FAQ btw op diensten van advocaten (E.T. nr )

Transcriptie

1 1. Btw-statuut van curatoren. Is een afzonderlijke btw-identificatie verplicht in hoofde van de advocaat-natuurlijk persoon die is aangesteld als curator en welke zijn volledige activiteit heeft ingebracht in een associatie/vennootschap met rechtspersoonlijkheid? Ingevolge de volledige inbreng door de advocaat-natuurlijk persoon van zijn activiteit in de vennootschap, hebben de partijen er zich contractueel toe verbonden dat alle handelingen die door de advocaat-natuurlijk persoon worden verricht (als werkend vennoot), worden gedaan in naam en voor rekening van de associatie die hiervan de baten geniet en voor deze handelingen als belastingplichtige moet geregistreerd worden. Bedoelde handelingen zullen in dit geval door de associatie gefactureerd worden. De advocaat-natuurlijk persoon dient zich niet te laten registreren als belastingplichtige. Indien deze advocaat-natuurlijk persoon naast zijn handelingen als werkend vennoot van een associatie ook specifieke advocatendiensten zou verlenen aan een eigen cliënteel, dient hij zich voor laatstgenoemde activiteit uiteraard wel als belastingplichtige te laten registreren. In dat geval wordt deze advocaat aangemerkt als een gedeeltelijke belastingplichtige. 2. Werking voor btw-doeleinden van een kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam. Hoe kan elk lid zijn deel in de kosten in aftrek brengen? Elk lid kan de btw die werd geheven van leveringen van goederen en diensten aan de kostengroepering zonder gemeenschappelijke naam op grond van artikel 45, 1, van het Btw- Wetboek tot beloop van zijn aandeel in aftrek brengen, op voorwaarde dat hij in het bezit is van een gedetailleerde afrekening. Daartoe zal het lid dat de factuur ontvangen heeft aan elk ander lid een afrekening uitreiken waarop het door laatstbedoelde te dragen deel van de uitgaven en van de daarop betrekking hebbende btw wordt vermeld. 3. Betreffende voorziene bijzondere overgangsregelingen: a. Overgangsregeling voor advocatendiensten die op 31 december 2013 nog niet volledig zijn verricht. Het ereloon voor de voorafgaand aan 1 januari 2014 materieel verrichte diensten waarvoor de btw nog niet opeisbaar is geworden uiterlijk op 31/12/2013 blijft toch onder de vrijstelling vallen op voorwaarde dat de factuur betreffende de bedoelde diensten uiterlijk op 31/01/2014 wordt uitgereikt. Dient de omzet hiervan te worden opgenomen in de btw-aangifte? In voorkomend geval, onder welk vak (00 of 47)? In geval van opname in vak 00 zou dit het recht op aftrek van de advocaat kunnen beïnvloeden wat niet de bedoeling van de overgangsregeling is/kan zijn. De diensten die door advocaten werden verricht vóór 1 januari 2014 werden vrijgesteld overeenkomstig artikel 44 van het Btw-Wetboek. Als vrijgestelde belastingplichtigen namen de advocaten deze handelingen in geen enkele aangifte op. Bovenstaande overgangsmaatregel die doelt op handelingen waarvan de administratie heeft aangenomen dat zij nog onder de vijstelling uit 2013 vallen, mogen dus niet worden opgenomen in de periodieke btw-aangiften ingediend in Er zijn in de praktijk heel grote moeilijkheden om alle diensten die verricht werden vóór 1/1/2014, tegen 31/1/2014 gefactureerd te krijgen; is het mogelijk om de deadline te verschuiven naar 31/3/2014?

