorfslak afhankelijk is, zal afnemen. Waterontrekking aan de omgeving (ten behoeve van de landbouw) kan de moerasgebieden verder doen verdrogen, waardoor de grond inklinkt en kwel afneemt. Het toekomstperspectief van de biotoop en de populaties van de zeggekorfslak is daarom geclassificeerd als. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de zeggekorfslak geldt voor wat betreft de nog niet verruigde en verdroogde leefgebieden dat de huidige verspreiding en populatiedichtheden gehandhaafd moeten worden. In verruigende of verdrogende leefgebieden moeten deze aantastingen worden tegengegaan zodat herstel van de populaties tot de oorspronkelijke dichtheden mogelijk wordt. Dit geldt tevens voor nieuwe vindplaatsen die in de toekomst mogelijk nog ontdekt worden. Het is belangrijk alle actuele locaties van populaties vrij te stellen van vermesting, verruiging en verdroging en hydrologische veranderingen in grondwaterstroombanen en samenstelling van het grondwater die een negatieve invloed hebben op het leefgebied. 12

13 Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel? Matig Matig Matig 5. Bronnen Boettger C.R., Das Vorkommen der Landschnecke Vertigo (Vertigo) moulinsiana Dup. in Deutschland und ihre zoogeographische Bedeutung. Sitzungsberichte der Gesellschaft naturforschender Freunde zu Berlin. Jahrg. 1936, Nr. 1-3, p Butot, L.J.M. & W.H. Neuteboom, Over Vertigo moulinsiana (Dupuy) en haar voorkomen in Nederland. Basteria 22(2/3): Cameron R.A.D. et al., Species accounts for snails of the genus Vertigo listed in Annex II of the Habitats Directive: V. angustior, V. genesii, V. geyeri and V. moulinsiana. Heldia, sonderheft 7 (zu band 5): Collins, N.M. & S.M. Wells, Invertebrates in need of special protection in Europe. Council of Europe, Strasbourg, Drake, C.M., Vertigo moulinsiana surveys and studies commissioned in English Nature research. Report No p. 68. Drake, C.M., A review of the status, distribution and habitat requirements of Vertigo moulinsiana in England. J. of Conch., 36 (6): Londen. Gmelig Meyling, A.W., R.H. de Bruyne & S.M.A. Keulen, Inhaalslag verspreidingsonderzoek mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Inventarisatieperiode Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana. Stichting ANEMOON, Hillegom. Gmelig Meyling, A., Keulen, S., Bruyne, R. de & Boesveld, A De Zeggekorfslaj: bedreigd, maar wijder verspreid dan gedacht. De Levende Natuur 107 (6): Keulen, S.M.A., De waterstand in de Kathager Beemden (Zuid-Limburg) en Vertigo moulinsiana. Correspondentieblad van de Malacologische Vereniging, no. 222, p. 5. Keulen, S.M.A., De Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana in het dal van de Geleenbeek. Stichting ANEMOON, november pp. Keulen, S.M.A., De Zeggekorfslak, Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849) (Gastropoda, Pulmonata) in Nederland. Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging. 300:

14 Keulen, S. & R.H. de Bruyne, Het huidige voorkomen en de biotoop-bescherming van de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849) in Nederland. Kuiters, A.T., J.P.M. Clerx, J.H.J. Schaminée & A.H.F. Stortelder, Gevolgen van de aanleg van de Rijksweg 73-Zuid voor de Zeggekorfslak en de kwaliteit van de Elzenbroekbossen in het Swalmdal. Alterrarapport 348. Alterra, Wageningen. Speight et al. (Eds.), 2003: Proceedings of the Workshop on Conservation Biology of European Vertigo species in Dublin Heldia, Sonderheft 7 (zu Band 5): München Stebbings, R.E. & I.J. Killeen, Translocation of habitat for the snail Vertigo moulinsiana in England. Journal of Conchology special publication, 2: Stichting Anemoon: Vercoutere, B., De Zeggekorfslak in België en Nederland. De Levende Natuur 103(1): Wells, S.M. & J.E. Chatfield, Threatened non-marine molluscs of Europe. Nature and environment, 64. Council of Europe, Strasbourg,

15 Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H101x 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004) 2. Kenschets Beschrijving: De platte schijfhoren is een kleine waterslak met een opvallend plat, schijfvormig huisje met afmetingen van 6 x 0,8 cm en maximaal 5 windingen. De platte schijfhoren kan worden verward met de draaikolkschijfhoren (Anisus vortex), de geronde schijfhoren (Anisus leucostomus) en de spiraalschijfhoren (Anisus spirorbis). Over het voorkomen en de verspreiding van de spiraalschijfhoren in ons land bestaat overigens nog enige twijfel. De vorm van het huisje van veel schijfhoren-soorten is in meerdere opzichten variabel. Ook zijn sommige van de diagnostische kenmerken die in de literatuur genoemd worden om de Anisus-soorten uit elkaar te houden, lastig te interpreteren. De platte schijfhoren kan voorkomen op plekken waar ook de draaikolkschijfhoren (soms erg algemeen) voorkomt. De vindplaats/habitat helpt dus ook niet bij de onderscheiding van de soorten. Er zijn echter wel kenmerken waarmee de platte schijfhoren goed kan worden onderscheiden van de andere Anisus-soorten (deels zijn die kenmerken zichtbaar bij een vergroting van 15x). De platte schijfhoren kan het hele jaar door worden aangetroffen, zij het dikwijls in aanzienlijk kleinere aantallen dan de meeste andere inlandse waterslakken. Het beste is de soort waar te nemen in de zomer en in het najaar, omdat dan de onderwatervegetatie goed is uitgegroeid en de dieren zich niet hebben teruggetrokken in of op de bodem. De platte schijfhoren wordt waarschijnlijk niet veel ouder dan één jaar. De eikapsels zijn 1,2 tot 1,6 mm groot en bestaan elk uit 4 tot 5 eieren van 0,5 mm. Van de platte schijfhoren zijn weinig specifieke bijzonderheden bekend over de levenscyclus. Van andere Anisus-soorten is bekend dat ze eieren leggen in het vroege voorjaar en dat de embryo s zich binnen 12 dagen tot jonge slakjes ontwikkelen. Waarschijnlijk geldt dit ook voor de platte schijfhoren. Relatief belang binnen Europa: groot De platte schijfhoren komt binnen de EU vermoedelijk in de meeste landen voor, met een zwaartepunt in Midden- en Oost-Europa. Het is aan te nemen dat vroeger, tot in 1960, de soort in Nederland niet bijzonder zeldzaam was. In het zuid-oosten van Engeland is de soort tot op heden niet zeldzaam. Het bleek niet mogelijk de voorkomens van de platte schijfhoren binnen de verschillende EUlanden onderling kwantitatief te vergelijken. Evenmin is het op dit moment mogelijk een kaart van Europa te presenteren waarin de relatieve populatiegroottes per land worden gepresenteerd. Desondanks mag met aan waarschijnlijkheid grenzende zekerheid gesteld worden dat de Nederlandse populaties een groot aandeel vormen binnen het gehele Europese voorkomen. Vermoedelijk bevindt zich meer dan 4% van de Europese populatie in Nederland. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding binnen Nederland: De platte schijfhoren is niet algemeen. Meldingen van deze soort komen vooral uit de veengebieden van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en westelijk Overijssel. Voor de andere provincies is de soort aanzienlijk minder vaak gemeld. Zoals al eerder aangehaald is de platte schijfhoren te verwarren met andere Anisus-soorten. Omdat men regel 'platte' en qua vorm wat afwijkende huisjes van de landelijk algemene Anisus vortex vindt, is aan te nemen dat niet alle meldingen van de platte schijfhoren in de literatuur en in diverse databases correct zijn. Het is goed mogelijk dat het op de huidige aanwezige data gebaseerde verspreidingsbeeld niet (geheel) reëel is. In de database van het Atlasproject Nederlandse Mollusken bevinden zich waarnemingen van de platte schijfhoren. Deze waarnemingen bevinden zich in 475 km-hokken, dat komt neer op 15

16 1,2% van de circa km-hokken in Nederland, exclusief de zee. Van deze km-hokken bevinden zich 127 in km-hokken waarin ook Natura 2000 gebieden liggen. Verspreidingskaart platte schijfhoren Huidig voorkomen en Natura 2000: De Oostelijke Vechtplassen en de Wieden zijn de Natura 2000 gebieden met de grootste populaties platte schijfhorens, maar ook daar is de relatieve bijdrage aan het landelijke totaal niet meer dan 15%. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 34 Weerribben 2-15% 35 Wieden 2-15% 94 Naardermeer 2 15% 95 Oostelijke Vechtplassen 2 15% 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2 15% Relatieve bijdrage van de platte schijfhoren in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Het voorkomen van de platte schijfhoren is nog niet systematisch onderzocht. Veel van de plekken waar de soort vroeger is gevonden zijn bekend, terwijl heel weinig van deze plaatsen opnieuw onderzocht zijn. Het is daarom niet te zeggen op hoeveel plekken de soort daadwerkelijk is verdwenen. Wanneer er op een inventarisatie-eenheid van één of vijf kilometer wordt gekeken, komt wel een trend naar voren. Voor beide schaalniveaus geldt het volgende: in de atlashokken die zowel vóór als na 1990 zijn onderzocht, blijkt de platte schijfhoren vóór 1990 veel meer te zijn waargenomen dan na Op basis van deze resultaten staat de platte schijfhoren op de Rode lijst. Analyses laten zien dat de soort vooral na 1960 minder wordt teruggevonden in hokken waar ze eerder wel was waargenomen. Het is echter niet geheel duidelijk in welke mate deze conclusie beïnvloed is door verschillen in de wijze waarop naar de soort is gezocht. Experts geven echter te kennen dat er ook volgens hun beleving een aanzienlijke afname van de soort heeft plaatsgevonden en dat veel wateren waarin zij vroeger 'gemakkelijk' de platte schijfhoren waarnamen, thans met eendekroos zijn bedekt en geheel of grotendeels ongeschikt zijn geworden voor de platte schijfhoren. De afname is dus waarschijnlijk vooral te wijten aan de vermesting van sloten, plassen en meren, waardoor het water minder helder werd en op veel plaatsen rijke onderwatervegetaties zijn 16

17 verdwenen. Ook het dempen van sloten en het herinrichten van gebieden heeft vrijwel zeker een grote negatieve invloed gehad op het voorkomen (en de verspreidbaarheid) van de platte schijfhoren. Recente ontwikkelingen: Goede informatie ontbreekt, maar aangenomen wordt dat het wat beter gaat met de platte schijfhoren, in ieder geval in natuurgebieden. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Vermoedelijk is het verspreidingsgebied van de platte schijfhoren zich nog niet aan het herstellen. Dat geldt zeker voor de wateren in het agrarische gebied, die een groot deel van zijn potentiële leefgebied vormen. Beoordelingsaspect populatie: De inschatting is verder dat ook het aantal platte schijfhoren zich in grote delen van Nederland nog niet herstelt. Beoordelingsaspect leefgebied: In grote delen van Nederland voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de eisen van de platte schijfhoren. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De waterkwaliteit van de grote wateren is in de laatste 15 jaar sterk verbeterd. De concentraties fosfaten en nitraten zijn daar vanaf 1990 afgenomen en het doorzicht is toegenomen, waardoor onderwaterplanten weer meer kansen krijgen. In kleinere wateren, die veel meer onder directe invloed staan van bemesting staan, zijn de gevolgen van vermesting echter nog steeds groot. Wanneer men er in slaagt de vermesting in kleine wateren terug te dringen, zal de platte schijfhoren zich ook daar waarschijnlijk weer kunnen herstellen. Bij een voorzetting van het huidige beleid is een sterke verdere afname van de soort niet te verwachten. De kans op een toename van de soort met herstel van de oorspronkelijk dichtheden die horen bij een gunstige staat van instandhouding van de populatie is echter in de meeste buiten de Natura 2000 gebieden gelegen wateren gering. Daarom wordt de staat van instandhouding beschouwd als ged. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de platte schijfhoren geldt dat binnen wateren die niet onder invloed staan van vermesting, de huidige verspreiding en populatiedichtheden gehandhaafd moeten worden. In wateren waar vroeger (vóór 1950) de platte schijfhoren voorkwam en die thans nog onder vermesting te lijden hebben, dient vermesting te worden teruggedrongen, zodat de soort kan terugkomen en/of zich kan herstellen tot de dichtheden van vóór Dit geldt tevens voor nieuwe vindplaatsen die in de toekomst mogelijk nog ontdekt worden. De huidige populaties mogen niet onder invloed komen te staan van afvalwater, gebiedsvreemd water, enige vorm van vermesting en/of infrastructurele werken waardoor grondwaterstromingen kunnen veranderen en de aanvoer van kwelwater vermindert. Oordeel: 17

18 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel? 5. Bronnen Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries, De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brakwater. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis. Leiden. Gmelig Meyling, A.W. & R.H. de Bruyne, Verspreidingsonderzoek mollusken. De Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Een in bijlagen II en IV van de Europese habitatrichtlijn opgenomen zoetwaterslak. Deelproject 1, 2 en 3. Stand van zaken verspreidingsonderzoek, potentieel leefgebied, methode en meetstrategie voor toekomstig verspreidingsonderzoek en beschikbaarheid vrijwilligers. Anemoon-rapport Stichting ANEMOON. Heemstede. Janssen, A.W. & E.F. de Vogel, Zoetwatermollusken van Nederland. Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie Amsterdam. Den Haag. Lyon, M.J.H. de & J.G.M. Roelofs, Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid. Deel 1 en 2. Laboratorium voor Aquatische Oecologie. Katholieke Universiteit Nijmegen. Provincie Noord-Holland, Macrofauna-atlas van Noord-Holland. Verspreidingskaarten en responsies op milieufactoren van ongewervelde waterdieren. Provincie Noord-Holland, dienst Ruimte en Groen. Haarlem. Redeke, H.C Hydrobiologie van Nederland. C. de Boer, Amsterdam. 18

19 Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De gaffellibel is een onmiskenbare vertegenwoordiger van de familie van de rombouten. Deze familie is (onder andere) goed te herkennen aan de duidelijk van elkaar gescheiden ogen. De gaffellibel heeft een grasgroen borststuk en een duidelijk geel met zwarte tekening op het achterlijf en vliegt van half juni tot ver in augustus. Mannetjes van de gaffellibel patrouilleren actief boven het water of zitten aan de waterkant op boomstammen of de grond wachtend op een vrouwtje. De mannetjes grijpen de vrouwtjes in de vlucht. Het paar vliegt vervolgens als tandem naar een boomtop in de buurt, waar de paring maximaal een half uur duurt. Nadat de eieren aan land als een klompje zijn uitgeperst zet het vrouwtje ze in de rivier af. Ze doet dat alleen door met het achterlijf in het water te tippen. De eieren bezitten een kleverig laagje waardoor ze onder water op een substraat blijven plakken. Ze komen na circa vier weken uit en de larven leven in de bodem waar ze twee tot vier jaar verblijven. De gaffellibel is een karakteristieke libel van ongestoorde en snelstromende rivieren en brede beken. Belangrijk zijn voor de soort een goede waterkwaliteit (vooral een hoge zuurstofconcentratie), een zand of grindbodem en een hoge natuurlijke dynamiek. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De gaffellibel komt oostwaarts voor tot ver in Centraal-Azië en Rusland. In westelijke richting reikt het verspreidingsgebied tot in Nederland. Binnen Europa gedraagt deze libel zich min of meer als een continentale soort. Enkele populaties komen in de Atlantische regio voor, in Nederland, Denemarken, het noorden van Duitsland en in westelijk Frankrijk. Het aandeel van de Nederlandse populaties in de totale Europese populatie is bijzonder klein. Dit geldt eveneens voor de Europese unie. In beide gevallen is het Nederlandse aandeel minder dan 1%. Binnen het totaal van de Atlantische regio is de Nederlandse populatie wel van belang. In Noord-Duitsland zijn enkele kleine populaties aanwezig en een grote populatie aanwezig op de Lüneburger Heide. Verder zijn kleine populaties aanwezig in Denemarken in enkele stroomgebieden in Jutland en in Frankrijk. Hoewel de Nederlandse populatie tot in 2004 nog steeds als klein moet worden gekenschetst, is het een van de weinige levensvatbare populaties in de Atlantische regio. Naar schatting omvat het Nederlandse aandeel circa 5-10% van de populaties in de Atlantische regio. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De gaffellibel komt op dit moment alleen voor langs de Roer in een circa 10 kilometer lang traject tussen de grensovergang bij Vlodrop en enkele kilometers voor Roermond. Vanaf 2000 is de soort herhaaldelijk in de Roer gevonden. Waarnemingen van larvenhuidjes, eiafzet en paringswiel wijzen op de aanwezigheid van een locale populatie. In 1995 en 1996 zijn enkele exemplaren waargenomen langs de Geleenbeek in het zuiden van Limburg. Dit zijn mogelijk zwervers geweest. 19

20 Verspreidingskaart gaffellibel Huidige voorkomen en Natura 2000: In het Roerdal (150) wordt vrijwel de gehele aanwezige populatie van de gaffellibel aangetroffen. In het Swalmdal was in 2006 wel voortplanting, maar het is nog te vroeg hier van een aanwezigheid te spreken. Voor een aantal Natura 2000 gebieden, waar de soort nu nog niet voorkomt, is de gaffellibel opgenomen als complementair doel. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 150 Roerdal >15% 154 Geleenbeekdal <2% Relatieve bijdrage gaffellibel in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Vroeger kwam de gaffellibel voor langs vrijwel het gehele stroomgebied van de Maas en vermoedelijk ook in het oostelijke gedeelte van het Rijndal. De laatste waarneming uit dit oorspronkelijke verspreidingsgebied dateert van De populatiegrootte moet toen minstens enkele duizenden dieren per jaar zijn geweest. Daarna duurde het tot 1995 en 1996 tot er weer een waarneming van de soort werd gedaan, namelijk langs de Geleenbeek. Pas in 2000 werd er daadwerkelijk weer een populatie van de gaffellibel waargenomen en wel in de Roer. Deze vestiging lijkt gelijk op te gaan met een vooruitgang in West-Europa. De aantallen langs de Roer zijn laag, maar de populatie lijkt min of meer stabiel. Tot op heden zijn er nog geen andere Nederlandse vestigingen bekend. De gaffellibel is in de periode 1900 tot 1950 waargenomen in 19 uurhokken met een schatting van populatiegrootte exemplaren. In 1990 tot 1994 is de soort beschouwd als in ons land uitgestorven (geen waarnemingen). Recente ontwikkelingen: In 2000 heeft zich de soort opnieuw gevestigd in de Roer, daar is ze waargenomen in ca. 40 kilometerhokken met een schatting van een populatiegrootte van exemplaren. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De gunstige referentie is zes beeksystemen met gaffellibellen, terwijl er nu maar één beek met een populatie is. 20

21 Waarnemingen van de gaffellibel in de periode 1900 tot 1950 (links) en van 1990 tot 1994 (rechts: geen waarnemingen). Beoordelingsaspect populatie: Er is momenteel maar één populatie met naar schatting 100 tot 150 exemplaren. Dit is veel lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig De inschatting is dat door beekherstel mogelijk al voldoende beektrajecten nu weer geschikt zijn voor de gaffellibel. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig In 2004 lijkt het toekomstperspectief voor de gaffellibel relatief gunstig. De soort heeft goede perspectieven in de Roer en vertoont in West-Europa een positieve trend. Gezien het vroegere voorkomen is vestiging van de gaffellibel in (zijbeken van) de Maas en bijvoorbeeld Rijn en IJssel wellicht te verwachten, mits voldaan wordt aan een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterafvoer en dynamiek. Andere locaties die wellicht voor vestiging in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld de rivier de Swalm, maar hier is de waterkwaliteit op dit moment mogelijk nog niet in orde. Ook de bredere beken in de provincie Overijssel zijn mogelijke vestigingsplaatsen. Definitie gunstige staat van instandhouding: Uitbreiding van één naar zes beeksystemen is noodzakelijk voor een duurzame landelijke populatie, die in totaal 600 tot 900 individuen dient te omvatten. Oordeel: 21

22 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Eindoordeel gunstig gunstig 5. Bronnen Geraeds, R.P.G. & Hermans, J.T. (2000) De Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) langs de Roer. Natuurhistorisch Maandblad 89(12): Geraeds, R.P.G. & van Schaik, V.A. (2005) Ecologische aspecten van de levenswijze van de Gaffellibel langs de Roer: inventarisaties van larvenhuidjes in 2002 en 2003 en een vergelijking van inventarisatiemethodes. Natuurhistorisch Maandblad 94(1):1-6. Krekels, R. & Kalkman, V. (2002) Gaffellibel. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna deel 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Nielsen, O.F. (1998) De danske guldsmede. Apollo books, Stenstrup. Nielsen, O.F. (2001) Surveillance of six of the red-listed dragonflies in Denmark. Nordic Odonatological Society, Newsletter 7(1): 6-9. Suhling, F. & Müller, O. (1996) Die Flussjungfern Europas. Die Neue Brehmbücherei 628, Magdenburch. 22

23 Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De gevlekte witsnuitlibel is vergeleken met andere witsnuitlibellen relatief fors gebouwd. Het mannetje is onmiskenbaar door de grote gele vlek op het zevende segment; het vrouwtje is te herkennen aan de grote vlekken op het achterlijf. De gevlekte witsnuitlibel vliegt tussen begin mei en eind juli. De larven leven in ondiep water met veel waterplanten waar ze twee jaar verblijven. De mannetjes bezetten een territorium dat ze verdedigen vanaf een uitkijkpost die ze veelvuldig opzoeken. Na de paring begint het vrouwtje meestal direct met het afzetten van de eieren. Vaak wordt ze daarbij begeleid door het mannetje. Soms verlaat ze echter het water om aan andere mannetjes te ontkomen en keert ze terug als de dichtheid van de mannetjes kleiner is. De gevlekte witsnuitlibel is een kenmerkende libel van ongestoorde verlandende laagveenmoerassen. Op de zandgronden komen kleine populaties voor in gebufferde, rijk begroeide vennen en plassen. In sommige jaren kunnen zwervers van de soort invasie-achtig in Nederland voorkomen. Relatief belang binnen Europa: groot Het areaal van de gevlekte witsnuitlibel reikt van West-Europa in het westen tot Siberië en Mongolië in het oosten. In Europa is de gevlekte witsnuitlibel voornamelijk beperkt tot de continentale en boreale regio. In de Atlantische regio zijn verbrokkelde populaties bekend uit Denemarken, het noorden van Duitsland, Nederland en Frankrijk. De situatie verder oostwaarts is niet helemaal duidelijk. De dichtstbijzijnde vindplaatsen met hoge dichtheden liggen in de Vogezen, Oost-Duitsland en aan de voet van de Alpen. Het aandeel van Nederland in de totale Europese populatie is vermoedelijk niet groot, maar door enkele grote populaties is ons aandeel wel van betekenis. Vermoedelijk omvat het Nederlandse aandeel tussen de 1 en 5%. Ditzelfde geldt voor de Europese unie. Binnen de Atlantische regio liggen de grootste populaties van deze soort (relatief geïsoleerd) in Nederland (nauwelijks populaties aanwezig in België en aangrenzend Duitsland en Denemarken; ontbrekend in Engeland en zeldzaam in westelijk Frankrijk). Het aandeel van de Nederlandse populaties in de Atlantische regio is waarschijnlijk aanzienlijk en kan worden geschat op minstens circa 25-50%. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Het zwaartepunt van de verspreiding van deze soort ligt in de grote moerasgebieden in noordwest-overijssel (Wieden en Weerribben). Verder komt de gevlekte witsnuitlibel verspreid voor in het Vechtplassengebied. Vroeger kwam de gevlekte witsnuitlibel ook voor op de zandgronden van oostelijk en zuidelijk Nederland en ook in de duinen zijn tot in de jaren zestig van de vorige eeuw omvangrijke populaties van de gevlekte witsnuitlibel aanwezig geweest. Tegenwoordig bevinden zich in deze regio s slechts enkele kleine en meestal tijdelijke populaties. Een uitzondering hierop vormt het Lonnekermeer in Overijssel waar zich een van de grootste populaties van Nederland bevindt. 23

24 Verspreidingskaart gevlekte witsnuitlibel. Huidig voorkomen en Natura 2000: In totaal 50% van de gevlekte witsnuitlibel komt voor in de Natura 2000 gebieden Weerribben (034), Wieden (035) en Lonnekermeer (051). Voor een aantal Natura 2000 gebieden waar de soort momenteel nog niet voorkomt is de gevlekte witsnuitlibel opgenomen als complementair doel. Nr Natura 2000 gebied Bijdrage 34 Weerribben >15% 35 Wieden >15% 51 Lonnekermeer >15% 95 Oostelijke Vechtplassen 2-15% 18 Rottige Meenthe & Brandemeer <2% 57 Veluwe <2% 59 Teeselinkven <2% 87 Noordhollands Duinreservaat <2% 136 Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux <2% Relatieve bijdrage gevlekte witsnuitlibel in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Tussen 1900 en 1950 had de gevlekte witsnuitlibel een behoorlijk ruime verspreiding in Nederland. Waarschijnlijk onderschat men de omvang en de verspreiding van de populatie voor die periode, omdat op de verspreidingskaart alleen de waarnemingen zijn weergegeven waar bewijs van voorhanden is en de onderzoeks- en waarnemersintensiteit in vroeger dagen een stuk geringer waren dan tegenwoordig (mogelijk vooral gering in de grote laagveenmoerassen). De populatie in Nederland moet toen bestaan hebben uit enkele tientallen locaties met wellicht in totaal tienduizend dieren per jaar. Het kaartje met waarnemingen tussen 1990 en 1994 steekt hier dan ook schril bij af. Ook hierop zijn alleen waarnemingen weergegeven waar bewijs van voorhanden is. Het kaartje moet dan ook als onvolledig worden beschouwd en de precieze verspreiding in deze periode is niet te geven. Onbevestigde waarnemingen komen echter ook uit de grote laagveengebieden (Wieden, Weerribben en de Oostelijke Vechtplassen) en van het Lonnikermeer. Op basis van de verspreidingsgegevens kan in ieder geval geconcludeerd worden dat de gevlekte witsnuitlibel in Nederland zeldzamer is geworden. Sinds 1998 wordt de soort geteld met behulp van vrijwilligers in het Landelijk Meetnet Libellen. In dit meetnet vertoont de gevlekte witsnuitlibel een voortdurende (significante) sterk negatieve trend. Toch heeft de soort tegenwoordig weer op een aantal locaties duurzame populaties. 24

25 Waarnemingen van de gevlekte witsnuitlibel waarvan bewijs voorhanden is in de periode 1900 tot 1950 (links) en van 1990 tot 1994 (rechts). De waarnemingen links zijn op uurhokniveau, de waarnemingen rechts op kilometerhokniveau. Recente ontwikkelingen: De Nederlandse populaties in West-Europa liggen relatief geïsoleerd waardoor de kans op regele en structurele toestroom van immigranten van buitenaf niet groot is. Wel is de kwaliteit van de huidige grote leefgebieden in Nederland (laagveengebieden en het Lonnekermeer) waarschijnlijk goed en voldoende hoog op dit moment. Als die gebieden niet worden aangetast is het vooruitzicht in deze gebieden mogelijk dan ook gunstig. Voor populaties op de zandgronden (buiten het Lonnekermeer) zijn de vooruitzichten echter minder rooskleurig. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het huidige verspreidingsgebied van de gevlekte witsnuitlibel is sterk ingekrompen en de huidige trend laat een neergaande lijn zien. Het aantal gebieden met gevlekte witsnuitlibellen is veel lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect populatie: Vroeger waren er grote en stabiele populaties in het hele land aanwezig, ook in de duingebieden en op de hogere zandgronden. De populatie is in de jaren sterk afgenomen, vermoedelijk was de gevlekte witsnuitlibel toen in ons land alleen nog aanwezig in de laagveengebieden. De landelijke aantallen lijken nog steeds af te nemen. Het aantal individuen is veel lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect leefgebied: Duurzame populaties van de gevlekte witsnuitlibel zijn nog aanwezig in de laagveengebieden en op het Lonnekermeer. De kwaliteit van het leefgebied is daar waarschijnlijk in orde zodat het op lange termijn voortbestaan van de soort mogelijk is. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De verspreiding van de soort is inmiddels goed bekend. Er zijn enkele grote en belangrijke populaties in de laagveengebieden en op het Lonnekermeer. Van de overige vroeger aanwezige populaties is weinig tot niets meer over. Het perspectief voor de huidige grote populaties lijkt niet. Op korte termijn (2001 tot 2005) zijn in het beschermingsplan dagvlinders en libellen van laagveenmoerassen de volgende doelstellingen geformuleerd: handhaven van de aantallen en vliegplaatsen van de gevlekte witsnuitlibel. Op de middellange termijn (2005 tot 2015) wordt een toename van de aantallen en de oppervlakte leefgebied nagestreefd. Verder wordt de ontwikkeling van nieuw potentieel leefgebied als streefdoel vastgesteld. Dit kan worden bereikt als op korte termijn gestart wordt met de ontwikkeling van jonge verlandingsstadia (op vrij grote schaal), door het graven van petgaten en plaggen van verzuurde hooilanden en het kappen van bos. Door dit te combineren met veranderingen in het waterpeilbeheer zodat in droge 25

26 zomermaanden geen gebiedsvreemd water meer moet worden ingelaten ontstaan gunstige omstandigheden voor jonge verlandingsstadia én de gevlekte witsnuitlibel. Definitie gunstige staat van instandhouding: Om de streefwaarde van 25 levensvatbare populaties van de gevlekte witsnuitlibel met in totaal exemplaren te halen, is een uitbreiding en versterking nodig in de laagveengebieden van zowel noordelijk als westelijk Nederland. Bovendien is vestiging nodig op de zandgronden en in de duinen. Dit is te bereiken door op de zandgronden voldoende gebufferde vennen te scheppen met een goede waterkwaliteit en een rijke ongestoorde verlandingsvegetatie. In de laagveengebieden is herstel van populaties mogelijk door nieuwe verlandingsstadia ruimte te geven via het graven van nieuwe petgaten en instelling van een peilbeheer dat rekening houdt met de gevlekte witsnuitlibel. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Totaal 5. Bronnen Groot, T. de (2002) Gevlekte witsnuitlibel. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna deel 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Ketelaar, R., Groenendijk, D., Veling, K. & Kalkman, V. (2001) Beschermingsplan dagvlinders en libellen van moerassen: basisdocument voor het Soortbeschermingsplan. Rapportnummer De Vlinderstichting, Wageningen & EIS-Nederland, Leiden. Van Swaay, C.A.M. & Groenendijk, D. (2004) Vlinders en libellen onder de meetlat: jaarverslag Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen. Wasscher, M., Stroo, A., & Dingemanse, N. (1995) Verspreidingsgegevens van de Nederlandse libellen. Stichting European Invertebrate Survey Nederland. Wasscher, M., Keijl, G.O. & van Ommering, G. (1998) Bedreigde en kwetsbare libellen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. IKC-Natuurbeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. 26

27 Pimpernelblauwtje (Maculinea teleius) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: Het pimpernelblauwtje is een van onze grootste blauwtjes. De bovenkant van de vleugels is helder donkerblauw. Het vrouwtje heeft grotere zwarte vlekken en een bredere zwarte rand dan het mannetje. Het pimpernelblauwtje behoort tot de mierenblauwtjes. Dit zijn vlinders van het geslacht Maculinea die een deel van hun leven als rups doorbrengen in mierennesten. Het pimpernelblauwtje gebruikt maar één enkele plantensoort als voedsel- en waardplant: dat is de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Het vrouwtje van het pimpernelblauwtje zet de eitjes in de maand juli apart af op de waardplanten en kiest daarvoor jonge, kleine bloemhoofdjes van doorgaans wat kleinere exemplaren uit. Hierin verschilt deze soort van het donker pimpernelblauwtje, die oudere knoppen van deze waardplant gebruikt en meerdere eitjes op grotere bloemhoofdjes afzet. De jonge rupsen van het pimpernelblauwtje eten na het uitkomen drie tot vier weken van de bloempjes. In tegenstelling tot de meeste vlindersoorten wisselen deze rupsen dan van dieet waarbij ze van vegetarisch op dierlijk voedsel overgaan. De rupsjes van het pimpernelblauwtje laten zich op de grond vallen en wachten op een moerassteekmier (Myrmica scabrinodis). Als zulk een mier een van die rupsen tegenkomt neemt hij de rups tussen zijn kaken mee naar het mierennest. In het nest voedt de rups zich met mierenbroed en daar overwintert hij. In mei of juni van het volgende jaar vindt de verpopping plaats. In Nederland vliegt het pimpernelblauwtje van eind juni tot eind juli. De vlinders van deze soort zijn te vinden op bloemrijke, schrale graslanden waar veel grote pimpernel groeit. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Het pimpernelblauwtje komt voor in een vrij smalle band die zich uitstrekt van Nederland en Frankrijk in het westen tot Korea en Japan in het oosten. Binnen Europa is de soort vrijwel geheel beperkt tot de continentale regio. Alleen in Nederland en Frankrijk komen enkele populaties in de Atlantische regio voor. Het pimpernelblauwtje geldt als kwetsbaar ( vulnerable ) binnen Europa. Het aandeel van Nederland in de totale populatie van de EU-landen is klein (minder dan 1%). De Nederlandse populatie is echter van belang voor de Atlantische regio. De status in Frankrijk is niet exact duidelijk, maar waarschijnlijk komen daar niet meer dan een tiental, meest kleine tot kleine, populaties voor. Het aandeel van de Nederlandse populatie in de Atlantische regio kan ruwweg tussen de vijf en tien procent bedragen. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Een populatie van het pimpernelblauwtje komt in ons land alleen voor op één perceel in de Moerputten bij Den Bosch. Enkele zwervers zijn in de kilometerhokken die daar omheen liggen waargenomen. 27

28 Verspreidingskaart pimpernelblauwtje Huidig voorkomen en Natura 2000: In het Natura 2000 gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (132) vond in 1990 een herintroductie van het pimpernelblauwtje plaats op één enkel perceel in De Moerputten. De populatie heeft zich niet buiten dat perceel uitgebreid. Voor enkele Natura 2000 gebieden, waar de soort nu nog niet voorkomt, is het pimpernelblauwtje opgenomen als complementair doel. 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Rond 1950 kwam het pimpernelblauwtje in Midden-Limburg en Midden- Brabant voor met enkele tientallen populaties. De Nederlandse populatie moet toen enkele duizenden tot enkele tienduizenden vlinders groot zijn geweest. In 1972 verdween het pimpernelblauwtje uit ons land. In de Moerputten vond in 1990 een herintroductie van het pimpernelblauwtje plaats op één enkel perceel. De populatie heeft zich niet buiten dat perceel uitgebreid. Enkele zwervers zijn in de kilometerhokken die daar omheen liggen waargenomen. Dit is een sterk geïsoleerde kleine populatie. Voor een duurzame, stabiele metapopulatie zouden op zijn minst meerdere populaties van een vergelijkbare omvang binnen de Moerputten aanwezig moeten zijn. Samen zouden deze deelpopulaties ook in slechte jaren minimaal 500 vlinders moeten bevatten. De populatie in de Moerputten wordt vanaf de herintroductie gevolgd door jaarlijkse tellingen. Recente ontwikkelingen: De laatste tijd schommelt het aantal pimpernelblauwtjes tussen 100 en 450 vlinders. De grote pimpernel bloeit op de Bijenwei, momenteel het enige leefgebied van het pimpernelblauwtje, steeds slechter. Dit begint een steeds grotere bedreiging voor de populatie te vormen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Ten opzichte van de situatie rond 1950 is de landelijke verspreiding van de soort ingekrompen, zowel wat betreft het aantal populaties als het aantal vlinders. Beoordelingsaspect populatie: Zowel in 1994 als in 2004 is de populatie van het pimpernelblauwtje min of meer stabiel in aantal, maar in omvang veel te klein. Door verminderende bloei van de grote pimpernel en teruglopende mierendichtheid zal de populatie in de komende jaren vermoedelijk krimpen. Beoordelingsaspect leefgebied: Het leefgebied (één enkel perceel) is duidelijk te klein om op lange termijn het voortbestaan van de soort te kunnen garanderen. Daarnaast gaat de kwaliteit van het perceel als leefgebied achteruit. 28

29 Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Nog steeds is het pimpernelblauwtje beperkt tot één perceel. Daar is het aantal vlinders wel min of meer stabiel. Zorgwekkend is de significante daling van het aantal mierennesten van de moerassteekmier op het perceel en de verminderde bloei van grote pimpernel. Het is onbekend hoe nu de mierenstand op de omringende percelen in de Moerputten is. Hier zou nader onderzoek meer duidelijkheid moeten verschaffen. Zonder uitbreiding van het pimpernelblauwtje naar andere percelen zal een afname van de mieren en minder bloei van grote pimpernel door verdroging en verzuring, uiteindelijk een negatief effect hebben op de populatie van het pimpernelblauwtje. Kleine en geïsoleerde populaties zoals deze zijn verder bijzonder gevoelig voor grote of kleine catastrofes of ongelukjes. Voor het behoud op langere termijn moet dan ook worden gevreesd. Definitie gunstige staat van instandhouding: Vereist is voor behoud van de soort in ons land een verspreiding met meer dan 25 populaties en in het totaal enkele duizenden tot tienduizenden vlinders (gemiddeld vlinders). Nodig zijn bloemrijke, schrale graslanden waar veel grote pimpernel groeit als leefgebied: minimaal enkele tientallen plekken van minimaal 1 ha groot. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Oordeel 5. Bronnen Bink, F.A. (1992) Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt & Co, Haarlem. Figurny, E. & M. Woyciechowski (1998) Flowerhead selection for oviposition by females of the sympatric butterfly species Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae). Entomologia Generalis 23 (3): Lhonoré, J. (1998) Biologie, écologie et répartition de quatre espèces de Lépidoptères Rhopalocères protégés (Lycaenidae, Satyridae) dans l ouest de la France. OPIE, Guyancourt. Stankiewicz, A. & M. Sielesniew (2002) Host specificity of Maculinea teleius BGSTR. and M. nausithous BGSTR (Lepidoptera: Lycaenidae) the new insight. Annales Zoologici (Warzawa) 52(3): Stettmer, C., B. Binzenhoefer, P. Gros & Hartman, P. (2001) Habitatmanagement und Schutzmassnahmen für die Ameisenbläulinge Glaucopsyche teleius und Glaucopsyche nausithous. Teil 2: Habitatansprüche, Gefährdung und Pflege. Natur und Landschaft 76(8): Swaay, C.A.M. van & Warren, M.S. (2003) Prime Butterfly Areas in Europe: Priority sites for conservation. National Reference Centre for Agriculture, Nature and Fisheries, Ede, The Netherlands. 29

