Ruimtelijke onderbouwing. Tijdelijke ontheffing artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening Gronddepot

Transcriptie

1 Ruimtelijke onderbouwing Tijdelijke ontheffing artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening Gronddepot Lelystad, oktober 2010

2 Inhoud 1. Inleiding 3 2. Beschrijving van het project 3 3. Beleidskader Provinciale kaders Gemeentelijke kaders Structuurplan Lelystad Bestemmingsplan Museumkwartier Conclusie 3 4. Milieuaspecten Archeologie Geluid Bodem Externe veiligheid Luchtkwaliteit Flora en Fauna Waterparagraaf 7 5. Economische uitvoerbaarheid 7 2

3 1. Inleiding Op 18 februari 2010 is een aanvraag voor een tijdelijke ontheffing binnengekomen van de heer M.J. Visser namens de gemeente Lelystad voor het plaatsen van een gronddepot nabij de biomassacentrale te Lelystad. Het plaatsen van het gronddepot is in strijd met artikel 5 (Uit te werken bedrijfsdoeleinden) en artikel 10 (Verkeersdoeleinden) van het bestemmingsplan Lelystad-Zuid II. Op grond van artikel 5 zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor; bedrijven, kantoren, maatschappelijke doeleinden; verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen. Op grond van artikel 10 zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor; wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en water en andere verkeersvoorzieningen. Een gronddepot past niet binnen de doeleindenomschrijvingen. De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), biedt de mogelijkheid tot het verlenen van tijdelijke ontheffing van een bestemmingsplan (artikel 3.22 Wro ). Het besluit tot het verlenen van tijdelijke ontheffing dient uiteraard deugdelijk te worden gemotiveerd. Om die reden voorziet dit document in een ruimtelijke onderbouwing van het onder punt 2 beschreven project. 2. Beschrijving van het project Omdat het moeilijk is om grondstromen binnen projecten (in dit geval binnen stedelijk gebied) 100% op elkaar af te stemmen, is een tijdelijk gronddepot, waar grond kan worden opgeslagen noodzakelijk. De voorgestelde locatie ligt nabij de biomassacentrale en is voor maximaal 5 jaar beschikbaar. Er zal grond worden opgeslagen van verschillende projecten door de stad, met uitzondering van grond uit Warande. De grond uit overige projecten mag overigens alleen ingereden worden onder de volgende voorwaarden: Het moet grond zijn uit onverdachte locaties Grond uit Lelystad Grond moet ook weer een bestemming hebben Direct noordelijk van het gronddepot komt een opslagterrein en bouwkeet van het gemeentelijk Ingenieursbureau (IB). Er wordt uitgegaan van een periode van 4 jaar. Na maximaal 5 jaar zal een definitieve locatie beschikbaar moeten zijn. Het tijdelijk gronddepot zal dan definitief plaats moeten maken voor bebouwing. Stedenbouwkundig Stedenbouwkundig is de zone direct oostelijk van de biomassacentrale ten behoeve van de tijdelijke opslag van grond akkoord. De locatie ligt op grote afstand van woonwijken en is geclusterd met de bouwkeet en de opslag van het IB. De verlengde Middendreef, de geplande vaart en de reserveringsstrook langs het spoor worden niet belemmerd door het gronddepot. Een geplande ontsluiting vanuit de huidige weg naar de overkant van de vaart wordt door het gronddepot (tijdelijk) onmogelijk gemaakt. Er zijn echter voldoende alternatieven voorhanden voor de ontsluiting van de terreinen zuidelijk van de Vaart. Uitstraling Rondom het tijdelijk gronddepot wordt een afrastering toegepast in de vorm van betonnen pentablokken, max. 1,20 meter hoog. De daaraan grenzende opslag voor IB en de keet voor IB worden voorzien van een gegalvaniseerd dubbelstaafmathekwerk van 2,0 meter hoog. De pentablokken rondom het gronddepot zijn gekozen zodat hier grond tegenaan kan worden gestort. Hiermee is akkoord gegaan. 3