2 Ten gevolge van de beslissing van het Kabinet van Financiën, wordt de gestelde uiterlijke datum tegen dewelke gefactureerd moet worden, verschoven naar 14/02/2014. Deze einddatum is definitief en zal onder geen beding meer verlengd worden. Er zijn in de praktijk heel veel situaties waarbij een groot gedeelte van de diensten vóór 1/1/2014 gepresteerd werden (bv. onderzoek van het dossier, dagvaarding/verzoekschrift, één of meer conclusierondes) maar een laatste stukje van de dienst zich in 2014 (of later) zal bevinden (bv. pleidooi en/of bekomen van vonnis of arrest en/of tenuitvoerlegging van vonnis of arrest). Hoe strikt stelt de administratie zich op m.b.t. de definitie van wat als voltooiing van de dienst aangemerkt wordt? Zal de administratie zich ertegen verzetten indien een advocaat de afwerking van conclusies (in 2013) bijvoorbeeld als voltooiing ziet (en dus factureert), terwijl het pleidooi nog moet plaatsvinden en het vonnis of arrest nog afgewacht moet worden (na 31/12/2013)? De btw-administratie is het niet eens met de hiervoor aangehaalde handelswijze. Terzake wordt verwezen naar de strikt toe te passen randnummers 58 t.e.m. 60 van de circulaire nr. 47/2013 van 20 november Bij een gerechtelijke procedure gaat de btw-administratie er van uit dat de dienst voltooid is wanneer de procedure definitief beëindigd is door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest. Als de opdracht van de advocaat ook de uitvoering van de gerechtelijke beslissing (bijvoorbeeld invordering) behelst, dan is de dienst pas voltooid wanneer de uitvoering daarvan is beëindigd. b. Overgangsregeling voor advocatendiensten verstrekt aan particulieren die voorafgaand aan 1 januari 2014 volledig zijn verricht. Bij B2C-diensten die voltooid zijn voorafgaand aan 01/01/2014 maar nog niet betaald zijn, blijft voor het niet-betaalde gedeelte de vrijstelling van btw toch van toepassing op voorwaarde dat aan de particulier uiterlijk op 31/01/2014 een gedetailleerde factuur wordt uitgereikt. Wat wordt bedoeld met een gedetailleerde factuur? Ik verduidelijk: moet dit een gedetailleerde btw-factuur zijn (met onder meer vermelding van het btwnummer van de advocaat) of is een voorafgaand aan 01/01/2014 uitgeschreven gedetailleerde ereloonnota/factuur (uiteraard nog zonder btw-nummer van de advocaat), welke is opgenomen in de boekhouding van de advocaat/advocatenvennootschap voldoende? Er gaan stemmen op die zeggen dat de vroeger uitgeschreven facturen/ereloonnota s (tot 31/12/2013) thans volledig moeten worden gecrediteerd en opnieuw moeten worden uitgeschreven uiterlijk op 31/01/2014 om gebruik te kunnen maken van deze overgangsregeling. Anderen spreken van de noodzaak van een verbeterend stuk om de oude factuur/ereloonnota te laten voldoen aan de vereisten van een btw-factuur. Dit kan m.i. toch niet de bedoeling zijn. Een gedetailleerde factuur houdt in dat de factuur op naam moet zijn gesteld, zodat de klant kan geïdentificeerd worden als een particulier die de diensten bestemt voor privé-gebruik. Ook een ereloonnota wordt in deze situatie aanvaard, zolang deze nota ook op naam werd gesteld. Reeds uitgereikte facturen of ereloonnota s moeten verbeterd worden indien zij onvolledig waren, erop gelet dat de klant moet kunnen geïdentificeerd worden. In het geval van een factuur bestaat de regel erin dat er een verbeterend stuk kan worden uitgereikt die moet verwijzen naar de te verbeteren factuur en die de factuur aanvult of dat de oorspronkelijke factuur kan geannuleerd worden, waarna een volledig correcte factuur wordt uitgereikt. Er zijn in de praktijk hele grote moeilijkheden om alle diensten die verricht werden vóór 01/01/2014, tegen 31/1/2014 gefactureerd te krijgen; is het mogelijk om de deadline te verschuiven naar 31/3/2014?