30 Thomas, J.A. (1984) The Behaviour and Habitat Requirements of Maculinea nausithous (the Dusky Large Blue) and M. teleius (the Scarce Large Blue) in France. Biol. Conserv. 28: Thomas, J.A., G.W. Elmes, J.C. Wardlaw & M. Woyciechowski (1989) Host specificity among Maculinea butterflies in Myrmica ant nests. Oecologia 79: Wynhoff, I. (2001) At home on foreign meadows: the reintroduction of two Maculinea Butterfly Species. Proefschrift LU Wageningen. Wynhoff, I., N. Peet & Janssen, S. (2003) Mieren en pimpernelblauwtjes bij de Moerputten Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen. Wynhoff, I., N. Peet, S. Janssen, C.A.M. van Swaay (2004) Stand van de pimpernelblauwtjes van de Moerputten Rapport VS De Vlinderstichting, Wageningen. 30

31 Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De mannetjes van de grote vuurvlinder vallen flink op door hun glanzend oranjerode bovenkant en hun blauwgrijze onderzijde met een opvallend rode band langs de vleugelrand. Bij de vrouwtjes is de bovenkant van de vleugels dof oranje met een zwarte vlekkentekening. De ondersoort Lycaena dispar batava komt uitsluitend in ons land in het wild voor en vormt één generatie per jaar. De vlinders vliegen van begin juli tot midden augustus. De mannetjes gedragen zich vaak sterk territoriaal. De vrouwtjes zwerven rond door de uitgestrekte moerasgebieden op zoek naar mannetjes of, na de paring, naar geschikte waardplanten voor het afzetten van de eitjes. De vrouwtjes kunnen dan flinke afstanden, tot wel 20 km, afleggen. De waardplant van de grote vuurvlinder is waterzuring (Rumex hydrolapathum). De grote vuurvlinder is een karakteristieke vlinder van uitgestrekte moerasgebieden, waar deze plant veel voorkomt. De rupsen eten enkele weken lang van de waterzuring en overwinteren dan aan de voet van de waardplant. Een dichtheid van vijf planten per hectare is voldoende voor een duurzame populatie van de grote vuurvlinder. De waterzuringplanten moeten groeien in grote leefgebieden waar ijle rietlanden (waaronder veenmosrietland) afwisselen met bloemrijke ruigtes. De vlinders die rondzwerven hebben bloemen nodig om nectar te kunnen drinken. In ons land bieden alleen de uitgestrekte laagveenmoerassen van Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland de grote vuurvlinder nog een geschikt leefgebied. Relatief belang binnen Europa: groot De grote vuurvlinder komt voor van Engeland en Frankrijk in het westen tot Korea in het oosten, en van Finland in het noorden tot Griekenland in het zuiden. Binnen Europa wordt de grote vuurvlinder vooral gevonden in de continentale regio. Daarbuiten zijn populaties aanwezig in de Atlantische regio, de boreale regio en mediterrane regio. Het aandeel van Nederland in de Europese populatie is klein (<1%). Dit geldt ook voor het aandeel in de Europese Unie (<1% in Nederland). De ondersoort Lycaena dispar batava komt uitsluitend in ons land in het wild voor. De grote vuurvlinder geldt in Europa als niet bedreigd. Afgezien van de ondersoorten bedraagt het aandeel van Nederland in de Atlantische regio vermoedelijk 5-10%. De ondersoort batava, die alleen in Nederland gevonden wordt, is echter wel bedreigd. In de Atlantische regio komt de grote vuurvlinder buiten Nederland alleen in Frankrijk voor. Waarschijnlijk komen in Frankrijk hooguit enkele tientallen, vrij kleine populaties voor, en deze hebben betrekking op een andere ondersoort dan de Nederlandse! Het aandeel van de Nederlandse ondersoortpopulatie binnen Europa en de Europese Unie is 100%! Vanwege deze specifieke ondersoort is het relatief belang gewaardeerd als groot. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Beperkt tot enkele laagveenmoerassen in Noordwest-Overijssel en aangrenzend Friesland. 31

32 Verspreidingskaart grote vuurvlinder Huidig voorkomen en Natura 2000: Op dit moment komt de grote vuurvlinder voor in drie Natura 2000 gebieden: in de Weerribben (met naar schatting 80-85% van de Nederlandse vlinders), de Rottige Meente en Brandemeer (10-15%) en de Wieden (<5%). De Weerribben liggen in Natura 2000 gebied Weerribben, de Wieden in Wieden en de Rottige Meente in Rottige Meenthe en Brandemeer. Buiten deze gebieden zijn op dit moment geen populaties aanwezig. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 34 Weerribben <15% 18 Rottige Meente & Brandemeer 2-15% 35 Wieden 2-15% Voorkomen grote vuurvlinder in Natura 2000 gebieden. 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In 1915 werd de grote vuurvlinder in de Lindevallei bij Wolvega door een scholier ontdekt. Vooral in de jaren twintig en dertig wilden veel verzamelaars deze soort aan hun collectie toevoegen. De historische verspreiding is dan ook behoorlijk goed bekend. De soort was voor 1950 ook al vrijwel beperkt tot Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland. Daarbuiten werden af en toe zwervers gezien. In het Naardermeer is een introductiepoging ondernomen, echter zonder succes. De populatie was rond 1950 groter, enkele malen zo groot als tegenwoordig. Dit heeft te maken met de toename van het bosoppervlak, bos is ongeschikt als leefgebied voor de grote vuurvlinder. Destijds was er bijna geen bos in de grote laagveenmoerassen, terwijl het tegenwoordig in sommige gebieden wel 40-60% van de oppervlakte inneemt. Begin jaren negentig kwam de grote vuurvlinder niet of nauwelijks meer voor in de Wieden. In de Bancopolder bij Lemmer was in 1990 een kleine populatie aanwezig. Ook in de Rottige Meente was er toen een kleine populatie met een beperkte verspreiding. Alleen in de Weerribben is dan nog een grote populatie aanwezig. Recente ontwikkelingen: Nog steeds herbergt de Weerribben verreweg de grootste populatie van Nederland. De grote vuurvlinder is verdwenen uit de Bancopolder. In de Rottige Meente is een kleine, maar redelijk gezonde populatie aanwezig. In de Wieden is de situatie wisselend. In 2000 is intensief gezocht en toen zijn vele tientallen eitjes gevonden, terwijl in het voorjaar van 2005 slechts twee rupsen zijn gevonden. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Er zijn nu drie populaties van de grote vuurvlinder, maar meer dan 80% van de vlinders bevond zich zowel in 1994 als in 2004 in één gebied (De Weerribben). De andere populaties zijn vermoedelijk niet sterk genoeg om zelfstandig te overleven en afhankelijk van migranten uit de Weerribben. Beoordelingsaspect populatie: Rond 1950 kwam de grote vuurvlinder nog voor in een groter aantal gebieden. Het verspreidingsgebied en de oppervlakte aan geschikt leefgebied was toen veel groter, dus zal de Nederlandse populatie ook aanzienlijk groter geweest zijn. Destijds bestonden de gebieden waar 32

33 de soort gevonden werd bijna geheel uit rietmoeras, nu bestaan ze voor de helft uit voor de grote vuurvlinder ongeschikt bos. Zelfs in goede jaren komt de populatiegrootte nu niet boven enkele honderden vlinders uit, terwijl het er in slechte jaren minimaal 1000 zouden moeten zijn. Beoordelingsaspect leefgebied: Er is momenteel net voldoende leefgebied aanwezig, maar op de langere termijn is dat zeker niet veiliggesteld. Door natuurlijke successie worden de huidige voortplantingslocaties op termijn ongeschikt. Er moeten steeds opnieuw jonge laagveenverlandingen ontstaan, die dan enkele tientallen jaren later geschikt zijn als voortplantingsgebied voor de grote vuurvlinder binnen het geheel van het moeras. Aan de verjonging van laagveenmoerassen wordt in de praktijk van het beheer gewerkt, maar op dit moment is er nog weinig succes geboekt. Verlanding met de vestiging van waterzuring is recent niet of nauwelijks gevonden. Grootschalig schaven van oude rietlanden levert ook geen verlandingssituaties met veel waterzuringplanten op. Hier zijn extra maatregelen en onderzoek nodig. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In 1994 leek er alleen in de Weerribben nog een toekomst voor de grote vuurvlinder weggelegd. Inmiddels blijkt dat de soort mobiel genoeg is om potentieel habitat in de Wieden tijdelijk te koloniseren. Ook in de Rottige Meente heeft zich weer een sterkere populatie opgebouwd. Toch blijven deze plekken afhankelijk van migranten uit de Weerribben. Door de verwachte klimaatsverandering worden nieuwe plekken (met name waterzuringen langs oevers) geschikt als voortplantingsgebied. Daarom zou global warming voor de grote vuurvlinder wel eens positief kunnen uitpakken. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een duurzaam behoud van de grote vuurvlinder moet de soort een verspreiding hebben die meer dan 5 populaties omvat, waarbij elke populatie voor zich tien tot twintig voorplantingslocaties heeft. In het totaal is een populatiegrootte vereist met aantallen die schommelen tussen duizend vlinders in een koel en slecht jaar, tot enkele duizenden in de overige jaren. Voor de streefpopulatie is ruim voldoende geschikt leefgebied nodig: minimaal enkele tientallen goede voortplantingsplekken van ongeveer 1 ha groot in minstens vijf gebieden. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Oordeel Matig 5. Bronnen Bink, F.A. (1992) Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt & Co, Haarlem. Evers, W.M.J.; Maaren, N.G.J. van & Made, J.G. van der (1987). De Grote Vuurvlinder in de Wieden (Overijssel). De Levende Natuur 88 (2),

34 Ketelaar, R., Groenendijk, D., Veling, K. & Kalkman, V. (2001) Beschermingsplan dagvlinders en libellen van moerassen: basisdocument voor het Soortbeschermingsplan. Rapportnummer De Vlinderstichting, Wageningen & EIS-Nederland, Leiden. Lhonoré, J. (1998) Biologie, écologie et répartition de quatre espèces de Lépidoptères Rhopalocères protégés (Lycaenidae, Satyridae) dans l ouest de la France. OPIE, Guyancourt. Soomers, H. (2004) Modelling the viability of a population of the Large Copper (Lycaena dispar batava) in the Netherlands. Report SV , Dutch Butterfly Conservation, Wageningen. Swaay, C.A.M. van (2000b) Beschermingsplan grote vuurvlinder Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, s-gravenhage. Swaay, C.A.M. van & Warren, M.S. (1999) Red Data book of European butterflies (Rhopalocera). Nature & Environment, No. 99, Council of Europe Publishing, Strasbourg. 34

35 Donker pimpernelblauwtje (Maculinea nausithous) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Het donker pimpernelblauwtje is eigenlijk helemaal niet zo blauw als de naam suggereert, het oogt meer als een bruin vlindertje. De onderkant is kaneelbruin. De vrouwtjes zijn helemaal bruin, alleen de mannetjes hebben een blauwe bestuiving aan de bovenkant van de vleugels. Net als het pimpernelblauwtje behoort het donker pimpernelblauwtje tot de mierenblauwtjes. Dit zijn vlinders van het geslacht Maculinea die een deel van hun leven als rups doorbrengen in mierennesten. Het pimpernelblauwtje gebruikt maar één enkele plantensoort als voedsel- en waardplant: dat is de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Het vrouwtje zet eind juli en begin augustus meerdere eitjes tegelijk af op oudere, grote bloemknoppen. De jonge rupsen van het donker pimpernelblauwtje eten na het uitkomen drie tot vier weken van de bloempjes. In tegenstelling tot de meeste vlindersoorten wisselen deze rupsen dan van dieet waarbij ze van vegetarisch op dierlijk voedsel overgaan. De rupsjes van het donker pimpernelblauwtje laten zich op de grond vallen en wachten op een gewone steekmier (Myrmica rubra). Als zulk een mier een van die rupsen tegenkomt neemt hij de rups mee naar het mierennest. In het nest voedt de rups zich met mierenbroed en daar overwintert hij. In juni van het volgende jaar vindt de verpopping plaats. In Nederland vliegt het donker pimpernelblauwtje van midden juli tot midden augustus. De vlinders van deze soort zijn te vinden in wegbermen, slootranden en graslanden met veel grote pimpernel. Relatief belang binnen Europa: groot Het donker pimpernelblauwtje komt voor in een smalle band die van Frankrijk oostwaarts tot in Rusland en Siberië loopt. Binnen Europa is de soort vrijwel geheel beperkt tot de continentale regio. In Spanje, Roemenië en Bulgarije liggen geïsoleerde en kleine restpopulaties. In Spanje komt de soort voor in een aantal geïsoleerde gebieden in de Mediterrane regio. Alleen in Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland komt het donker pimpernelblauwtje in de Atlantische regio voor. Het donker pimpernelblauwtje geldt als kwetsbaar ( vulnerable ) binnen Europa. De Nederlandse populatie bevindt zich aan de rand van het verspreidingsgebied en maakt minder dan 1% uit van de Europese populatie. Ook binnen de Europese Unie is het aandeel van de Nederlandse populatie minder dan 1%. De Nederlandse populatie is echter van groot belang voor de Atlantische regio. In het Duitse deel van deze regio zijn enkele kleine populaties bekend uit de omgeving van Krefeld (Nordrhein-Westfalen). Ook in het aangrenzende Roerdal komt de soort nog voor, zij het in bijzonder lage aantallen. Naar schatting komt 30-50% van de Atlantische populatie van het donker pimpernelblauwtje in Nederland voor. Vanwege het grote aandeel in de Atlantische regio is het relatief belang gewaardeerd als groot. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Er zijn momenteel twee gebieden in ons land waar het donker pimpernelblauwtje zich voortplant, in de Moerputten en in het Roerdal. Daarbinnen varieert de verspreiding sterk van jaar tot jaar. In de Moerputten heeft het donker pimpernelblauwtje zich na herintroductie begin jaren negentig op de spoordijk gevestigd. Daarna verplaatste de kern van de populatie zich naar de wegbermen ten zuiden van het natuurgebied. Vooral op de Ruidigerdreef kwam midden jaren negentig een grote populatie voor met honderden vlinders. Inmiddels is de soort vrijwel verdwenen in en rond de Moerputten. In 2004 kwamen alleen nog twee kleine deelpopulaties voor. In totaal ging het voor beide deelpopulaties samen in 2004 om hooguit 15 volwassen vlinders. 35

36 Verspreidingskaart van donker pimpernelblauwtje Huidige voorkomen en Natura 2000: In het Roerdal is het donker pimpernelblauwtje teruggekeerd in Daarna is de vlinder hier op een aantal plaatsen gezien, maar een vaste populatie heeft zich maar op één plek weten te handhaven. In 2004 werd het aantal vlinders daar geschat op ongeveer 45 exemplaren. De populatie bevindt zich in het Natura 2000 gebied: Roerdal. Voor het Natura 2000 gebied Maasduinen, waar het donker pimpernelblauwtje nu nog niet voorkomt, is de soort opgenomen als complementair doel. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 132 Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek >15% 150 Roerdal >15% Voorkomen donker pimpernelblauwtje in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Rond 1950 kwam het donker pimpernelblauwtje in Midden-Limburg voor in enkele tientallen populaties. De Nederlandse populatie moet toen enkele duizenden tot enkele tienduizenden vlinders groot zijn geweest. Begin jaren zeventig verdween de soort uit Nederland. Na de herintroductie in 1990 nam het aantal vlinders rond de Moerputten snel toe tot in Daarna is het aantal weer snel afgenomen tot de populatie in 2004 hooguit 15 exemplaren omvatte. De populatie die zich in 2001 in het Roerdal heeft gevestigd omvat in 2004 ongeveer 45 exemplaren. Belangrijk is de constatering dat de oppervlakte van het verspreidingsgebied in 2004 relatief groot lijkt, omdat dit zowel de Moerputten als het Roerdal omvat die op een grotere afstand van elkaar liggen. Het gebied daartussenin is echter leeg, daar is het donker pimpernelblauwtje niet gevonden. Recente ontwikkelingen: De laatste jaren neemt het aantal donker pimpernelblauwtjes in en rond de Moerputten sterk af. De populatie die zich in 2001 in het Roerdal vestigde lijkt min of meer stabiel. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Ten opzichte van de situatie rond 1950 is de landelijke verspreiding van het donker pimpernelblauwtje ingekrompen, zowel wat betreft het aantal populaties als het aantal vlinders. Beoordelingsaspect populatie: Vroeger, tot in 1950, waren er enkele tientallen populaties van het donker pimpernelblauwtje met duizenden tot tienduizenden vlinders in ons land. De aantallen zijn fors afgenomen. In 1994 waren er nog naar schatting 800 vlinders bij de Moerputten, in 2003 en 2004 nog hooguit Dit is populatiedynamisch gezien op de lange termijn geen levensvatbare populatie. De vestiging in het 36

37 Roerdal in 2001 is weliswaar gunstig, maar de populatie is hier nog steeds klein en uiterst kwetsbaar. Ook dit is op dit moment populatiedynamisch gezien geen duurzame populatie. Beoordelingsaspect leefgebied: Ruige wegbermen met grote pimpernel komen nog steeds wijd verbreid voor rond de Moerputten. De waardmier van het donker pimpernelblauwtje in Brabant, de gewone steekmier (Myrmica rubra), is echter flink achteruitgegaan in Deze soort heeft stabiele omstandigheden nodig en kan slecht tegen veranderingen, zoals intensief beheer of beheerongelukjes. De gewone steekmier is nu zelfs verdwenen van de Ruidigerdreef, waar in 1994 nog de grootste populatie donkere pimpernelblauwtjes voorkwam. In het Roerdal zijn er aanwijzingen dat het donker pimpernelblauwtje ook de moerassteekmier als waardmier gebruikt. Samen met de gewone steekmier is deze soort talrijk in de bermen bij Posterholt en Herkenbosch in het Roerdal. Gecombineerd met een lokaal hoge dichtheid aan grote pimpernellen in een vrij ruige vegetatie, lijkt hier nog een redelijke oppervlakte geschikt leefgebied voor het donker pimpernelblauwtje aanwezig. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In 1994 werd verwacht dat het donker pimpernelblauwtje zich rond de Moerputten verder zou uitbreiden. Dit is inmiddels zeker niet meer het geval. De populatie in het Roerdal is nog steeds klein en kwetsbaar. Definitie gunstige staat van instandhouding: Een gunstige staat van instandhouding van de populatie van het donker pimpernelblauwtje in ons land vereist een verspreiding met meer dan 5 populaties die ieder voor zich uit minimaal drie deelpopulaties van minimaal enkele honderden vlinders bestaan en in het totaal uit enkele duizenden tot tienduizenden vlinders (gemiddeld vlinders). Nodig zijn wegbermen, slootranden en graslanden met veel grote pimpernel als leefgebied in minimaal enkele tientallen plekken van ongeveer 1 ha groot. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Oordeel ngunstig 5. Bronnen Bink, F.A. (1992) Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt & Co, Haarlem. Figurny, E. & M. Woyciechowski (1998) Flowerhead selection for oviposition by females of the sympatric butterfly species Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae). Entomologia Generalis 23 (3): Lhonoré, J. (1998) Biologie, écologie et répartition de quatre espèces de Lépidoptères Rhopalocères protégés (Lycaenidae, Satyridae) dans l ouest de la France. OPIE, Guyancourt. 37

38 Stankiewicz, A. & M. Sielesniew (2002) Host specificity of Maculinea teleius BGSTR.and M. nausithous BGSTR (Lepidoptera: Lycaenidae) the new insight. Annales Zoologici (Warzawa) 52(3): Stettmer, C., B. Binzenhoefer, P. Gros & Hartman, P. (2001) Habitatmanagement und Schutzmassnahmen für die Ameisenbläulinge Glaucopsyche teleius und Glaucopsyche nausithous. Teil 2: Habitatansprüche, Gefährdung und Pflege. Natur und Landschaft 76(8): Swaay, C.A.M. van & Warren, M.S. (1999) Red Data book of European butterflies (Rhopalocera). Nature & Environment, No. 99, Council of Europe, Strasbourg. Swaay, C.A.M. van & Warren, M.S. (2003) Prime Butterfly Areas in Europe: Priority sites for conservation. National Reference Centre for Agriculture, Nature and Fisheries, Ede, The Netherlands. Swaay, C.A.M. van, Grutters, M. & Wynhoff, I. (2004) Het donker pimpernelblauwtje in het Roerdal in Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen. Thomas, J.A. (1984) The Behaviour and Habitat Requirements of Maculinea nausithous (the Dusky Large Blue) and M. teleius (the Scarce Large Blue) in France. Biol. Conserv. 28: Thomas, J.A., G.W. Elmes, J.C. Wardlaw & M. Woyciechowski (1989) Host specificity among Maculinea butterflies in Myrmica ant nests. Oecologia 79: Wynhoff, I. (2001) At home on foreign meadows: the reintroduction of two Maculinea Butterfly Species. Proefschrift LU Wageningen. Wynhoff, I., N. Peet & Janssen, S. (2003) Mieren en pimpernelblauwtjes bij de Moerputten Rapport VS , De Vlinderstichting, Wageningen. Wynhoff, I., N. Peet, S. Janssen, C.A.M. van Swaay (2004) Stand van de pimpernelblauwtjes van de Moerputten Rapport VS De Vlinderstichting, Wageningen. 38

39 Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria) H Status Prioritair op Bijlage II van de Habitatrichtlijn (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De spaanse vlag is een overdag actieve nachtvlinder die met zonnig weer vliegt en graag bloemen bezoekt. De vlinder is familie van de beervlinders. De spaanse vlag heeft zwart-wit gestreepte voorvleugels en opvallend oranjerode achtervleugels met zwarte tekening. De vlinders zijn aanwezig tussen eind juli en eind augustus en gaan bij warm en zonnig weer op zoek naar bloeiende nectarrijke planten in het bijzonder koninginnenkruid. Tijdens koude perioden zijn de vlinders niet actief en paring vindt niet plaats beneden ongeveer 10 graden Celsius. De rupsen van de spaanse vlag komen in augustus-september uit het ei en ze eten aanvankelijk, tot na de winter, slechts sporadisch. Ze zijn nachtactief maar ze eten niet tijdens koude nachten. De groeifase maken ze pas na de overwintering door. In juni-juli maakt de rups van de spaanse vlag een cocon tussen het strooisel om zich daarin de verpoppen. De rupsen worden vooral aangetroffen op vochtige, relatief schaduwrijke plaatsen. De vlinders zelf zijn te vinden op warme, kalkrijke hellingen, langs bosranden en struwelen en in zoomvegetaties. Kenmerkend voor het leefgebied van de spaanse vlag is dus vooral het op korte afstand van elkaar voorkomen van deze twee verschillende typen habitat. Relatief belang binnen Europa: gering De spaanse vlag komt voor in een brede strook van Spanje over Midden-Europa tot in Rusland. In het noorden is de spaanse vlag aanwezig tot in de Baltische staten, in het zuiden tot in het Middellandse Zee-gebied en Centraal-Azië. In Europa ligt het zwaartepunt van de verspreiding in de continentale, alpiene en mediterrane biogeografische regio s. Daarbuiten bevinden zich ook populaties in de Atlantische regio. Soms wordt een lokale vooruitgang van de soort gemeld, zoals in Duitsland. Op het eiland Rhodos komt de speciale ondersoort rhodensis voor. Die ondersoort overzomert massaal in de beroemde vlindervallei van Rhodos en geldt daar als belangrijke toeristische attractie. Tijdens de hete midzomerperiode rusten de vlinders daar in grote aantallen hangend in de vegetatie. Deze ondersoort geldt als bedreigd. De overige ondersoorten van de spaanse vlag zijn dat niet. Het aandeel van Nederland in de Europese populatie is bijzonder klein (<1%). Dit geldt ook voor de Europese Unie. De Nederlandse populatie heeft ook binnen de Atlantische regio geen grote betekenis. In Nederland zijn slechts een aantal kleine populaties te vinden, terwijl direct over de grens in Duitsland en België en ook in noordelijk Frankrijk, veel grotere populaties voorkomen. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De spaanse vlag komt in ons land alleen voor in het zuiden van Limburg. Kleine populaties zijn aanwezig in de omgeving van Bunde, Gronsveld, Slenaken, Eys en Heerlen. De grootste populatie bevindt zich op en rond de Sint Pietersberg bij Maastricht. De spaanse vlag heeft een grote mobiliteit. De eenmalige losse waarneming van de vlinder in Noord-Brabant moet een heel actieve zwerver zijn geweest. 39

40 Verspreidingskaart spaanse vlag Huidig voorkomen en Natura 2000: De populaties van Bunde, Gronsveld, Slenaken, Eys, de Sint Pietersberg en de Brunssumerheide bevinden zich geheel of grotendeels in Natura 2000 gebieden. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 157 Geuldal >15% 159 Sint Pietersberg en Jekerdal >15% 160 Savelsbos >15% 153 Bunder- en Elsloërbos <2% 155 Brunssummerheide <2% Voorkomen spaanse vlag in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Tussen 1900 en 1950 waren vondsten van de spaanse vlag beperkt tot het zuiden van Limburg. De huidige verspreiding lijkt sterk op de verspreiding van toen, maar het oude beeld is gebaseerd op lage aantallen. Het is zelfs zo dat in deze tijd betwijfeld werd op de spaanse vlag wel tot de inheemse fauna behoorde, omdat gedacht werd dat de meldingen terug te voeren waren tot zwervers van over de grens. De populatieaantallen zullen in die tijd niet groot geweest zijn en maximaal tien per jaar zijn geweest. Ook in het begin van de jaren negentig is de spaanse vlag nog niet talrijk en de waarnemingen zijn in die periode allemaal beperkt tot de Sint Pietersberg. Op basis van losse waarnemingen uit het Landelijk Bestand Vlinders (in beheer bij De Vlinderstichting) is een vooruitgang in de laatste circa tien jaar te zien, zowel in waargenomen aantallen als in geografische spreiding, maar een invloed van intensivering van de waarneming is hier niet uit te sluiten. Een statistisch onderbouwde trend is dus niet te geven, maar er zijn duidelijke indicaties voor een vooruitgang. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken of trends ook bepaald kunnen worden met tellingen aan rupsen of aanvullende waarnemingen van s avonds actieve vlinders. Recente ontwikkelingen: Sinds 2002 worden op een vergelijkbare manier als bij de dagvlinders, gestandaardiseerde tellingen van nachtvlinders zoals de spaanse vlieg uitgevoerd met als doel om betrouwbare trends te verzamelen. Het is nog te vroeg om uit deze tellingen al trends te presenteren, maar de vergelijking tussen 2002 en 2003 laat een lichte vooruitgang zien. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Het areaal waarover de spaanse vlag zich verspreidt neemt toe. 40

41 Beoordelingsaspect populatie: gunstig Met de huidige populaties van de spaanse vlag in de voor Natura 2000 aangemelde gebieden, is de toekomst voor deze soort gunstig. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig De soort is een levensvatbare component van de natuurterreinen waarin deze voorkomt en gezien de vermoedelijke vooruitgang zal dat ook zo blijven. Het natuurlijke verspreidingsgebied neemt niet af, maar lijkt eerder toe te nemen. Voor een aantal locaties werden vroeger geen en worden tegenwoordig wel waarnemingen van de spaanse vlag gemeld. Op dit moment is er een voldoende groot leefgebied aanwezig en dat zal ook waarschijnlijk in de toekomst blijven bestaan. Alleen op de locatie van de Sint Pietersberg is door de werkzaamheden van ENCI bv mogelijk niet al het leefgebied veiliggesteld. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig De spaanse vlag heeft zich uitgebreid van de Sint-Pietersberg tot meerdere locaties in het zuiden van Limburg. Sommige populaties zijn relatief klein, maar andere populaties zijn inmiddels vrij groot (bijvoorbeeld Eys). De soort lijkt sterk vooruit te gaan. De spaanse vlag komt in Nederland voor aan de noordwest grens van zijn verspreidingsgebied, en is gevoelig voor koele, natte zomers. De warmere zomers aan het begin van de 21ste eeuw lijken de soort een extra impuls te geven. Het toekomstperspectief voor de spaanse vlag in 2004 lijkt dus gunstig. Definitie gunstige staat van instandhouding: Behoud van de huidige situatie volstaat. Oordeel: gunstig Staat van instandhouding Aspect Verspreiding gunstig gunstig Populatie gunstig gunstig Leefgebied gunstig gunstig Toekomst perspectief gunstig gunstig Oordeel gunstig gunstig 5. Bronnen Ebert, G (1997) Die Schmetterlinge Baden-Württembergs, Band 5, Nachtfalter 3. Eugen Ulmer GmbH & Co, Stuttgart, Duitsland. Groenendijk, D (2002) Kansen en mogelijkheden voor monitoring van de spaanse vlag in Nederland. Rapportnummer VS De Vlinderstichting, Wageningen. Groenendijk, D. & van der Meulen, J. (2004) Conservation of moths in the Netherlands: population trends, distribution patterns and monitoring techniques of day-flying moths. Journal of Insect Conservation 8: Kamp, O. op den & Groenendijk, D. (2003) De spaanse vlag in Limburg. Natuurhistorisch Maandblad 92: Leopold, P., Pretscher, P., Reinhardt, R. & Friedrich, E. (zonder jaartal) Kriterien zur Bewertung des Erhaltungszustandes der Populationen der Spanischen Flagge Euplagia quadripunctaria (Poda, 1761). Internetdocument te vinden op 41

42 Lempke, B.J. (1938) Catalogus der Nederlandse Macrolepidoptera. Tijdschrift voor Entomologie 81:

43 Gestreepte waterroofkever (Graphoderus bilineatus) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De gestreepte waterroofkever (Graphoderus bilineatus) behoort tot de familie der waterroofkevers (Dytiscidae), een grote familie die in ons land met ruim 100 soorten vertegenwoordigd is. Het geslacht Graphoderus omvat een groep van middelgrote, gestroomlijnde, gladde kevers. Ze onderscheiden zich van andere waterkevers doordat het halsschild zwarte banden draagt langs de voor- en achterkant. In Europa komen vijf sterk op elkaar lijkende Graphoderus-soorten voor, waarvan drie in Nederland gevonden zijn. De gestreepte waterroofkever onderscheidt zich van de andere Nederlandse Graphoderus-soorten door een brede gele band op het halsschild. De soort is mm groot en heeft een breed eivormig uiterlijk. Waterkevers hebben een aantal kenmerken die erop wijzen dat deze kevers oorspronkelijk landdieren zijn. Zo moeten de larven en volwassen dieren met regelmaat het wateroppervlak opzoeken om de luchtvoorraad aan te vullen die onder de dekschilden wordt opgeslagen. Ook hebben ze functionele vleugels; er zijn waarnemingen van vliegende exemplaren bekend. Relatief belang binnen Europa: groot De gestreepte waterroofkever komt verspreid voor in grote delen van Europa en West-Azië (West- Palearctisch areaal). In Europa ligt de westgrens van het areaal bij Frankrijk en de oostkust van Engeland (waar de soort nu als uitgestorven wordt beschouwd). In het zuiden is de soort aan te treffen tot in Noord-Italië, in het noorden tot in Zuid-Noorwegen en Zuid-Zweden. In het oosten reikt het areaal tot in West-Siberië. In Nederland is de soort zeldzaam (gevonden in 23 atlashokken in ). Uit de ons omringende landen zijn echter nog minder waarnemingen bekend (betreft in Duitsland vondsten in 14 atlashokken, in Denemarken 9 atlashokken en in België enkele waarnemingen). De weinige populaties in ons land zijn dus van belang voor de Atlantische regio. Alleen in Zweden, Finland en delen van Rusland is de gestreepte waterroofkever nog vrij algemeen. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Het huidige voorkomen van de gestreepte waterroofkever is slecht bekend, maar deze zeldzame kever wordt in ons land nog het meest aangetroffen in grote plassen in het laagveengebied, met uitzondering van de brakke gebieden ten noorden van het Noordzeekanaal. Incidentele waarnemingen zijn bekend van heidevennen in Zuid-Nederland. 43

44 Verspreidingskaart gestreepte roofkever Huidig voorkomen en Natura 2000: Regele waarnemingen van de gestreepte waterroofkever die duiden op een stabiele populatie, zijn alleen bekend van de Natura 2000 gebieden Weerribben en Oostelijke Vechtplassen (met het deelgebied Het Hol als zwaartepunt van de Nederlandse verspreiding). Incidentele waarnemingen zijn bekend van verschillende andere laagveengebieden (o.a. Nieuwkoopse Plassen & De Haeck; De Deelen) en van vennen in Zuid- Nederland. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage in % 95 Oostelijke Vechtplassen > 15 % 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck > 15 % 14 De Deelen 2-15 % 34 Weerribben 2-15 % 35 Wieden 2-15 % 94 Naardermeer 2-15 % 133 Kampina & Oisterwijkse Vennen <2%, maar de enige nog bekende populatie op de zandgronden Voorkomen gestreepte waterroofkever in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De soort vertoont in Nederland in de loop van de 20e eeuw een sterk negatieve trend in het aantal vindplaatsen. Hoewel er de laatste decennia in toenemende mate onderzoek naar waterkevers wordt uitgevoerd, is het aantal waarnemingen van de soort sterk afgenomen. In de periode waargenomen in 78 hokken; in in 21 hokken; in in 19 hokken. Na 2000 is de soort vooralsnog waargenomen in 13 hokken. De gestreepte waterroofkever heeft zich alleen in de grote laagveengebieden redelijk weten te handhaven (een overeenkomst met de gevlekte witsnuitlibel H1042). De oorzaken van de achteruitgang moeten waarschijnlijk gezocht worden in verslechterde waterkwaliteit (door vervuiling en vermesting), in waterpeilveranderingen en toegenomen beschaduwing van geschikte wateren. Mogelijk speelt ook een toename in populaties van vissen en watervogels hierbij een rol. Recente ontwikkelingen: Van belang zijn enkele nieuwe vindplaatsen van de gestreepte waterroofkever in de Nieuwkoopse Plassen en Noordwest-Overijssel. 44

45 Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Er heeft in de loop van de 20 e eeuw een sterke afname van de soort plaatsgehad. Daarbij is de soort verdwenen uit de duinen en op de hogere zandgronden van Oost-Nederland en in Zuid- Nederland uiterst zeldzaam geworden. Beoordelingsaspect populatie: In feite ontbreekt informatie over het aantalsverloop, maar aangenomen mag worden dat ook het aantalsaspect van de populatie als is te beschouwen. Beoordelingsaspect leefgebied: Gezien de voorkeur van de gestreepte waterroofkever voor schoon, voedselarm (oligotroof tot mesotroof) water, lijkt het leefgebied in Nederland. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Naar verwachting zal verdere verbetering van de waterkwaliteit optreden en zal dit gunstig zijn voor de gestreepte waterroofkever. Momenteel lijkt het niet mogelijk via deze verbetering op middellange termijn een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de gestreepte waterroofkever wordt vooralsnog alleen een eis ten aanzien van de verspreiding gesteld. De soort dient voor te komen in ten minste 35 atlasblokken (van 5 x 5 km), waarvan 10 betrekking hebben op de hogere zandgronden, zowel in Zuid- als Oost-Nederland. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst perspectief Oordeel 5. Bronnen Cuppen, J. & Koese, B De gestreepte waterrroofkever Graphoderus bilineatus in Nederland: een eerste inhaalslag. European Invertebrate Survey Nederland, Leiden Cuppen, J., Koese, B. & Sierdsema, H Distribution and habitat of Graphoderus bilineatus in the Netherlands (Coleoptera: Dytiscidae). Nederlandse Faunistische Mededelingen 24: Drost, M.B.P, H.P.J.J. Cuppen, H.P.J.J. & E.J. van Nieukerken, De waterkevers van Nederland. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Helsdingen, P.J. van, Willemse, L. & Speight, M.C.D Background information on invertebrates on the Habitats Directive and the Bern Convention. Council of Europe, Strasbourg. 45

46 Hendrich, L. & M. Balke, Verbreitung, Habitatbindung, Gefährdung und mögliche Schutzmassnahmen der FFH-Arten Dytiscus latissimus Linnaeus, 1758 (Der Breitrand) und Graphoderus bilineatus (De Geer, 1774) in Deutschland (Coleoptera: Dytiscidae). Insecta 6: Huijbregts, H., Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse Faunistische Mededelingen 19: Sierdsema, H. & Cuppen, J.G.M A predictive distribution model for Graphoderus bilineatus in the Netherlands (Coleoptera: Dytiscidae). Nederlandse Faunistische Mededelingen 24: Sierdsema, H., R. Pouwels, A. van Kleunen & R. Foppen Verspreiding in beeld met kansenkaarten. De Levende Natuur 107 (6):