4 3. Beleidskader 3.1 Provinciale kaders In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt het gebied aangegeven als stedelijk gebied. Het Omgevingsplan Flevoland 2006 gaat niet specifiek in op de voorgestelde ontwikkeling, maar gesteld kan worden dat het plan niet past binnen het omgevingsplan. 3.2 Gemeentelijke kaders Structuurplan Lelystad In het Structuurplan Lelystad wordt het gebied aangegeven met wonen. Het Structuurplan gaat niet specifiek in op de voorgestelde ontwikkeling, maar gesteld kan worden dat het plan niet past binnen het structuurplan Bestemmingsplan Lelystad-Zuid II Het plaatsen van het gronddepot is in strijd met artikel 5 (Uit te werken bedrijfsdoeleinden) en artikel 10 (Verkeersdoeleinden). Op grond van artikel 5 zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor; bedrijven, kantoren, maatschappelijke doeleinden; verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen. Op grond van artikel 10 zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor; wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en water en andere verkeersvoorzieningen. Een gronddepot past niet binnen de doeleindenomschrijvingen. 3.3 Conclusie Het verlenen van de bouwaanvraag vereist het verlenen van een ontheffing van het vigerende bestemmingsplan Lelystad-Zuid II. Artikel 3.22 Wro vereist voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing dat er sprake is van een voorziening in een tijdelijke behoefte. Er moet worden aangetoond dat na het verstrijken van de te stellen termijn er geen behoefte meer bestaat aan de voorziening die niet in het bestemmingsplan past. De tijdelijke behoefte blijkt uit het feit dat het bouwbord slechts een functie heeft gedurende de realisatie van het project. Er wordt dan ook voorgesteld om een tijdelijke ontheffing te verlenen voor de duur van de realisatie van het project met een maximum van 2 jaar. 4. Milieuaspecten 4.1 Archeologie Achtergrondinformatie Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij de Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland. In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK en en top-10-locaties zijn door 4

5 de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen. Naast PArK en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking. Conclusie Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2 e generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied maakt deel uit van het plangebied Warande. Voor de ruimtelijke planontwikkeling Warande is het gehele gebied archeologisch onderzocht door middel van een karterend booronderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Vestigia BV en is bekend onder nummer V374 (22 mei 2007). In het rapport is het volgende geconcludeerd: Tijdens het veldonderzoek bleek dat het landschappelijke beeld de verwachte opbouw uit het bureauonderzoek onderschrijft, in diepteligging van de top van het Pleistoceen en de afwezigheid van Wormer-afzettingen. Nog aanwezige sporen van bodemvorming zijn echter beperkt, zowel door beperkte invloed van bodemvormende processen als door latere erosie van de top van de wel gevormde bodems. Voorts zijn er tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid in het verleden. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseert Vestigia b.v. Archeologie & cultuurhistorie derhalve geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar tegen de voortgang van de bouwplannen. Echter, gezien het niet met zekerheid is uit te sluiten dat er archeologische waarden aanwezig zijn, verdient het aanbeveling om de uitvoerder van eventueel grondwerk te wijzen op de plicht, zoals aangegeven staat in de monumentenwet Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad en het reeds uitgevoerde onderzoek is voor de bouwplannen aan de Larserdreef nabij biomassacentrale NUON te Lelystad geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden dient men er dan ook alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische resten. Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige 5

6 Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen. Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHISmeldpunt, telefoon ). ). In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten, telefoon , de heer D.E.P. Velthuizen. Bijlagen: kaartmateriaal Archeologie bijlage: Fragment uit de Archeologiekaart waarden en verwachtingen; behoort bij gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (1.0) en het Provinciaal omgevingsplan