3 Ten gevolge de beslissing van het Kabinet van financiën, wordt de gestelde uiterlijke datum tegen dewelke gefactureerd moet worden, verschoven naar 14/02/2014. Deze einddatum is definitief en zal onder geen beding meer verlengd worden. 4. Toepassing van 0-tarief voor pro deo-vergoedingen. Onder welk vak moet de omzet hiervan worden opgenomen in de btw-aangifte? Of moet deze omzet zonder meer niet worden opgenomen in de btw-aangifte? De pro deo-handelingen zijn belaste handelingen, zij het aan het nultarief. Deze handelingen moeten in principe worden opgenomen in het rooster 00 van de periodieke btw-aangifte. Bij deze handelingen blijft het recht op aftrek behouden. Handelingen die in België verricht worden en die vrijgesteld zijn door artikel 44 van het Btw- Wetboek, zonder recht op aftrek, worden ook opgenomen in rooster 00 van de periodieke btwaangifte. Teneinde een onderscheid te maken tussen handelingen met en zonder recht op aftrek zal de administratie de mogelijkheid bestuderen om de pro deo-handelingen in een ander rooster van de aangifte op te nemen. Een antwoord op dit punt zal later worden verstrekt. De advocaten-medewerkers en advocaten-stagiairs die de voor hen bedoelde bijzondere regeling genieten en bijgevolg ontheven zijn van indiening van periodieke btw-aangiften, nemen de door hen verrichte pro deo-handelingen uiteraard niet op in een periodieke btwaangifte. 5. Verder stelt zich het probleem van advocaten die zich in december geregistreerd hebben op een ogenblik dat de limieten voor de kwartaalaangifte nog niet verhoogd waren, en die uiteindelijk onder de nieuwe limieten zullen vallen. Zij dreigen nu eerst drie keer een maandaangifte te moeten indienen, vooraleer ze onder toepassing kunnen vallen van de kwartaalaangifte. Kan dit niet op een eenvoudige manier worden opgelost? Bij Koninklijk Besluit van 21 december 2013 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de btw (BS 30 december 2013) zijn, met ingang van 1 januari 2014, de grensbedragen voor indiening van periodieke kwartaalaangiften opgetrokken tot euro (voorheen euro). Hierdoor moeten verschillende advocatenkantoren die een btw-nummer hebben aangevraagd voorafgaand aan de eerste deadline van en hierbij melding maakten van het feit dat zij maandaangevers zouden zijn, vanaf in principe slechts per kwartaal btwaangiften indienen. Evenwel ingevolge artikel 18 3 KB nr. 1 (en doordat geen overgangsregeling is voorzien) moet de overgang van het ene naar het andere aangiftestelsel in principe uitdrukkelijk worden verzocht en toegestaan en treedt de wijziging vervolgens pas in op de eerste dag van het aangiftetijdvak volgend op de datum van de aanvaarding van de aanvraag. Concreet zou dit dus ten vroegste kunnen ingaan vanaf het tweede kwartaal De advocatenkantoren die thans gebruik maken van de tweede deadline ( ) om hun btw-nummer aan te vragen en mee te delen of zij maand- of kwartaalaangever zijn, kunnen onmiddellijk van deze wetswijziging gebruik maken en worden dus geconfronteerd met minder btw-verplichtingen.

4 Kan ten aanzien van advocatenkantoren die vóór de wetswijziging het btw-statuut van maandaangever hebben gekregen, uitdrukkelijk worden bevestigd (voorafgaand aan 31/01/2014 en uiterlijk op 20/02/2014) dat zij, indien hun jaaromzet minder dan euro bedraagt, hun activiteiten en facturering vanaf 01/01/2014 mogen verwerken via periodieke kwartaalaangiften (zonder dat zij hiertoe een uitdrukkelijk verzoek moeten doen)? De advocaten die voldoen aan de gewijzigde voorwaarden om te kunnen genieten van de regeling van btw-kwartaalaangiften, kunnen zich registreren als indiener van kwartaalaangiften met ingang van 1 januari De belastingplichtige moet voldoen aan alle hierna volgende voorwaarden (zie Btw-Wetboek, art. 53octies, 1, derde lid en K.B. nr. 1 van 29 december 1992, art. 18, 2 (nieuw)): a) zijn totale jaaromzet (excl. btw) moet kleiner zijn dan of gelijk aan euro voor zijn volledige economische activiteit, b) zijn totale jaaromzet (excl. btw) moet kleiner zijn dan of gelijk aan euro voor het geheel van de leveringen van de volgende goederen: energieproducten bedoeld in artikel 415, 1, van de Programmawet van 27 december 2004; toestellen voor mobiele telefonie en computers alsmede hun randapparatuur, toebehoren en onderdelen; landvoertuigen uitgerust met een motor onderworpen aan de reglementering betreffende de inschrijving; c) hij mag niet gehouden zijn, overeenkomstig artikel 53sexies, 1, van het Btw- Wetboek, tot de maandelijkse indiening van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen. Er wordt aan herinnerd dat een belastingplichtige gehouden is tot de maandelijkse indiening van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen wanneer het driemaandelijks totaalbedrag van de in deze opgave op te nemen leveringen van goederen euro heeft overschreden, hetzij in de loop van het betrokken kalenderkwartaal, hetzij in de loop van één van de vier verstreken kalenderkwartalen (K.B. nr. 