47 Vliegend hert (Lucanus cervus) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: Het vliegend hert is de grootste kever van Europa. Het is een houtbewonende soort die het grootste deel van haar leven, een periode van 5-8 jaar, als larve doorbrengt. De larven kunnen daarbij een lengte van 10 cm bereiken. Het volwassen dier, de kever of imago leeft slechts enkele weken. De kever is roodbruin van kleur met zwarte kop en halsschild. De kaken van het mannetje zijn reusachtig verlengd en lijken op een gekromd hertengewei. De kevers zijn 25 tot 75 mm lang. Ze zijn te zien in juni-augustus in de vroege avonduren, in eikenbossen op uitvloeiende boomsappen. Na de paring legt het vrouwtje haar eieren bij de wortels van oude eiken. Andere loofbomen worden zelden als voedselplant gebruikt. Verspreidingskaart vliegend hert Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Het vliegend hert heeft in Europa een ruime verspreiding, van Zuid-Scandinavië tot aan de lijn Midden-Spanje - Griekenland. Vooral in de noordelijke helft van het areaal is de soort bedreigd, in de zuidelijkere landen is dat waarschijnlijk niet het geval. Nederland herbergt slechts een klein deel van de Europese populatie. De betekenis daarvan op Europees niveau is gering. De Nederlandse populatie bevindt zich aan de noordwestrand van het verspreidingsgebied van de soort en is dus waarschijnlijk extra kwetsbaar. In Denemarken is de soort kort geleden uitgestorven. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Het verspreidingsgebied van het vliegend hert omvatte in de afgelopen twee eeuwen slechts een beperkt aantal gebieden, te weten: Veluwe, Zuid-Limburg, Rijk van Nijmegen, Utrechtse Heuvelrug, Twente en omgeving Breda. Huidig voorkomen en Natura 2000: De meeste waarnemingen van het vliegend hert komen uit de omgeving van Apeldoorn (Soerense bossen e.o. in Veluwe). Daarnaast zijn er veel 47

48 waarnemingen uit Natura 2000 gebieden in Zuid-Limburg (Geuldal, Savelsbos, Noorbeemden & Hoogbos en Geleenbeekdal) en daar ook buiten het Natura 2000-netwerk (Rimburgerbos en Munningsbos). Van oudsher is een populatie bekend uit Dal van de Mosbeek & Springendal. Daarnaast zijn er waarnemingen van de Utrechtse Heuvelrug en het Rijk van Nijmegen (Sint Jansberg). Verdere waarnemingen in ons land berusten waarschijnlijk op zwervende exemplaren. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 57 Veluwe >15% 45 Springendal & Dal van de Mosbeek 2-15% 157 Geuldal 2-15% 142 Sint Jansberg <2% 154 Geleenbeekdal <2% 160 Savelsbos <2% 161 Noorbeemden & Hoogbos <2% Voorkomen vliegend hert in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Uit de omgeving van Breda en het zuidelijke IJsseldal zijn vanaf 1900 geen waarnemingen van het vliegend hert meer bekend. In de tweede helft van de 20e eeuw is het aantal uurhokken met waarnemingen van deze soort in het resterende verspreidingsgebied met bijna 50% afgenomen (van 42 in de periode naar 23 in de periode ). Hoewel de lijst van gebieden met populaties in de afgelopen eeuw weinig is veranderd, zijn het verspreidingsgebied en de geschikte biotopen binnen deze concentratiegebieden van het vliegend hert sterk ingekrompen (vooral op de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en Rijk van Nijmegen). Over de grootte van populaties is niets bekend. Recente ontwikkelingen: De populatie van het vliegend hert in ons land is in recente tijd niet wezenlijk veranderd, maar gaat waarschijnlijk langzaam verder achteruit. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van het vliegend hert is nagenoeg stabiel vanaf Het is echter uitgedund op de Veluwe en in het Rijk van Nijmegen. Van de Utrechtse Heuvelrug dateren de laatste waarnemingen van rond 1980; mogelijk is de soort daar verdwenen. Beoordelingsaspect populatie: Aangenomen wordt dat het aantal vliegende herten in Nederland sterk gedaald is. Deze aanname is vooral gebaseerd op afname van het areaal geschikt leefgebied. Van de Sint Jansberg (142) is bekend dat er tot 1960 een bloeiende populatie was en dat de aantallen daarna sterk afgenomen zijn. Beoordelingsaspect leefgebied: Waarschijnlijk is het leefgebied van het vliegend hert sterk achteruit gegaan sinds het stoppen van de hakhoutcultuur in eikenbossen. De exacte eisen die de soort aan de kwaliteit van het leefgebied stelt zijn echter slecht bekend. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Bij geen verandering van de huidige omstandigheden ziet het toekomstperspectief er voor de soort uit. In veel bossen hebben de bomen een gelijke leeftijdsopbouw. Daardoor bestaat de kans dat in de toekomstige periode gebrek aan geschikte broedbiotopen voor het vliegend hert optreedt en dat kan fataal zijn voor de populatie. Positief is, dat het bosbeheer tegenwoordig meer gericht is op het laten staan en laten liggen van dood hout. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor het vliegend hert wordt als referentie voor een goede staat van instandhouding van de populatie de periode van aangehouden. Dat betekent dat daarvoor waarnemingen nodig zijn in ten minste 40 uurhokken, waarbij de soort tenminste voorkomt op de Veluwe, in Zuid-Limburg, in het Rijk van Nijmegen, op de Utrechtse Heuvelrug en in Oost-Nederland. 48

49 Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst perspectief Oordeel 5. Bronnen Hendriks, H. & E. van der Ploeg, Behoud van het Vliegend hert. Vakblad Natuur Bos Landschap 3(5): Huijbregts, H., Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse Faunistische Mededelingen 19: Kalkman, V. & S. Wijdeven (2002). Het vliegend hert in Gelderland. Resultaten Rapport , EIS, Leiden. Krikken, J. & H.C. Pijpers, Het vliegend hert Lucanus cervus (Linnaeus) in Nederland. Nieuwsbrief EIS-Nederland 12: Smit, J.T. & R.F.M. Krekels, Vliegend hert in het Rijk van Nijmegen. De Levende Natuur 107(4): Wegman, F.W., Vliegende herten op de Jansberg. Toeristenkampioen 20:

50 Zeeprik (Petromyzon marinus) (H1095) 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: In plaats van kaken bezitten prikken rondom de bek een zuigschijf, die bezet is met tanden. De zeeprik is geelachtig bruin van kleur en heeft een opvallend gemarmerd vlekkenpatroon. Het ronde op een paling lijkende dier is naar achteren toe ietwat zijdelings samengedrukt. De zeeprik kan een lengte bereiken van meer dan 100 cm, waarmee ze de grootste prikkensoort in Europa is. De lengte, kleur, vlekkentekening en plaatsing van de tanden in de zuigbek onderscheiden de soort duidelijk van de andere prikken. De zeeprik gedraagt zich als een riviertrekvis, de zeeprikken leven een tijdlang in zee, terwijl gedeelten van de riviersystemen dienen als doortrek, opgroei- en paaigebieden. Zie voor meer informatie over de larven en de levenscyclus ook de beschrijving van de beekprik H1096. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De zeeprik heeft een Noord-Atlantisch areaal (komt dus zowel in Noord-Amerika als in Europa voor). In Europa leeft de zeeprik verspreid langs de kusten en in de grote rivieren van Noorwegen tot aan de Adriatische kust in de Middellandse Zee. In de noordelijke koudere regionen is de soort van oudsher erg schaars. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in de Westeuropese rivieren van Noord-Duitsland en Zuid-Engeland tot Portugal. De meeste grote rivieren in deze regio hebben drastische veranderingen doorgemaakt en het voor de prikken bereikbare areaal aan paaien opgroeigebieden is door dammen, slechte waterkwaliteit en habitatverlies ernstig ingeperkt. Nederland is de toegangspoort voor de paaipopulaties van de stroomgebieden van Rijn en Maas. In deze twee rivieren zijn de aantallen zeeprikken decennia lang erg laag geweest. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De zeeprik trok vroeger vanuit de Noordzee in de rivieren stroomopwaarts, in de Rijn tot aan Bazel en in de Maas tot diep in België. Ook de Schelde en de Eems is de zeeprik van nature aanwezig. Het aantal waarnemingen van de soort in de grote rivieren is vanaf 1960 sterk afgenomen en vertoont een dieptepunt in de jaren 70 en 80. Toch is de soort nooit geheel verdwenen uit de Maas en Rijn zoals de riviertrekvissen steur, zalm, elft en houting. De zeeprik gebruikt ons land vooral als opgroeigebied voor de broed (ammocoeten) en als doortrekgebied voor de optrek van volwassen dieren (adulten) die op weg zijn naar geschikte paaiplaatsen (paringsplaatsen) in Duitsland en België. Mogelijk bevinden zich echter ook in ons land paaiplaatsen: zo zijn bijvoorbeeld in de Roer in 2004 ammocoeten gevonden, waarbij onduidelijk is of de paai op Nederlands dan wel net over de grens op Duits grondgebied plaats heeft gevonden. Wellicht is ook de Grensmaas geschikt als paaigebied gezien de daar aanwezige stroomsnelheden en bodems. Huidig voorkomen en Natura 2000: De zeeprik wordt aangetroffen in vrijwel alle grotere stromende wateren van Nederland waaronder de Natura 2000 gebieden Haringvliet, Waddenzee (het Eems-Dollard estuarium en bij het Lauwersmeer). In de Westerschelde wordt de zeeprik echter zelden waargenomen. Jonge exemplaren zijn bekend van het Natura 2000 gebied Roerdal. In de Maas worden jaarlijks enkele honderden zeeprikken gevangen beneden de eerste stuw bij Lith (monitoring door RIVO, in opdracht van LNV en RIZA). Slechts een beperkt deel van de in vistuigen gevangen exemplaren wordt geregistreerd en waarschijnlijk trekken meer dan duizend zeeprikken jaarlijks stroomopwaarts in de Maas. Een deel van deze zeeprikken passeert de Grensmaas. Jonge exemplaren zijn bekend van het Roerdal. Tijdens het voorjaar 2005 zijn bij een monitoring van de recent gebouwde vistrappen in de Nederrijn 800 zeeprikken waargenomen bij Hagestein. Daarbij werd de plek op vier in plaats van zeven dagen per week bemonsterd en is aan te nemen dat een veelvoud van dit aantal aan zeeprikken via de Waal trekt die veel meer water afvoert dan de Nederrijn. Het is dus 50

51 waarschijnlijk dat er momenteel vele duizenden (waarschijnlijk meer dan ) zeeprikken via ons land het stroomopwaarts gelegen stroomgebied van de Rijn intrekken. Daarbij passeren ze de Natura 2000 gebieden Haringvliet, Hollands Diep, Biesbosch, Uiterwaarden Waal, Uiterwaarden Nederrijn en Gelderse Poort. nr Natura 2000 gebied Functie Bijdrage 67 Gelderse Poort Doortrek / >15% opgroei 68 Uiterwaarden Waal Doortrek/ >15% opgroei 109 Haringvliet Doortrek >15% 112 Biesbosch Doortrek >15% 113 Voordelta Leefgebied >15% 150 Roerdal Paaigebied / >15% opgroei 152 Grensmaas Doortrek >15% 111 Hollands Diep Doortrek / >15% * opgroei 111 Hollands Diep Doortrek / 2-15% opgroei 1 Waddenzee Doortrek 2-15% 7 Noordzeekustzone Leefgebied 2-15% 66 Uiterwaarden Nederrijn Doortrek / 2-15% opgroei 122 Westerschelde & Saeftinghe Doortrek <2% Voorkomen van zeeprik in Natura 2000 gebieden * In het Natura 2000 gebied Hollands Diep is de bijdrage van het Vogelrichtlijndeel aanzienlijk groter dan van het Habitatrichtlijndeel 4. Beoordeling landelijke gunstige staat van instandhouding Trends in Nederland: In het verleden was de zeeprik een algemene soort in onze rivieren. Door de aanleg van kunstwerken zoals stuwen ( verstuwing ) in de grote rivieren en hun zijtakken in de afgelopen eeuw kunnen veel paaigebieden niet meer bereikt worden. Vervolgens is het aantal waargenomen dieren in ons land sterk gaan afnemen. Vanaf ca 1985 zijn de aantallen weer toegenomen, waarschijnlijk mede door de sterk verbeterde waterkwaliteit in de rivieren, vooral in de Rijn. Al moet hier worden aangetekend dat er pas sinds de jaren 90 goede monitoringsgegevens van zeeprik beschikbaar zijn. De huidige aantallen zijn beduidend groter dan tijdens het dieptepunt, maar zullen toch nog vele malen kleiner zijn dan in het verleden. Recente ontwikkelingen: In recente tijd lijken de aantallen volwassen zeeprikken in de verschillende riviertakken en deelsystemen in ons land stabiel. Dit is af te leiden uit gegevens van de vismonitoring van het RIVO in opdracht van LNV en RIZA. Er is een flinke jaarlijkse variatie in de aantallen die stroomopwaarts trekken (de optrek ). Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Globaal is het verspreidingsgebied van de zeeprik gelijk gebleven. Er lijkt echter geen zich voortplantende populatie meer te zijn in het stroomgebied van de Schelde. Beoordelingsaspect populatie: Het aantal zeeprikken in de rivieren is in de loop van de twintigste eeuw sterk teruggelopen naar een dieptepunt gedurende Daarna lijkt zich een herstel hebben voorgedaan al zijn er slechts goede gegevens beschikbaar vanaf 1993 toen dit herstel zich al grotendeels had voorgedaan. Anno 2005 trekken er waarschijnlijk weer meer dan zeeprikken de Rijn op en meer dan de Maas. In de Schelde lijkt de soort nog slechts sporadisch stroomopwaarts voor te komen. Van de ontwikkelingen van de zeeprik in de Eems ontbreken goede gegevens. 51

52 10 1 Zeeprik 0,1 0,01 0,001 0, Benedenrivieren IJsselmeergebied Gemiddeld Gelderse Poort Maas Ontwikkelingen van de aantallen volwassen zeeprikken in de vismonitoring door RIVO (aantal per fuiketmaal), er is een gemiddelde trend weergegeven over alle gebieden en in een viertal gebieden afzonderlijk (merk op dat de schaal logaritmisch is, zie verder Winter e.a. 2005). Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig Er is al hard gewerkt aan verbetering van de waterkwaliteit en aan het passeerbaar maken van barrières. Daardoor is het leefgebied van de zeeprik in de stroomgebieden van de rivieren die door Nederland stromen aanmerkelijk vergroot gedurende de afgelopen decennia. In de Rijn is momenteel vrije optrek van prikken mogelijk vanuit de zee via de Nieuwe Waterweg en de Waal tot voorbij Iffezheim in Duitsland. Daar bevindt zich nu de meest stroomopwaartse stuw die is voorzien van een vistrap. De Haringvlietdam vormt waarschijnlijk een belangrijk obstakel voor een intrekroute via het Haringvliet. De Afsluitdijk is een belangrijke hindernis voor zeeprikken die via de Waddenzee de IJssel op willen zwemmen. Aangezien er bij beide dammen soms wel zeeprikken worden waargenomen aan de binnenzijde, lukt het in ieder geval een deel van de zeeprikken die dammen te passeren, maar het is onbekend hoe groot dit deel van de populatie is. De stuw in de Nederrijn is recentelijk met de aanleg van vistrappen passeerbaar gemaakt voor optrekkende prikken. Dat geldt ook voor de Maas bij Grave. De vistrap bij Borgharen is nog niet gereed. De palingvisserij met fuiken heeft op de zeeprikprikpopulatie meer invloed dan op de rivierprik, omdat de optrek grotendeels plaats vindt in de periode waarin deze wordt uitgeoefend. Een aanzienlijk deel van het voormalige paaigebied van de zeeprik is toch nog onbereikbaar, omdat de barrières in kleinere zijstromen en beken onpasseerbaar zijn. Waar de belangrijkste opgroeigebieden liggen is volkomen onbekend. Omdat de opgroeiende broedsels van prikken bij voorkeur verblijven in luwere slibrijkere delen van rivieren, valt te verwachten dat de Nederlandse delen van de riviertrajecten hierbij een belangrijke rol spelen. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig De belangrijkste obstakels voor de optrek van volwassen zeeprik in de hoofdtakken van het Rijn- Maassysteem zullen in de nabije toekomst waarschijnlijk grotendeels worden opgeheven. Voornemens rond aanpassingen in het spuibeheer en een nieuw inlaatwerk met vispassage in de Afsluitdijk worden momenteel uitgewerkt. Ook worden plannen gemaakt voor de Haringvlietdam op een kier en de bouw van vispassages bij de stuw van Borgharen in de Maas. Momenteel trekken er al redelijk grote aantallen zeeprikken de rivieren op. De bijdrage die de Nederlandse rivieren momenteel leveren aan de opgroei van zeeprikpopulaties blijft nog onduidelijk omdat er over de stroomafwaarts, richting zee trekkende output aan jonge zeeprik die dit oplevert nog vrijwel niets bekend is. Al met al lijkt het perspectief voor de zeeprik gunstig, aangezien de situatie momenteel al sterk is verbeterd en in de nabije toekomst nog verder zal verbeteren. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de populatie dient de zeeprik een vrij algemene doortrekkende soort in het rivierengebied te zijn. Daarbij hoort niet alleen stroomopwaartse optrek van vele duizenden volwassen zeeprikken 52

53 plaats te vinden maar ook een grote stroomafwaartse output van jonge zeeprik. Over de output is momenteel nog niets bekend. daarvoor zullen specifieke metingen moeten worden verricht. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied gunstig gunstig Toekomst Beoordeling SvI gunstig 5. Bronnen Boer, W.F. de, (2001). Verbetering van vismigratie door de Afsluitdijk: wat wil de vis? Werkdocument RIKZ/AB/ x Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Holçík, J., The freshwater fishes of Europe. Volume 1/1 Petromyzontiformes. Aula- Verlag, Wiesbaden. Kleef, H.L. & Z. Jager, Het diadrome visbestand in het Eems-Dollard estuarium in de periode 1999 tot Rapport RIKZ 2002/060. RIKZ, Haren. Li, W.M., P.W. Sorensen & D.D. Gallaher, The olfactory system of migratory adult sea lamprey (Petromyzon marinus) is specially and acutely sensitive to unique bile-acids released by conspecific larvae. Journal of General Physiology 105 (5): Maitland, P.S Ecology of River, Brook and Sea Lamprey. Conserving Natura 2000 Rivers. Ecology Series No. 5. English Nature, Peterborough. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Patberg, W., J.J. De Leeuw & H.V. Winter, Verspreiding van rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na RIVO-rapport C004/05. RIVO, Ijmuiden. Quintella, B.R., N.O. Anrade & P.R. Almeida, Distribution, larval stage duration and growth of the sea lamprey ammocoetes, Petromyzon marinus L., in a highly modified river basin. Ecology of Freshwater Fish 12: Tulp, I. & J.A. van Willigen, Zeldzame vissen in het IJsselmeergebied. RIVO-rapport C029/03. De Groot, Vrieze L.A. & P.W. Sorensen, Laboratory assessment of the role of a larval pheromone and natural stream odor in spawning stream localization by migratory sea lamprey (Petromyzon marinus). Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences 58 (12):

54 Winter, H.V., I. de Boois, H.A.W. Wiegerinck & H.J. Westerink, Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in RIVO-rapport C036/05. 54

55 Beekprik (Lampetra planeri) (H1096) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: Binnen de familie der prikken is de beekprik een buitenbeentje, in die zin dat de soort geen trekgedrag vertoont en er ook geen parasitaire levenswijze op nahoudt. Anders dan bij de rivierprik en de zeeprik zijn de tanden in de zuigbek van de beekprik weinig ontwikkeld en stomp. Ook is de beekprik kleiner. In volwassen stadium is de beekprik verder wat grijzer, meer vuilwit dan de zilverwitte rivierprik, waar ze nog het meest op lijkt. Aan de zijkant van het lichaam hebben alle drie soorten prikken die in ons land voorkomen zeven donkere kieuwopeningen, die samen met het oog en het buisvormige neusgat een rijtje vormen. Daaraan hebben deze visachtige dieren hun bijnaam negenoog te danken. De (geelbruine) larven zijn in het verleden beschreven als een eigen soort (Ammoecoetes branchinalis), wat de reden is om de larven van prikken ammoecoeten te noemen. Ze verlaten de onderwaterbodem zelden en doen dat dan alleen s nachts. De larven van de drie soorten in ons land zijn trouwens niet van elkaar te onderscheiden. De larve van de beekprik wisselt bij een lengte van 12 tot 17,5 cm van gedaante; op dat moment ontwikkelen zich de geslachtsorganen, de zuigmond en de ogen. De beekprik brengt het grootste deel van het leven (zo n 6,5 jaar) in het larvenstadium door. Vervolgens is hij slechts ongeveer een half jaar volwassen. De net volwassen beekprikken blijven eerst een tijdje in het milieu waarin ze zijn opgegroeid. Na de winter zwemmen ze stroomopwaarts, op zoek naar ondiepe, zonbelichte zandige bodems met stenen, waar het water wat sneller (20-30 cm/s) en turbulenter stroomt. Afhankelijk van de temperatuur beginnen de beekprikken tussen eind maart en begin mei met het paaien (paren, voortplanten). Door met hun zuigmond stenen te verplaatsen maken de prikken een soort nesten, ovale kuiltjes van ongeveer 20 cm doorsnede. In deze periode zijn de dieren nauwelijks schuw en een gemakkelijke prooi voor roofvissen en andere predatoren. De eitjes worden daarin afgezet en bedekt met zand en stenen. Vrijwel onmiddellijk daarna sterven de volwassen dieren. Twee weken later komen de larven uit, die na enige tijd de beek afzakken op zoek naar slibrijkere bodems. Relatief belang in Europa: aanzienlijk De beekprik is beperkt tot Europa. Het verspreidingsgebied is ijl maar tamelijk groot, het strekt zich uit van Scandinavië (rondom de Oostzee) tot de Alpen, en van de Britse eilanden tot aan de Wolga. De meeste vindplaatsen van de soort liggen in kleine, snelstromende zijrivieren en beken. Nederland bevindt zich min of meer in het centrum van het verspreidingsgebied, maar heeft relatief weinig geschikte beken. In onze naaste buurlanden (Duitsland, België, Frankrijk en Denemarken) is de beekprik beter vertegenwoordigd dan in Nederland. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: De beekprik heeft in ons land zwaartepunten in Oost-Brabant, de Oost-Veluwe, Twente, de Achterhoek en in Limburg. In het noorden van het land lijkt de Beekprik te ontbreken. 3 In de Achterhoek zijn de Willinkbeek en de Ratumse Beek het belangrijkst. Huidig voorkomen en Natura 2000: De beekprik komt in zes Natura 2000 gebieden voor en daaraan leveren vier gebieden een grote relatieve bijdrage. Het betreft Veluwe (sprengen oostkant), Groote Heide - De Plateaux (Keersop), Geuldal (Geul), en Meinweg (Rode beek en Bosbeek). Daarnaast komt de soort voor in Roerdal en Springendal & Dal van de Mosbeek. In Limburg zijn buiten het Natura 2000-netwerk 3 Over een gepubliceerde waarneming in het Natura 2000 gebied Drentsche Aagebied zijn twijfels. 55

56 waarnemingen bekend van de Kroonbeek en de Kendel (zijbeken van de Niers) en van de Vlootbeek. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 57 Veluwe >15% 136 Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux >15% 149 Meinweg >15% 157 Geuldal >15% 45 Springendal & Dal van de Mosbeek 2-15% 150 Roerdal 2-15% Voorkomen beekprik in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In geheel Europa is het aantal populaties van de beekprik sterk afgenomen. De achteruitgang heeft alles te maken met de bijzondere milieueisen en specifieke levenswijze van de beekprik. In ons land werd het leefgebied van de soort op veel plaatsen vernietigd door kanalisatie en stuwing van beken ten behoeve van de intensivering van de landbouw. Ook vermesting (dichtgroeien met waterplanten) en te intensief schonen of baggeren van beeklopen hebben daaraan bijgedragen. De achteruitgang komt niet duidelijk tot uiting in de inventarisaties van het aantal uurhokken (tussen zijn er waarnemingen in 36 atlashokken; in de periode in 34 atlasblokken, waarvan 21 nieuwe). Vast staat dat de soort in een aantal gebieden is verdwenen (Zuid-Veluwe en Midden-Brabant). Uit de provincies Limburg en Overijssel zijn gedetailleerdere verspreidingsgegevens bekend. In Limburg is de beekprik tussen in negen beken aangetroffen die tot vijf stroomgebieden behoren. In totaal is de soort hier in 19 kmhokken gevonden. Op grond van het kleine aantal waarnemingen wordt de beekprik in Limburg als een zeldzame vissoort beschouwd. De Overijsselse verspreidingsatlas geeft slechts één locatie weer, de Mosbeek. Recente ontwikkelingen: Over de recente periode zijn geen trendgegevens van de beekprik bekend. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: In ons land is de soort sinds de jaren zestig verdwenen uit Midden-Brabant en het zuidwesten van de Veluwe. Beoordelingsaspect populatie: Het staat wel vast dat de aantallen beekprikken sterk afgenomen zijn. Het aantal duurzame populaties is lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect leefgebied: Het leefgebied van de beekprik is in de loop van de vorige eeuw sterk achteruitgegaan door kanalisatie, migratiebarrières, verontreinigingen, peilfluctuaties (verdroging), verzuring en vermesting. De meeste van de huidige populaties zijn geïsoleerd en daarmee kwetsbaar. Binnen de stroomgebieden komt de beekprik nu alleen hier en daar voor in de beektrajecten die geschikt zijn als leefgebied. Die leefgebieden liggen geïsoleerd van elkaar, gescheiden door beektrajecten waarin de beekprik niet kan leven, zoals beektrajecten in intensief agrarisch gebied. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Op veel plaatsen in Nederland staan beekherstel-projecten op stapel of worden deze momenteel uitgevoerd. Projecten die resulteren in een meer natuurlijke beekloop kunnen bijdragen aan vergroting van het leefgebied voor de beekprik. Ervaringen in de Achterhoek hebben dat laten zien. De kans op bevordering van de beekprik is groter als het beekherstel-project minimaal over een lengte van drie kilometer wordt uitgevoerd (binnen dit traject kan in principe de gehele levenscyclus voltooid worden). Verder kunnen maatregelen rondom de Kader Richtlijn Water (KRW) een gunstige uitwerking gaan hebben op het voorkomen en behouden van de beekprik in Nederland. Veel herstelde beken zijn op dit moment vanwege isolatie van de leefgebieden echter nog niet bereikbaar voor de beekprik. 56

57 Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de populatie dient de soort tenminste voor te komen in Zuid- en Midden-Limburg, Oost-Brabant, Midden-Brabant, Twente, de Achterhoek, de Oost-Veluwe en de Zuid-Veluwe. Daarbij dienen in het totaal tenminste 15 stroomgebieden met goede beeksystemen duurzaam te worden bevolkt. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Oordeel 5. Bronnen Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, [Roermond]. Crombaghs, B.H.J.M., N. van den Berg & A.B. Goutbeek, Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Provincie Overijssel, Zwolle. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Kroodsma, H. & M. de Vos, Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer. RAVON 8(1): 1-5. Maitland, P.S., Ecology of the River, Brook and Sea Lamprey. Conserving NATURA 2000 Rivers Ecology Series N0. 5. English Nature, Peterborough. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Polder, W.N., Over het voorkomen, oecologie en biologie van de beekprik, Lampetra planeri (Bloch) - Petromyzontidae in Nederland. Rapport RIVON, Utrecht. 57

58 Rivierprik (Lampetra fluviatilis) (H1099) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De rivierprik lijkt veel op de beekprik maar hij oogt minder grijs. De rivierprikken zijn als juvenielen zilverachtig van kleur. Ze worden bij het volwassen worden donkerder van kleur op de rug, maar de flanken en buik blijven zilverwit. De larven van de rivierprik hebben geen ogen en lijken sterk op de larven van de beekprik (Lampetra planeri). In vergelijking met de beekprik wisselen rivierprikken bij geringere lengte (9-15 cm) van gedaante (het einde van het larvenstadium). Een belangrijk verschil tussen beek- en rivierprik dat in het veld te zien is, is dat de rugvin van de rivierprik, net als bij de zeeprik, bestaat uit twee gedeelten. Volwassen dieren bereiken een lengte van 30 tot 50 cm. Evenals de zeeprik is de rivierprik in het bezit van een zuigschijf die bezet is met tanden. Zie voor meer informatie over de larven en de levenscyclus ook de beschrijving van de beekprik H1096. Relatief belang binnen Europa: groot Het verspreidingsgebied van de rivierprik is relatief klein: het beperkt zich tot West-Europa, de Oostzee en een klein deel van de Middellandse Zee. Rivierprikken zijn tegenwoordig vooral talrijk in de Maas- en Rijn-stroomgebieden. Exacte gegevens over de populaties ontbreken, maar al met al is aan te nemen dat deze rivieren een wezenlijke bijdrage leveren aan de wereldpopulatie rivierprikken. De rivierprik komt voor in de rivieren langs de Oostzee, Noordzee, Atlantische kusten van Ierland, Engeland en Frankrijk en de West-Italiaanse en Zuid-Franse kusten in de Middellandse Zee. Nederland ligt in het centrum van het verspreidingsgebied en de Rijn en Elbe herbergden van oudsher grote populaties rivierprik. Daarnaast is de soort vrij talrijk in de rivieren rond de Oostzee en langs de Zuid-Engelse en Ierse kusten. Zuidelijker in Europa komt de zeeprik meer verspreid en talrijker voor dan de rivierprik. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De rivierprik wordt momenteel op alle grote stromende wateren van Nederland waargenomen. Binnen de vismonitoring die het RIVO uitvoert in opdracht van LNV en RIZA met fuiken op een dertigtal plaatsen worden jaarlijks enkele duizenden volwassen rivierprikken geregistreerd. Die zijn verspreid over onder andere alle Maas en Rijn-takken, het IJsselmeergebied en het Noordzeekanaal. Van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse wateren zijn sinds de aanleg van de Deltawerken slechts incidenteel waarnemingen van de soort bekend. De verspreiding en het voorkomen van de volwassen rivierprikken die rivieropwaarts trekken is redelijk goed in kaart gebracht. Veel van de paaigebieden (voortplantingsplaatsen) zullen stroomopwaarts van Nederlands grondgebied liggen. Binnen Nederland zijn op dit moment enkele paaiplaatsen bekend: met name in de Drentsche Aa en Roer. Waarschijnlijk zijn er meer paaiplaatsen in ons land, er zijn immers vele waarnemingen van optrekkende rvierprikken en rivierprik kan ook in snelstromende wateren met een meer zandige bodem paaien. Over de verspreiding van de larven (ammocoeten) is nog minder bekend dan over de paaiplaatsen. Het is te verwachten dat een belangrijk deel van de opgroeigebieden op Nederlands grondgebied liggen want de juvenielen verblijven bij voorkeur in de luwere slibrijkere delen van rivieren. Binnen een studie (in kader van ecologische maatlatten en EHS) die Alterra en Wageningen IMARES in opdracht van LNV in de komende jaren uitvoeren wordt onder andere de verspreiding en habitatvoorkeur van de ammocoeten in kaart gebracht. Huidig voorkomen en Natura 2000: Wat betreft de paaigebieden zijn jonge exemplaren of paairijpe exemplaren van de soort gevonden in de Natura 2000 gebieden Drentsche Aagebied en Roerdal. De soort groeit hier ook op. Recente waarnemingen van veel rivierprikken komen onder meer uit diverse riviertakken, waaronder de Natura 2000 gebieden Haringvliet, Hollands Diep, 58

59 Biesbosch en Gelderse Poort. Over de Schelde en Eems is veel minder bekend, al zijn er recentelijk rivierprikken waargenomen benedenstrooms van de eerste dam in de Schelde. nr Natura 2000 gebied Functie Bijdrage 25 Drentsche Aagebied Paai >15% 67 Gelderse Poort Opgroei / doortrek >15% 68 Uiterwaarden Waal Opgroei / doortrek >15% 109 Haringvliet Doortrek >15% 112 Biesbosch Doortrek >15% 111 Hollands Diep Doortrek >15% * 111 Hollands Diep Doortrek 2-15% 1 Waddenzee Leefgebied / doortrek 2-15% 7 Noordzeekustzone leefgebied 2-15% 66 Uiterwaarden Nederrijn Opgroei / doortrek 2-15% 113 Voordelta leefgebied 2-15% 150 Roerdal paai 2-15% 152 Grensmaas Opgroei / doortrek 2-15% 122 Westerschelde & Doortrek Saeftinghe <2% Voorkomen rivierprik in Natura 2000 gebieden * In het Natura 2000 gebied Hollands Diep is de bijdrage van het Vogelrichtlijndeel aanzienlijk groter dan van het Habitatrichtlijndeel 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De rivierprik is van oudsher algemeen geweest in de rivieren die door Nederland stromen. De aanleg van kunstwerken zoals stuwen ( verstuwing ) in de grote rivieren en hun zijtakken en verslechterende waterkwaliteit hebben de aantallen flink doen afnemen. In de periode blijft de rivierprik aanwezig in de grote rivieren, maar met afnemende aantallen. Gedurende de jaren tachtig is de soort weer veelvuldiger waargenomen. Waarschijnlijk is de soort toen talrijker geworden mede door de sterk verbeterde waterkwaliteit in de rivieren en aanleg van vispassages langs de vele barrières (zie ook bespreking van zeeprik). Goede monitoringsgegevens van prik in het riverengebied zijn pas vanaf 1993 beschikbaar. De soort is momenteel weer vrij algemeen, maar moet vroeger veel massaler zijn voorgekomen. Bekend is dat in de negentiende eeuw rivierprik in grote aantallen werd gevangen om als aas voor de zeevisserij te dienen (met name kabeljauw). Ook de grote vangsten die van de prikkenvisserij bij Arnhem rond 1850 zijn beschreven en die gebeurden met gebruik van eenvoudige korven, geven aan dat de soort toen talrijk was. Recente ontwikkelingen: Monitoringsgegevens (RIVO, zie boven) laten zien dat de soort tegenwoordig in vrij groot aantal voorkomt en dat de aantallen vanaf 1993 structureel toenemen. Hierbij is de sterkste toename te zien in de Rijn-takken rond de Gelderse Poort en lijken de aantallen in de Maas en het IJsselmeergebied meer constant te zijn. De aantallen kunnen van jaar tot jaar sterk verschillen. Hierbij speelt mogelijk een rol dat in sommige jaren het begin of het einde van de optrek van de prikken in de monitoringsperiode valt terwijl in andere jaren dat begin of einde daarbuiten valt. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig In grote ljjnen is het huidige verspreidingsgebied van de rivierprik vergelijkbaar met het vroegere natuurlijke verspreidingsgebied, al zullen er vroeger wellicht meer zijbeken en kleinere stromende wateren door rivierprik zijn benut dan momenteel. De verspreiding in de bovenstroomse delen buiten Nederland zal in het verleden groter zijn geweest dan momenteel het geval is. De verspreiding van de paai- en opgroeigebieden is onvoldoende bekend. 59

60 Beoordelingsaspect populatie: Momenteel worden jaarlijks enkele duizenden rivierprikken binnen de RIVO fuikenmonitoring gevangen (zie boven). Deze vangsten betreffen slechts een klein deel van het totale fuikenbestand. Verder voltrekt de optrek van rivierprik (met een zwaartepunt in november-april) zich voornamelijk buiten de monitoringperiode (mei-oktober, dat is de periode waarin de palingvisserij plaatsvindt). Het is dus wel duidelijk dat er momenteel weer zulke grote aantallen rivierprikken door Nederland trekken, de soort al algemeen of tenminste als vrij algemeen is te beschouwen. Het Rijn- en Maasstroomgebied lijken vrij grote populaties te herbergen. Over de output van de jonge rivierprik die stroomopwaarts naar de zee trekt is echter vrijwel niets bekend. Evenals voor de zeeprik is het aannemelijk dat er vrij veel menging tussen populaties rivierprikken van verschillende stroomgebieden plaatsvindt. Het herstel van de aantallen van de rivierprik is nog niet overal opgetreden. Zo is de situatie in het stroomgebied van de Schelde nog slecht. 1 Rivierprik 0,1 0,01 0, Benedenrivieren IJsselmeergebied Gemiddeld Gelderse Poort Maas Ontwikkelingen in aantallen volwassen rivierprikken in de vismonitoring door RIVO (aantal per fuiketmaal), gemiddeld is een toename te zien (merk op dat de schaal logaritmisch is). Deze toename is het sterkst in de Gelderse Poort. Beoordelingsaspect leefgebied: Voor het leefgebied van de rivierprik zijn grotendeels dezelfde problemen en verbeteringen aan de orde als bij de zeeprik. Er zijn enkele verschillen. De rivierprik zal in grotere mate op Nederlands grondgebied paaien, al zijn de locaties en exacte vereisten van paaigebieden nog slecht in beeld gebracht, evenals veranderingen hierin. De palingvisserij met fuiken zal op de rivierprikpopulatie een veel geringe invloed hebben, omdat de optrek grotendeels plaats vindt buiten de periode waarin deze wordt uitgeoefend. In het doortrek- en opgroeigebied is de situatie sterk verbeterd door de aanleg van vispassages bij stuwen en dammen, nevengeulen en een verbetering van de waterkwaliteit. Ook voor rivierprik weten we te weinig over de juveniele levensfase: waar en hoe talrijk de larven voorkomen en bijvoorbeeld wat de impact is van inzuiging door koelwaterinstallaties. Opvallend is bijvoorbeeld het relatief talrijke voorkomen van larven (ammocoeten) in de Roer, nog vóór het gereed komen van de vistrap in de Maas bij Grave in Hoe rivierprik de Roer weet te bereiken is niet goed bekend, misschien gebeurt dat via scheepssluizen. Wellicht nemen de aantallen op de Roer nog verder toe nu Grave inmiddels is voorzien van een vispassage. Langs de recent gereed gekomen vistrappen op de Nederrijn zijn in het voorjaar van 2005 (half maart-mei, RIZA/RIVO onderzoek) ruim 500 rivierprikken getrokken. De meerderheid van de rivierprikken moet daarbij de vistrappen al vóór half maart zijn gepasseerd. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig De ontwikkelingen zoals geschetst voor zeeprik zullen ook zeker de rivierprik ten goede komen. Ook verdere verbeteringen van de waterkwaliteit (vanuit Kader Richtlijn Water) en de aanleg van nevengeulen en luwe rivierdelen (vanuit bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier) bieden perspectief. De toegankelijkheid van zijbeken en bovenstroomse delen zal wellicht ook onder impuls van de KRW verbeteren. 60