7 Geel: lage archeologische verwachtingswaarde Roze: onderzocht gebied Warande 7

8 4.2 Geluid De units zijn geen geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Mogelijke geluidshinder van de inrichting op de omgeving wordt geregeld in de Wet milieubeheer en valt daarmee buiten de behandeling van deze paragraaf. Conclusie Het aspect geluid geeft geen belemmeringen voor het verlenen van de ontheffing. 4.3 Bodem Op basis van het beoogde gebruik is vanuit de Woningwet gezien geen bodemonderzoek noodzakelijk, omdat het plan geen bouwwerk betreft waarin langdurig mensen aanwezig zullen zijn. Toch is, middels een summier historisch onderzoek, nagegaan wat er bekend is over de bodemkwaliteit op de locatie. Voor dit onderzoek is het bodemarchief van de gemeente Lelystad geraadpleegd. Op de locatie zijn geen calamiteiten bekend. Op de locatie bestaat geen vermoeden van bodemverontreiniging. In de omgeving van de locatie zijn in het verleden enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. In de grond en in het grondwater zijn licht verhoogde waarden van diverse stoffen aangetroffen, deels verklaarbaar uit een algemeen achtergrondniveau in Lelystad en omgeving, deels niet verklaarbaar, maar niet verontrustend. De gevonden gehalten leveren geen gevaar op voor volksgezondheid en milieu. In de bovengrond is wat bodemvreemd materiaal, zoals puin en kolengruis aangetroffen. Op basis van de gegevens uit het historisch onderzoek naar het bodemgebruik zien wij geen belemmering ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. 4.4 Externe veiligheid De units (voor gebruik als kantoor, kantine en kleedruimte) zijn beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De bruto vloeroppervlakte bedraagt 142 m 2. A) Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg De locatie bevindt zich op 100 meter van de Larserdreef. Deze weg maakt onderdeel uit van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen. Gekeken wordt naar het plaats gebonden risico en het groepsrisico als gevolg van dit transport. Plaatsgebonden risico [PR10-6] Uit onderzoek 1 is gebleken dat in Lelystad, en daarmee ook op de Larserdreef er geen sprake is van een benadering van de PR10-6 contour als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen. Groepsrisico Uit onderzoek 2 is gebleken dat het groepsrisico ruim onder 0,1 x de oriëntatiewaarde blijft, zelfs na volledige uitwerking van het bestemmingsplan Warande fase 1. Het aantal aanwezige personen op het terrein is beperkt tot een paar medewerkers. Het groepsrisico zal daardoor niet significant wijzigen en ruim onder 0,1x de oriëntatiewaarde blijven. B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen. Over deze spoorlijn zullen gevaarlijke stoffen vervoerd worden. 1 Inzicht in transport gevaarlijke stoffen HRT (PUEV2 TG-P1)" 9S /R0002/Nijm, Royal Haskoning, 3 juni Risicoberekeningen spoor en weg bestemmingsplan Warande, Royal Haskoning, 9V /N0002/Nijm,19 maart

9 Plaatsgebonden risicocontour [PR10-6] Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen ontstaat er een PR10-6 contour waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 30 meter uit het spoor. De voor het gronddepot te gebruiken werkketen staan op ongeveer 130 meter uit het spoor en valt daarmee ruim buiten de risicocontour. Groepsrisico Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. Uit onderzoek 2 is gebleken dat het groepsrisico ruim onder 0,1 x de oriëntatiewaarde blijft, zelfs na volledige uitwerking van het bestemmingsplan Warande fase 1. Het aantal aanwezige personen op het terrein is beperkt tot een paar medewerkers. Het groepsrisico zal daardoor niet significant wijzigen en ruim onder 0,1x de oriëntatiewaarde blijven. C) Risicovolle bedrijven. In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen bedrijven die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit risico s zware ongevallen, of ander veiligheids gerelateerde wetgeving. Conclusie Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het verlenen van de tijdelijke ontheffing. 4.5 Luchtkwaliteit Wettelijk kader De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de Wet luchtkwaliteit (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB s en Ministeriële Regelingen: - Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007); - Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009); - Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007); - Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237, 2007); - Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245, 2008; SC 53, 2009); - Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007). Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(no 2 ) en fijn stof (PM 10 ). Dit betekent dat voor NO 2 en PM 10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 μg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO 2 en PM 10, kan het op grond van art lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden. Beoordeling luchtkwaliteit Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan NIBM bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. Het gronddepot zal maximaal 30 vrachtauto s per dag aantrekken. Wanneer dit wordt ingevoerd in de rekentool, blijkt de maximale bijdrage als gevolg van het extra verkeer 0,27 μg/m³ NO 2 en 0,07 μg/m³ PM 10. Dit is ruim onder de grens van 1,2 μg/m³. Het bouwplan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Conclusie 9