50, art. 5). De advocaten die zich bij hun lokaal btw-controlekantoor reeds als maandindiener hadden laten registreren, dienen zo snel mogelijk en best uiterlijk op 24 januari 2014, hun btwcontrolekantoor te verwittigen om vooralsnog met ingang van 1 januari 2014 de indiening van de kwartaalaangiften te kunnen genieten. Dit met inachtneming van het feit dat de bevoegde btw-controlekantoren nog slechts een zeer korte periode de tijd hebben om, gelet op de omstandigheden, deze aanpassing nog met ingang van 1 januari 2014 te verrichten. De advocaten die pas later hun lokaal btw-controlekantoor verwittigen omtrent hun keuze voor de indiening van kwartaalaangiften in plaats van maandaangiften zullen in principe pas ten vroegste vanaf 1 april 2014 kunnen onderworpen worden aan die regeling. Bovendien moet erop gewezen worden dat er vanuit de administratie geen initiatief zal genomen worden om de betrokken advocaten automatisch als kwartaalindiener te registreren. De wettelijke regeling tot indienen van periodieke btw-aangiften, is de maandindiening. Het is de belastingplichtige die moet opteren voor de afwijkende regeling van kwartaalindiening. 6. Advocaten worden vaak aangesteld als curator over een onbeheerde nalatenschap, vaak op vordering van de FOD Financiën. Doorgaans zijn de nalatenschappen deficitair en ontvangt de advocaat een vergoeding van 750 euro vanwege de Belgische Staat. Aan

5 wie dient gefactureerd te worden? Is het bedrag van 750 euro in- of exclusief btw? Kan eventueel een verlegging van heffing toegepast worden? Of kan men de curator over een onbeheerde nalatenschap vergelijken met een testamentuitvoerder of een gerechtelijk bewindvoerder (art. 584 Ger.W.) welke vrijgesteld zijn van btw? Een advocaat die door de rechtbank aangesteld wordt als curator van een onbeheerde nalatenschap heeft de hoedanigheid van btw-belastingplichtige en dient als zodanig te worden geïdentificeerd. De vergoeding die hij hiervoor ontvangt (750 euro in beginsel exclusief btw) is aan de btw onderworpen tegen het normale tarief dat thans 21 pct bedraagt. Op deze prestaties is de vrijstelling voor sociale dienstverlening (in de zin van artikel 44, 2, 2, van het Btw-Wetboek) niet van toepassing. De advocaat is overeenkomstig de gewone regels schuldenaar van de btw. Er is in dit geval geen verlegging van heffing van toepassing. 7. De curator van een faillissement ontvangt zijn ereloon vaak middels tussentijdse staten, bijvoorbeeld na de verkoop van een onroerend goed uit de boedel. Mag ook op die tussentijdse afrekening de verlegging van heffing toegepast worden, of is deze voorbehouden voor de laatste afrekening? Maakt het daarbij uit dat de tussentijdse afrekening haar oorzaak vindt in de verkoop van een gehypothekeerd onroerend goed waarvan de opbrengst integraal naar de hypothecaire schuldeiser (doorgaans een bank) gaat? Wanneer de curator in het kader van een faillissement tussentijds zijn ereloon aanrekent, is eveneens de verlegging van heffing van toepassing. Het speelt daarbij geen rol dat de afrekening haar oorzaak vindt in de verkoop van een gehypothekeerd onroerend goed waarvan de opbrengst integraal naar de hypothecaire schuldeiser gaat. 8. Vele curatoren van faillissementen werden aangesteld en hebben nagenoeg alle werkzaamheden i.v.m. de afwikkeling van een aantal faillissementen vóór 01/01/2014 volbracht maar het taxatievonnis van de rechtbank waarbij hun ereloon wordt goedgekeurd komt pas in (of zelfs na) Hun ereloon werd uiteraard begroot zonder rekening te houden met de toepassing van btw. Kan dit ereloon ook na 31/01/2014 nog gefactureerd worden met vrijstelling van btw? De sluiting van het faillissement maakt een einde aan de opdracht van de curator en houdt een algemene kwijting in. Het ereloon van de curator wordt wettelijk bepaald naar verhouding van het belang en de complexiteit van zijn opdracht. De Rechtbank van Koophandel doet de taxatie en kan het ereloon verminderen of vermeerderen in functie van verschillende factoren zoals de complexiteit van de zaak en de inzet van de curator. In de gegeven omstandigheden kan het ereloon blijkens het taxatievonnis in 2014 gefactureerd worden met vrijstelling van btw, ook nog na 31/01/2014 (ondertussen verlengd tot 14/02/2014), althans voor zover het betrekking heeft op per ultimo 2013 definitief voltooide curatordiensten (in de zin van de circulaire nr. 47/2013). 9. Indien een VOF of GCV failliet verklaard wordt, worden automatisch ook de vennoten failliet verklaard, doch die zijn zelden of nooit belastingplichtig voor de btw en hebben dus geen recht op aftrek. Indien het faillissement gesloten wordt wegens gebrek aan actief en dus de advocaat recht heeft op een pro deo vergoeding, dan zou deze oplopen van 750 tot 907,50 euro (aannemend dat het bedrag van 750 euro exclusief btw is). Verlegging van heffing is in dit geval niet mogelijk aangezien de vennoten in kwestie niet geregistreerd zijn voor de btw en geen periodieke aangiften indienen.