61 Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding dient de soort in het rivierengebied algemeen voor te komen, als volwassen dier en eveneens als opgroeiende larve. Momenteel is dit tijdens de optrek het geval en voor de volwassen stadia. Naar het voorkomen tijdens andere levensstadia wordt in de komende jaren aanvullend onderzoek verricht (Alterra en Wageningen IMARES). Onderstaande beoordeling geeft een gemiddeld overzicht voor de Nederlandse stroomgebieden, waarbij grote verschillen tussen rivieren kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld voor de Schelde is de situatie en het toekomstperspectief voor de rivierprik veel er dan voor de Rijn. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Beoordeling SvI gunstig gunstig 5. Bronnen Boer, W.F. de,2001. Verbetering van vismigratie door de Afsluitdijk: wat wil de vis? Werkdocument RIKZ/AB/ x Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Gubbels, R. & T. Belgers (2003). Paaiende rivierprikken in de Roer. Natuurhistorisch Maandblad 92(4): Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Holçík, J., The freshwater fishes of Europe. Volume 1/1 Petromyzontiformes, Aula-Verlag Wiesbaden. Hardisty, M.W.,1986. Lampetra fluviatilis (Linnaeus, 1758). In: Holcík (ed.). The freshwater fishes of Europe. Volume 1/1 Petromyzontiformes, Aula-Verlag Wiesbaden. Jang, M.-H. & M.C. Lucas, Reproductive ecology of the river lamprey. Journal of Fish Biology 66: Kleef, H.L. & Z. Jager, Z., Trekvissen in de Dollard : een survey in RIKZ, Haren. Kloppmann, M., Zeiler, M., Stelzenmüller, V., Ehrich, S. Zauke, G.-P. & Böttcher, U Zur Ausweisung von Natura 2000-Schutzgebieten in der AWZ von Nord- und Ostsee unter Berücksichtigung der FFH-Lebensraumtypen und Fischarten: Lelek, A., The Freshwater Fishes of Europe Vol.9. Threatened Fishes of Europe. AULA- Verlag Wiesbaden, Germany. 61

62 Maitland, P.S Ecology of River, Brook and Sea Lmaprey. Conserving Natura 2000 Rivers. Ecology Series No. 5. English Nature, Peterborough. Patberg, W., J.J. De Leeuw & H.V. Winter, Verspreiding van rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na RIVO-rapport C004/05. Sjöberg, K Ecology of the European River Lamprey (Lampetra fluviatilis) in Northern Sweden. Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences 37: Ende, W.P. van den, Verslag der werkzaamheden Vereeniging tot Bevordering der Inlandsche Ichtyologie: eerste en tweede deel. An. Nijhoff, Arnhem. Winter, H.V., I. de Boois, H.A.W. Wiegerinck & H.J. Westerink, Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in RIVO-rapport C036/05. 62

63 Elft (Alosa alosa) (H1102) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De elft is een trekvis die vroeger veel gevangen werd in de grote rivieren, maar nu vrijwel uit Nederland is verdwenen. Ze behoort tot de haringachtigen (Clupeidae). Met een maximale lengte tot ruim 80 cm is de elft de grootste vertegenwoordiger van deze familie. Het geslacht Alosa onderscheidt zich van de rest van de haringachtigen door het bezit van twee verlengde schubben aan het begin van de staartvin. De elft lijkt sterk op haar familielid de fint (Alosa fallax; H1103) maar wordt iets langer, is iets hoger van bouw en heeft een groter aantal aanhangsels op de eerste kieuwboog: 90 tot 155 bij de elft, 35 tot 60 bij de fint. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De elft kwam voorheen voor in West-Europa, van Zuid Noorwegen tot Spanje en langs de Middellandse Zee. In het noorden van Europa is de elft momenteel zo goed als uitgestorven, terwijl ze in Zuid-Europa zeldzaam is geworden. Enkele Franse rivieren (Dordogne, Garonne en Loire) herbergen nog relatief grote populaties van vele tienduizenden individuen. De soort is eveneens vrij algemeen in de Ierse rivieren. In Nederland wordt de elft momenteel als uitgestorven beschouwd, vroeger kende de soort in ons land een grote populatie in met name de Rijn. De elften van deze populatie plantten zich stroomopwaarts in Duitsland, onder meer in de Rijn, Moezel en Neckar. In de Bovenrijn 4 in Duitsland is recent een kleine mogelijke voortplantingsplaats (paaiplaats) van de elft waargenomen. Momenteel wordt in Duitsland een studie uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een eventuele herintroductie. Recentelijk worden af en toe elften waargenomen in de vispassage langs de stuw bij Iffezheim. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In Nederland kwamen elften in het verleden veelvuldig voor, zowel in de Rijn, IJssel als Maas; ze paaiden stroomopwaarts in Duitsland en België. In hoeverre de Grensmaas potentieel geschikt is als paaiplaats is onbekend. Momenteel is er mogelijk nog een kleine paaipopulatie aanwezig in de Rijn in Duitsland, zodat ons land nog steeds een opgroeien doortrekfunctie heeft voor de soort. Volwassen elften wordt momenteel zelden waargenomen in Nederland. In het zoete water zijn tussen 1969 en 1993 slechts vier vangsten van elften bekend, naast wat waarnemingen uit het stroomgebied van de Eems. In 2003 is een elft gevangen op zee bij Den Helder. Opmerkelijk was de vangst van een drietal elften (waaronder een vrouwtje met eitjes) in het benedenrivierengebied in het voorjaar van Waarnemingen van juveniele elften zijn niet bekend. Waar in het verleden de belangrijkste opgroeigebieden van de juveniele elften lagen is onduidelijk, maar delen van de uitgestrekte Maas-Rijn-delta zullen zeker belangrijk zijn geweest voor de soort. Huidig voorkomen en Natura 2000: Recentelijk is een kleine paaiplaats van de elft vastgesteld in de Bovenrijn (Duitsland); dit is de aanleiding geweest om in Nederland (doortrek)gebieden voor de soort aan te melden voor de habitatrichtlijn. Of het hierbij gaat om een natuurlijke hervestiging van de soort, een incidentele paai van zwervende individuen van andere rivierpopulaties of een kleine restpopulatie die zich heeft weten te handhaven is onbekend. 4 In tegenstelling tot wat is aangegeven in Janssen & Schaminée (red., 2004) is de soort hier niet geherintroduceerd. 63

64 Nr. Natura 2000 gebied functie bijdrage 67 Gelderse Poort doortrek >15 % 68 Uiterwaarden Waal doortrek >15 % 109 Haringvliet doortrek / >15 % opgroei 111 Hollands Diep doortrek >15% * 111 Hollands Diep doortrek 2 15 % 112 Biesbosch doortrek >15 % 113 Voordelta leefgebied >15 % Voorkomen van elft in Natura 2000 gebieden * In het Natura 2000 gebied Hollands Diep is de bijdrage van het Vogelrichtlijndeel aanzienlijk groter dan van het Habitatrichtlijndeel 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In de negentiende eeuw was de visserij op de Rijn en de Maas een bloeiend bedrijf. Tussen 1930 en 1940 is de elft praktisch uitgestorven, waarbij overbevissing de voornaamste oorzaak was. Een belangrijke andere oorzaak was de teruglopende waterkwaliteit en normalisatie van de rivieren (bijvoorbeeld in de Maas) met bouw van kunstwerken zoals stuwen ( verstuwing ). In ons land vormde het zoetwatergetijdengebied vroeger waarschijnlijk een belangrijke opgroeiplaats voor elften. De elften populatie was al ernstig teruggelopen in aantal voordat watervervuiling een probleem werd, maar de watervervuiling zal de extra genadeklap zijn geweest. Ondanks een enkele incidentele waarneming wordt de soort momenteel nog steeds als in ons land uitgestorven beschouwd. Er is namelijk geen enkel bewijs voor een zichzelf instandhoudende paaipopulatie van de elft in één van de rivieren die door Nederland stromen. Recente ontwikkelingen: Er begint zich een toename af te tekenen in het aantal waarnemingen van elften in het rivierengebied in de laatste jaren, al blijven zulke waarnemingen uitermate schaars. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: In ons land geldt de soort als uitgestorven (terwijl mogelijk in Duitsland recente natuurlijke herkolonisatie van de Rijn plaatsvindt). Vroeger kwam de elft voor in het stroomgebied van Rijn, Maas, Eems en Schelde. Beoordelingsaspect populatie: Er is geen (doortrekkende) populatie van de elft in ons land bekend. De waarnemingen betreffen slechts enkele losse waarnemingen van optrekkende volwassen elften. Beoordelingsaspect leefgebied: De elft kan ons land niet of nauwelijks als doortrekgebied gebruiken. Voor de elft geschikte opgroeigebieden (goed functionerende estuaria en zoetwatergetijdengebied) zijn door de aanleg van de deltawerken verloren gegaan. Daarnaast vormen migratiebarrières in de Maas (bij Grave) en Schelde een groot obstakel voor trekvissen. In de Rijn en Eems is de situatie voor de optrek van vissen iets gunstiger. Ze kunnen de Rijn via de Nieuwe Waterweg en Waal op zwemmen tot voorbij Iffezheim. Maar de Haringvlietdam en Afsluitdijk werken waarschijnlijk als een belemmering voor de doortrek. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Ondanks het herstel van de waterkwaliteit en de aanleg van vispassages is de elft tot nu toe niet in ons land teruggekeerd als zich voortplantende populatie. Zeer waarschijnlijk is de belangrijkste oorzaak het ontbreken van goed functionerende estuaria. De uitvoering van de plannen voor de Haringvlietdam op een kier zal resulteren in een verbeterde doortrekmogelijkheid, maar zal niet de nodige estuariene leefgebieden opleveren. 64

65 Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding moet er een levensvatbare populatie elften in ons land aanwezig zijn die vrij migreert tussen de zee en paaiplaatsen in het stroomgebied van in ieder geval de Maas en Rijn. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI 5. Bronnen Boer, W.F. de, Verbetering van vismigratie door de Afsluitdijk: wat wil de vis? Werkdocument RIKZ/AB/ x. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Groot, S.J. de, The former allis and twaite shad fisheries of the lower Rhine, the Netherlands. J. Appl. Ichthyol. 6: De Groot, S.J. de, A review of the past and present status of anadromous fish species in the Netherlands: is restocking the Rhine feasible? Hydrobiologia 478 (1-3): Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée (red) (2004). Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Maitland, P.S. & T.W. Hatton-Ellis Ecology of the Allis and Twaite Shad. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology Series No. 3. English Nature, Peterborough. Patberg, W., J.J. De Leeuw & H.V. Winter, Verspreiding van rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na RIVO-rapport C004/05. RIVO, IJmuiden. Winter, H.V., I. de Boois, H.A.W. Wiegerinck & H.J. Westerink, Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in RIVO-rapport C036/05. 65

66 Fint (Alosa fallax) (H1103) 1. Status: Habitatrichtlijn Annex II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De fint (Alosa fallax) lijkt sterk op de elft (Alosa alosa; zie bespreking van elft voor de verschillen). De finten die in Nederland voorkomen worden gerekend tot de ondersoort fallax. Deze ondersoort wordt gekenmerkt door een goudbruine kop, een blauwgrijze rug, een zilverwitte onderkant en vaak een rij donkere vlekken (twee tot acht) op de flanken. De fint kan tot 55 cm lang worden, waarmee hij iets kleiner blijft dan de elft en ook slanker van bouw is. Vroeger werden finten wel voor jonge elften aangezien, een verwarring waaraan zowel de wetenschappelijke als de Nederlandse naam herinnert (fallax = bedrieglijk; fint is afgeleid van veinzen). Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De ondersoort fallax van de fint komt van oorsprong voor in de oostelijke kustzone van de Atlantische Oceaan, van noordelijk Marokko tot zuidelijk Noorwegen en in de Oostzee. Andere ondersoorten komen voor in meren in Ierland en Italië en in het Middellandse zeegebied. Ons land ligt centraal in het verspreidingsgebied van de ondersoort fallax. Grote populaties komen nog voor in de Elbe en enkele Engelse en Franse rivieren aan de Noordzee en de Atlantische Oceaan. De fint is met het afsluiten van het Haringvliet in de Rijn en Maas uitgestorven als een zich in ons land voortplantende (paaiende) populatie. Daarvoor was de soort al sterk in aantal achteruitgegaan door overbevissing en verslechterende waterkwaliteit. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: In ons land was de Brabantse Biesbosch in het verleden een belangrijk paaigebied voor de fint. Zeer waarschijnlijk vervulde ook de Oude Maas, Lek, Eems en Schelde in het verleden een dergelijke functie. Tegenwoordig komt de soort in kleine aantallen voor langs de kust en in de benedenrivieren (ook in de Eems en Schelde). In 1999 is in de Eems weer succesvol gepaaid en in 2005 hebben beroepsvissers voor het eerst sinds lange tijd weer paaigedrag van finten waargenomen in de Nieuwe Merwede. Of dit betekent dat er zich een duurzame paaipopulatie begint te vormen is onbekend, maar gezien de slechte kwaliteit van het leefgebied lijkt het nog een brug te ver voor elften in het benedenrivierengebied. Er zijn momenteel nauwelijks voor de voortplanting van de fint geschikte en toegankelijke estuaria en zoetwatergetijdengebieden. De status van de fint in de Westerschelde is onbekend. Er worden daar wel exemplaren gevangen, maar ook hier lijken de leef- en waterkwaliteit in de zoete Schelde ontoereikend voor herstel van een zich voortplantende populatie. Langs de Nederlandse kust en bij zoet-zoutovergangen in riviermondingen worden relatief veel finten waargenomen, die zullen allemaal of bijna allemaal afkomstig zijn van populaties uit omliggende landen. Huidig voorkomen en Natura 2000: Huidige leefgebieden van de fint zijn de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Waddenzee (met name het Eems-Dollard estuarium), Hollands Diep, Biesbosch en Haringvliet. De mogelijke paaiplaats in de Nieuwe Merwede ligt binnen het Natura 2000 gebied Biesbosch. Buiten het Natura 2000-netwerk is de fint gevangen in de Nieuwe Waterweg, het Noordzeekanaal 5 en in de Lek en de Maas. Nr. Natura 2000 gebied Functie bijdrage 1 Waddenzee leefgebied >15% 109 Haringvliet doortrek >15% 109 Haringvliet opgroei >15% 111 Hollands Diep doortrek >15% * 5 Hier zijn jonge finten gevangen, maar het is onduidelijk of er hier gepaaid is. 66

67 Nr. Natura 2000 gebied Functie bijdrage 111 Hollands Diep Doortrek 2-15% 112 Biesbosch Paai >15% 113 Voordelta leefgebied >15% 7 Noordzeekustzone leefgebied 2-15% 122 Westerschelde & Saeftinghe doortrek <2% Voorkomen van fint in Natura 2000 gebieden * In het Natura 2000 gebied Hollands Diep is de bijdrage van het Vogelrichtlijndeel aanzienlijk groter dan van het Habitatrichtlijndeel 4. Beoordeling landelijk gunstige staat van instandhouding Trends in Nederland: In de 16e en 17e eeuw werd er in de rivieren intensief gevist op de fint. Later concentreerde de visserij zich op andere soorten. Toen achtereenvolgens de steur, zalm, houting en elft waren weggevist of verdwenen, is er weer een intensieve visserij op fint van start gegaan voornamelijk gedurende Tot in 1970 was de fint in Nederland nog redelijk algemeen, vooral in de benedenrivieren. In 1938 werd een miljoen finten gevangen, rond 1950 nog enkele tienduizenden. Nadat in 1970 het Haringvliet werd afgesloten, was het afgelopen met de fint als paaiende vissoort in de Nederlandse rivieren. Vanaf 1994 lijkt het aantal finten langs de Nederlandse kust en in de benedenrivieren echter weer toe te nemen. Opmerkelijk is het feit dat er in afgelopen jaren voor het eerst sinds vele jaren weer jonge finten in ons land worden gesignaleerd, voornamelijk in het Eems-Dollard estuarium. Ook is een enkele jonge fint gevonden in de Westerschelde en het Benedenrivierengebied. Recente ontwikkelingen: Bij de fint tekent zich een positieve trend af. De waterkwaliteit is in de laatste tijd verbeterd en er is een toename van het aantal waargenomen exemplaren finten in ons land (waaronder jonge exemplaren). Het merendeel van de waarnemingen zal echter afkomstig zijn van paaipopulaties van omliggende rivieren als bijvoorbeeld de Elbe. 1 Fint 0,1 0,01 0,001 0, Benedenrivieren IJsselmeergebied Gemiddeld Gelderse Poort Maas Ontwikkelingen in aantallen finten in de vismonitoring door RIVO (aantal per fuiketmaal), gemiddeld lijkt er hooguit een lichte toename te zijn (merk op dat de schaal logaritmisch is), maar sterk is het signaal niet. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van de fint is min of meer gelijk gebleven of iets vooruitgegaan. De paaifunctie is in ons land nog steeds minimaal. Beoordelingsaspect populatie: Er zijn enkele aanwijzingen dat de fint zich soms weer voortplant in de Biesbosch en vooral in de Eems. Er lijkt echter nog geen sprake te zijn van een levensvatbare zichzelf in stand houdende paaipopulatie van de soort in ons land. 67

68 Beoordelingsaspect leefgebied: De belangrijkste paaigebieden van de fint zijn verloren gegaan door de afsluiting van het Haringvliet en de Afsluitdijk en door de verslechtering van de kwaliteit van het water (vaak zuurstofloosheid) en leefomstandigheden in het zoetwatergetijdengebied in de Schelde bij Antwerpen. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Het toekomstige openstellen van de Haringvlietsluizen kan het zoetwatergetijdengebied weer bereikbaar maken voor de fint. Het is echter de vraag of de huidige kwaliteit van de met een dikke sliblaag vervuilde waterbodem in het zoetwatergetijdengebied nog voldoet aan de eisen die de soort stelt. Het getij in dat gebied is en blijft mogelijk zodanig gedempt dat niet aan haar randvoorwaarden wordt voldaan. Er is sedert enige tijd vrije optrek mogelijk via de Nieuwe Waterweg naar bijvoorbeeld de Biesbosch, maar daar is nog geen duurzame paaipopulatie teruggekeerd. De paai- en opgroeiomstandigheden zijn in het Benedenrvierengebied momenteel nog ver onder de maat zijn. Het blijft een open vraag of de Haringvlietdam op een kier zetten het leefgebied voldoende zal herstellen. De getemd getij -variant van het plan biedt waarschijnlijk betere kansen omdat dit tot een grootschaliger herstel van brakke habitats en van het estuariene karakter leidt. In de Westerschelde is een verbetering van de waterkwaliteit recentelijk ingezet. Dit en onder andere de bouw van een waterzuivering voor Brussel, zoals voor de nabije toekomst is gepland, zal wellicht een herstel van fint op de Schelde inluiden. Onzekere factor is de kwaliteit van bodem en landschap van het zoetwatergetijdegebied in de Schelde. De Eems lijkt momenteel het voor de fint meest geschikte gebied te zijn, al bestaan daarvoor geen plannen voor verdere verbeteringen van de rivier als leefgebied voor vissen. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding moet het zoetwatergetijdengebied van de Rijn en Maas (de Biesbosch) weer een belangrijke populatie van de fint herbergen. Verder dienen populaties van de soort aanwezig te zijn in de Eems en Westerschelde. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI 5. Bronnen Boer, W.F. de, Verbetering van vismigratie door de Afsluitdijk: wat wil de vis? Werkdocument RIKZ/AB/ x. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Groot, S.J. de, The former allis and twaite shad fisheries of the lower Rhine, the Netherlands. J. Appl. Ichthyol. 6:

69 Gerkens, M & R. Thiel Habitat use of age - 0 twaite shad (Alosa fallax Lacepede, 1803) in the tidal freshwater region of the Elbe River, Germany. Bulletin Francais de la Peche et de la Pisciculture : Holçík, J., The freshwater fishes of Europe. Volume 1/1 Petromyzontiformes, Aula-Verlag Wiesbaden. Hardisty, M.W.,1986. Lampetra fluviatilis (Linnaeus, 1758). In: Holçík (ed.). The freshwater fishes of Europe. Volume 1/1 Petromyzontiformes, Aula-Verlag Wiesbaden. Kleef, H.L. & Z. Jager, Het diadrome visbestand in het Eems-Dollard estuarium in de periode 1999 tot Rapport RIKZ 2002/060. RIKZ, Haren. Kloppmann, M., Zeiler, M., Stelzenmüller, V., Ehrich, S. Zauke, G.-P. & Böttcher, U Zur Ausweisung von Natura 2000-Schutzgebieten in der AWZ von Nord- und Ostsee unter Berücksichtigung der FFH-Lebensraumtypen und Fischarten: Maitland, P.S. & T.W. Hatton-Ellis Ecology of the Allis and Twaite Shad. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology Series No. 3. English Nature, Peterborough. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Patberg, W., J.J. De Leeuw & H.V. Winter, Verspreiding van rivierprik, zeeprik, fint en elft in Nederland na RIVO-rapport C004/05. RIVO, IJmuiden. Winter, H.V., I. de Boois, H.A.W. Wiegerinck & H.J. Westerink, Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in RIVO-rapport C036/05. 69

70 Zalm (Salmo salar) (H1106) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). Tijdens het verblijf op zee valt de zalm niet onder de werking van Bijlage II. 2. Kenschets Beschrijving: De zalm kan duizenden kilometers afleggen op weg van de open oceaan tot aan de bovenlopen van rivieren. De vissen keren daarbij terug naar de plaatsen waar ze zijn geboren om zich daar voort te planten of te paaien. De zalm is deze één van de grootste vissoorten in ons land, hij kan tot 150 cm lang worden en een gewicht hebben van 30 kg. Men onderscheidde vroeger diverse rassen voor de verschillende riviersystemen omdat de scheiding tussen de diverse populaties groot is en elke populatie specifiek is toegerust voor de eigen rivier. Een groot aantal van de oude rassen is uitgestorven. In Nederland kende men er twee: de Maaszalm en de Rijnzalm. De mannetjes ontwikkelen tijdens de trek naar zoetwater grote gekromde kaken en krijgen een roodbruine tekening op de flanken. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De zalm komt oorspronkelijk in de gehele Noord-Atlantische regio voor met paaigebieden in Europa van de Pechora in Rusland tot de Mino in Noord-Portugal. De zalm concentreert zich op zee nabij de Faroereilanden, IJsland en Groenland. Nederland was in het verleden een belangrijk doortrekgebied voor Rijnzalmen en Maaszalmen. De Rijnpopulatie was één van de grootste van Europa. Sinds het midden van de twintigste eeuw worden de Nederlandse rassen als uitgestorven beschouwd. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: De zalm heeft in Nederland waarschijnlijk nooit voortplantingsplaatsen gekend. De Maaszalm trok naar paaigebieden in België en Frankrijk en via de Roer naar Duitsland. De Rijnzalm trok naar paaigronden in Duitsland, Frankrijk (Moezel) en tot in Zwitserland. Sinds het midden van de twintigste eeuw worden beide rassen als uitgestorven beschouwd. In het afgelopen decennium hebben in tal van zijrivieren herintroducties van de zalm plaatsgevonden, waarbij eieren en jonge zalmen van uiteenlopende levensstadia zijn uitgezet in zijriviertjes van de Maas (in de Ardennen) en de Rijn (onder andere in de Sieg en Ahr). Het meest succesvol lijkt de herintroductie in de Sieg, waar momenteel weer enkele honderden zalmen paaien. Nadien, vooral in de laatste vijftien jaar, zijn meer zalmen waargenomen in Nederland, zowel volwassen vissen van de (jonge) zoetwaterfase ( parrstadium ) als volwassen dieren van de zoutwaterfase ( smoltstadium ). Huidig voorkomen en Natura 2000: In Nederland gebruikt de zalm de grote rivieren uitsluitend als doortrekroute. Tijdens de trekperiode schommelen de aantallen in de grote rivieren (IJssel, Rijn, Lek, Maas en Waal) in de laatste jaren tussen de 100 en enkele honderden volwassen optrekkende exemplaren (RIVO-monitoringen in opdracht van RIZA en LNV). Monitoring op het IJsselmeer in de periode leverde honderden vissen van het oudere smoltstadium op, terwijl in het najaar hoofdzakelijk jongvolwassen zalmen werden gevangen, zij het in kleine aantallen. In de Eems zijn ook enkele zalmen gevangen. Via een onderzoek met zenders heeft RIZA de routes die de zalm (en ook de zeeforel) bij de optrek stroomopwaarts gebruikt gedetailleerd in kaart gebracht. Nr. Natura 2000 gebied functie bijdrage 67 Gelderse Poort doortrek >15% 109 Haringvliet doortrek >15% 112 Biesbosch doortrek >15% 113 Voordelta doortrek >15% 70

71 Nr. Natura 2000 gebied functie bijdrage 68 Uiterwaarden Waal doortrek >15% 111 Hollands Diep doortrek >15% * 111 Hollands Diep doortrek 2-15% 68 Uiterwaarden Waal doortrek 2-15% 152 Grensmaas doortrek <2% Voorkomen zalm in Natura 2000 gebieden * In het Natura 2000 gebied Hollands Diep is de bijdrage van het Vogelrichtlijndeel aanzienlijk groter dan van het Habitatrichtlijndeel 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Tussen 1885 en 1940 liepen de zalmvangsten in Nederland geleidelijk terug van ca tot enkele exemplaren in Sinds het midden van de twintigste eeuw worden de Nederlandse rassen als uitgestorven beschouwd. De belangrijkste oorzaken voor het uitsterven van de zalmpopulaties in de stroomgebieden van Rijn en Maas zijn landschappelijke en hydrologische veranderingen (normalisaties, stuwen, dammen), de verslechterde waterkwaliteit (na 1900) en intensieve bevissing van de rivieren. In het Benedenrivierengebied bevinden zich twee knelpunten die de trek belemmeren: de Haringvlietsluizen en de Volkerakdam. Soms lukt het zalmachtigen om de Haringvlietsluizen te passeren, dat is via zenderonderzoek aangetoond. De Volkerakdam is in dit verband van minder belang. Ook de Afsluitdijk beperkt de trek, al wordt ook deze barrière gepasseerd door een deel van de trekkende populaties van zalmachtigen (voor verder stroomopwaarts gelegen barrières zie ook de bespreking van zeeprik; voor de zalm geldt min of meer hetzelfde). Gunstige ontwikkelingen zijn de aanzienlijke verbetering van de waterkwaliteit in de afgelopen jaren, het aanbrengen van vispassages bij diverse stuwen en het herstel van paai- en opgroeigebieden in België en Duitsland. In 2004 zijn sinds lange tijd weer enkele volwassen zalmen waargenomen die via de Maas naar België trokken. Recente ontwikkelingen: In de afgelopen jaren hebben herintroducties plaatsgevonden, waarbij eitjes en jonge zalmen zijn uitgezet in zijriviertjes van de Maas en de Rijn. Hoewel de maatregelen resultaten afwerpen (er worden tientallen tot honderden zalmen in de Sieg geteld) is van een zichzelf instandhoudende populatie in de Rijn nog geen sprake. Van 1994 tot 1998 zijn relatief geringe aantallen volwassen zalmen waargenomen. In de periode van 1998 tot 2000 zijn de aantallen geregistreerde zalmen snel toegenomen tot enkele honderden per jaar (op vier punten in Maas, Waal, Lek en IJssel). In de periode van 2000 tot 2004 lijken de aantallen zich op dat niveau te stabiliseren. Aangezien er slechts een kleine fractie van het totaal wordt gevangen, zullen er in werkelijkheid momenteel weer meer dan duizend volwassen zalmen de Rijn optrekken. Maar hoe succesvol de herintroducties op de langere termijn zijn is nog een grote vraag. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Momenteel is de volwassen zalm aanwezig in de Rijn tot in Zwitserland, in de Maas tot in Frankrijk en in de Eems tot in Duitsland. De verspreiding in de Schelde is minder goed bekend. Beoordelingsaspect populatie: Sinds eind jaren tachtig vinden er in Duitsland (en recentelijk ook in België) op grote schaal uitzettingen van jonge zalm plaats in het Rijn- Maassysteem. De herkomst is divers en tal van organisaties zijn daarmee bezig. Er is geen goed overzicht van alle uitzettingen beschikbaar en een evaluatie van de herintroductie is erg lastig. Er vindt in Duitsland weer natuurlijke paai en voortplanting plaats in een aantal zijrivieren zoals de Sieg. Duidelijk is dat de kwaliteit van de paaigebieden nog te wensen overlaat (te grote sliblast in de grindbeddingen) en dat de verhouding tussen het aantal naar de geboorteplaats terugtrekkende en wegtrekkende vissen in bijvoorbeeld de Sieg (waar dit goed gedocumenteerd is en gemeten wordt) nog erg laag is in vergelijking met gezonde zalmpopulaties in natuurlijke rivieren. De oorzaak kan een vergrote sterfte zijn tijdens de stroomafwaartse trek, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van waterkrachtcentrales en (bij)vangsten binnen de intensieve visserij of tijdens het verblijf op open zee. Een andere oorzaak voor vergrote sterfte is mogelijk een slechte binding aan de geboorterivier bijv. door de bonte mix van herkomst en variatie aan levensstadia van de 71

72 gekweekte en uitgezette zalmen. Er lijkt nog geen sprake te zijn van een zalmpopulatie die zich op eigen kracht kan handhaven onder de huidige omstandigheden. Beoordelingsaspect leefgebied: Het leefgebied van de zalm is nog lang niet volledig hersteld. Knelpunten in ons land vormen de barrières bij zoet-zoutovergangen (Haringvlietdam, Volkerakdam en Afsluitdijk). Verder is op de Maas is de stuw bij Borgharen nog een belangrijk obstakel. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Voor de zalm gunstige ontwikkelingen zijn een verbetering van de waterkwaliteit in de rivieren, het aanbrengen van vispassages bij diverse stuwen en het herstel van paai- en opgroeigebieden in België en Duitsland. Of de omvang van deze veranderingen voldoende is om de zalm te doen terugkeren als zichzelf instandhoudende populatie is moeilijk op voorhand te bepalen. In aanvulling hierop kan men maatregelen nemen om de bijvangsten tijdens de trek en de sterfte in turbines van waterkrachtcentrales te verkleinen. Het gaat om directe sterfte én indirecte vergroting van sterfte door een groter predatierisico bij de hindernissen die de trek vertragen en concentreren. Ook al bedraagt de sterfte per turbinepassage slechts enkele procenten, bij passage van grotere concentraties van vissen en met inachtneming van extra predatierisico zou verlaging van dit sterftecijfer toch een factor van belang kunnen zijn. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding moet er een levensvatbare populatie zalmen voorkomen in de Rijn en de Maas. Een vrije doorgang tussen rivierbovenlopen en zee moet in beide richtingen mogelijk zijn. Voor de trek op de Nederlandse trajecten moeten de belangrijkste afvoerroutes van het water van Rijn en Maas gemakkelijk passeerbaar zijn. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI 5. Bronnen Boer, W.F. de, Verbetering van vismigratie door de Afsluitdijk: wat wil de vis? Werkdocument RIKZ/AB/ x Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. ICBR, Ist der Rhein wieder ein Fluss für Lachse? Internationale Commissie voor Bescherming van de Rijn, Koblenz. ICBR, Rijnzalm Internationale Commissie voor Bescherming van de Rijn, Koblenz. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. 72

73 Moquette, F., Herstelprogramma zalm moeizaam op gang. Visionair 1(1): Winter, H.V., I. de Boois, H.A.W. Wiegerinck & H.J. Westerink, Jaarrapportage Passieve Vismonitoring Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in RIVO-rapport C036/05. 73

74 Bittervoorn (Rhodeus sericeus amarus) (H1134) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De bittervoorn is met een lengte van gemiddeld 5 tot 8 cm een kleine vis uit de familie van de karperachtigen. In Europa betreft het de ondersoort R. s. amarus. De dieren bezitten een kort, gedrongen, zilverkleurig lichaam met een hoge, grijsgroene rug en een opvallende blauwgroene streep, die vanaf het midden van het lichaam tot aan de staart loopt. De schubben zijn groot in vergelijking tot het lichaam. In de voortplantingsperiode of paaitijd (apriljuni) hebben de mannetjes rood aangelopen vinnen en bovendien enkele kleine, witte knobbeltjes aan weerszijden van hun snuit. De soort dankt haar naam aan de bittere smaak van het vlees, die waarschijnlijk als een afweermiddel tegen roofvissen werkt. Relatief belang binnen Europa: groot De ondersoort amarus van de bittervoorn komt voor in zoete wateren in de gede streken van het Europese laagland, van Frankrijk tot aan de Oeral. In Centraal- en Noordoost-Azië wordt de Europese ondersoort vervangen door de typische ondersoort sericeus. In Noordwest-Europa heeft de soort in ons land een zwaartepunt. Ze ontbreekt in Groot-Brittannië en Scandinavië en is in België en Duitsland erg zeldzaam. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In Nederland is de bittervoorn aan te treffen in Laag-Nederland: het laagveengebied, zoetwatergetijdegebied, zeekleigebied en rivierengebied (Holland, Utrecht, NW-Overijssel, Friesland). Huidig voorkomen en Natura 2000: Naar schatting wordt hoogstens 10% van het verspreidingsgebied van de soort afgedekt door Natura 2000 gebieden. Het zwaartepunt van de verspreiding van de soort omvat zover bekend de volgende regio s (kernleefgebieden): West- Utrecht en aangrenzend Holland (o.a. Natura 2000 gebieden Oostelijke Vechtplassen, Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, Naardermeer, Botshol en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein), Zuidhollandse veenweidegebied, o.a. Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Hoekse Waard (Natura 2000 gebied Zouweboezem), Noord-Holland boven het Noordzeekanaaal (o.a. Natura 2000 gebieden Ilperveld, Varkensland,Oostzanerveld & Twiske, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder en Eilandspolder), Biesbosch en aangrenzende polders (Natura 2000 gebieden Biesbosch, Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem), Noordwest-Overijssel en aangrenzend Friesland (Natura 2000 gebieden Wieden, Weerribben, Olde Maten en Veerslootlanden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Rottige Meenthe & Brandemeer) en het Rivierengebied (Natura 2000 gebied Gelderse Poort, Uiterwaarden IJssel). Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder >15% 94 Naardermeer >15% 95 Oostelijke Vechtplassen >15% 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck >15% 18 Rottige Meenthe & Brandermeer 2-15% 25 Drentse Aa gebied 2-15% 34 Weerribben 2-15% 35 Wieden 2-15% 36 Uiterwaarden Zwarte water en Vecht 2-15% 37 Olde Maten & Veerslootlanden 2-15% 67 Gelderse Poort 2-15% 74

75 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 70 Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid 2-15% 89 Eilandspolder 2-15% 91 Polder Westzaan 2-15% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & 2-15% Twiske 105 Zouweboezem 2-15% 112 Biesbosch 2-15% 150 Roerdal 2-15% 9 Groote Wielen <2% 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen eo <2% 13 Alde Feanen <2% 38 Uiterwaarden IJssel <2% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied <2% 56 Arkemheen <2% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem <2% 83 Botshol <2% 104 Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein <2% 109 Haringvliet <2% 136 Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux <2% Voorkomen bittervoorn in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Het vermoeden bestaat dat het Nederlandse verspreidingsgebied van de bittervoorn in de loop van de twintigste eeuw een kwart kleiner is geworden. Het voorkomen van de soort in ons land is onvolledig (zeker in het noorden van het land). Wel is het waarschijnlijk dat de soort tussen 1945 en 1970 achteruitging in Noord-Holland en Noordwest- Overijssel. Recente ontwikkelingen: Ook over de bittervoornpopulatie in recente tijd zijn nauwelijks aantalsverlopen bekend. Er is wel een duidelijker beeld van de verspreiding tot stand gekomen met het verschijnen van enkele provinciale vissenatlassen: Overijssel, Utrecht en Limburg. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Waarschijnlijk is het verspreidingsgebied van de bittervoorn ingekrompen en hier en daar uitgedund, maar de soort komt nog steeds wijd verspreid voor in Laag-Nederland. Beoordelingaspect populatie: gunstig Over veranderingen in populatiegrootte van de bittervoorn is nauwelijks iets bekend, maar het staat vast dat er in een aantal gebieden nog grote populaties zijn. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig Het leefgebied is voldoende groot en de kwaliteit is geschikt voor het op lange termijn voortbestaan van de bittervoorn in Nederland. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Momenteel is het slootbeheer nog te intensief, waardoor zoetwatermosselen geen kans krijgen om groot te worden. De bittervoorn gebruikt grote gezonde zoetwatermosselen voor de eiafzet en bij gebrek daaraan kan er minder voortplanting van bittervoorns plaatsvinden. De recent verschenen gedragscode voor waterschappen kan verandering brengen in het slootbeheer, maar of dat een positief effect heeft dat zal de toekomst moeten uitwijzen 75

76 Bittervoorn, kilometerhokken vanaf Stichting RAVON Verspreiding van de bittervoorn in Nederland. Waarnemingen zijn per kilometerhok weergegeven. Periode Bron: Zollinger et al Het verspreidingsbeeld voor West-Utrecht is incompleet, zie Atlas van de Utrechtse vissoorten (De Jong et al. 2003). Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de drie noordelijke provincies. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding dient het huidige verspreidingsgebied van de bittervoorn in stand te blijven (nodig is dit beeld voor Noord-Nederland beter in beeld te brengen). In de eerder genoemde kerngebieden mag het aantal km-hokken waarin de soort voorkomt 6, niet achteruitgaan. Ten aanzien van het leefgebied is het nodig het slootbeheer aan te passen voor de bittervoorn (en andere beleidsrelevante soorten laagveenvissen) in minstens de helft van alle wateren in de kernleefgebieden. Hierbij moet men rekening houden met het feit dat de soort voornamelijk in poldergebieden buiten het Natura 2000-netwerk voorkomt. Oordeel: 6 Op basis van het verspreidingsbeeld uit Zollinger et al. 2003, aangevuld met de gegevens uit De Jong et al