10 Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor het verlenen van de ontheffing. 4.6 Flora en Fauna Gelet op het bepaalde in de Flora- en Faunawet, Hoofdstuk 3 en de Habitatrichtlijn bijlage II en IV inzake beschermde soorten, een en ander in relatie tot de aard van voornoemd project, wordt - uitgaande van onze eigen kennis terzake- geen schadelijk effect verwacht op het voortbestaan van (populaties van) algemeen beschermde soorten. Gelet op de instandhoudingdoelstellingen van de speciale beschermingszones onder de Natuurbeschermingswet, artikel 6 van de Habitatrichtlijn en de aard en omvang van de ruimtelijke ingrepen en de blijvende en tijdelijke effecten van de werkzaamheden om die te bereiken, is met zekerheid vast te stellen dat geen significant negatieve effecten kunnen optreden. Strikt beschermde soorten, als genoemd in de Habitatrichtlijn bijlage IV, zijn wel in een populatie in het plangebied en/of directe omgeving aanwezig. Het betreft de soort rugstreeppad (Bufo calamita), welke zich in een populatie bevindt aan de westzijde van de spoorlijn. Tijdens de uitvoering van het werk dienen voorzieningen getroffen te worden tegen de vestiging van rugstreeppadden op het werk. Dit kan door middel van het aanbrengen van een paddenraster of door het voorkomen dat ondiep, snel opwarmend, water ontstaat. Indien de werkzaamheden in de periode september-maart plaatsvinden, zijn deze voorzieningen niet noodzakelijk. Ontheffing ingevolge artikel 75 lid 4 of 5 onder c of artikel 75a Flora- en Faunawet bij eventueel aan te treffen beschermde soorten zal verleend kunnen worden. Er vindt geen aantasting van populaties plaats, compenserende maatregelen zijn in dit geval niet noodzakelijk. Opnemen in de vergunning Flora- en Faunawet Strikt beschermde soorten, als genoemd in de Habitatrichtlijn bijlage IV, zijn wel in een populatie in het plangebied en/of directe omgeving aanwezig. Het betreft de soort rugstreeppad (Bufo calamita), welke zich in een populatie bevindt aan de westzijde van de spoorlijn. Tijdens de uitvoering van het werk en het en gebruik hebben van het gebruik van het depot dienen voorzieningen getroffen te worden tegen de vestiging van rugstreeppadden. Dit kan door middel van het aanbrengen van een paddenraster of door het voorkomen dat ondiep, snel opwarmend, water ontstaat. Indien de werkzaamheden in de periode september-maart plaatsvinden, zijn deze voorzieningen niet noodzakelijk. Er is geen nader onderzoek verricht in het kader van de Flora- en Faunawet en wordt op basis van locale deskundigheid niet nodig geacht. Wel geldt de algemene zorgplicht; iedereen moet voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Natuurbeschermingswet Maatregelen in het kader van de Natuurbeschermingswet worden niet noodzakelijk geacht. 4.7 Waterparagraaf Algemeen Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de realisatie van een tijdelijk gronddepot aan de Larserdreef nabij de biomassacentrale. Waterplan en beleid Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ( watervisie ) naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het vigerend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking watertoets (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland). Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de 10

11 KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie. Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën: 1. Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren). 2. Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). Deze paragraaf geeft aan hoe met water in voorliggend plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen, voor zover van toepassing, bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water. Overleg met Waterschap De beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) is gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen gevolgd kan worden. Daartoe is door de gemeente deze waterparagraaf opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland. Tevens zijn de meest relevante gegevens in het Waterlogboek van de gemeente Lelystad opgenomen. Het logboek wordt ongeveer vier keer per jaar met Waterschap Zuiderzeeland besproken. Beschrijving van het watersysteem Veiligheid / Waterkeringen (V) Het plan ligt niet binnen de kern- vrijwarings- of buitenbeschermingzone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering. Voldoende water Wateroverlast (WO) Het voorliggende plan heeft een tijdelijke toename van verhard oppervlak tot gevolg van circa 100 m2. Voor landelijk gebied hoeft volgens het waterkader geen compensatie plaats te vinden bij een toename kleiner of gelijk aan 2500 m2. Watercompensatie is dus niet vereist. Goed functionerend watersysteem (WF) De huidige afvoer van water wordt niet aangepast. De infiltratie in de bodem blijft plaatsvinden. Het streefpeil in het plangebied bedraagt NAP 6,20 m. Het streefpeil zal als gevolg van het plan niet veranderen. Het plan, mits goed en veilig aangelegd volgens de geldende regels en voorschriften, heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Vergunningen Eventueel benodigde vergunningen - voor deze inrichting is onder andere een vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer noodzakelijk en een bouwvergunning - worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures aangevraagd moeten worden bij het waterschap en of de gemeente. 5. Economische uitvoerbaarheid. De kosten van het bouwplan worden door de aanvrager gedragen. Daarnaast dient hij leges aan de gemeente te betalen. 11