6 Het principe is inderdaad dat er verlegging van heffing wordt toegestaan in dergelijk pro deo - faillissement (zie randnummer 150 en volgende van de circulaire nr. 47/2013). Indien de gefailleerde vennoot echter geen belastingplichtige is, kan de verlegging van heffing niet worden toegepast. 10. Is de vergoeding die een advocaat ontvangt voor de eerstelijnsbijstand (bv. houden van spreekuur bij het OCMW) onderworpen aan btw, zo ja, 0% of 21%? De cliënt is in deze gevallen de organisator van de bijstand (doorgaans een OCMW); de rechtszoekende hoeft zelf niets te betalen. Onder eerstelijnsbijstand wordt verstaan praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde organisatie. Concreet houdt dit in dat de cliënt een eerste oriënterend advies krijgt. Dergelijke adviezen zijn gratis voor iedereen, ongeacht het inkomen. De eerstelijnsbijstand geldt zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen. Deze kosteloze rechtshulp wordt georganiseerd door de Commissie voor Juridische Bijstand. Deze Commissie organiseert zitdagen waar advocaten gratis eerstelijnsbijstand verlenen. De advocaten ontvangen daarvoor een vergoeding van de Commissie. Bedoelde vergoeding is aan de btw onderworpen tegen het normaal tarief dat thans 21 pct. bedraagt. 11. Bij de tweedelijnsbijstand (pro deo-systeem) gebeurt het dat de advocaat een geldsom kan recupereren voor de rechtzoekende, bv. in de vorm van een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de verliezende partij, welke de advocaat dan als zijn ereloon beschouwt; in voorkomend geval zal de advocaat geen verzoek tot toekenning van punten indienen en wordt zijn ereloon dus niet door het Ministerie van Justitie betaald. Moet in dat geval 21% btw aangerekend worden, al dan niet bovenop het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding? Of mag in dat geval aangezien de cliënt even behoeftig blijft het 0% tarief ook toegepast worden? De rechtsplegingsvergoeding die in dit geval door de verliezende partij aan de advocaat wordt betaald is eveneens onderworpen aan het nultarief. 12. Indien een advocaat in tweedelijnsbijstand (pro deo-systeem) een vluchteling uit een niet-eu-lidstaat bijstaat en het verzoek tot verblijf in België wordt geweigerd, mag men er dan voor de bepaling van de plaats van de dienst van uitgaan dat de cliënt een particulier is met woonplaats buiten de EU? Heeft het belang dat de rechtszoekende tijdens de procedure feitelijk in België heeft verbleven (in een asielcentrum of dergelijke)? Wanneer de vluchteling (ontvanger van de dienst) een particulier is, vindt de dienst in beginsel plaats daar waar de advocaat-dienstverrichter de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd of waar de vaste inrichting zich bevindt van waaruit de dienst wordt verstrekt (zie WBTW, artikel 21bis, 1). Indien de vluchteling zijn woonplaats of een verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van de Unie kan twijfel bestaan nopens de mogelijke toepassing van artikel 21bis, 2, 10, c, van het Btw-Wetboek (op grond waarvan de dienst zou plaatsvinden buiten de Gemeenschap alwaar de gedetineerde zijn woonplaats heeft). In overeenstemming met artikel 24, b, van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door verordening nr. 1042/2013 van 7 oktober 2013) wordt

7 bij de plaatsbepaling van een dienst bedoeld in voormeld artikel 21bis, 2, 10 wanneer de woonplaats zich bevindt in een ander land dan de gebruikelijke verblijfplaats voorrang gegeven aan de plaats waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, tenzij er bewijs voorhanden is dat de dienst wordt gebruikt op zijn woonplaats. Het begrip gebruikelijke verblijfplaats verwijst naar een feitelijke situatie, namelijk een plaats waar een natuurlijk persoon het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Wanneer een advocaat bijstand verleent aan een vluchteling met woonplaats in een niet-eulidstaat die tijdens de procedure feitelijk in België verblijft is artikel 21bis, 2, 10, c, van het Btw-Wetboek, gelet op wat voorafgaat, in principe niet van toepassing. 