77 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding gunstig gunstig Populatie gunstig gunstig Leefgebied gunstig gunstig Toekomst Beoordeling SvI 5. Bronnen Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, [Roermond]. Crombaghs, B.H.J.M., N. van den Berg & A.B. Goutbeek, Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Provincie Overijssel, Zwolle. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. de Jong, Th., R.Beenen & P.Heuts Atlas van de Utrechtse vissoorten. Provincie Utrecht/De Stichtse Rijnlanden, Utrecht. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Rienks, W.A., A.L. Gerritsen, W.J.H. Meulenkamp, F.G.W.A. Ottburg, E.P.A.G. Schouwenberg, J.J.H. van den Akker & R.F.A. Hendriks, Veenweidegebied in Fryslan - De effecten van vier peilstrategieën. Alterra-rapport 989, Alterra, Wageningen. Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans, Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, [Nijmegen]. 77

78 Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De grote modderkruiper is een fraaie tot 30 cm lange slanke vis uit de familie van de modderkruipers. Alle drie soorten modderkruipers die in ons land voorkomen hebben tastdraden aan de kop, bij de grote modderkruiper zijn dat er tien (bij de kleine modderkruiper zes; voor andere verschillen zie de beschrijving van de kleine modderkruiper). In de paaitijd is het mannetje van de grote modderkruiper oranjekleurig. Hij heeft dan aan het einde van zijn lichaam aan weerskanten oranje, ovaalvormige afscheidingsbulten. In de volksmond wordt de grote modderkruiper ook wel fluitaal, aalpieper, donderaal of weeraal genoemd. De eerste twee namen duiden op het fluitende geluid dat de vis maakt als hij wordt opgepakt. Dit geluid wordt veroorzaakt door lucht die via de anus de darmen verlaat. De darm van de grote modderkruiper fungeert als een soort long om zuurstof op te nemen, naast opname via de huid en de kieuwen. De volksnamen weeraal en donderaal heeft de vis te danken aan het feit dat hij onrustig wordt bij luchtdrukschommelingen; daarom werd hij vroeger wel door boeren in wekflessen gehouden als een soort barometer. Relatief belang in Europa: groot Het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper strekt zich uit van West-, Midden- en Oost- Europa tot aan de Oeral. De soort ontbreekt in Engeland, het Alpengebied, Zuid-Europa en Scandinavië. In Noordwest-Europa ligt het zwaartepunt in de laagvlaktes en rivierdelta s van Nederland, Noord-Duitsland en Polen. In Nederland wordt de grote modderkruiper relatief vaak aangetroffen; in Duitsland en België is de soort veel zeldzamer en de verspreiding in Frankrijk is marginaal. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De grote modderkruiper wordt in alle Nederlandse provincies aangetroffen met uitzondering van Zeeland. De soort is plaatselijk talrijk in West-Brabant, in de laagveengebieden van Noordwest-Overijssel en in boezemwateren en moerassen in het rivierengebied en langs grote beken. Huidig voorkomen en Natura 2000: De grote modderkruiper komt in een groot aantal Natura 2000 gebieden voor en vijf daarvan leveren een grote relatieve bijdrage: Olde Maten & Veerslootslanden, Buurserzand & Haaksbergerveen (deelgebied Haaksbergerveen), Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem, Zouweboezem en de Biesbosch. In Zouweboezem is een grote populatie ontstaan na uitvoering van een natuurontwikkelingsproject. De grote modderkruiper vormt daar het hoofdmenu voor de purperreiger. Het Natura 2000-netwerk dekt slechts een beperkt deel van het verspreidingsgebied van de soort. Buiten het Natura 2000-netwerk liggen leefgebieden in het Kromme Rijn-gebied, Polder Mastenbroek, bij Emmercompascuum, in Brabantse Aa en andere delen van de westhoek van Noord-Brabant (Kruisland e.o.). Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 37 Olde Maten & Veerslootlanden >15% 53 Buurserzand & Haaksbergerveen >15% 56 Arkemheen >15% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche >15% boezem 105 Zouweboezem >15% 78

79 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 112 Biesbosch >15% 25 Drentse Aa gebied 2-15% 34 Weerribben 2-15% 35 Wieden 2-15% 38 Uiterwaarden IJssel 2-15% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied 2-15% 70 Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid 2-15% 130 Langstraat 2-15% 132 Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche 2-15% Broek 13 Alde Feanen <2% 15 Van Oordt s Mersken <2% 16 Wijnjeterper Schar <2% 20 Zuidlaardermeergebied <2% 67 Gelderse Poort <2% 68 Uiterwaarden Waal <2% 74 Zwarte Meer <2% 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder <2% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske <2% Voorkomen grote modderkruiper in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Er zijn weinig oude waarnemingen van de grote modderkruiper; de meeste gegevens dateren van na Lange tijd heeft de grote modderkruiper niet in de belangstelling gestaan en is er weinig onderzoek aan de soort verricht. Er zijn aanwijzingen dat het verspreidingsgebied is achteruitgegaan, maar de inventarisatie-dichtheden zijn te klein om dit met zekerheid te zeggen. Het leefgebied zal in de loop der twintigste eeuw zijn gekrompen. Veel oude meanders zijn verdwenen en de overstromingsdynamiek van de rivieren is ingedamd, waardoor kleine potentieel geschikte watertjes niet meer ontstaan. Verder heeft in de polders de ruilverkaveling (en intensivering van de landbouw) voor een afname van de waterkwaliteit en slootmorfologie gezorgd. Het steeds verder verdwijnen van voor de grote modderkruiper geschikte natuurlijke biotopen en verkeerd beheer van de kunste biotopen (sloten) die gingen dienen als leefgebieden hebben vermoedelijk een neerwaartse trend voor deze soort ingezet. Recente ontwikkelingen: In de recente periode is het beeld van de verspreiding van de soort veel duidelijker geworden. Over een recente trend kan niets worden gezegd. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Er zijn aanwijzingen voor afname van de populatie van de grote modderkruiper in ons land, maar de inventarisatiedichtheid is te gering voor betrouwbare uitspraken. In de periode is de soort in het totaal in 338 kilometerhokken aangetroffen. Recent ( ) zijn er 186 kilometerhokken bekend waarin de grote modderkruiper voorkomt daarbij zijn Noord-Nederland (Drenthe, Friesland, Groningen) en Zuid-Holland echter relatief slecht onderzocht. 79

80 Grote modderkruiper, kilometerhokken vanaf Stichting RAVON Verspreiding van de Grote modderkruiper in Nederland. Waarnemingen zijn per kilometerhok weergegeven. Periode Bron: Zollinger et al Beoordelingsaspect populatie: Over veranderingen in populatiegrootte is in feite nauwelijks informatie. Aangenomen wordt dat de populatie van de grote modderkruiper zich van de afname in het verleden nog niet wezenlijk heeft hersteld, hoewel hier en daar natuurontwikkeling zijn vruchten afwerpt. Beoordelingsaspect leefgebied: Het voor de grote modderkruiper geschikte leefgebied is in de laatste vijftig jaar veel kleiner geworden. Dit is voor een groot deel het gevolg van een veranderde waterhuishouding met instelling van een onnatuurlijk waterpeilbeheer: s zomers hoge waterstand en s winters lage waterstand. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De soort heeft nog steeds een ruime verspreiding in ons land en komt voor in laagveengebieden, rivieren en beekdalen. De toepassing van de Kader Richtlijn Water (KRW) en de gedragscode voor waterschappen kunnen een positieve bijdrage leveren aan een verbetering van het leefgebied van de soort. Vermoedelijk blijven de verbeteringen beperkt omdat er in het land weinig ruimte is voor structureel herstel van het leefgebied door een meer natuurlijk peilbeheer. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor het veiligstellen (gunstige staat van instandhouding) van de soort mag het huidige verspreidingsgebied niet inkrimpen, het hoort tenminste 200 kilometerhokken te omvatten. De grote modderkruiper dient in hoge aantallen voor te komen in het kerngebied van haar verspreiding: West-Brabant, het centrale rivierengebied en Noordwest-Overijssel. Het totale oppervlak van verlandingsvegetaties dient in het rivierengebied (incl. beken) en in het laagveengebied toe te nemen. 80

81 Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Beoordeling SvI 5. Bronnen Crombaghs, B.H.J.M., N. van den Berg & A.B. Goutbeek, Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Provincie Overijssel, Zwolle. Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, [Roermond]. Eekelen, R. van & A.H. van den Berg, De Grote modderkruiper in het rivierengebied. DLN 107 (5): Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Eijk, J.L. van & M. Zekhuis, Paai van grote modderkruipers in het Haaksbergerveen. RAVON 4(1): Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans, Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, [Nijmegen]. 81

82 Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: Van de drie soorten modderkruipers die in ons land voorkomen is de kleine modderkruiper met een gemiddelde lengte van 8 tot 10 cm de kleinste. De modderkruipers zijn slanke vissen met tastdraden aan de kop. De beide andere soorten die in ons land voorkomen zijn de grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) en het bermpje (Noemacheilus barbatulus = Barbatula barbatulus). De kleine modderkruiper heeft een regel patroon van zwarte vlekken op een lichtbruine ondergrond en verschilt daarmee van de grote modderkruiper, die bruine en geelbruine horizontale lengtestrepen heeft. Ook is het lichaam van de kleine modderkruiper zijdelings afgeplat, terwijl zijn grotere familielid een ronde bouw heeft. De kleine modderkruiper is een bewegelijk visje. Ter verdediging heeft hij een kleine, uitklapbare stekel onder zijn oog. Aan zijn bek zitten zes korte tastdraden die hij gebruikt om s nachts op de bodem naar voedsel te zoeken. Overdag schuilt de vis op de onderwaterbodem tussen de vegetatie. Relatief belang in Europa: groot De kleine modderkruiper heeft een groot Euraziatisch verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van Zuid-Europa en Zuid-Scandinavië en in oostelijke richting tot in Siberië. In West-Europa wordt de kleine modderkruiper het meest aangetroffen in Nederland, daarnaast komt de soort relatief veel voor in het noorden van Duitsland. In de direct om ons heen liggende landen (overige delen Duitsland, België, Frankrijk en Engeland) is het voorkomen van kleine modderkruipers aanzienlijk geringer. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Lange tijd werd gedacht dat de kleine modderkruiper binnen Nederland erg zeldzaam was, maar dit blijkt een misvatting. Door vaker en gerichter te inventariseren op het voorkomen van kleine vissoorten (o.a. met behulp van schepnetten) is de laatste decennia een beter beeld van de verspreiding van de modderkruipers verkregen. Hoge aantallen kleine modderkruipers zijn gevonden in diverse laagveen- en zeekleigebieden evenals in de oeverzones van het IJsselmeer. In de Randmeren zijn de dieren ook talrijk temidden van kranswiervelden. Verder komt de soort regel voor in de rivieren en in traag stromende beken. Huidig voorkomen en Natura 2000: De kleine modderkruiper komt in een groot aantal Natura 2000 gebieden voor. Veluwerandmeren is het gebied met de grootste relatieve bijdrage. Hier bereikt de soort over grote oppervlakten hoge dichtheden in de kranswierbegroeiingen. Buiten het Natura 2000-netwerk komt de soort veel voor in beekdalen in Noord-Limburg en aangrenzend Noord-Brabant, in het Kromme-Rijngebied, in het veenweidegebied en in het komgrondengebied van de rivieren. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 76 Veluwerandmeren >15% 18 Rottige Meenthe & Brandermeer 2-15% 25 Drentse Aa gebied 2-15% 34 Weerribben 2-15% 35 Wieden 2-15% 37 Olde Maten & Veerslootlanden 2-15% 38 Uiterwaarden IJssel 2-15% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied 2-15% 82

83 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 67 Gelderse Poort 2-15% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem 2-15% 89 Eilandspolder 2-15% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & 2-15% Twiske 94 Naardermeer 2-15% 95 Oostelijke Vechtplassen 2-15% 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2-15% 112 Biesbosch 2-15% 130 Langstraat 2-15% 132 Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek 2-15% 13 Alde Feanen <2% 15 Van Oordt s Mersken <2% 16 Wijnjeterper Schar <2% 36 Uiterwaarden Zwarte water en Vecht <2% 45 Springendal & Dal van de Mosbeek <2% 65 Binnenveld <2% 70 Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid <2% 74 Zwarte Meer <2% 83 Botshol <2% 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder <2% 91 Polder Westzaan <2% 104 Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein <2% 105 Zouweboezem <2% 133 Kampina & Oisterwijkse Vennen <2% 135 Kempenland West <2% 138 Weerter- en Budelerbergen & Ringselven <2% 141 Oeffelter Meent <2% Voorkomen kleine modderkruiper in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De kleine modderkruiper heeft een ruime verspreiding binnen Nederland en is binnen het verspreidingsgebied vrij algemeen. Alleen uit Friesland, Groningen en Drenthe zijn weinig waarnemingen van de soort bekend, maar het beeld is hier waarschijnlijk onvolledig. Over eventuele voor- of achteruitgang van aantallen of de verspreiding van kleine modderkruipers is weinig bekend. Bij vergelijking van de verspreidingskaarten uit de literatuur voor de perioden (Zollinger et al. 2003) en (De Nie 1996) lijkt het alsof de kleine modderkruiper achteruit is gegaan in het noorden, oosten en het zuiden van Nederland. Waarschijnlijk komt dit beeld niet overeen met de werkelijkheid en is het vertekend door verschillen in intensiteiten van inventarisatie. Recente ontwikkelingen: In de recente periode is het beeld van de verspreiding van de soort veel duidelijker geworden. Over een recente trend kan niets worden gezegd. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Er zijn geen aanwijzingen voor een achteruitgang van het verspreidingsgebied van de kleine modderkruiper. Beoordelingsaspect populatie: gunstig Waarschijnlijk zijn de aantallen van de soort niet afgenomen. Beoordelingsapect leefgebied: gunstig 83

84 Harde gegevens ontbreken, maar gezien de ruime verspreiding en het algemene voorkomen van de soort, voldoet de kwaliteit van het leefgebied op het merendeel der vindplaatsen. Blijkbaar stelt de soort minder specifieke eisen aan haar leefgebied als de grote modderkruiper. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Net als de grote modderkruiper kan de kleine modderkruiper profiteren van de ingeslagen beleidswegen van de Kader Richtlijn Water (KRW) en het meer ecologisch beheren van wateren door waterschappen. De perspectieven voor duurzaam behoud lijken dan ook niet. Definitie gunstige staat van instandhouding: Het streven is om het algemene voorkomen van de kleine modderkruiper in Nederland te bestendigen. Het is vooral van belang om de hoge aantallen en ruime verspreiding van grote modderkruipers in de kern van het verspreidingsgebied te behouden, dus in het rivierengebied, in Biesbosch, veenweidegebied Zuid-Holland/Utrecht, Noordwest-Overijssel, Noord-Holland, Overijsselse Vechtdal en in de beekdalen van Noord- Limburg e.o. Oordeel: gunstig Staat van instandhouding Aspect Verspreiding gunstig gunstig Populatie gunstig gunstig Leefgebied gunstig gunstig Toekomstperspectief gunstig gunstig Beoordeling SvI gunstig gunstig 5. Bronnen Crombaghs, B.H.J.M., N. van den Berg & A.B. Goutbeek, Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Provincie Overijssel, Zwolle. Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, [Roermond]. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Rienks, W.A., A.L. Gerritsen, W.J.H. Meulenkamp, F.G.W.A. Ottburg, E.P.A.G. Schouwenberg, J.J.H. van den Akker & R.F.A. Hendriks, Veenweidegebied in Fryslan - De effecten van vier peilstrategieën. Alterra-rapport 989, Alterra, Wageningen. Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans, Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, [Nijmegen]. 84

85 Rivierdonderpad (Cottus gobio) 7 H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De rivierdonderpad heeft een dikke, afgeplatte kop met een brede bek. Zoals bij een pad staan de ogen staan hoog boven op de kop. Naar achteren toe wordt het lichaam opvallend smaller. Op de rug heeft de soort een dubbele vin (waarvan de achterste het langst is), aan de voorkant een paar stevige borstvinnen. Aan de achterrand van het kieuwdeksel bevindt zich een korte stekel. Met een gemiddelde lengte van 12 cm is de rivierdonderpad een kleine vis. De lichaamskleur is variabel. De rugzijde varieert van donkerbruin tot zilvergrijs met afwisselend zwarte vlekken; de buikzijde is wit. Op de flanken kunnen verticale strepen aanwezig zijn. In de paaitijd krijgen de mannetjes een donkere tot geheel zwarte kleur. Opmerkelijk is verder dat dit visje geen schubben heeft. Recent genetisch onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de meeste rivierdonderpadden in Nederland behoren tot een bastaardpopulatie. Vermoedelijk hebben de vitale grote populaties in onze grotere wateren betrekking op deze bastaard. Daarnaast zijn er nog enkele kwetsbare populaties in geïsoleerde delen van beken, die wellicht horen tot de oorspronkelijke soort Relatief belang in Europa: groot De rivierdonderpad heeft in Europa een tamelijk groot verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van Noord-Spanje, Engeland en Zuid-Scandinavië tot aan de Wolga. Aan de oostgrens van het areaal en in zuidelijke deelgebieden betreft het andere ondersoorten. De Nederlandse populaties in de grote wateren zijn van Europese betekenis door hun relatief grote omvang. In onze naaste buurlanden, Duitsland, België, Frankrijk en Engeland komt de rivierdonderpad vooral in beken voor. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De rivierdonderpad komt voor in grote wateren, rivieren en van nature in beken. In de grote wateren en rivieren komt ze op kunst stenen substraat op veel plaatsen algemeen voor; bovendien breidt ze zich daar uit. Grote populaties worden gevonden in het IJsselmeer, het Noord-Hollandse plassengebied, in de Waal, IJssel en Maas, en in poldergebieden bij betonnen stuwtjes en puinsteen beschoeiingen. In zijn natuurlijke leefgebied, de beekdalen, is in de soort tegenwoordig zeldzaam en gaat ze in de nog resterende bolwerken (Limburg, Twente) steeds verder achteruit. Ze is onder meer verdwenen in West-Brabant en in de Gelderse Vallei. Huidig voorkomen en Natura 2000: De rivierdonderpad komt in meer dan twintig Natura 2000 gebieden voor. Van bijzonder belang zijn de gebieden waar de soort in beken voorkomt, met name Dinkelland (met een grote populatie), Roerdal, Swalmdal, Geuldal (Gulp, Zieversbeek), de Veluwe (o.a. Hierdensche beek en Verloren beek), en buiten het Natura 2000-netwerk in de Niers. Ook de Grensmaas past in dit beeld van natuurlijke leefgebieden. Onduidelijk is in welke beken het oorspronkelijke type van de rivierdonderpad voorkomt. Vanwege de isolatie van de populaties wordt voorlopig aangenomen dat het type behouden is gebleven in Dinkelland, Veluwe en Geuldal. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 49 Dinkelland >15% 152 Grensmaas >15% 7 De soort Cottus gobio, zoals in 1992 bedoeld bij de publicatie van de Habitatrichtlijn, is inmiddels opgesplitst in meerdere soorten. 85

86 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 157 Geuldal >15% 25 Drentse Aa gebied 2 15% 38 Uiterwaarden IJssel 2 15% 57 Veluwe 2 15% 67 Gelderse Poort 2 15% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem 2 15% 72 IJsselmeer 2 15% 73 Markermeer & IJmeer 2 15% 74 Zwarte Meer 2 15% 76 Veluwerandmeren 2 15% 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 2 15% 109 Haringvliet 2 15% 148 Swalmdal 2 15% 150 Roerdal 2 15% 13 Alde Feanen <2% 35 Wieden <2% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied <2% 83 Botshol <2% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & <2% Twiske 95 Oostelijke Vechtplassen <2% 112 Biesbosch <2% Voorkomen rivierdonderpad in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Hoewel de soort in ons land in het geheel genomen niet bedreigd is, geldt dit wel in zijn natuurlijke habitat, de snelstromende beken. Door vervuiling en kanalisatie zijn veel oorspronkelijk geschikte beeklocaties aangetast of verdwenen. In de beeksystemen is er nog steeds sprake van lokale afname van de soort. In West-Brabantse beken kwam de rivierdonderpad tot het eind van de jaren zeventig nog voor. In de laatste jaar zijn hier ondanks intensieve beekbemonsteringen geen rivierdonderpadden meer aangetroffen (ook niet in het Belgische deel). In Zuid-Limburg komen nog enkele kleine geïsoleerde populaties van de rivierdonderpad voor in het stroomgebied van de Geul. Verder is de soort nog aanwezig in enkele beekmondingen in de Maas. Daar is ze nog massaal aangetroffen in de jaren 1960 en In de afgelopen decennia zijn diverse beekherstelprojecten uitgevoerd waarbij de vervuiling wordt teruggedrongen en maatregelen worden genomen zodat de beken weer gaan meanderen. Op termijn zullen deze projecten ongetwijfeld een positieve uitwerking hebben op de populaties van de rivierdonderpad. Dit geldt onder meer ook voor de herinrichting van de Grensmaas. Toch zal het nog geruime tijd duren voordat de rivierdonderpad weer talrijk is in onze Nederlandse beken. De geringe mobiliteit van de soort en resterende barrières in de beken verhinderen een snelle opmars van de rivierdonderpad. Totaal anders is het beeld in de grote wateren. In het IJsselmeer, andere grote meren en plassen en in rivieren is de presentie van rivierdonderpadden sterk toegenomen. Deze grootwaterpopulatie heeft zich in de loop van de negentiende eeuw ontwikkeld, toen men steeds meer stenen ging gebruiken bij dijkbouw en riviernormalisaties. Hiermee is de rivierdonderpad één van de weinige vissoorten die van deze menselijke activiteit heeft geprofiteerd. Recente ontwikkelingen: Over de recente periode zijn geen trendgegevens bekend van rivierdonderpadden. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van de soort is toegenomen in de grote wateren, maar afgenomen in de beekdalen. Het aantal beekpopulaties is lager dan de gunstige referentie. 86

87 Beoordelingsaspect populatie: gunstig Naar de exacte populatiegrootte van de rivierdonderpad is in Nederland nauwelijks onderzoek verricht; de huidige verspreiding duidt echter op een levensvatbare populatie. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig Net als in andere delen van Europa is in Nederland het leefgebied in beken voor rivierdonderpadden in de vorige eeuw sterk achteruit gegaan door kanalisatie, migratiebarrières, verontreinigingen, peilfluctuaties (verdroging), verzuring en vermesting. Zelfs in langzaam stromende beken was vroeger sprake van een harde ondergrond in de vorm van grind. Die grindbodems zijn bij het vergraven van beeklopen verdwenen of gaan nu schuil onder een laag van zacht afzettingsmateriaal. Anderzijds 90 % van zijn areaal is het leefgebied in verreweg het grootste deel van zijn areaal (grote wateren) gunstig, zodat de soort niet in zijn voortbestaan bedreigd is. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Op veel plaatsen in Nederland staan beekherstelprojecten op stapel of worden deze al uitgevoerd. Mede gezien de doelstellingen van de Kader Richtlijn Water (KRW), lijken de perspectieven voor herstel naar levensvatbare populaties van rivierdonderpadden binnen de Nederlandse beeksystemen niet. Definitie gunstige staat van instandhouding: De staat van instandhouding wordt als gunstig beoordeeld indien de huidige verspreiding wordt bestendigd in de grotere wateren en de soort in tenminste 15 beeksystemen levensvatbare populaties heeft, waaronder in beken in Noord-Brabant. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie gunstig gunstig Leefgebied gunstig gunstig Toekomstperspectief Beoordeling SvI gunstig gunstig 5. Bronnen Crombaghs, B.H.J.M., N. van den Berg & A.B. Goutbeek, Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Provincie Overijssel, Zwolle. Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, [Roermond]. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 87

88 Freyhof, J., M. Kottelat & A. Nolte, 2005 Taxonomic diversity of European Cottus with description of eight new species (Teleostei: Cottidae). Ichtyological Exploration of Freshwaters 16(2): Nie, H.W. de, Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Ommen, F. van, Een en ander over de rivierdonderpad. De Levende Natuur 74(11/12): Tomlinson, M.L. & M.R. Perrow (2003). Ecology of the Bullhead. Conserving Natura 2000 Rivers Ecology Series No.4. English Nature, Petersborough. Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans, Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, [Nijmegen]. 88

89 Kamsalamander (Triturus cristatus) 8 H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander. Vrouwtjes kunnen 18 cm lang worden, mannetjes 16 cm. De kamsalamander heeft een bruine of blauwzwarte rug, de flanken zijn wit gespikkeld en de onderzijde van de dieren is oranjerood tot geel met een zwart vlekkenpatroon. Dit vlekkenpatroon is voor elk dier uniek. In de paartijd, wanneer de dieren in het water verblijven, zijn de volwassen mannelijke exemplaren gemakkelijk te herkennen aan een hoge, getande rugkam, die met een onderbreking aan de staartbasis doorloopt tot aan het einde van de staart. Daarnaast hebben ze midden op de staart aan beide kanten een opvallende witte band. Vrouwelijke dieren missen deze kenmerken. Na de voortplantingstijd trekken de meeste kamsalamanders naar het land. De mannetjes verliezen dan hun kenmerkende kam. De tot 7 cm grote larven van de soort zijn te herkennen aan de zwarte vlekken op de staartzoom en aan de lange dunne tenen. Relatief belang in Europa: groot De kamsalamander komt voor in Noord- en Midden-Europa. In Zuid- en Zuidoost-Europa wordt deze soort vervangen door nauw verwante soorten. Een aanzienlijk deel van het Noordwest- Europese verspreidingsgebied van de kamsalamander ligt in Nederland. De soort wordt min of meer evenveel als in ons land ook aangetroffen in de buurlanden België, Duitsland, Frankrijk en Engeland. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In Nederland komt de soort voor ten zuidoosten van de lijn Vlissingen-Groningen. De dichtheden van de dieren kunnen per gebied sterk variëren. Enkele van de belangrijkste kerngebieden zijn Twente (de stuwwallen bij Enschede, Oldenzaal en Losser), het kleinschalige landschap in de Achterhoek (o.a. Winterswijk), de zuidelijke omgeving van het Drents- Friese Woud, de IJsselvallei (van Deventer tot Westervoort), de Gelderse Poort en de Waaluiterwaarden (tussen Weurt en Wamel). De soort leeft op veel plaatsen in geïsoleerde populaties. 8 De Bijlage II soort Italiaanse kamsalamander (Triturus carnifex), die op de Veluwe is uitgezet, staat voor Nederland niet op de referentielijst van de Europese Commissie. Nederland hoeft voor deze soort geen gebieden aan te wijzen. 89

90 Kamsalamander, kilometerhokken vanaf 1992 Kamsalamander, kilometerhokken vanaf 1985 tot Stichting RAVON Verspreiding van de Kamsalamander (per kilometerhok) in Nederland over de periode Huidig voorkomen en Natura 2000: De kamsalamander komt in ruim 40 Natura 2000 gebieden voor. De twee gebieden met de grootste relatieve bijdrage zijn Landgoederen Oldenzaal en Drent- Friese Wold & Leggelderveld, terwijl in nog vijf andere Natura 2000 gebieden eveneens grote populaties voorkomen. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 27 Drents-Friese Wold & Leggelderveld >15% 50 Landgoederen Oldenzaal >15% 58 Landgoederen Brummen >15% 67 Gelderse Poort >15% 131 Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen >15% 133 Kampina & Oisterwijkse Vennen >15% 149 Meinweg >15% 29 Havelte-Oost 2-15% 30 Dwingelderveld 2-15% 38 Uiterwaarden IJssel 2-15% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied 2-15% 47 Achter de Voort, Agelerbroek & 2-15% Voltherbroek 53 Buurserzand & Haaksbergerveen 2-15% 57 Veluwe 2-15% 61 Korenburgerveen 2-15% 62 Willinks Weust 2-15% 70 Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid 2-15% 105 Zouweboezem 2-15% 123 Zwin & Kievittepolder 2-15% 128 Brabantse Wal 2-15% 90

91 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 136 Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux 2-15% 150 Roerdal 2-15% 157 Geuldal 2-15% 23 Fochteloërveen <2% 25 Drentse Aa gebied <2% 41 Boetelerveld <2% 42 Sallandse Heuvelrug <2% 45 Springendal & Dal van de Mosbeek <2% 49 Dinkelland <2% 54 Witte Veen <2% 55 Aamsveen <2% 63 Bekendelle <2% 64 Wooldse Veen <2% 66 Uiterwaarden Neder-Rijn <2% 68 Uiterwaarden Waal <2% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem <2% 82 Uiterwaarden Lek <2% 138 Weerter- en Budelerbergen & Ringselven <2% 141 Oeffelter Meent <2% 147 Leudal <2% 154 Geleenbeekdal <2% 155 Brunssummerheide <2% 156 Bemelerberg & Schiepersberg <2% 160 Savelsbos <2% Voorkomen kamsalamander in Natuur 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In het basisrapport voor de Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland zijn voor vier opeenvolgende tijdsperiodes schattingen gemaakt van het areaal van de kamsalamander in Nederland. Tussen de verschillende tijdsperiodes bestaan aanzienlijke verschillen in inventarisatieactiviteit. Omdat voor de oude periodes vaak de benodigde verspreidingsgegevens ontbreken, is er daarom een correctie op vooral deze oudere gegevens uitgevoerd (Zollinger et al., 2003). Periode Aantal uurhokken met kamsalamander Presentie kamsalamander op uurhok niveau over vier periodes. De achteruitgang in de laatste tijdsperiode t.o.v. de eerste (referentie)periode bedraagt 35%. Deze afname is berekend op basis van uurhokken (5x5 km). De actieradius en de verspreidingsmogelijkheden ( dispersie ) van de kamsalamander zijn erg beperkt. De schaal van uurhokken is te grof om een achteruitgang in detail te kunnen vastleggen. Voordat de kamsalamander geheel uit een uurhok verdwijnt, heeft er op een kleiner schaalniveau (1x1 km en kleiner) al een sterkere achteruitgang plaats gevonden met lokaal uitsterven van de soort. De achteruitgang van 35% op uurhokbasis is een onderschatting van de werkelijke achteruitgang die zich eerder op basis van kilometerhokken en/of vindplaatsen voltrekt. Recente ontwikkelingen: Trendberekeningen op basis van het meetnet Amfibieën laten zien dat de kamsalamander in de periode in zijn verspreiding verder achteruitgaat. 91

92 120 Trendgegevens NEM-meetnet Kamsalamander Bron: werkgroep monitoring RAVON 100 I n d e x Presentie Abundantie Jaar Trendberekening Kamsalamander op basis van het Meetnet Amfibieën in de periode Abundantie: maat voor het gemiddeld aantal dieren in die betreffende wateren. Presentie: maat voor het aantal wateren dat met de soort bezet is in telgebieden waar de soort voorkomt. De achteruitgang van de verspreiding is (nog) niet statistisch significant, maar past wel in het algemene beeld van een gestage achteruitgang van de soort. De monitoring vindt verspreid over het land plaats, waarbij in 50 gebieden (plots) van circa 1 vierkante kilometer de soort in een of meerdere jaren is vastgesteld. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het natuurlijke verspreidingsgebied van de kamsalamander in Nederland is uitgedund (afname aantal uurhokken ruim 30 %) en in Limburg en Noord-Brabant achteruitgegaan. Beoordelingsaspect populatie: Uit trendberekeningen van het meetnet amfibieën (op basis van 50 plots) blijkt dat de kamsalamander achteruitgaat, waarbij een afname van het verspreidingsgebied hand in hand gaat met afname in de grootte van de populaties. De verspreiding van de kamsalamander in Nederland is buiten de grote kerngebieden erg verbrokkeld. Veel populaties buiten de kerngebieden zijn geïsoleerde populaties die geen deel uitmaken van een netwerk van populaties. Het gevolg is dat veel populaties van de kamsalamander kwetsbaar zijn en op den duur gaan verdwijnen. In de huidige trend begint dit zichtbaar te worden. Beoordelingsaspect leefgebied: De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de kamsalamander zijn verdwijning, aantasting en isolatie van de leefgebieden. Door het moderne landgebruik (intensivering van de landbouw) en uitbreiding van bebouwing en infrastructuur zijn veel voortplantingswateren verloren gegaan, terwijl van de overgebleven locaties veelal de kwaliteit is verslechterd. Hetzelfde geldt voor de landhabitat: zo is in het Nederlandse cultuurland steeds minder plaats voor natuur in de vorm van kleine landschapselementen. Ook de omvorming van grasland naar akker pakt desastreus uit voor de kamsalamander. Dijkverbeteringen en veranderingen in de overstromingsfrequentie hebben het leefgebied van de soort verslechterd in het rivierengebied. Hier en daar heeft de soort zich plaatselijk kunnen handhaven en soms in recente tijd bescheiden kunnen uitbreiden door het opknappen en aanleggen van poelen en het verbeteren van het landhabitat Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De kamsalamander komt veel voor in zogenaamde witte gebieden buiten de natuurgebieden (en grotendeels buiten de EHS en het Natura 2000-netwerk), waardoor de soort afhankelijk is van bescherming op basis van de Flora- en faunawet. De vraag is of dit voldoende garantie biedt op 92

93 behoud van de populaties. De voornaamste bedreigingen voor de soort (vernietiging van habitat, vermesting en versnippering) lijken op korte termijn niet af te nemen. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de kamsalamanderpopulatie in ons land is een voorkomen in 400 uurhokken nodig. Daarbij dienen de 14 kerngebieden (volgens Zollinger et al. 2003) die deels buiten het Natura 2000 gebied liggen een duurzame metapopulatie te vormen. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI 5. Bronnen Arntzen, J.W. (2003). Triturus cristatus Superspezies Kammolch-Artenkreis. In: Grossenbacher, K. & B. Thiesmeier (Hrsg.): Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas, Band 4/IIA: Schwanzlurche (Urodela) IIA, Salamandridae II: Triturus 1, pp Aula Verlag, Wiebelsheim. Bergmans, W. & A. Zuiderwijk (1986). Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde Herpetogeografisch Verslag. Uitgave 39, KNNV, Hoogwoud. Bogaerts, S., H. van Diepen & H. Karman (2001). Triturus carnifex, een nieuwe exoot in Nederland Italiaanse kamsalamanders op de Veluwe. RAVON 4(2): Coelen, J.E.M. van der (1992) (red.): Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Maastricht / Stichting RAVON, Nijmegen. Creemers, R.C.M. (1994). Voortplantingsplaatsen van amfibieën in uiterwaarden. Werkgroep Dierecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen / Stichting ARK, Laag Keppel. Creemers,R.C.M Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieen in Nederland : basisrapport met voorstel voor de rode lijst. RAVON, Nijmegen. Delft, J.J.C.W. van, Th. de Jong & R.C.M. Creemers (2003). Soortbeschermingsplan Kamsalamander Provincie Utrecht. Stichting RAVON, Nijmegen / Provincie Utrecht, Utrecht. Langton, T.E.S., Beckett, C.L. & Foster, J.P. (2001). Great Crested Newt Conservation Handbook. Froglife, Halesworth. Lelek, A. (1980). Threatened freshwater fishes of Europe. Nature and Environments Series No 18, Council of Europe, Strasbourg. 93

94 Lenders, R. & I. Schops (1998). De kamsalamander in Nederland en België. De Levende Natuur 99(6): Sluis, T. van der & R.J.F. Bugter (2000). Bezetting en kolonisatie van poelen door Kamsalamander en Bruine kikker in Twente. De Levende Natuur 101 (4): Sparreboom, M. (red.) (1981). De amfibieën en reptielen van Nederland, België en Luxemburg. A.A. Balkema, Rotterdam. Thiesmeier, B. & A. Kupfer (2000). Der Kammolch: eine Wasserdrache in Gefahr. Zeitschrift für Feldherpetologie, Beiheft 1. Laurenti, Bochum. Zollinger, R., R. Creemers & F. Spikmans, Gegevensvoorziening vis- en amfibiesoorten Annex II Habitatrichtlijn. Overzicht beste leefgebieden Kamsalamander, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad. Stichting RAVON, [Nijmegen]. 94

95 Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) (H1193) 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De geelbuikvuurpad is een kleine pad met een plat gedrongen lichaam en behoort tot de familie der schijftongkikkers. Het is een pioniersoort die sterk afhankelijk is van kleinschalige dynamiek bijvoorbeeld hevige regenbuien die kortstondige waterplassen creëren of watertjes die ontstaan door karren- of bandensporen. Op het land verblijven ze in meestal in kleinschalige landschapselementen zoals houtsingels, graften en bosjes in het mergellandschap. De rugzijde is grijsbruin met onregele donkere vlekjes, waardoor het dier als het stil zit in de modder niet opvalt. De keel, de buik en de binnenzijde van de poten zijn opvallend geel met zwarte tot blauwgrijze vlekjes. De dieren zijn individueel herkenbaar aan de buikpatronen. Opvallend voor deze soort is de hart- of druppelvormige oogpupil. Relatief belang in Europa: aanzienlijk De geelbuikvuurpad heeft binnen Europa een vrij groot, maar niet aaneengesloten verspreidingsgebied en wordt vooral op hoogtes van meer dan 250 m boven zeeniveau gevonden. De soort komt voor in grote delen van Midden-Europa en heeft daarnaast enkele vindplaatsen in de Apennijnen en op de Balkan; de vindplaatsen in de gebergten van Zuid-Europa betreffen waarschijnlijk ijstijdrelicten. Het voorkomen van de geelbuikvuurpad is veelal lokaal. In alle Noordwest-Europese landen waar de geelbuikvuurpad voorkomt is er sprake van grootschalige habitatvernietiging en dus van een inkrimping van het verspreidingsgebied. In de ons omringende landen, België en Duitsland, is het slecht gesteld met de geelbuikvuurpad. In België wordt de soort als uitgestorven beschouwd en voor Duitsland geldt dat er nog maar weinig leefgebieden over zijn (de status is bedreigd ). Ook in Luxemburg gaat het slecht met de geelbuikvuurpad en vanuit Frankrijk (status bedreigd ) zijn er duidelijke signalen dat veranderend landgebruik een negatieve uitwerking heeft op de verspreiding van de soort. Behoud van de geelbuikvuurpad binnen onze landsgrenzen wordt daarmee op Europese schaal steeds belangrijker. In Nederland komt alleen in de grensstreek met België en Duitsland nog een levensvatbare populatie voor. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: In Nederland bereikt de geelbuikvuurpad de noordwest grens van zijn Europese verspreiding en de soort is hier uitsluitend te vinden in het Zuid-Limburgse heuvelland. Er zijn in ons land nog zes populaties met in totaal omstreeks 150 exemplaren. De in 2005 in groeve Blom bij Terblijt (binnen Natura 2000 gebied Bemelerberg & Schiepersberg) en in 2006 in de Meertensgroeve bij Vilt (binnen Natura 2000 gebied Geuldal) uitgevoerde introducties van dikkopjes van geelbuikvuurpadden zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Huidig voorkomen en Natura 2000: De geelbuikvuurpad komt voor in de Natura 2000 gebieden Geuldal (157), Savelsbos (160) en Bemelerberg & Schiepersberg (156). In dat laatste gebied (deels erbuiten) ligt de groeve t Rooth met de grootste populatie: in 2005 omvatte deze naar schatting 106 exemplaren. In het Geuldal ligt de qua omvang tweede populatie (wijngaard De Kruisberg bij Wahlwiller) met 29 exemplaren in In 2005 verbleven op de locaties Berghofwei, Gerendal (beiden Geuldal) en Julianagroeve (Bemelerberg & Schiepersberg) ieder tussen de vijf en tien exemplaren. Het aantal in het gebied Savelsbos (160) is niet goed bekend. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 156 Bemelerberg & Schiepersberg >15% 157 Geuldal <2% 160 Savelsbos <2% Voorkomen geelbuikvuurpad in Natura 2000 gebieden 95

96 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Door het steeds verder verdwijnen van geschikt voortplantings- en landhabitat in combinatie met een algehele afname van kleinschalige dynamiek in het landschap is het aantal locaties waar de geelbuikvuurpad voorkomt in de laatste decennia sterk afgenomen. Inventarisaties vanaf het begin van de zestiger jaren hebben duidelijk aangetoond dat de achteruitgang van de soort dramatisch is. In 1964 waren er tachtig vindplaatsen en in 1975 negentien. In het jaar 2000, bij het verschijnen van het soortbeschermingsplan vroedmeesterpad en geelbuikvuurpad, kwam de geelbuikvuurpad nog op negen plaatsen voor, namelijk: t Rooth, de Julianagroeve, het Gerendal, Wahlwiller, de Berghofweide, de Curfsgroeve, Beertsenhoven, Crapoel en Slekkendel. In 2004 wordt de soort alleen nog op de eerste vijf van deze negen locaties aangetroffen. Van de nu nog overgebleven locaties herbergt alleen groeve t Rooth een populatie van meer dan 100 dieren Recente ontwikkelingen: Over de periode is er een afname geweest van negen naar zes locaties waar de geelbuikvuurpad voorkomt. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het natuurlijke verspreidingsgebied van de geelbuikvuurpad in Nederland is drastisch afgenomen en is veel lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect populatie: Geen enkele Nederlandse populatie van de geelbuikvuurpad kan als duurzaam beschouwd worden. In feite zijn ze allemaal te klein. Dat geldt ook voor de grootste populatie, die in groeve t Rooth. Beoordelingsaspect leefgebied: In de huidige situatie mist de soort een duurzaam habitatnetwerk waarbinnen een levensvatbare populatie zich kan ontwikkelen en handhaven. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In de afgelopen vier jaar is men er in geslaagd om de geelbuikvuurpad veilig te stellen voor de nabije toekomst. Hiermee bestaat nog geen garantie voor behoud van de soort op lange termijn. Nu veel groeves gesloten zijn en de exploitatie van bestaande groeves onzeker is, dreigt ook dit laatste toevluchtsoord te verdwijnen. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding moet een duurzaam netwerk aan leefgebieden worden gerealiseerd, waarbinnen levensvatbare populaties zich kunnen ontwikkelen. Op korte termijn betekent dit de realisatie van tenminste vijf groeves (of groeve-complexen) met een stabiele populatie geelbuikvuurpadden, waar voldoende leefgebied is en de poelen goed beheerd worden, en de inrichting van de directe (agrarische) omgeving van de groeves gunstig is voor uitwisseling van dieren. Deze vijf locaties vormen dan de kerngebieden van waaruit herkolonisatie van een veel uitgestrekter gebied mogelijk is. Op lange termijn moet gewerkt worden aan een uitbreiding naar een netwerk van acht gebieden met in elk deelgebied een levensvatbare populatie en in de acht gebieden samen ten minste volwassen exemplaren, waarmee een gunstige staat van instandhouding wordt bereikt. De acht gebieden moeten waar mogelijk onderling verbonden zijn door geschikt leefgebied. Oordeel: 96

97 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI 5. Bronnen Bosman, W & B. Crombaghs, De Geelbuikvuurpad in Limburg Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Adviesbureau Natuurbalans/Limes divergens, Ecologisch adviesbureau Groenlanden & Provincie Limburg. Nijmegen. Bosman, W. & B. Crombaghs, De Geelbuikvuurpad in Zuid-Limburg. Habitatgeschiktheidsstudie in een vijftal gebieden in Zuid-Limburg. Bureau Natuurbalans Limes divergens, Bureau Groenlanden & Provincie Limburg, Nijmegen. Bosman, W. & B. Crombaghs, De Geelbuikvuurpad in Limburg Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Ecologisch adviesbureau Groenlanden & Adviesbureau Natuurbalans/Limes divergens, Ooij. Bosman, W. & B. Crombaghs, De Geelbuikvuurpad in Limburg Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Ecologisch adviesbureau Groenlanden & Adviesbureau Natuurbalans/Limes divergens, Ooij. Bosman, W. & B. Crombaghs, De geelbuikvuurpad in Limburg in Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Ecologisch adviesbureau Groenlanden & Adviesbureau Natuurbalans/Limes divergens, Ooij. Crombaghs, B. & W. Bosman, Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad. Jaargang 6, nummer 1, mei Platform geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad. 6.pdf Gollmann, B. & G. Gollmann, Die Gelbbauchunke von der Suhle zur Radspur. Laurenti- Verlag, Bielefeld, 135 pp. Lenders, A.J.W Beschermingsplan vroedmeesterpad en geelbuikvuurpad Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, s Gravenhage. Wingerden, W.K.R.E. van, Th. van der Sluis, R.I. van Dam, P. Schmitz, H. Kuipers en W. Kuindersma (2004 in prep). Natura 2000 grensgebieden. Ecologische waarde en grensoverschrijdende samenwerking in Natura 2000 Grensgebieden. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Wageningen 97

98 Meervleermuis (Myotis dasycneme) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De meervleermuis is een van de grotere vleermuizensoorten in Nederland, met een gewicht van ca 14 tot 20 gram, en een spanwijdte van cm. Zoals typisch voor soorten van het geslacht Myotis is de rug donker en de buikzijde licht. Bij de meervleermuis is de rugvacht licht grijs- tot donkerbruin, de buik grijswit. De voeten zijn groot en aangepast aan het vangen van prooien van het wateroppervlak. Kraamkolonies worden in Nederland vooral gevonden in gebouwen in het westelijke en noordwestelijke waterrijke laagland. Al vanaf eind juli beginnen de kraamgroepen uiteen te vallen en volgt de trek naar de winterverblijven over een afstand van 50 tot 300 kilometer, in de richting van de duinen, de Veluwe, het Limburgse heuvelland of middelgebergtes in het nabije buitenland, zoals het Weserbergland, de Eifel en de Ardennen. Langs de routes tussen het zomerleefgebied en overwinteringsgebied verblijven groepen mannetjes. Paargroepen van individuele mannetjes met enkele vrouwtjes zijn gevonden in nest- en vleermuiskasten en boomholtes. De paring vindt echter ook in de winterverblijven plaats. Als winterverblijf zijn vooral onderaardse verblijven bekend, zoals grotten, kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, kelders en oude steenfabrieken. Maar er worden ook meervleermuizen overwinterend onder dakpannen of achter dakranden gevonden. De winterslaapstrategie van de onderaards overwinterende meervleermuizen bestaat uit relatief constant stabiel slapen tussen half oktober en maart/april. Ze worden gemiddeld ongeveer eens per maand wakker. Hoe de winterslaap verloopt van meervleermuizen die in minder stabiele situaties overwinteren, is niet bekend. In de bekende winterverblijven wordt slechts een klein deel (< 2%) van de in de zomer in Nederland aanwezige meervleermuizen waargenomen. Waar het andere deel van de populatie overwintert en of dit 'ontbrekende deel' uit Nederland wegtrekt is niet bekend. De meervleermuis jaagt in een snelle rechtlijnige vlucht in lange trajecten vlak boven het wateroppervlak met uitvallen boven de begroeide oever. Ze jagen op insecten tot op km van de verblijfplaats en er worden in de loop van de nacht grote totale afstanden afgelegd. Vliegroutes over land volgen zoveel mogelijk landschapselementen als heggen, houtwallen, lanen en tuinen. Grotere afstanden naar het uiteindelijke jachtgebied worden echter vooral via de waterwegen afgelegd. Tijdens het jagen, en zeker tijdens de verplaatsingen op vliegroutes over water worden snelheden tot meer dan 35 km/u gehaald. De meervleermuis is een typische soort van het open waterrijke Nederlandse landschap. Ze foerageert boven grote open wateroppervlakten en langs oevers van plassen, meren, kanalen, rivieren en vaarten. De beschutting en het voedselaanbod van riet- of andere oevervegetaties zijn daarbij welkom. Beschutting en kleinere wateren en zelfs bosranden of boomgroepen worden belangrijker naarmate er meer wind staat. Recent onderzoek met gezenderde meervleermuizen laat zien dat jagen boven grasland of wellicht de sloten in het veenweidegebieden een behoorlijke rol kan spelen. In de buurt van de kolonieplaats, en op de route tussen verblijfplaats en feitelijk jachtgebied, wordt ook langs houtwallen, in de beschutting van bosjes en in de bebouwde kom gejaagd. In het oostelijk deel van het verspreidingsgebied van de soort in Europa lijkt rivierbegeleidend bos (ooibos) en het jagen in bos een belangrijke rol te spelen bij het voorkomen van de soort. Relatief belang binnen Europa: groot Het verspreidingsgebied van de meervleermuis sterkt zich uit van Noordwest-Europa tot het noorden van Frankrijk in het zuidwesten en tot West-Siberië en Noord-Kazakstan in het noordoosten en zuidoosten. Het zwaartepunt ligt vooral in het Atlantische en continentale deel van Europa, met uitlopers in de lagere delen van het boreale en pannonische gebied. Binnen de Europese regio is de soort waargenomen in het zuidelijkste deel van Zweden en Finland, Estland, Litouwen, Letland, Nederland, België, het noorden van Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Polen, 98

99 Oekraïne, Moldova, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Kroatië, Joegoslavië, Roemenië, Bulgarije en Rusland. Er is een recente vondst uit het zuidoosten van Groot-Brittannië. Zwaartepunten in de bekende verspreiding liggen in Nederland, Baltische Staten en Hongarije. De Nederlandse populatie maakt naar schatting ca 5% uit van de Europese ofwel de wereldpopulatie, en omvat zeker 10% van de populatie binnen de huidige Europese Unie. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: Het merendeel van de bekende kraamkolonies en jachtgebieden van de meervleermuis ligt in het laagveen-, zeeklei- en IJsselmeergebied van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Friesland, Groningen en de Kop van Overijssel. s Zomers is het voorkomen grotendeels beperkt tot Groningen, Friesland, Overijssel, Flevoland, Utrecht en Noord- en Zuid-Holland. In Zuidoost Drenthe, Twente en Zeeuws-Vlaanderen bevinden zich kleine populaties. In het rivierengebied in midden Brabant, zuidwestelijk Gelderland en midden Limburg, en boven vaarten en kanalen in oostelijk Brabant is het voorkomen en de verspreiding van de meervleermuis niet goed bekend en wordt het waarschijnlijk onderschat. Op veel plaatsen in het laagland en rivierengebied is met nog onbekende verblijfplaatsen te rekenen. Voor de winter van 1978/1979 werden ten noorden van de grote rivieren geen overwinterende meervleermuizen waargenomen. Daarna werden in toenemende aantallen dieren waargenomen in bunkergangenstelsels in de duinen ten noorden van Scheveningen en in Wassenaar en ook in een bunker nabij Arnhem. In de periode omvatte de Nederlandse meervleermuizenpopulatie individuen. Dit is een schatting op basis van de informatie voor de vleermuisatlas. In die schatting was al verwerkt dat er in sommige gebieden in Nederland nog onbekende kraamkolonies waren. Op basis van de recente gegevens en vondsten van verblijfplaatsen in zowel nieuwe gebieden, als gebieden waar hun voorkomen al bekend was, schatten we de populatie op dieren. Over populatiedynamische parameters zoals de leeftijdsopbouw, reproductie en sterfte is helaas weinig tot niets bekend. 99

100 De verspreiding van de meervleermuis in Nederland. In de laatste 4 jaar en tot en met de zomer van 2005 zijn door gerichte projecten veel nieuwe waarnemingen gedaan van meervleermuizen in hun jachtgebied en van (kraam)verblijfplaatsen. Als gevolg van het ontbreken van landelijk verspreidingsonderzoek, en omdat een deel van de informatie recent is, is deze informatie echter niet geautomatiseerd beschikbaar. In deze figuur is de ondergrond van de verspreidingskaart uit de verspreidingsatlas (data tot en met 1993) gebruikt. Hierop is vervolgens op indicatieve wijze op basis van de recente informatie aangegeven waar, buiten de al bekende verblijfplaatsen nog nieuwe (kraam)verblijfplaatsen (rood vierkant) gevonden zijn, of te verwachten zijn, en waar en concentraties aan jagende dieren gevonden zijn (gele cirkel). De veelheid aan nieuwe informatie geeft aan dat met gericht onderzoek het beeld van de recente verspreiding van de meervleermuis in Nederland en sterk verbeterd kan worden. Huidig voorkomen en Natura 2000: De overwinteringslocaties van de meervleermuis waar grote aantallen verblijven en die bekend zijn, liggen in Natura 2000 gebieden. Van het zomerleefgebied ligt een groot deel in het Natura 2000-netwerk, met name de grotere wateren. Allerlei lijnvormige wateren, zoals kanalen, vaarten en sloten, waar veel meervleermuizen foerageren, liggen buiten 100

101 het Natura 2000-netwerk. Dit hangt samen met het feit dat de meervleermuis in grote delen van Nederland een wijd verspreide soort is. In de periode , binnen het eerste project van de vleermuisatlas, is de meervleermuis in 40% van de atlasblokken waargenomen. Nu is het voorkomen van de soort zeker in 50% van de atlasblokken. Naar schatting komt de meervleermuis in tot km hokken voor. Nr. Natura 2000 gebied Functie Bijdrage 57 Veluwe overwintering >15% 97 Meijendel & Berkheide overwintering >15% 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. zomerleefgebied 2-15% 13 Alde Feanen zomerleefgebied 2-15% 34 Weerribben zomerleefgebied 2-15% 35 Wieden zomerleefgebied 2-15% 72 IJsselmeer zomerleefgebied 2-15% 73 Markermeer & IJmeer zomerleefgebied 2-15% 76 Veluwerandmeren zomerleefgebied 2-15% 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder zomerleefgebied 2-15% 91 Polder Westzaan zomerleefgebied 2-15% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & zomerleefgebied 2-15% Twiske 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zomerleefgebied 2-15% 156 Bemelerberg & Schiepersberg overwintering 2-15% 157 Geuldal overwintering 2-15% 9 Groote Wielen zomerleefgebied <2% 12 Sneekermeergebied zomerleefgebied <2% 18 Rottige Meenthe & Brandermeer zomerleefgebied <2% 39 Vecht en Beneden-Reggegebied zomerleefgebied <2% 67 Gelderse Poort doortrek <2% 74 Zwarte Meer zomerleefgebied <2% 83 Botshol zomerleefgebied <2% 94 Naardermeer zomerleefgebied <2% 95 Oostelijke Vechtplassen zomerleefgebied <2% 112 Biesbosch zomerleefgebied <2% 159 Sint Pietersberg & Jekerdal overwintering <2% 160 Savelsbos overwintering <2% Voorkomen meervleermuis in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De indruk van veel deskundigen in Nederland is dat de trend van de meervleermuis op zijn minst licht positief is. Die indruk is gebaseerd op de wintertellingen en werk en inventarisaties met betrekking tot de kraamkolonies. Concrete direct beschikbare informatie over het verloop van de aantallen is echter alleen bekend uit de wintertellingen. Hier zien we een groei van de aantallen getelde dieren tot aantallen die in ,5 maal zo groot zijn dan in

102 geïndexeerde trend percentage water meer De geïndexeerde trend voor de meervleermuis voor alle winterverblijven tussen 1990 en Ter vergelijking is de trend van de watervleermuis bijgevoegd. Voor de meervleermuis gaat het om aantallen tot enkele honderden dieren en voor de watervleermuis om aantallen tot meer dan 6000 dieren (Bron VZZ en CBS). Maar tegelijk is er sprake van een groot verschil tussen het relatief hoge aantal dieren dat bekend is in de zomer en het betrekkelijke geringe aantal dat waargenomen is in de winterverblijven. In 1993 werd de zomerpopulatie geschat op exemplaren. Slechts ongeveer 3-4% daarvan wordt in de winterkwartieren in Nederland teruggevonden. Een deel van de zomerpopulaties van de meervleermuis zal ongetwijfeld verblijven in winterkwartieren in Duitsland en België en mogelijk in nog verder van Nederland vandaan liggende streken tot wellicht in Noord-Frankrijk of Denemarken. Het is daarnaast niet uit te sluiten dat een deel van de zomerpopulatie overwintert in spouwmuren en daardoor s winters niet kan worden waargenomen. Het bunkergangenstelsel ten noorden van Scheveningen heeft samen met de bunker Klein Heidekamp nabij Arnhem de grootste winterpopulatie van het land. Op beide locaties nemen de aantallen toe. Daarentegen is het aantal overwinterende meervleermuizen in de onderaardse kalksteengroeven in Zuid-Limburg vanaf de jaren vijftig aanzienlijk afgenomen en is het thans laag maar redelijk stabiel. Ook al wordt er niet getwijfeld aan een positieve trend, het blijft dus de vraag hoe representatief de gegevens uit de wintertellingen zijn voor de gehele landelijke populatie. Sommige vanouds bekende kraamkolonies van de meervleermuis in Friesland zijn verloren gegaan of de verblijfplaatsen worden niet meer gebruikt. De belangrijkste oorzaak daarvan is waarschijnlijk de ingrijpende restauraties van kerken. In de periode werden echter niet alleen in Friesland, maar in tal van gebieden in Nederland nieuwe verblijfplaatsen en kolonies gevonden. Vooral in de laatste jaren neemt het aantal gevonden verblijfplaatsen snel toe door de inzet van telemetrie (het op afstand metingen doen). De onderzoeksinzet was daarbij echter niet landsdekkend dus het verspreidingsbeeld is niet compleet. Ontwikkelingen of trends in de verspreiding kunnen daarom niet worden vastgesteld. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig De verspreiding van de meervleermuis in de winterperiode neemt toe, in de zomerperiode is ze op zijn minst stabiel. Beoordelingsaspect populatie: gunstig De meervleermuispopulatie neemt waarschijnlijk toe in aantal. 102

103 Beoordelingsaspect leefgebied: Lijnvormige wateren en lijnvormige landschapselementen op het land (heggen, houtwallen, lanen etc.) zijn voor de meervleermuis van groot belang. Heggen en houtwallen worden gebruikt als verbindingsroute tussen zomerverblijven en foerageergebieden. Ze zijn waarschijnlijk ook van belang als route naar winterverblijven. Lijnvormige elementen staan onder druk. Langs steeds meer wateren verschijnen verlichting en bebouwing, voor de meervleermuis is dat een negatieve ontwikkeling. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In 1994 was het toekomst perspectief voor de meervleermuis niet bijzonder, maar ook niet bijzonder gunstig. Met de uitvoering van het vleermuis-atlasproject waren veel verblijfplaatsen ontdekt, de populatieomvang en het bewoonde areaal duidden op een voor de meervleermuis gunstige situatie, en niets wees op concrete e ontwikkelingen. Er waren echter enkele bedreigingen opgemerkt zoals restauratie en renovatie van als verblijfplaats gebruikte gebouwen, meer bebouwing en verlichting langs water (routes en jachtgebied), toenemende versnippering, de vervuiling van rivierbodems en toenemende voedselverrijking in sommige wateren. In 2004 is het toekomstperspectief voor de meervleermuis verbeterd, maar de bedreigingen zijn niet compleet verdwenen. De omstandigheden blijven nog te verbeteren ten aanzien van verblijfplaatsen, vliegroutes, en dus de uitwisseling tussen verblijfplaatsen en jachtgebieden, en tussen het netwerk aan verblijfplaatsen. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Gunstig Gunstig Populatie Gunstig Gunstig Leefgebied Toekomst Totaal Matig Matig Matig Matig 5. Bronnen Haarsma, A.-J., De meervleermuis: ver weg of dichtbij in de winter. Zoogdier 17(1): Kapteyn, K., Vleermuizen in het landschap; over hun ecologie, gedrag en verspreiding, Schuyt & Co., Haarlem. Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers, Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. 103

104 Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De ingekorven vleermuis is een kleine tot middelgrote vleermuissoort met een gewicht van 7 15 gram en relatief korte en brede vleugels met een spanwijdte van cm. Ze dankt haar naam aan de duidelijke knik in de binnenrand van het oor. Volgroeide dieren hebben een warrige rugvacht die een rossige kleur heeft. De buikvacht is betrekkelijk donker, gelig grijs. Als deze vleermuizen in de winterslaap zijn vallen de vrijwel recht naar beneden wijzende oren op. De ingekorven vleermuis is een warmteminnende soort. Groepen van enkele tientallen tot enkele honderden en soms duizenden vrouwtjes verzamelen zich vanaf begin mei op ruime, relatief warme zolders die vaak leistenen daken hebben. Het kan daarbij gaan om kerken, kloosters, maar ook grote woonhuizen met een ruime zolder. Daarnaast treft men ingekorven vleermuizen ook wel aan in spleten in of aan de balken in stallen en boerderijen. Veelal gaat het dan om stallen met rundvee. De vrouwtjes vormen een kraamkolonie en gebruiken een netwerk van meerdere verblijfplaatsen waartussen ze heen en weer verhuizen. Bij de ingekorven vleermuis is er gewoonlijk een belangrijke centrale verblijfplaats, die wordt bewoond door een relatief grote groep plaatsgetrouwe vrouwtjes. De daaraan gekoppelde satelliet-verblijfplaatsen worden minder regel en door kleinere groepen minder plaatsgetrouwe vrouwtjes bewoond. De verblijfplaatsen worden via een stelsel van vaste routes met de jachtgebieden verbonden. Eind augustus, begin september beginnen de kraamgroepen uiteen te vallen en er volgt dan een periode waarin de dieren op allerlei plaatsen in het zomer- en winterleefgebied kunnen worden waargenomen. Ze trekken in allerlei richtingen naar de winterverblijven over kortere afstanden van kilometer. Als winterverblijf gebruiken de ingekorven vleermuizen vooral onderaardse verblijven zoals kalksteengroeven, bunkers, kelders, grotten, forten en vestingwerken. De dieren zoeken de diepere, relatief stabiel-warmere delen van het winterverblijf op, en hangen vaak in nissen in het plafond. De ingekorven vleermuis plukt als een gleaner vooral niet actieve insecten van oppervlaktes van de vegetatie, muren en plafonds. Binnen de groep van de gleaners is ze een snelle en wendbare vlieger. Ze vliegt snel in kleine cirkels en spiralen tussen de takken en bladeren door en jaagt minder aan de buitenkant van de vegetatie. Ook vlak boven mesthopen en koeienvlaaien zijn jagende ingekorven vleermuizen waar te nemen. In veestallen vertoont deze vleermuizensoort een opvallend jachtgedrag waarbij ze steeds weer relatief stijl van onderaf naar het plafond vliegt, daar vliegen afpikt, en in een steile boog weer op een nieuwe plek met vliegen aanvliegt. Opvallend is bij het dieet het grote aandeel niet-vliegende, dag-actieve en relatief grote prooien. Zo worden er veel vliegen en spinnen gegeten en ook gaasvliegen en vlinders. Van een zender voorziene ingekorven vleermuizen zijn tot op km vanaf de verblijfplaats waargenomen. Vliegroutes door half open gebied volgen strikt heggen, houtwallen en lanen, waarbij de dieren zich eerder in en door de boomkronen verplaatsen dan erlangs. Voor barrières zoals snelwegen worden soms omwegen van enkele kilometers gemaakt om een veilige beschutte onderdoorgang te kunnen gebruiken. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Het verspreidingsgebied van de ingekorven vleermuis beslaat Midden- en Zuid-Europa en strekt zich in oostelijk richting uit tot in Iran, in zuidelijke richting tot in Noord-Afrika. Nederland bevindt zich aan de uiterste noord - noordwest rand van het verspreidingsgebied van de soort. De groep ingekorven vleermuizen die in Nederland voorkomt is al lange tijd bekend en is met ca. 280 dieren relatief groot. Ten zuiden hiervan komen voorzover bekend alleen kleine populaties van de soort op zolders of in winterverblijven voor. Vermoedelijk gaat het in Nederland om een groep die niet geheel geïsoleerd is maar een zwakke binding met de rest van de Europese populatie heeft. Vlak over de Belgische grens bevinden zich twee grote kraamkolonies in St 104

105 Gravenvoeren en Moelingen (samen 300 dieren groot). Deze kolonies vormen de eerste verbindingsschakel met de zuidelijkere populaties. Wanneer we uitgaan van een voorzichtige schatting van een populatie omvang van minstens ingekorven vleermuizen op Europese schaal, maakt de Nederlandse populatie daarvan minder dan 0,2 % uit. Een deel van de in ons land bekende winterpopulatie bestaat uit dieren die uit België en Duitsland komen. In dit opzicht draagt Nederland ook een internationale verantwoordelijkheid voor het duurzaam voortbestaan van de soort in Noordwest-Europa. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen in Nederland: Sinds 1970 word in ons land de ingekorven vleermuis alleen in de zuidelijke helft van de provincie Limburg gevonden. Daarvoor werd zij ook in het zuidoosten van Noord-Brabant aangetroffen en sporadisch ook in enkele andere delen van het land. Recent is ook in het zuidoosten van Brabant weer een dier op een zolder waargenomen. Ook worden in toenemende mate in de zomerperiode verspreid over de provincie Limburg waarnemingen gedaan van jagende dieren, of van kleine groepjes of individuen in een gebouw. Kraamkolonies van de ingekorven vleermuis zijn in Nederland tot nog toe bekend van twee ruime rustige zolders van kloosters te Echt en Mariahoop. Recent zijn ook enkele vrouwtjes met jongen gevonden op de zolder van een boerderij aan de grens met de Voerstreek. Tot in 1983 waren er geen kraamkolonies in Nederland bekend. Vanaf 1983 is er een kraamgroep in de gemeente Echt, op de zolder van de Abdij Lilbosch. In de zomer van 2002 werd de kolonie in het klooster Lilbosch verstoord door steenmarters. Een deel van de kolonie is toen verhuisd naar een bijgebouw van het klooster. In de zomer van 2004 telde de groep van Lilbosch ongeveer 280 dieren, deels volwassen en deels jonge exemplaren. In 2001 is een kleine groep van ca. 90 exemplaren ontdekt op de zolder van het voormalige klooster in Mariahoop. Wellicht is de zolder in Mariahoop altijd al onderdeel geweest van het netwerk van verblijfplaatsen van de kraamgroep van Lilbosch. Recent onderzoek met behulp van telemetrie (metingen op afstand) heeft geleid tot de vondst van een kleine groep vrouwtjes met jongen op de zolder van een boerderij in Landsrade in het uiterste zuiden van Limburg, aan de grens met de Voerstreek. In de Voerstreek (België) bevinden zich twee kraamkolonies op de zolders van een kerk en een kasteel. Daarnaast is ook een kleine groep bekend geworden van de kerk van Houthem-St. Gerlach. De verspreiding van de ingekorven vleermuis in Nederland. De ingekorven vleermuis is in het jachtgebied met de bat detector moeilijk waar te nemen en te determineren. Vangen met netten gebeurt pas sinds kort en nog lang niet systematisch. Bovendien is deze soort ook niet gemakkelijk te vangen. Kerkzolders in Limburg zijn weliswaar bijna 100 % systematisch onderzocht, voor de kerkzolders in Noord-Brabant en de boerderijen in zuid Nederland geldt dit niet. We mogen er dus vanuit gaan dat voorkomen en verspreiding in Nederland onvoldoende bekend zijn. In deze figuur is de ondergrond van de verspreidingskaart uit de verspreidingsatlas (data tot en met 1993) gebruikt. Hierop is op indicatieve wijze op basis van de recente informatie aangegeven waar (kraam)verblijfplaatsen (groen vierkant en jagende dieren of hangplaatsen van solitaire individuen gevonden zijn (rood vierkant). Met gericht onderzoek kan het beeld van de recente verspreiding van de ingekorven vleermuis in Nederland sterk verbeterd worden. 105

106 Huidig voorkomen en Natura 2000: De gebouwen van Abdij Lilbosch en het voormalige klooster in Mariahoop, waarin kraamkolonies huizen, zijn Natura 2000 gebied. Mogelijk gaat het bij deze kraamkolonies om één populatie. De overige relevante vier Natura 2000 gebieden herbergen winterverblijven. Nr. Natura 2000 gebied functie Bijdrag 151 Abdij Lilbosch & voormalig klooster kraamkolonies >15% Mariahoop 157 Geuldal overwintering >15% 156 Bemelerberg & Schiepersberg overwintering >15% 159 Sint Pietersberg & Jekerdal overwintering 2-15% 160 Savelsbos overwintering 2-15% Voorkomen ingekorven vleermuis in Natura 2000 gebieden e 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De populatie van de ingekorven vleermuis vertoont een positieve ontwikkeling. Dit geldt voor zowel de dieren in de winterverblijven als de wat minder nauwkeurig gevolgde ontwikkelingen in de (kraam)kolonies. De wintertellingen laten een groei van de aantallen getelde dieren zien met ongeveer een factor 5 sinds geïndexeerde trend percentage water ingekorven De geïndexeerde trend voor de ingekorven vleermuis voor alle winterverblijven tussen 1990 en Ter vergelijking is de trend van de watervleermuis bijgevoegd. Voor de ingekorven vleermuis gaat het om aantallen tussen ca 100 en bijna 500 dieren, en voor de watervleermuis om aantallen tot meer dan 6000 dieren (Bron VZZ en CBS). In de periode was de ingekorven vleermuis een van de talrijkste overwinterende vleermuissoorten in de onderaardse kalksteengroeven in Zuid-Limburg. Rond 1950 werd de populatie op meer dan 600 exemplaren geschat. Daarna is de stand dramatisch achteruitgegaan tot op een niveau van ongeveer 50 tot 70 exemplaren in de jaren Vervolgens herstelde de overwinterende populatie zich jaarlijks licht. 106

107 In de periode is de ingekorven vleermuis binnen het vleermuisatlasproject geïnventariseerd en in de zomer en winter slechts in ongeveer 1,5% van de atlasblokken waargenomen. De populatie omvatte toen naar schatting 150 tot 200 dieren. Recent wordt het voorkomen geschat op ongeveer 3 % van de atlasblokken en het aantal op 250 tot 500 dieren. Er zijn daarbij nieuwe verblijfplaatsen gevonden. Over populatiedynamische parameters zoals de leeftijdsopbouw, reproductie en sterfte is helaas weinig tot niets bekend. Recente ontwikkelingen: Over de periode is de overwinterende populatie van de ingekorven vleermuis in Zuid-Limburg toegenomen van 166 naar 585 dieren. Beoordelingaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Het verspreidingsgebied van de soort lijkt zich recent iets uit te breiden. Beoordelingaspect populatie: gunstig De populatie van de ingekorven vleermuis neemt toe. Het aantal overwinterende dieren in Zuid- Limburg is in 2004 vrijwel even hoog als het aantal in ca Beoordelingaspect leefgebied: onbekend Er is geen informatie over het foerageergebied van de ingekorven vleermuizen in de kraamkolonies. Beoordelingaspect toekomstperspectief: gunstig In 1994 was het toekomst perspectief voor de ingekorven vleermuis. Tijdens de uitvoering van het vleermuisatlasproject waren geen nieuwe verblijfplaatsen gevonden. Er waren geen aanwijzingen voor een ontwikkeling in gunstige richting. Daarentegen waren er bedreigingen zichtbaar. Aantasting of verdwijnen van de soort omdat het netwerk van verblijfplaatsen onbekend was (en dus onbeschermd), door restauratie en renovatie van als verblijfplaats gebruikte gebouwen, door meer bebouwing en verlichting in het gebied rond Lilbosch (routes en jachtgebied) en door toenemende versnippering bijvoorbeeld als gevolg van de aanleg van de A73 en verbindingen tussen de A2 en Duitsland. In 2004 is het toekomst perspectief in gunstige richting verbeterd, maar de bedreigingen zijn niet compleet verdwenen. Positief is de recente ontdekking van nieuwe verblijfplaatsen, en het mag worden aangenomen dat de huidige populatieomvang en het door de soort bewoonde gebied groter is dan in Definitie gunstige staat van instandhouding: Behoud van de huidige situatie volstaat bij deze soort. Oordeel: gunstig Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Matig Zeer gunstig gunstig Leefgebied?? Toekomst Totaal Matig gunstig Zeer gunstig gunstig 5. Bronnen Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers, Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. 107

108 Vale vleermuis (Myotis myotis) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets De vale vleermuis is een grote vleermuis. Met haar gewicht van gram en lange brede vleugels met een spanwijdte van cm is ze de grootste soort in Nederland. De rugvacht is rossig geelbruin, de buikvacht is vrijwel zuiver wit en de snuit is dik en kaal. De vale vleermuis heeft brede, vrij lange vleugels en zijn vleugelslag lijkt roeiend of uilachtig. Het is een soort van bos en kleinschalig, gesloten landschap. Kolonies of kraamkolonies van de vale vleermuis zijn in Nederland sinds de jaren zestig niet waargenomen. In het buitenland worden kolonies van vale vleermuizen vooral op relatief warme ruime zolders gevonden, en soms ook in kleinere ruimtes in gebouwen. In zuidelijkere streken gebruiken ze ook groeves en grotten of holle ruimtes in bruggen. Buiten de zoogperiode worden individuele vrouwtjes ook wel in boomholtes gevonden. De vrouwtjes vormen een kraamkolonie en gebruiken een netwerk van meerdere verblijfplaatsen waartussen ze heen en weer verhuizen. Bij de vale vleermuis is er gewoonlijk een belangrijke centrale verblijfplaats, die wordt bewoond door een relatief grote groep plaatsgetrouwe vrouwtjes. De daaraan gekoppelde satellietverblijfplaatsen worden minder regel en door kleinere groepen minder plaatsgetrouwe vrouwtjes bewoond. De kraamkolonies variëren in grootte van enkele tot vele honderden dieren. Uitwisseling tussen de verschillende zolders binnen een netwerk vindt plaats over afstanden van wel 30 tot 50 km. De verblijfplaatsen worden via een stelsel van vaste routes met de jachtgebieden verbonden. Mannetjes bezetten in de herfst verblijven op zolders, in nest- of vleermuiskasten, in groeves en in of onder bruggen. Als winterverblijf van de vale vleermuis zijn in Nederland kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders bekend. De winterslaapstrategie van de overwinterende vale vleermuizen bestaat uit relatief constant stabiel slapen tussen half oktober en april. Ze worden regel wakker, maar kunnen ook weken in dezelfde slaaphouding hangen. De vale vleermuis is een middellange-afstandstrekker, waarbij verplaatsingen van 10 tot 100 a 200 km tussen zomer- en winterverblijf bekend zijn. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De noordgrens van het verspreidingsgebied de vale vleermuis loopt via Zuid-Nederland in het westen en via Noord-Duitsland naar de Oostzee bij Polen. In grote delen van de noordelijke randstreek van zijn verspreidingsgebied kwam de vale vleermuis in de jaren zestig nog algemeen voor. Daarna heeft zich daar een sterke achteruitgang voorgedaan. Het zwaartepunt van de verspreiding van de soort ligt in het continentale, alpiene en mediterrane gebied van Midden- en Zuid-Europa en de verspreiding loopt zuidoostwaarts door tot aan de Zwarte Zee en Syrië. In Midden-Europa zijn de populaties de vale vleermuis in de periode sterk achteruitgegaan maar lijken ze in de laatste tien jaar weer toe te nemen. In Nederland, België en het noorden van Duitsland en Polen geldt de soort als zeldzaam en met uitsterven bedreigd. Wanneer we uitgaan van een voorzichtige schatting van een populatieomvang van minstens vale vleermuizen op Europese schaal, maakt de Nederlandse populatie daarvan minder dan 0,05 % van uit. Tegenwoordig plant de soort zich niet meer voor in Nederland. De populatie die in ons land overwintert bestaat uit dieren die uit België en Duitsland komen. In dit opzicht draagt Nederland een internationale verantwoordelijkheid voor het duurzaam voortbestaan van de soort in Noordwest-Europa. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: In de periode kwam de vale vleermuis in het zuiden en zuidoosten van het land nog vrij algemeen voor. Het verspreidingsgebied werd in het noorden begrensd door de lijn Markelo-Naarden. Boven de grote 108