13. Indien een advocaat een gedetineerde bijstaat, waar is dan de woonplaats van de cliënt voor het bepalen van de plaats van de dienst? Maakt het daarbij een verschil of de gedetineerde voordien een regulier Belgisch inwoner was, dan wel een vreemdeling zonder gewone verblijfplaats in België? Wanneer de gedetineerde (ontvanger van de dienst) een particulier is, vindt de dienst in beginsel plaats daar waar de advocaat-dienstverrichter de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd of waar de vaste inrichting zich bevindt van waaruit de dienst wordt verstrekt (zie WBTW, artikel 21bis, 1). Indien de gedetineerde zijn woonplaats of een verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van de Unie kan twijfel bestaan nopens de mogelijke toepassing van artikel 21bis, 2, 10, c, van het Btw-Wetboek (op grond waarvan de dienst zou plaatsvinden buiten de Gemeenschap alwaar de gedetineerde zijn woonplaats heeft). In overeenstemming met artikel 24, b, van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 (gewijzigd door verordening nr. 1042/2013 van 7 oktober 2013) wordt bij de plaatsbepaling van een dienst bedoeld in voormeld artikel 21bis, 2, 10 wanneer de woonplaats zich bevindt in een ander land dan de gebruikelijke verblijfplaats voorrang gegeven aan de plaats waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, tenzij er bewijs voorhanden is dat de dienst wordt gebruikt op zijn woonplaats. Het begrip gebruikelijke verblijfplaats verwijst naar een feitelijke situatie, namelijk een plaats waar een natuurlijk persoon het grootste deel van zijn tijd doorbrengt. Wanneer een advocaat bijstand verleent aan een gedetineerde met woonplaats in een niet- EU-lidstaat die tijdens de procedure feitelijk in België verblijft is artikel 21bis, 2, 10, c, van het Btw-Wetboek, gelet op wat voorafgaat, in principe niet van toepassing. In de hypothese echter dat de advocaat zijn diensten verstrekt aan een als zodanig handelende belastingplichtige, vindt de dienst plaats daar waar de gedetineerde de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Dit is de plaats waar de centrale bestuurstaken van de onderneming worden uitgeoefend. Bij gebreke van een dergelijke zetel wordt de plaats van de dienst bepaald in functie van zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats (zie artikelen 10 tot 13, 20 en 21 van de Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011). 14. Heeft de administratie er bezwaar tegen dat gerechtsdeurwaarders hun facturen richten aan de advocaat, deze laatste de btw aftrekt, en de kosten van de gerechtsdeurwaarders niet als voorschot doorbelast maar met btw doorrekent aan zijn cliënt? Tot 31/12/2013 richtten de gerechtsdeurwaarders hun factuur aan de uiteindelijke cliënt, ook al betaalden de advocaten vaak de factuur en rekenden ze de kost (incl. btw) door aan de cliënt; deze werkwijze was aangewezen omdat de advocaten

8 de btw op de factuur van de gerechtsdeurwaarders niet konden aftrekken en de cliënten in sommige gevallen wel. Dit is thans anders en dus is er geen reden meer voor de gerechtsdeurwaarders om hun facturen te richten aan de cliënten. De gerechtsdeurwaarder dient zijn factuur steeds uit te reiken aan de verzoekende partij (de cliënt), die voor de gerechtsdeurwaarder de medecontractant is inzake btw (zie punt van de beslissing nr. E.T van 8 maart 2012 inzake de belastbaarheid van de handelingen van gerechtsdeurwaarders). Het is wel toegestaan dat de factuur wordt opgesteld op naam en btw-identificatienummer van de betreffende cliënt, maar wordt verzonden naar het adres van de advocaat. De advocaat kan in geen geval de btw in aftrek brengen. De advocaat kan het bedrag van de factuur in voorkomend geval doorrekenen aan de cliënt als een voorgeschoten bedrag in de zin van artikel 28, 5, van het Btw-Wetboek.