109 rivieren overwinterde de soort in forten en ijskelders. Kraamkolonies kwamen voor in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Alle in de jaren zestig bekende kraamkolonies zijn verdwenen en ook het aantal overwinterende exemplaren is afgenomen. Na verdwijning van de kraamkolonies wordt de vale vleermuis wel nog als overwinteraar gevonden in mergelgroeves in zuidwesten van het Limburgse krijtlandschap, en af en toe in een verblijf boven de grote rivieren: in de duinen, bij Arnhem en bij Apeldoorn. In de periode is in zuidoostelijk Nederland gezocht naar vale vleermuizen (binnen het vleermuis-atlasproject) en zijn de verblijven gekarteerd. Daarbij zijn geen zomerverblijfplaatsen van groepen gevonden. Na 1980 zijn enkele malen s zomers eenlingen waargenomen zoals aan een kerk hangend (Sevenum) of op een kerkzolder (Houthem St-Gerlach). In 2003 is bij Linné een jagend dier waargenomen. De verspreiding van de vale vleermuis in zuidoostelijk Nederland. De vale vleermuis is met de bat detector in het jachtgebied moeilijk waar te nemen en te determineren. Op vliegroutes is het makkelijker. Bij veel waarnemers ontbreekt echter de ervaring om positieve determinaties te kunnen maken. Vangen met netten gebeurt pas sinds kort en nog lang niet systematisch. Kerkzolders in Limburg zijn bijna 100 % systematisch onderzocht. Onderaardse winterverblijven worden ook bijna 100% systematisch onderzocht. Het beeld van voorkomen en verspreiding in Nederland zal naar verwachting relatief goed zijn, maar zeker niet volledig zijn. In de figuur worden de waarnemingen in winter en zomer vanaf midden 80er jaren weergegeven. Met gericht onderzoek kan het beeld van de recente verspreiding van de vale vleermuis in Nederland zeker verbeterd worden. Huidig voorkomen en Natura 2000: Vier overwinteringsgebieden in Zuid-Limburg zijn Natura 2000 gebied. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 157 Geuldal >15% 156 Bemelerberg en Schiepersberg 2-15% 159 Sint Pietersberg en Jekerdal 2-15% 160 Savelsbos 2-15% Voorkomen vale vleermuis in Natura 2000 gebieden 109

110 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Hoewel het in ons land slechts om enkele tientallen waargenomen overwinterende dieren gaat is trend voor de vale vleermuis positief. De wintertellingen laten een groei van de aantallen getelde dieren zien met ongeveer een factor 2,5 sinds De vale vleermuis heeft de noordgrens van haar verspreidingsgrens in zuidelijke richting verschoven en komt in ons land voornamelijk nog overwinterend voor in onderaardse kalksteengroeven in Zuid-Limburg. Soms worden op andere plekken in het land nog enkele dieren in winterslaap aangetroffen. De huidige overwinterende populatie omvat ongeveer 20% van de aantallen die in de jaren veertig in Zuid-Limburg werd aangetroffen. Van kerkzolders is de vale vleermuis zo goed als verdwenen. Na 1980 zijn enkele malen s zomers eenlingen waargenomen zoals aan een kerk hangend (Sevenum) of op een kerkzolder (Houthem St-Gerlach). geïndexeerde trend percentage vale water Grafiek van de geïndexeerde trend voor de vale vleermuis voor alle winterverblijven tussen 1990 en Ter vergelijking is de trend van de watervleermuis bijgevoegd. Voor de vale vleermuis gaat het om aantallen van enkele tientallen dieren, en voor de watervleermuis om aantallen tot meer dan 6000 dieren (Bron VZZ en CBS). Recente ontwikkelingen: In de periode vindt er jaarlijks een lichte stijging van het aantal overwinterende vale vleermuizen in Zuid-Limburg plaats. In 1994 bedroeg het aantal gevonden overwinterende dieren 27, in 2004 was dat gestegen tot 63. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van de soort is in de laatste decennia stabiel, maar het is te klein om gunstig genoemd te worden. Beoordelingsaspect populatie: Het wintervoorkomen van de vale vleermuis herstelt zich de laatste jaren enigszins, maar de aantallen zijn nog te klein voor een duurzame populatie. Beoordelingsaspect leefgebied: In enkele van de bekende winterverblijven is onvoldoende rust voor de vale vleermuis. 110

111 Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Bij ongewijzigd beleid blijven de risico s ten aanzien van verblijfplaatsen, vliegroutes, en dus de uitwisseling tussen verblijfplaatsen en jachtgebieden, en tussen het netwerk aan verblijfplaatsen bestaan. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Totaal 5. Bronnen Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers, Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht. 111

112 Bever (Castor fiber) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De bever is het grootste knaagdier van Europa, leeft deels in het water en is vooral s nachts actief. De dieren leven in familieterritoria in de oeverzone van allerlei zoete wateren. Zij zijn goed aangepast aan een levenswijze in het water en op het land plomp en onhandig. Men noemt de bever de wateringenieur van de moerassen vanwege zijn bouw- en knaagactiviteiten. Hij kan bomen vellen, dammen en hutten bouwen en holen graven en daardoor in sterke mate de dynamiek in waterlopen mee bepalen. Als ze hun gang kunnen gaan, bepalen de bevers langs stromende wateren in honderden hectaren moerassen of wetlands de waterhuishouding, de vegetatiestructuur en soortensamenstelling. De soort wordt tegenwoordig als onmisbaar beschouwd bij herstel van natuurlijke processen. In Nederland is de bever in 1826 uitgestorven. De nu in Nederland levende bevers zijn nazaten van een geïntroduceerde populatie van de Elbe of van uit Duitsland komende Poolse bevers, die daar ooit uitgezet zijn. Beide typen zijn goed van elkaar te onderscheiden. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Bevers kwamen vroeger overal in Europa voor en zij waren de oeverbewonende zoogdieren die het aanzien van de grote moerassen bepaalden. Als gevolg van overbejaging (voor pels en vlees) en vervolging waren de bevers rond 1900 bijna geheel uit Europa verdwenen met uitzondering van enkele kleine restbestanden o.a. in Noorwegen, langs de Elbe, de Rhône en in Oost-Europa. Nu zijn zij door beschermende maatregelen en vele uitzettingsacties in de meeste landen weer teruggekeerd. In 2002 werden de in Europa aanwezige aantallen geschat op ca dieren. Hieraan levert de Nederlandse populatie vooralsnog slechts een geringe bijdrage. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In 2006 waren de bevers in ons land verspreid aanwezig in drie afzonderlijke populaties van ieder 70 tot ruim 100 exemplaren. De populaties in de Biesbosch en de Gelderse Poort zijn ontstaan door herintroducties vanaf De populatie in Flevoland is het gevolg van ontsnapping uit Dierenpark Lelystad. Daarnaast zijn onsamenhangende vestigingen van bevers gemeld voor het rivierengebied tussen Hollandse Diep en Gelderse Poort en voor het Limburgse stroomgebied van de Maas. 112

113 BEVER castor fiber 2004 Verspreiding van de Bever in Nederland in Huidig voorkomen en Natura 2000: De Biesbosch en Gelderse Poort bevatten populaties van omstreeks 100 bevers. De andere populaties binnen het Natura 2000 netwerk zijn nog klein. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 67 Gelderse Poort >15% 112 Biesbosch >15% 38 Uiterwaarden IJssel <2% 68 Uiterwaarden Waal <2% 71 Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem <2% 145 Maasduinen <2% 147 Leudal <2% 148 Swalmdal <2% 150 Roerdal <2% 152 Grensmaas <2% Voorkomen bever in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling staat van instandhouding Trends in Nederland: De bever was vroeger ook in ons land een algemeen voorkomende soort. Zij werden sterk bejaagd en vervolgd en in 1826 werd de laatste Nederlandse bever langs de IJssel gedood. Vanaf 1988 tot 2004 zijn 134 Elbe-bevers op verschillende locaties in ons land geherintroduceerd. Daarnaast zijn in de periode van 1992 tot 2004 zeker 19 bevers van Poolse en gemengde afkomst via de Roer en de Maas ons land binnengekomen. Het aantal minimaal aanwezige bevers groeide van 128 in 2000 tot 220 in maart 2004 en het maximum aantal is geschat op ca. 250 dieren. De gemiddelde jaarlijkse groei bedroeg 12%. 113

114 Recente ontwikkelingen: Na de eerste succesvolle herintroductie in de Biesbosch van volgde in 1994 een tweede herintroductie in de Gelderse Poort. Het doel was in Nederland te komen tot een aaneengesloten duurzame beverpopulatie in het rivierengebied. Om dit zo snel mogelijk te realiseren zijn in een latere fase ook bevers bijgeplaatst in het gebied tussen de beide populaties. Met de geschetste toename van het verspreidingsgebied en het aantal dieren is de kritische fase van de herintroductie in Nederland nu wel overwonnen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De bever neemt sinds de herintroductie in ons land geleidelijk toe. Bij doorzettende groei zal binnen tien jaar sprake kunnen zijn van een aaneengesloten beverpopulatie in het Nederlandse rivierengebied. aantal Aantalsontwikkeling beverpopulaties Nederland Flevoland Geld. Poort Rivierengeb. Limburg Eifel Limburg uitzet Biesbosch Totaal Aantalsontwikkeling van beverpopulaties in Nederland Beoordelingsaspect populatie: Het aantal bevers ligt nu (in 2006) nog beneden het aantal dat als gunstige referentieniveau wordt beschouwd, maar het is minder dan een kwart lager. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig Er is voldoende geschikt leefgebied voor de soort in en buiten het rivierengebied. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Het toekomstperspectief voor verdere ontwikkeling van de beverpopulatie in ons land lijkt veelbelovend mede als gevolg van het groeiende besef onder natuurbeheerders van de betekenis van de bever bij natuurlijke processen. Daarnaast lijkt het algemene draagvlak en de tolerantie te zijn toegenomen o.a. vanwege de gebleken geringe overlast en de betekenis van de soort bij de natuurbeleving. De soort gedraagt zich als een opportunist en kan overal langs beken en rivieren voorkomen. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de beverpopulatie in ons land dient er ten minste één populatie te zijn van minstens 400 exemplaren. Het ligt voor de hand dat een dergelijke populatie het eerst zal ontstaan in het rivierengebied door aaneensluiting van de huidige populaties van de Biesbosch en de Gelderse Poort. Oordeel: jaar

115 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied gunstig gunstig Toekomst gunstig Beoordeling SvI 5. Bronnen Dijkstra, V. (2003). Monitoring van de bever in Limburg. Eerste tussenrapport december Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming VZZ, Arnhem. 23p. Kurstjens, G. & W. Bosman (2000). Toekomst voor de bever in Limburg. Deel 1. Hoofdrapport. Wissel, Ecologisch Adviesbureau, Beek-Ubbergen. 66 p. Niewold, F.J.J. & G.J.D.M. Müskens (2000). Perspectief van de bever in Nederland. Herintroductie in de Gelderse Poort en ontwikkelingen elders van Alterra-rapport 159. Alterra, Research Instituut voor de Groene ruimte, Wageningen. 115 p. Niewold, F.J.J. (2004). Ontwikkeling van de beverpopulaties in Nederland van Alterra, Wageningen, Alterra-rapport p. Nolet, B.A. & J.M. Baveco (1996). Development and viability of a translocated beaver Castor fiber population in the Netherlands. Biological Conservation 75: Beverwerkgroep van de VZZ: 115

116 Noordse woelmuis (Microtus oeconomus arenicola) H Status Prioritair op Bijlage II Habitatrichtlijn (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De noordse woelmuis is een vrij forse woelmuis met een bruine tot zwarte vacht en een relatief lange staart. De achterpoten zijn fors en donker, vaak met contrasterende witte nagels. De soort is kenmerkend voor vochtige tot uitgesproken natte vegetaties in laagveen en kleigebieden. Relatief belang binnen Europa: groot Het hoofdverspreidingsgebied van de noordse woelmuis strekt zich uit van Noord-Scandinavië via Siberië en Alaska tot in Canada. Daarbuiten en gescheiden daarvan zijn er populaties in Midden- Noorwegen en Zweden, langs de Oostzeekust van Finland, in Oostenrijk, Slowakije, Hongarije en Nederland. Deze populaties zijn overblijfsels (relicten) van een veel groter verspreidingsgebied van de noordse woelmuis in de laatste ijstijd. Enkele van deze relictpopulaties zijn als aparte ondersoort beschreven. In Nederland betreft het Microtus oeconomus arenicola en deze ondersoort is het enige zoogdier dat alleen maar in Nederland voorkomt (een endemische soort ). Nederland heeft daardoor een grote verantwoordelijkheid voor een adequate bescherming. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: De vindplaatsen van de noordse woelmuis zijn beperkt tot het eiland Texel en Laag- Nederland, waar het dier leeft in afgesloten zeearmen, het zeekleigebied, het laagveengebied en de overgangen hiertussen. Er worden vijf regio s onderscheiden waarbinnen de noordse woelmuis voorkomt: Friesland-Overijssel, Texel, Noord-Holland Midden (ten noorden van het IJ), Veenweidegebied Holland-Utrecht en het Deltagebied. Huidig voorkomen en Natura 2000: De noordse woelmuis komt in ruim 20 Natura 2000 gebieden voor. Duinen en Lage Land Texel en Grevelingen zijn de twee gebieden met de grootste relatieve bijdrage. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 2 Duinen en Lage Land Texel >15% 115 Grevelingen >15% 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 2-15% 89 Eilandspolder 2-15% 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 2-15% 91 Polder Westzaan 2-15% 92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 2-15% 109 Haringvliet 2-15% 112 Biesbosch 2-15% 9 Groote Wielen 2-15% 13 Alde Feanen 2-15% 72 IJsselmeer 2-15% 95 Oostelijke Vechtplassen 2-15% 100 Voornes Duin 2-15% 101 Duinen Goeree & Kwade Hoek 2-15% 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2-15% 108 Oude Maas 2-15% 116

117 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 111 Hollands Diep 2-15% 114 Krammer-Volkerak 2-15% 116 Kop van Schouwen 2-15% 118 Oosterschelde 2-15% 11 Witte en Zwarte Brekken <2% 12 Sneekermeergebied <2% 106 Boezems Kinderdijk <2% Voorkomen noordse woelmuis in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Voor heel Nederland is een achteruitgang van de noordse woelmuis in de periode t.o.v. de periode op basis van de verspreiding in uurhokken vastgesteld van 24%. Waarschijnlijk zou een fijnschaligere vergelijking van beide periodes op kilometerhokniveau een grotere landelijke achteruitgang aantonen. Voor het noordelijk Deltagebied is de achteruitgang op kilometerhokniveau vastgesteld op 30%, terwijl op basis van uurhokken de achteruitgang 14% bedraagt. De achteruitgang is in de regio s veenweidegebied Holland-Utrecht en Friesland-Overijssel het grootst met een afname van 60% resp. 44% (uurhokken). Relatief nieuw zijn de vestigingen van de noordse woelmuis op eilanden in afgesloten zeearmen, zoals op de Hompelvoet en de Stampersplaat in de Grevelingen en op eilandjes in het Volkerak-Zoommeer. Recente ontwikkelingen: Over de periode is de situatie voor de noordse woelmuispopulatie stabiel. Er is weinig of geen achteruitgang in leefgebied meer opgetreden. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied is sterk uitgedund, waarbij de noordse woelmuis uit Noordwest-Overijssel geheel is verdwenen. Beoordelingsaspect populatie: Over de omvang van de verschillende populaties van de noordse woelmuis in ons land zijn geen exacte gegevens voorhanden. Uit genetisch onderzoek blijkt dat sommige populaties een sterke isolatie kennen. Beoordelingsaspect leefgebied: Het leefgebied is in het verleden vrijwel overal verslechterd door waterregulering en afdamming van zeearmen. In de laatste jaren neemt in het Deltagebied het leefgebied lokaal toe door natuurontwikkeling. In Noord-Holland Midden en Texel is de situatie stabiel gunstig, maar in de andere twee deelgebieden is de situatie. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Alleen in het Deltagebied en Noord-Holland Midden is het perspectief gunstig. Op Texel dreigt de noordse woelmuis het in de toekomst moeilijk te krijgen doordat hier recent de aardmuis is opgedoken.in Friesland gebeurt weinig om het leefgebied voor de noordse woelmuis te verbeteren. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding dient de noordse woelmuis in alle vijf deelgebieden waar het dier voorkomt duurzame populaties te hebben. Dit betekent dat de belangrijkste leefgebieden binnen een deelgebied voldoende aan geschikte biotopen herbergen en onderling verbonden zijn. Oordeel: 117

118 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Totaal Zeer Zeer 5. Bronnen La Haye, M. & J.M. Drees, Beschermingsplan Noordse woelmuis. Rapport EC-LNV nr Ministerie van LNV. 118

119 Bruinvis (Phocoena phocoena) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De bruinvis, een van de kleinste dolfijnen, komt regel voor in de Nederlandse kustwateren. Vooral in de wintermaanden worden bruinvissen gezien, alleen of in kleine groepjes. Waarnemingen vanaf de kust laten een sterke groei zien vanaf Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De bruinvis komt in het Noord Atlantisch gebied verspreid voor, van de Witte Zee, Groenland en IJsland in het noorden tot de Atlantische kust van Noord-Afrika in het zuiden. In de Oostzee leeft een kleine populatie. Daarnaast is een geïsoleerde populatie bekend uit de Zwarte Zee en komen bruinvissen voor in het Griekse deel van de Middellandse Zee. De totale populatie in de Noordzee bedroeg in 1994 evenals in 2005 naar schatting exemplaren, waarmee de bruinvis talrijker is dan de gewone zeehond (Phoca vitulina) en de grijze zeehond (Halichoerus grypus). De voor ons land meest nabije grote concentratie van de soort ligt in het Duitse deel van de Noordzee ten westen van het Waddeneiland Sylt (ca dieren in het Duitse deel); dit is zover bekend het belangrijkste voortplantingsgebied in de centrale Noordzee. Recent werden ook voor de Noord-Hollandse kust hoge dichtheden geregistreerd. Het totale aantal bruinvissen in wateren van de Europese Unie (inclusief Exclusieve Economische Zones) ligt naar schatting in de buurt van een half miljoen. Tot voor kort was het Nederlandse deel daarin met zekerheid gering. Het lijkt er op dat door een verschuiving in de Noordzee van noord naar zuid momenteel het Nederlandse aandeel groter is. Het dient afgewacht te worden in hoeverre dat incidenteel is. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: In het Nederlandse deel van de Noordzee worden met regelmaat bruinvissen gezien, echter nooit in grote aantallen, maar vanaf 1994 nemen de frequentie van de waarnemingen en de gemelde aantallen toe. Deze terugkeer kon goed worden gedocumenteerd aan de hand van zeevogel-trektellingen (1972-heden), waarbij ook bruinvissen geregistreerd worden. Tegenwoordig is de bruinvis vooral in winter en vroege voorjaar een veel voorkomende kustbewoner. In de laatste jaren worden met regelmaat ook enkele bruinvissen waargenomen in de Waddenzee, de Oosterschelde en zo nu en dan in de Westerschelde Accidental sigthings CvZ seawatching JAN FEB MAR APR MAY JUN JUL AUG SEP OCT NOV DEC Seizoenpatroon van vanaf de kust waargenomen Bruinvissen sinds 1970 (Marine Mammal Database; updated 3/1/2004, ) 119

120 Huidig voorkomen en Natura 2000: De bruinvis wordt regel in de kustgebieden en ondiepe zeeën gezien. In hoeverre er bepaalde delen zijn van hun verspreiding die belangrijker zijn voor het bestaan van de soort, is onduidelijk. Kennis over echte hotspots zoals men langs de kust van Schleswig-Holstein (Sylt) heeft aangemerkt, ontbreekt vooralsnog in Nederland. De Noordzeekustzone (007) herbergt naar schatting meer dan 15% van de Nederlandse populatie. 9 nr Natura 2000 gebied Bijdrage 7 Noordzeekustzone >15% Voorkomen bruinvis in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De bruinvis was vroeger een algemene verschijning in de Nederlandse wateren. Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw waren waarnemingen van bruinvissen bij het strand of ook in rivieren niet ongewoon. Na 1950 gingen de waarnemingen flink afnemen en rond werd zelden meer een bruinvis gemeld. Na 1990 begonnen zowel zichtwaarnemingen van levende dieren als het aantal strandingen van de bruinvis toe te nemen. In 2004 werden hoge aantallen langs de Noord-Hollandse kust waargenomen. In 2005 is in de gehele Noordzee onderzoek gedaan naar dolfijnen en walvissen (SCANS-II). De eindresultaten daarvan zijn nog niet gepubliceerd. Een eerste conclusie is, dat de aantallen van de bruinvis in de Noordzee als geheel niet gestegen zijn, maar dat er een grote verschuiving heeft plaats gevonden van noord naar zuid Accidental sigthings CvZ seawatching Vanaf de kust waargenomen Bruinvissen sinds 1970 (Marine Mammal Database; updated 3/1/2004; Recente ontwikkelingen: Sinds ongeveer 1990 neemt het aantal waarnemingen van bruinvissen in Nederland toe. De vraag is of dit een gevolg is van een toename van de (locale) populatie grootte of dat er sprake is van tijdelijke instroom (emigratie) is van dieren uit andere gebieden. Recentelijk worden soms ook moeders met kalveren in de Nederlandse wateren gezien. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De bruinvis is tijdelijk nagenoeg verdwenen uit de Waddenzee en de riviermondingen van ons land. Recent worden echter steeds vaker dieren waargenomen. Hoe groot de kans is dat deze trend zich gaat voortzetten en de populatie zich zal herstellen tot het niveau van voor 1950 is onbekend. Beoordelingsaspect populatie: Het aantal bruinvissen in de Nederlandse wateren is in de laatste jaren sterk toegenomen. Het is echter nog de vraag in hoeverre dit herstel duurzaam is. De beoordeling van de populatie als is mede gebaseerd op het gegeven dat de bruinvis zich vooralsnog in beperkte mate voortplant in Nederlandse wateren. 9 Conform een besluit van de Europese Visserij(minister)raad zal Nederland in 2008 Natura 2000 gebieden in de Exclusieve Economische Zone gaan aanmelden. Het belang van deze gebieden voor de bruinvis zal daarbij een rol spelen. 120

121 Beoordelingsaspect leefgebied: In de laatste tijd spoelen jaarlijkse vele honderden dode bruinvissen aan op de Nederlandse kust. Daarvan is een groot aantal verdronken in warnetten. Het is nog onduidelijk in hoeverre deze sterfte van invloed is op de populatie als geheel. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Europees beleid verplicht tot het terugdringen van de sterfte in vissersnetten, maar het is nog de vraag of dit in voldoende mate gaat lukken. Verder is nog onduidelijk in hoeverre het recente herstel van de aantallen in de Nederlandse wateren duurzaam is. Definitie gunstige staat van instandhouding: Terugkeer van een zich voortplantende populatie bruinvissen langs de hele Nederlandse kust, inclusief het Deltagebied is nodig voor een gunstige staat van instandhouding. Beperking van de sterfte in vissersnetten is van belang. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Beoordeling SvI 5. Bronnen Berrevoets, C.M. & F.A. Arts, Monitoring van zeevogels en zeezoogdieren op het Nederlands Continentaal Plat : verspreiding, seizoenspatroon en trend van zeven soorten zeevogels en de Bruinvis. Rapport RIKZ/ Camphuysen C.J., Camphuysen, C.J., The return of the harbour porpoise (Phocoena phocoena) in Dutch coastal waters. Lutra 47: Hammond, P.S., H. Benke, P. Berggren, D.L. Borchers, S.T. Buckland, A. Collet, M.P. Heide- Jørgensen, S. Heimlich Boran, A.R. Hiby, M.F. Leopold & N. Øien Distribution and abundance of harbour porpoises and other small cetaceans in the North Sea and adjacent waters. Final Report to the European Commission. LIFE 92-2/UK/O27. Hammond, P.S., P. Berggren, H. Benke, D.L. Borchers, A. Collet, M.P. Heide-Jørgensen, S.Heimlich, A.R. Hiby, M.F. Leopold & N. Øien, Abundance of Harbour Porpoise and other small cetaceans in the North Sea and adjacent waters. Journal of Applied Ecology 39: Lindeboom, H., J. Geurts van Kessel & L. Berkenbosch, Gebieden met bijzondere waarden op het Nederlands Continentaal Plat. Rapport RIKZ/ Alterra Rapport RIKZ, Den Haag / Alterra, Wageningen. Reijnders, P.J.H., Harbour porpoises Phocoena phocoena in the North Sea: numerical responses to changes in environmental conditions. Neth. J. Aquat. Ecol. 26:

122 Smeenk, C., The harbour porpoise Phocoena phocoena (L., 1758) in The Netherlands: stranding records and decline. Lutra 30: Smeenk, C., Strandingen van Cetacea op de Nederlandse kust in Cetacea stranded on the Dutch coast in Lutra ; 46(1): University of St. Andrews, 122

123 Grijze zeehond (Halichoerus grypus) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets De grijze zeehond is voor Nederland terug van weggeweest. Hij verdween uit de Nederlandse wateren in de Middeleeuwen, maar heeft in de loop van vorige eeuw de westelijke Waddenzee weer veroverd. Bij de grijze zeehond valt het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes op. De mannetjes zijn tot 2,5 m lang en wegen 170 tot 350 kg; de vrouwtjes zijn maximaal net boven de twee meter lang en wegen 120 tot 220 kg. Grijze zeehonden hebben een langere snuit dan de gewone zeehonden. De jongen worden geboren met een dikke witte vacht, die ze twee weken na de geboorte verliezen. In die eerste twee weken kunnen de jonge grijze zeehonden niet zwemmen. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De grijze zeehond komt voor langs de oostelijke en westelijke kusten van de Atlantische oceaan. Er worden drie grote metapopulaties onderscheiden: één in het westen, aan de Canadese kust, één in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en een kleine in de Oostzee. De Nederlandse dieren horen bij de oostelijke metapopulatie die reikt van IJsland, Noorwegen en de Witte Zee in het noorden tot Bretagne in het zuiden. De grootste kolonies van deze populatie leven bij IJsland, de Faeröer eilanden, Noorwegen, langs de noordwestkust van Schotland en bij Moermansk in Rusland. In de Europese Unie leven ruim grijze zeehonden. In 2001 verbleef daarvan 0,4 % in Nederland. 3. Bijdrage van gebieden Huidige verspreiding en voorkomen binnen Nederland: In Nederland verblijven nu (in 2006) circa 2000 grijze zeehonden. Ze worden vooral in het westelijk deel van de Waddenzee en in de Voordelta op de zandbanken gezien. Kennis over de soort uit andere gebieden maakt het waarschijnlijk dat hun leefgebied een groot deel van de Noordzee bestrijkt. Zichtwaarnemingen van zeehonden op zee zijn zeldzaam omdat ze daar kans zien zich snel onzichtbaar te maken door te duiken. Interessant zijn waarnemingen van het gedrag van grijze zeehonden op de stranden van de Waddeneilanden, en langs de Noord-Hollandse kust. Waarschijnlijk worden de aantallen van deze soort onderschat omdat kleine groepen grijze zeehonden tussen grote groepen van gewone zeehonden in kunnen liggen, waarbij vooral de jongere dieren dan moeilijk kunnen worden onderscheiden. Grijze zeehonden die in andere gebieden via zenders werden gevolgd, verplaatsten zich soms over enkele honderden kilometers. In principe kunnen de zeehonden zich dus over het gehele Nederlands Continentaal Plat (NCP) van de zee verplaatsen. Er zijn nog geen migratiegegevens van dieren uit de Nederlandse kolonies bekend. Huidig voorkomen en Natura 2000: De Nederlandse grijze zeehonden verblijven vooral op hoge zandplaten in het westen van de Waddenzee (001) zoals de Richel (ten oosten van Vlieland) en de Vliehors (westkant van Vlieland). In Noordzeekustzone (007) zijn de zandplaten Engelschhoek (in het zeegat tussen Vlieland en Terschelling) en Noorderhaaks (ten zuidwesten van Texel) van belang voor de grijze zeehond. De meeste jongen worden op de Richel geboren. Op de Vliehors en Noorderhaaks worden slechts enkele jongen geboren. Al deze ligplaatsen zijn niet ideaal voor de voortplanting van de grijze zeehonden omdat ze, zeker bij slecht weer, kunnen worden overstroomd. In de zomer, na de voortplantingsperiode, verspreiden de zeehonden zich enigszins. De grijze zeehond heeft zich in de laatste jaren gevestigd in het Deltagebied, waar nu circa 200 exemplaren voorkomen, voornamelijk in Voordelta (113). Daar is recent ook voortplanting vastgesteld, namelijk op de Bollen van de Ooster. 123

124 nr Natura 2000 gebied Bijdrage 1 Waddenzee >15% 7 Noordzeekustzone 2-15% 113 Voordelta 2-15% Voorkomen grijze zeehond in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Archeologische vondsten tonen aan dat tot in de Middeleeuwen grijze zeehonden in het Waddengebied algemeen waren. De soort was toen in de Noordzee waarschijnlijk algemener dan de gewone zeehond. In de Middeleeuwen werd ze in de Waddenzee door de mens uitgeroeid. Vanaf 1950 werden heel af en toe grijze zeehonden in de westelijke Waddenzee aangetroffen. Het aantal groeit sinds de soort in Groot-Brittannië beter wordt beschermd. Waarnemingen vanaf 1980 gedurende de periode dat de dieren verharen laten zien dat de kolonie in Nederland gemiddeld 20% per jaar groeide tot ruim dieren in Deze groeisnelheid is ongeveer anderhalve keer de biologische maximaal haalbare voortplantingssnelheid en kan alleen verklaard worden door toestroom van dieren uit andere gebieden, namelijk vanaf de Britse eilanden (met name de Farne eilanden). Naar verwachting zal naarmate de populatie de draagkracht van het gebied bereikt deze influx voor de instandhouding van de Nederlandse kolonies steeds minder belangrijk worden. In tegenstelling tot de gewone zeehonden, zijn de grijze zeehonden niet of bijna niet getroffen door het zeehonden-virus Aantal grijze zeehonden waargenomen in het westelijk Wadden gebied gedurende de verharingsperiode (maart/april) Recente ontwikkelingen: Over de periode is de populatiegroei van de grijze zeehond in ons land gestaag doorgegaan. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Het verspreidingsgebied van (populaties van) de soort heeft zich sinds de jaren 1980 uitgebreid naar het Waddengebied. Sinds kort heeft zich ook een populatie gevestigd in het Deltagebied. Beoordelingsaspect populatie: gunstig De populatie van de grijze zeehond groeit vooralsnog gestaag en wordt als duurzaam beschouwd, hoewel de aanwas deels afhankelijk is van migratie uit het buitenland. Beoordelingsaspect leefgebied: 124

125 Veel in principe voor zeehonden geschikte ligplaatsen op de eilanden en de vaste wal worden momenteel niet gebruikt, omdat er te veel verstoring optreedt. De hoge zandbanken die de dieren nu liever opzoeken voor het jongen, worden regel overspoeld waarbij een aantal jongen sterven. Het is onduidelijk of het huidige leefgebied geschikt genoeg is voor een duurzame populatie als er geen immigratie meer zou optreden. Vooralsnog ontbreekt nadere kennis over het aquatische leefgebied van de grijze zeehond. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Gezien de snelle groei van de kolonie grijze zeehonden kan men aannemen dat de draagkracht van de Waddenzee de populatiegrootte en groei nog niet belemmert. Het is echter onbekend of en, zo ja, hoever de populatie kan doorgroeien. Voor een deel kan de aanwas worden toegekend aan migratie vanuit Schotland. Hoe groot het aandeel van deze instroom is, en of de kolonie zichzelf kan handhaven zonder deze migratie, is onbekend. Pas als meer bekend wordt over hoe de grijze zeehond op zee leeft, kan bij de inschattingen van perspectieven rekening worden gehouden met effecten die daar spelen. Definitie gunstige staat van instandhouding: De huidige aantalsontwikkeling bij de grijze zeehond wordt als gunstig beoordeeld zolang de immigratie aanhoudt. Wat het leefgebied betreft dienen ten minste vijf locaties voor het opgroeien van de jongen gunstige omstandigheden te bieden en genoeg rust, pas dan kan het leefgebied als gunstig worden beschouwd. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding gunstig gunstig Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI gunstig gunstig 5. Bronnen Berrevoets, C.M., R.C.W. Strucker, P.L Meininger, F.A. Arts & S. Lilipaly, Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2003/2004. RIKZ-rapport Jong, G.D.C. de, S.M.J.M. Brasseur & P.J.H. Reijnders, Grey seal Halichoerus grypus. In: P.J. H. Reijnders, G. Verriopoulos & S.M.J.M. Brasseur. Status of Pinnipeds relevant to the European UnIon. IBN Scientific Contributions 8: DLO Institute for Forestry and Nature Research (IBN-DLO), Wageningen. 125

126 Gewone zeehond (Phoca vitulina) H Status: Habitatrichtlijn Annex II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De gewone zeehond is de meest voorkomende zeehondensoort in Nederland. Tijdens de zoogtijd en in de periode waarin de dieren verharen, in de zomermaanden, zijn de dieren frequent op de zandplaten in de Waddenzee en het Deltagebied te zien. Buiten deze periode komen ze regel naar de zandplaten om er te rusten. In het water zijn de dieren slecht direct te observeren. Ze ondernemen regele (foerageer)tochten van meer dan 100 km. Relatief belang binnen Europa: groot De gewone zeehond komt in alle zoute wateren voor van de gede klimaatszones op het Noordelijk Halfrond. Het is daarmee een van de meest ruim verspreide zeehonden soort. Er worden vijf ondersoorten onderscheiden. De metapopulatie in het oostelijk deel van de Atlantische oceaan behoort tot de ondersoort vitulina. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Spitsbergen, Moermansk en IJsland, de Britse eilanden, Ierland en het zuidwestelijk deel van de Oostzee, langs de Noordzeekust tot in Bretagne. De dieren in Nederland maken deel uit van de zogenoemde Waddenzeepopulatie die zich uitstrekt van Esbjerg in Denemarken tot Den Helder in Nederland. In Nederland komt ongeveer een kwart van deze populatie voor. In het Deltagebied bevindt zich ook een groep gewone zeehonden, die zich nauwelijks voortplant, dus afhankelijk is van immigratie van dieren vanuit de omgeving, met name vanuit de Waddenzee. In de Europese Unie leven ongeveer gewone zeehonden. Daarvan verblijft bijna 4% in Nederland. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: Ligplaatsen van de gewone zeehond vindt men in de hele Waddenzee. De meeste jongen worden in het oostelijk deel ervan geboren. In het Deltagebied zijn ook ligplaatsen bekend die een bescheiden groep van gewone zeehonden een rustplek biedt. Op de stranden op de Waddeneilanden worden zelden gewone zeehonden waargenomen evenals langs de Noord-Hollandse kust. In principe kunnen de gewone zeehonden zich over het gehele NCP (Nederlands Continentaal Plat) van de zee verplaatsen; er zijn echter aanwijzingen dat ze meestal niet verder gaan dan honderd à honderdvijftig kilometer uit de kust. Huidig voorkomen en Natura 2000: De gewone zeehonden worden vooral in de Waddenzee gezien, terwijl bekend is dat ze onder meer in het Natura 2000 gebied Noordzeekustzone foerageren. Een kleine groep van in totaal ongeveer 100 exemplaren maakt gebruik van het Deltagebied (Natura 2000 gebieden Voordelta, Oosterschelde, Westerschelde). Onderzoek met zenders laat zien dat de gewone zeehond individualistisch foerageert en sommige dieren hiervoor meer dan 200 km uit de kust trekken. Hieruit kan men de conclusie trekken dat hun leefgebied een groot deel van de Noordzee bestrijkt. Zichtwaarnemingen van zeehonden op zee zijn zeldzaam omdat ze daar kans zien zich snel onzichtbaar te maken door te duiken. nr Natura 2000 gebied Bijdrage 1 Waddenzee >15% 7 Noordzeekustzone >15% 113 Voordelta 2 15% 118 Oosterschelde <2% 1122 Westerschelde & Saeftinghe <2% Voorkomen gewone zeehond in Natura 2000 gebieden 126

127 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Ondanks een zekere jachtdruk moeten er rond 1900 ten minste tot gewone zeehonden in de Nederlandse Waddenzee hebben geleefd; in het Deltagebied tot Dit blijkt uit jachtstatistieken. In de periode daalde het aantal dieren, mede als gevolg van PCB-vervuiling. De aantallen bereikten een kritisch laag niveau: er werden minder dan 500 dieren in de Nederlandse Waddenzee geteld en de zeehonden in het Deltagebied waren nagenoeg verdwenen. In de gehele internationale Waddenzee telde men nog dieren. Om de soort niet te verliezen werd toen de jacht in Duitsland en Denemarken gesloten, en de populatie begon te groeien. Ondanks de uitbraak van de zeehondenziekte, het Phocine Distemper virus (PDV) in 1988, heeft de populatie zich goed hersteld. In 2002 telde men meer dan gewone zeehonden, waarvan bijna in de Nederlandse Waddenzee. De populatie werd opnieuw getroffen door het PDV-virus en meer dan 50% van de populatie sneuvelde daardoor weer. Het ziet ernaar uit dat de populatie zich opnieuw herstelt. Waarschijnlijk bevindt zich de populatie in de Waddenzee nog ver onder de draagkracht van dit leefgebied. Dit wordt gesteld omdat er (zelfs bij de internationaal ruim getelde dieren in 2002) geen enkele aanwijzing was voor dichtheidsafhankelijke processen. In het Deltagebied blijft het aantal dieren dat geteld wordt onder de 200, ondanks een lichte toename. Recente ontwikkelingen: Over de periode is de groei gestaag doorgegaan, ondanks een tweede epidemie door het zeehondenvirus. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig Het verspreidingsgebied van de soort is door de eeuwen heen stabiel, met de kanttekening dat de kleine populatie in het Deltagebied zichzelf niet in stand kan houden door een te laag geboortecijfer. Beoordelingsaspect populatie: gunstig De populatie groeit sinds het dieptepunt van de jaren 1950, ondanks twee keer een terugval door het zeehondenvirus (zie figuur). De reproductie van de kleine populatie in het Deltagebied is te laag. Beoordelingsaspect leefgebied: gunstig In de Waddenzee zijn de ligplaatsen goed beschermd, vooral tijdens de zoog- en verharingstijd (15 mei-1sept). In het Deltagebied is het geschikte leefgebied sterk gereduceerd sinds de aanleg van de Deltawerken en deels te onrustig voor een goede voortplanting. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Gezien de gestage groei van de kolonie gewone zeehonden kan men aannemen dat de populatiegrootte nog onder de draagkracht van de Waddenzee ligt en dus nog verder kan doorgroeien. Net als bij de grijze zeehond is er echter zodanig weinig van het zeehabitat bekend, dat negatieve effecten die daar in de toekomst kunnen optreden, niet voorzien kunnen worden. 127

128 Wadden berekend Waddenzee Delta berekend Delta Gebied Aantal gewone zeehonden in Nederland sinds 1900 Definitie gunstige staat van instandhouding: Het goede herstel na de uitbraak van de PDV virusziekte ( epizootiën ) laat zien dat zelfs bij relatief lage populatieniveaus van ongeveer getelde dieren in de gehele Waddenzee er goed herstel kan optreden. Aan de andere kant ziet men dat, zoals in het Deltagebied een samenspel van jacht, vervuiling, verstoring en gebiedsvernietiging (Deltawerken) de zeehonden wèl kan doen verdwijnen. Voor een gunstige staat van instandhouding dient het aantal zeehonden dan ook ten minste te bedragen in de gezamenlijke Waddenzee. Voor de Nederlandse Waddenzee geldt een streefwaarde van 2.000, met daarnaast een kleine populatie (van circa 200 dieren) in het Deltagebied. Onder de huidige omstandigheden is het door verstoring, beperkt leefgebied en vervuiling niet waarschijnlijk dat in het Deltagebied een veel grotere populatie kan voorkomen. Oordeel: gunstig Staat van instandhouding Aspect Verspreiding gunstig gunstig Populatie gunstig Leefgebied gunstig gunstig Toekomstperspectief Beoordeling SvI gunstig gunstig gunstig 5. Bronnen Berrevoets, C.M., R.C.W. Strucker, P.L Meininger, F.A. Arts & S. Lilipaly, Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2003/2004. RIKZ-rapport

129 Brasseur, S., I. Tulp & P. Reijnders, Verspreiding en voedselkeus van zeehonden uit de Waddenzee, fase 1. De Levende Natuur 107(4): Jong, G.D.C. de, S.M.J.M. Brasseur & P.J.H. Reijnders, Harbour seal Phoca vitulina vitulina. In: P.J. H. Reijnders, G. Verriopoulos & S.M.J.M. Brasseur. Status of Pinnipeds relevant to the European UnIon. IBN Scientific Contributions 8: DLO Institute for Forestry and Nature Research (IBN-DLO), Wageningen. Reijnders, P.J.H., S.M.J.M. Brasseur & A.G. Brinkman, Habitatgebruik en aantalsontwikkelingen van gewone zeehonden in de Oosterschelde en het overige Deltagebied. Alterra-rapport 078. Alterra, Wageningen. 129

130 Tonghaarmuts (Orthotrichum rogeri) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: Tonghaarmuts is een bladmos uit de familie Orthotrichaceae. Tonghaarmuts behoort tot de kleinere soorten haarmutsen (hoogte circa 1 cm). Deze soort groeit in kleine polletjes op de schors van bomen. In het veld valt de soort in vochtige toestand vooral op door de smalle, tongvormige, vaak hakig teruggekromde bladeren, met een afgeronde of stompe top. In droge toestand zijn de bladeren zwak gekruld. Tonghaarmuts vertoont in Nederland nomadisch gedrag: de planten leven slechts enkele jaren op een bepaalde plek maar produceren in de tussentijd wel veel sporen die elders weer tot vestiging kunnen leiden. Relatief belang binnen Europa: groot De populaties in Nederland zijn voorzover bekend de enige populaties van deze soort in de Atlantische biogeografische regio. De Nederlandse populaties bevinden zich aan de noordwestrand van het verspreidingsgebied in Europa, maar het aantal vondsten in ons land is relatief groot. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: Tonghaarmuts werd in 1989 voor het eerst gevonden in ons land. Nu zijn er veertien vondsten bekend, de meesten in jong wilgenbos langs de grote rivieren (Biesbosch, Arnhem), langs beken (Deurne) en in jonge aanplanten van zomereik (Montferland, Oudehorne). Individuele planten zijn in verband met hun korte levensduur en de snelle successie in deze milieutyp en zelden terug te vinden op dezelfde plaats. Verspreidingskaart tonghaarmuts Huidig voorkomen en Natura 2000: Het gebied met de grootste relatieve bijdrage en een continue aanwezigheid van de tonghaarmuts is het Natura 2000 gebied Biesbosch. 130

131 Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 112 Biesbosch >15% Voorkomen tonghaarmuts in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: De tonghaarmuts lijkt zich in Nederland uit te breiden. Recente ontwikkelingen: De tonghaarmuts is pas in 1989 in Nederland ontdekt. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De soort werd in 1989 in de Biesbosch voor het eerst gevonden en in de jaren daarna ook op andere plaatsen in hetzelfde gebied. In de periode zijn geen nieuwe vondsten gedaan. De afgelopen zes jaar is de soort opnieuw diverse malen in de Biesbosch gevonden. De soort heeft zich echter ook uitgebreid naar andere delen van het land (zie verspreidingskaart), met een zwaartepunt in het rivierengebied. Tot in 2004 lag het aantal vindplaatsen jaarlijks op of onder het gewenste referentieniveau van 5. Beoordelingsaspect populatie: Over de omvang van de huidige populatie van de tonghaarmuts zijn geen nauwkeurige gegevens bekend. Aangezien er geen grote populaties bekend zijn, is er geen reden om bij dit aspect anders te oordelen dan bij het aspect verspreiding. Beoordelingaspect leefgebied: Het huidige leefgebied bestaat meestal uit jonge (wilgen)bossen waar door successie en verzuring van de schors de vestigingskansen langzaam afnemen. Voor duurzame populaties is een gevarieerde bosstructuur en aanwezigheid van nieuwe jonge bomen noodzakelijk. De wilgenbossen van de Biesbosch, op dit moment het gebied met de grootste bijdrage, zijn echter aan het verouderen en zijn nogal uniform. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: gunstig Door grootschalige veroudering van wilgenbossen in de Biesbosch is het voortbestaan van de tonghaarmuts hier onzeker. Maar naar verwachting zullen in andere delen van Nederland zoveel wilgenbossen ontstaan, dat de toekomst van de tonghaarmuts in de komende decennia verzekerd is. 131

132 Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding is een verspreiding van de soort vereist in tenminste het landschap Rivierengebied waarbij in totaal tenminste vijf populaties aanwezig zijn, onder geschikte randvoorwaarden. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI onbekend onbekend gunstig onbekend gunstig 5. Bronnen Pluijm, A. van der, Determinatiesleutel en veldnotities voor de soorten van het geslacht Orthotrichum Hedw. in Nederland en België. Buxbaumiella 65: Siebel, H. & H. During, Beknopte mosflora van Nederland en België. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Sparrius, L.B., M.J. van Tweel en A. van der Pluijm, 2004, Inhaalslag verspreidingsonderzoek, de mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos en Tonghaarmuts BLWG rapport BLWG, Gouda. 132

133 Geel schorpioenmos (Hamatocaulis vernicosus) H Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: Geel schorpioenmos is een bladmos dat tot 15 cm lang kan worden en in plukken of kleine, dichte zoden groeit. De kleur is bleek geelgroen tot helder groen met een vettige glans. De stengel is aan de top sterk teruggekromd en niet of nauwelijks vertakt (als een wandelstok). De sikkelvormige stengelbladen zijn tot 3 mm lang. De blaadjes hebben een kort topdeel met smal driehoekig uiteinde en een nerf die tot voorbij halverwege het blad doorloopt. De soort is gemakkelijk te verwarren met sikkelmossen als Drepanocladus exannulatus en Drepanocladus aduncus, maar onderscheidt zich van deze door het ontbreken van bladhoekcelgroepen. Qua formaat lijkt geel schorpioenmos op klein schorpioenmos (Scorpidium revolvens), maar deze heeft een goudachtige of bruingele kleur. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk Geel schorpioenmos is in zijn voorkomen beperkt tot het noordelijke halfrond. Het meest (zij het verspreid) wordt de soort aangetroffen in de arctische tot gede streken. In Nederland is nog maar één groeiplaats van de soort bekend, de Meppelerdieplanden. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In Nederland is geel schorpioenmos altijd zeldzaam geweest, waarbij de meeste groeiplaatsen lagen in het overgangsgebied van de hogere zandgronden naar dalen van rivieren en beken. Na 1965 is de soort lange tijd niet meer in ons land waargenomen, totdat ze in 1996 werd aangetroffen in het beekdal van het Meppelerdiep in Noordwest-Overijssel. Dit is momenteel de enige vindplaats in ons land. Huidig voorkomen en Natura 2000: De soort is uitsluitend bekend van de omgeving van het Meppelerdiep (Natura 2000 gebied Wieden). Ze heeft hier een grote groeiplaats in de boezemlanden aan de noordkant, terwijl er ook enkele kleinere populaties bekend zijn van aan de zuidzijde gelegen percelen. Deze laatste liggen buiten het Natura 2000 gebied. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 35 Wieden >15% Voorkomen geel schorpioenmos in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In het verleden is geel schorpioenmos in Nederland waargenomen in 16 atlasblokken, waaronder drie waarnemingen van na De laatste waarneming was tot in 1965 het Natura 2000 gebied Langstraat, deelgebied Labbegat, bij Sprang-Capelle. De herontdekking van de soort in ons land na ruim 30 jaar is heel bijzonder en van groot belang. Ontwikkeling : De soort is in deze periode herontdekt in ons land. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Momenteel is geel schorpioenmos beperkt tot Noordwest-Overijssel. De soort kán voorkomen in het gehele overgangsgebied van pleistocene zandgronden naar laagveengebieden en beekdalen ( potentieel verspreidingsgebied ). Beoordelingsaspect populatie: Een recente, nauwkeurige inventarisatie toont aan dat soort in de Meppelerdieplanden over bijna 4 ha voorkomt. 133

134 Beoordelingsaspect leefgebied: Het huidige leefgebied bestaat uit een overgangsbegroeiing tussen Dotterbloemhooiland en Zwarte zegge-vegetatie. Binnen het gebied lijken vooral de plekken waar basenrijke kwel optreedt geschikt voor de soort. Het lijkt er op dat de Meppelerdieplanden door verzuring minder geschikt worden voor het geel schorpioenmos. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In de huidige situatie is mogelijk sprake van geleidelijke verzuring van de percelen langs het Meppelerdiep. Voor de soort is dat negatief. Het ligt in de verwachting dat dit proces verder zal doorzetten. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding is een ruime verspreiding van geel schorpioenmos vereist over de landschappen Beekdalen en Meren & moerassen. Daarbij moeten in totaal ten minste vijf populaties aanwezig zijn, onder geschikte condities. Oordeel: Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Beoordeling SvI onbekend 5. Bronnen Siebel, H. & H. During, Beknopte mosflora van Nederland en België. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Sparrius, L.B. & M.J. van Tweel, Meetprotocol Geel schorpioenmos ten behoeve van het Netwerk Ecologische Monitoring. BLWG rapport BLWG, Gouda. Sparrius, L.B., M.J. van Tweel & A. van der Pluijm, Inhaalslag verspreidingsonderzoek, de mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos en Tonghaarmuts BLWG rapport BLWG, Gouda. Tweel M.J. van & G. van Wirdum, Scorpidium vernicosum in de Meppelerdieplanden. Buxbaumiella 48:

135 Kruipend moerasscherm (Apium repens) H Status Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: Kruipend moerasscherm is een kleine, overblijvende schermbloem (familie Apiaceae) met witte kroonbladen. De plant bezit dunne, kruipende stengels die op de knopen wortelen. Zowel de bladeren als de (3-7) bloemschermen zijn lang gesteeld; onder de schermen bevinden zich 3-7 omwindselbladen. De bladeren zijn enkel geveerd met ronde tot ruitvormige, diep ongelijk gezaagde tot gelobde deelblaadjes. De soort bloeit vrij laat in het jaar, vanaf de zomer tot in de herfst. De vruchten zijn klein, niet langer dan 1 mm, met slanke, weinig uitstekende ribben. Relatief belang binnen Europa: groot De soort is beperkt tot een klein deel van West- en Midden-Europa, met een enkel voorkomen in Zuidoost-Europa. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: Nadat de soort in ons land enige tijd als uitgestorven was beschouwd, werd in 1983 in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen een nieuwe vindplaats ontdekt in de Vogelkreek bij Hengstdijk. Later volgden vondsten op meerdere plekken in Zeeuws-Vlaanderen (Canisvlietse kreek, Groot Eiland, Groote Gat, de Plate, Sint Kruiskreek), op Schouwen (Haamstede) en op enkele plaatsen in het oosten van het land (Nieuw-Heeten, Mill, Den Ham, Deventer, Hengelo). Momenteel komt de soort op tien locaties voor en is hij op drie locaties weer verdwenen. dikke stip: bedekking > 10 m ; gemiddelde stip: 2 bedekking 1-10 m ; dunne 2 stip: bedekking < 1 m ; 2 kruis: populatie inmiddels verdwenen Verspreidingskaart kruipend moerasscherm Huidig voorkomen en Natura 2000: De Zeeuwse groeiplaatsen lijken het meeste perspectief te bieden voor duurzaam behoud van kruipend moerasscherm. Drie Zeeuwse Natura 2000 gebieden 135

136 zijn voor kruipend moerasscherm onder de Habitatrichtlijn aangemeld (Groote Gat, Canisvlietse Kreek en Vogelkreek). In het oosten van het land is de soort op verschillende locaties na natuurontwikkelingsprojecten opgekomen uit de zaadbank. De bestendigheid van de populatie is daar nog onduidelijk. Nr. Natura 2000 gebied Bijdrage 124 Groote Gat >15% 125 Canisvlietse Kreek 2-15% 126 Vogelkreek 2-15% Voorkomen kruipend moerasscherm in Natura 2000 gebieden 4. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Volgens de Atlas van de Nederlandse flora werd kruipend moerasscherm in Nederland vóór 1950 waargenomen in 35 atlasblokken. Sindsdien is de soort sterk achteruitgegaan. Uit de periode na 1950 worden slechts twee vondsten vermeld, maar in de laatste jaren is het aantal groeiplaatsen van de soort opgelopen tot circa tien. De voornaamste oorzaak voor de achteruitgang van kruipend moerasscherm ligt in kanalisatie van waterwegen en ontwatering, waardoor weilanden s winters niet meer onder water staan. Ook door bemesting en verruiging (bijvoorbeeld als gevolg van beëindiging van beweiding met runderen) kan de soort verdwijnen. Langdurige inundatie, gevolgd door droogvallen lijkt het optimale waterregime voor de soort, terwijl extensieve beweiding of een intensief maaibeheer de aangewezen beheersvorm is. Recente ontwikkelingen: Recent zijn verschillende nieuwe groeiplaatsen van kruipend moerasscherm ontdekt. In 1994 waren twee locaties in Oost-Nederland bekend en dat zijn er inmiddels vier. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: gunstig In de loop van de 20 e eeuw is de soort vrijwel overal verdwenen, maar vanaf 1983 is de soort toegenomen. Beoordelingsaspect populatie: Deze beoordeling wordt bepaald door de onzekere situatie in Oost-Nederland. De populaties van kruipend moerasscherm in Zeeuws-Vlaanderen handhaven zich, maar fluctueren jaarlijks sterk qua omvang. Beoordelingsaspect leefgebied: Deze beoordeling wordt bepaald door de onzekere situatie in Oost-Nederland. De vindplaatsen van de soort in Oost-Nederland betreffen deels kortstondige voorkomens als gevolg van natuurontwikkeling. Duurzame milieucondities ontbreken hier blijkbaar vooralsnog, in tegenstelling tot in Zeeland. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Het lijkt er niet op dat de situatie voor de soort in Oost-Nederland op korte of middellange termijn wezenlijk zal verbeteren. Definitie gunstige staat van instandhouding: Voor een gunstige staat van instandhouding van de populatie van kruipend moerasscherm in ons land is een verspreiding vereist over tenminste Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, oostelijk Noord-Brabant) en Zuidwest-Nederland (Zeeland, Zuid-Holland). Daarbij dienen in beide regio s in ten minste drie atlasblokken duurzame populaties aanwezig te zijn, op locaties die voldoen aan de randvoorwaarden die de soort stelt. Oordeel: 136

137 Staat van instandhouding Aspect Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomstperspectief Beoordeling SvI gunstig 5. Bronnen Groen, C.L.G. & B.V. Vreeken, Voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten vaatplanten in Nederland vóór en na Rapport Stichting FLORON, Leiden. Maas, P.A., Het voorkomen van Apium repens (Jacq.) Lag. (Kruipend moerasscherm) in Nederland. Gorteria 25: Mooij, R.M. & Weeda, E.J., Apium repens (Jacq.) Lag. in Zeeuwsch-Vlaanderen teruggevonden. Gorteria 12:

138 Drijvende waterweegbree (Luronium natans) (H1831) 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Drijvende waterweegbree is een zeldzame waterplant uit de Waterweegbreefamilie (Alismataceae). De plant heeft een isoëtide groeivorm. De isoëtide planten zijn gekenmerkt door een rozet van stevige, holle, lijn- of priemvormige bladeren. Ze zijn aangepast aan standplaatsen die een groot deel van het jaar onder water staan en zo nu en dan droogvallen. Drijvende waterweegbree heeft een wortelrozet met ondergedoken, lijnvormige bladen (5-6 cm lang, 5-8 mm breed) en ijle stengels met lang gesteelde, drijvende of in het water zwevende, 1-3 cm grote bladeren die ovaal tot elliptisch van vorm zijn. De bloeistengels die aan de wortelrozet ontspringen, dragen lang gesteelde bloemen. De bloemen spreiden zich boven het water uit en hebben drie witte kroonbladen met een gele nagel. De planten bloeien van juni tot september. De bloeiwijze vormt zich in eerste instantie onder water, maar gaat vervolgens drijven, waarna bestuiving kan plaatsvinden. Soms blijft de bloem gesloten onder water; dan vindt zelfbestuiving plaats. Relatief belang binnen Europa: groot Drijvende waterweegbree heeft een Atlantisch areaal dat zich uitstrekt van de Pyreneeën tot de Britse eilanden en Zuid-Scandinavië, en oostwaarts tot in Polen. Binnen dit verspreidingsgebied heeft de soort een zwaartepunt in West-Frankrijk, Engeland, Nederland en Noord-Duitsland. De populaties van drijvende waterweegbree in de beken in de Kempen behoren tot de grootste van Europa. 3. Bijdrage van gebieden Verspreiding binnen Nederland: In ons land was de plant vroeger op de hogere (pleistocene) zandgronden algemeen, maar tegenwoordig is ze hier betrekkelijk zeldzaam. Het meest wordt de soort nu aangetroffen in Noord-Brabant en aangrenzend Noord-Limburg (meer dan de helft van de kilometerhokken waarvan de soort bekend is, liggen tegenwoordig in dit deel van ons land). Daarbuiten komt drijvende waterweegbree voor in Drenthe, Overijssel en Gelderland en zijn kleine lokale populaties bekend uit de duinen. In Zuid-Limburg en in het laagveengebied is de soort waarschijnlijk verdwenen. Verspreidingskaart drijvende waterweegbree 138

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H1014 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De nauwe korfslak is een klein landslakje met een linksgewonden huisje.

Nadere informatie

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994)

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H1016 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De zeggekorfslak is een landslakje uit de familie der Vertiginidae.

Nadere informatie

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H1016. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994)

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H1016. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana

Nadere informatie

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Nauwe korfslak (Vertigo angustior)

Nadere informatie

Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H4056. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004)

Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H4056. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004) Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Platte schijfhoren (Anisus vorticulus)

Nadere informatie

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H1042. 1. Status:

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H1042. 1. Status: Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H1042 1. Status: Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de

Nadere informatie

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H1014. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H1014. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Nauwe korfslak (Vertigo angustior)

Nadere informatie

Kevers van de Habitatrichtlijn,

Kevers van de Habitatrichtlijn, Indicator 19 juni 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het oorspronkelijke areaal van

Nadere informatie

ZEGGEKORFSLAK VERTIGO MOULINSIANA (DUPUY, 1849) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

ZEGGEKORFSLAK VERTIGO MOULINSIANA (DUPUY, 1849) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) 138 ZEGGEKORFSLAK VERTIGO MOULINSIANA (DUPUY, 1849) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) Herkenning Klein landslakje met een tonvormig huisje van tot 3,0 mm hoog

Nadere informatie

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Vlinders van de Habitatrichtlijn, Indicator 20 september 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Van de vijf Habitatrichtlijnsoorten

Nadere informatie

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Groenknolorchis (Liparis loeselii)

Nadere informatie

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Libellen van de Habitatrichtlijn, Indicator 19 september 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Er staan negen soorten Nederlandse

Nadere informatie

PLATTE SCHIJFHOREN ANISUS VORTICULUS (TROSCHEL, 1834) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

PLATTE SCHIJFHOREN ANISUS VORTICULUS (TROSCHEL, 1834) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) 132 Kalkman (ed) 2008 PLATTE SCHIJFHOREN ANISUS VORTICULUS (TROSCHEL, 1834) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) Herkenning: De platte schijfhoren is een kleine waterslak

Nadere informatie

De soorten van het leefgebiedenbeleid 121

De soorten van het leefgebiedenbeleid 121 De soorten van het leefgebiedenbeleid 121 NAUWE KORFSLAK VERTIGO ANGUSTIOR JEFFREYS, 1830 Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) Herkenning Klein landslakje met een

Nadere informatie

Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen. Jaap de Boer Stichting ANEMOON

Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen. Jaap de Boer Stichting ANEMOON Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen Jaap de Boer Stichting ANEMOON Inhoud Stichting ANEMOON De Nauwe korfslak Oorzaken achteruitgang

Nadere informatie

De Zeggekorfslak: bedreigdy maar wijder verspreid dan gedacht

De Zeggekorfslak: bedreigdy maar wijder verspreid dan gedacht Adriaan Gmelig Meyling, Stef Keulen, Rykel de Bruyne & Arno Boesveld De Zeggekorfslak: bedreigdy maar wijder verspreid dan gedacht De Zeggekorfslak staat met nog enkele andere weekdiersoorten vermeld in

Nadere informatie

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Vlinders van de Habitatrichtlijn, Indicator 6 juli 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Er staan acht vlindersoorten op

Nadere informatie

Trekvissen van de Habitatrichtlijn,

Trekvissen van de Habitatrichtlijn, Indicator 6 juli 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Acht Nederlandse trekvissoorten

Nadere informatie

Planten uit de Habitatrichtlijn

Planten uit de Habitatrichtlijn Indicator 28 februari 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Kruipend moerasscherm, groenknolorchis

Nadere informatie

Kevers, kreeften en bloedzuigers van de Habitatrichtlijn,

Kevers, kreeften en bloedzuigers van de Habitatrichtlijn, Kevers, kreeften en bloedzuigers van de Habitatrichtlijn, 2012-2017 Indicator 6 februari 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn Resultaten van het inventarisatiejaar 2006 Nauwe korfslak Vertigo angustior R.H. de Bruyne & A.W. Gmelig Meyling STICHTING ANEMOON

Nadere informatie

Zoogdieren van de Habitatrichtlijn,

Zoogdieren van de Habitatrichtlijn, Indicator 3 augustus 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Vijf landzoogdieren staan op

Nadere informatie

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: Niet in Bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogel zoals bedoeld in artikel 4. 2 van de Vogelrichtlijn. Voor Natura 2000 relevant als broedvogel

Nadere informatie

Noordse woelmuis, 2010

Noordse woelmuis, 2010 Indicator 7 mei 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De noordse woelmuis is een bedreigde

Nadere informatie

Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana

Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn Inventarisatieperiode 2004-2005 Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana A.W. Gmelig Meyling, R.H. de Bruyne & S.M.A. Keulen STICHTING

Nadere informatie

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Groene glazenmaker in de provincie Groningen Tekst: Albert Vliegenthart Met medewerking van: Herman de Heer, Henk

Nadere informatie

KLEVERIGE POELSLAK MYXAS GLUTINOSA DRAPARNAUD, Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

KLEVERIGE POELSLAK MYXAS GLUTINOSA DRAPARNAUD, Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) 116 KLEVERIGE POELSLAK MYXAS GLUTINOSA DRAPARNAUD, 1805 Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON) Synoniemen: Amphipeplea glutinosa (Draparnaud, 1805) Herkenning De kleverige

Nadere informatie

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen - notitie - Oktober 2010 W 511 Natuur-Wetenschappelijk Centrum Noorderelsweg 4a 3329 KH Dordrecht 078-6213921

Nadere informatie

Natuurtoets realisatie McDonald s, Amstelveen-zuid

Natuurtoets realisatie McDonald s, Amstelveen-zuid Notitie Contactpersoon Arjan de Klepper Datum 5 augustus 2014 Kenmerk N001-1223274ADK-cri-V02-NL Natuurtoets realisatie McDonald s, Amstelveen-zuid 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel Bij alle ruimtelijke

Nadere informatie

Herintroductie bever,

Herintroductie bever, Indicator 20 december 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Dankzij herintroducties vanaf

Nadere informatie

Reptielen van de Habitatrichtlijn,

Reptielen van de Habitatrichtlijn, Indicator 28 mei 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Gladde slang, muurhagedis en zandhagedis

Nadere informatie

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel.

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. Grote zilverreiger (Egretta alba) 9 A027 1. Status: Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. 2. Kenschets Beschrijving: De grote

Nadere informatie

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van 1998 Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014 Inhoud Historie Rode Lijst Zoetwatervissen Aanpak Rode Lijst analyses

Nadere informatie

Bever, Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Bever, Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving ( Indicator 3 december 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Dankzij herintroducties (vanaf

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

Verspreidingsonderzoek libellen 2009

Verspreidingsonderzoek libellen 2009 Verspreidingsonderzoek libellen 2009 Verspreidingsonderzoek libellen 2009 Tekst: Tim Termaat (De Vlinderstichting) & Vincent Kalkman (EIS-Nederland) Met medewerking van: Jaap Bouwman, Kim Huskens, René

Nadere informatie

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op? Kwaliteit van de natuur Hoe spoor je aantastingen op? Ecosystemen en levensgemeenschappen Zoek vergelijkende gebieden (oerbossen, intacte riviersystemen, ongerepte berggebieden, hoogveenmoerassen, etc)

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

Herstelstrategie Grote-zeggenmoeras (leefgebied 5)

Herstelstrategie Grote-zeggenmoeras (leefgebied 5) Herstelstrategie Grote-zeggenmoeras (leefgebied 5) Bouwman, J.H., M.E. Nijssen, H.M. Beije, D. Groenendijk,, D. Bal & N.A.C. Smits Het leefgebied is afgeleid van subtype e van het natuurdoeltype 3.24 (Moeras;

Nadere informatie

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen De halsbandparkiet (Psittacula krameri) komt van oorsprong voor in Afrika, in een gordel ten zuiden van de Sahara en op het Indisch

Nadere informatie

Behoud van populaties van de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) in het kader van het Herstelplan Hollands Duin.

Behoud van populaties van de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) in het kader van het Herstelplan Hollands Duin. Behoud van populaties van de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) in het kader van het Herstelplan Hollands Duin. A. Boesveld, A.W. Gmelig Meyling & R.H. de Bruyne STICHTING ANEMOON 14 juli 2007 Documenttype:

Nadere informatie

d rm Neder wa e landopg

d rm Neder wa e landopg Opgewarmd Nederland deel Plant en dier: blijven, komen, weggaan of... Soorten, verspreiding en klimaat Kleine beestjes: sterk in beweging Libellen: voordeel van een warmer klimaat Dagvlinders: extra onder

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL3004002 + NL4000056 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Natura essentietabellen Leeswijzer

Natura essentietabellen Leeswijzer Natura 2000- essentietabellen Leeswijzer Ministerie van LNV, juni 2009 Inleiding In diverse Natura 2000-documenten staat informatie over Natura 2000-doelen die sturend is voor het opstellen van beheerplannen.

Nadere informatie

Vale vleermuis (Myotis myotis) H Status. 2. Kenschets. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Vale vleermuis (Myotis myotis) H Status. 2. Kenschets. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Vale vleermuis (Myotis myotis)

Nadere informatie

Ecologische monitoring

Ecologische monitoring Ecologische monitoring Op dit deel van de website staan de monitoringsgegevens die Eco-Niche heeft verzameld voor de jaarlijkse ecologische monitoring van de Meeslouwerplas. Gegevens over vissen, vogels,

Nadere informatie

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken?

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken? Habitatrichtlijn Habitatrichtlijn Wat wil ze bereiken? Specifiek: habitats en soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen Algemeen: bijdragen tot het waarborgen

Nadere informatie

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001 Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001 2002 Wouter Jansen & Roy Kleukers 25 april 2002 veldwerk Wouter Jansen tekst Wouter Jansen & Roy Kleukers produktie Stichting European Invertebrate Survey

Nadere informatie

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie. 3. Inventarisatie 3.1. Methode Het inventarisatieformulier (zie bijlage 2) voor de Jeneverbes is verspreid via diverse organisaties naar beheerders en vrijwilligers. De organisaties die hierbij aan bij

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2 Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2 Dit inrichtingsplan is een schets van de door Staatsbosbeheer wenselijk geachte situatie voor de verbindingszone tussen

Nadere informatie

Aantalsontwikkeling van vleermuizen

Aantalsontwikkeling van vleermuizen Indicator 24 september 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Lange tijd zijn vleermuizen

Nadere informatie

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2008

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2008 Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2008 Nauwe korfslak Vertigo angustior A. Boesveld, A.W. Gmelig Meyling & I. van Lente

Nadere informatie

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Dodaars (Tachybaptus ruficollis)

Nadere informatie

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn, Indicator 5 juli 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De laatste 10 jaar is de toestand

Nadere informatie

De Heikikker De Heikikker

De Heikikker De Heikikker De Heikikker Brabant Water beheert 2200 hectare grond waarvan 1500 hectare natuurgebied. Hiermee zijn wij een van de grootgrondbezitters in Noord-Brabant. In deze natuurgebieden liggen ook de waterwingebieden

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

HET VLIEGEND HERT IN GELDERLAND VINCENT KALKMAN & SANDER WIJDEVEN

HET VLIEGEND HERT IN GELDERLAND VINCENT KALKMAN & SANDER WIJDEVEN 2003 HET VLIEGEND HERT IN GELDERLAND RESULTATEN 2003 VINCENT KALKMAN & SANDER WIJDEVEN VLIEGEND HERT IN GELDERLAND RESULTATEN 2003 2003 tekst Vincent Kalkman & Sander Wijdeven productie Stichting European

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1990 2010 Indicator 14 mei 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord In het gebied tussen de strekdammen bij Strand Horst Noord en de bebouwing van Harderwijk ligt een klein natuurgebied

Nadere informatie

Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden. Advies ten aanzien van wijzigingen in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten

Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden. Advies ten aanzien van wijzigingen in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden Advies ten aanzien van wijzigingen in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten 2 De Vlinderstichting 2017 / Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten

Nadere informatie

Trekvissen in Natura2000 gebieden. Vissennetwerk 11 maart 2010 Martin Kroes

Trekvissen in Natura2000 gebieden. Vissennetwerk 11 maart 2010 Martin Kroes Trekvissen in Natura2000 gebieden Vissennetwerk 11 maart 2010 Martin Kroes martin.kroes@tauw.nl Inhoud Achtergrond Natura2000 Bijlage IV HR Relatie met Flora- en Faunawet Bijlage V HR Relatie met Visserijwet

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel.

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. Lepelaar (Platalea leucorodia) (A034) 1. Status: Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. 2. Kenschets Beschrijving: De lepelaar

Nadere informatie

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard Notitie aanvullend onderzoek vissen - aanpassingen kruisingen N359 De provincie Fryslân

Nadere informatie

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland Tekst: Chris van Swaay Met medewerking van Calijn Plate, CBS. Rapportnummer: VS2004.023 Productie: De Vlinderstichting

Nadere informatie

Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland

Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland De verspreiding van de Europese Habitatrichtlijnsoorten in kaart Januari 2004 Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland De verspreiding van de Europese Habitatrichtlijnsoorten

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins Quickscan Spankerenseweg 20 Dieren februari 2011 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Gegevens plangebied... 2 3 Methode... 3 4 Resultaten... 3 4.1 Bureaustudie...

Nadere informatie

NATURA 2000 IN NIEUWKOOP

NATURA 2000 IN NIEUWKOOP 1 NATURA 2000 IN NIEUWKOOP Gebiedsanalyse Aanvulling en wijziging van gegevens in verband met de publicatie van het Ontwerpbesluit INCAconsult 16 september 2008 2 Aanvulling en wijziging van gegevens in

Nadere informatie

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad.

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad. Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad. REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg

Nadere informatie

Natuurbeheer, bescherming en biotoopeisen van drie bijzondere Nederlandse slakken: de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren

Natuurbeheer, bescherming en biotoopeisen van drie bijzondere Nederlandse slakken: de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren Natuurbeheer, bescherming en biotoopeisen van drie bijzondere Nederlandse slakken: de Nauwe korfslak, de Zeggekorfslak en de Platte schijfhoren Wist u dat in Nederland slakken leven waarbij natuurbeschermers

Nadere informatie

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt CONCEPT Omgevingsdienst Regio Utrecht juli 2012 kenmerk/ opgesteld door beoordeeld door Ronald Jansen Dagmar Storm INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding...

Nadere informatie

Quick scan ecologie AIC te Castricum

Quick scan ecologie AIC te Castricum Quick scan ecologie AIC te Castricum Quick scan ecologie AIC te Castricum Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag T. ursinus Gemeente Castricum 12.021 april 2012 Het plangebied ligt momenteel

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL2003054 + NL9802058

Nadere informatie

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg Auteur Opdrachtgever Projectnummer Ingen foto omslag T. ursinus Van Riezen en Partners 12.004 april 2012 De brandweerkazerne

Nadere informatie

Monitoring van Nauwe korfslak Vertigo angustior in het Noordhollands Duinreservaat Inventarisatiejaar 2013

Monitoring van Nauwe korfslak Vertigo angustior in het Noordhollands Duinreservaat Inventarisatiejaar 2013 Monitoring van Nauwe korfslak Vertigo angustior in het Noordhollands Duinreservaat Inventarisatiejaar 2013 Tello Neckheim 2015 Stichting ANEMOON 1 Documenttype: Titel: Rapportage Monitoring van Nauwe korfslak

Nadere informatie

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport 2004.07.

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport 2004.07. Inhaalslag Verspreidingsonderzoek De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts BLWG Rapport 2004.07 Oktober 2004 In opdracht van Expertisecentrum LNV Inhaalslag verspreidingsonderzoek,

Nadere informatie

Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) H1060

Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) H1060 Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Grote vuurvlinder (Lycaena dispar)

Nadere informatie

Roggen en omvang vissersvloot,

Roggen en omvang vissersvloot, Indicator 17 december 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste roggen van het Nederlands

Nadere informatie

De Groenzoom Struweelvogels

De Groenzoom Struweelvogels De Groenzoom Struweelvogels 1 Inhoudsopgave Zanglijster Struweelvogels - Zanglijster 3 - Roodborsttapuit 4 - Kneu 5 - Blauwborst 6 - Patrijs 7 - Rietzanger 8 Zanglijster - Lichte borst met pijlpuntige

Nadere informatie

Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2010. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana

Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2010. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2010 Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana A. Boesveld, A.W. Gmelig Meyling & I. van Lente STICHTING

Nadere informatie

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde. Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde. Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde. Status Definitief Datum 7 april 2015 Handtekening Matthijs

Nadere informatie

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV Notitie Contactpersoon ing. M.M. (Margaret) Konings Datum 18 juli 2012 Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV Algemeen In opdracht van Monarch heeft Tauw in 2011 en 2012 onderzoek

Nadere informatie

Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia en andere zoutminnende soorten (H1310) Verkorte naam: Zilte pionierbegroeiingen

Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia en andere zoutminnende soorten (H1310) Verkorte naam: Zilte pionierbegroeiingen Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia en andere zoutminnende soorten (H1310) Verkorte naam: Zilte pionierbegroeiingen 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding

Nadere informatie

Environmental DNA Ontwikkelingen en mogelijkheden

Environmental DNA Ontwikkelingen en mogelijkheden Environmental DNA Ontwikkelingen en mogelijkheden Jelger Herder Nijmegen, 21 maart 2013 Veel soorten zijn lastig te vinden Grote modderkruiper Verlandende vegetaties Verstopt zich bij gevaar in de modder

Nadere informatie

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

2013 wordt het jaar van de Patrijs. 2013 wordt het jaar van de Patrijs. 1 Waarom? De soort kwam vroeger in grote aantallen voor in NL; er werd zelfs op gejaagd (en in sommige landen nog steeds) Bijna iedereen heeft de vogel wel eens gezien

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

Trend van vleermuizen,

Trend van vleermuizen, Indicator 14 oktober 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Lange tijd zijn vleermuizen

Nadere informatie

Grote vos Nymphalis polychloros

Grote vos Nymphalis polychloros Nymphalis polychloros Jan Goedbloed Soortbeschrijving De is een grote bruinrode vlinder, behorend tot de familie van de schoenlappers Nymphalidae waar ook, Atalanta, Dagpauwoog, Gehakkelde aurelia en Distelvlinder

Nadere informatie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 29 juni-3 juli 2009

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 29 juni-3 juli 2009 Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 29 juni-3 juli 2009 - Wim Giesen, Kris Giesen & Wouter Suykerbuyk, 7 juli 2009 29 juni-3 juli 2009 is een bezoek gebracht aan de mitigatielocaties op Tholen

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Toxoplasmose bij de rode eekhoorn, een update

Toxoplasmose bij de rode eekhoorn, een update Toxoplasmose bij de rode eekhoorn, een update In 2014 werden in de zomer en herfst enkele honderden dode eekhoorns gemeld. Er kwamen zelfs berichten dat eekhoorns dood uit de boom vielen. Onderzoek dat

Nadere informatie

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Uitgangssituatie Algemeen Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Projectnummer: 2008_009 Projectnaam: Inrichting Straelensbroek/Straelens Schuitwater PMJP: B1 Inrichting verworven EHS Natuurdoel:

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen van

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Flora van open moerassen,

Flora van open moerassen, Indicator 18 november 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In de Nederlandse moerassen

Nadere informatie

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel.

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. Zwarte stern (Chlidonias niger) A197 1. Status: Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel. 2. Kenschets Beschrijving: De zwarte stern

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:

Nadere informatie