Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Tweede Kamer der Staten-Generaal"

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Visie op het koningschap Nr. BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 mei 20. Modern koningschap Kamermotie De motie van de leden Heijnen en Van Raak ( I, nr. 4) verzoekt mij om voor juli 20 uw Kamer te infomeren over de visie van het kabinet op het modern koningschap en daarbij tenminste in te gaan op de rol van de Koning binnen de regering, de ministeriële verantwoordelijkheid, de fiscale vrijstellingen van de Koning en de communicatie rondom de leden van het Koninklijk Huis. Met deze brief voldoe ik aan deze motie en doe ik u tevens toekomen de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal (No. W0.0.08/ d.d. 23 december 200; zie bijgaand). Deze brief vormt tevens de kabinetsreactie op deze voorlichting. «Als symbool van eenheid en continuïteit van ons land, als staatshoofd van alle Nederlanders en als boegbeeld van Nederland in het buitenland», aldus de motie-heijnen/van Raak, «heeft de Koning een uitermate belangrijke functie.» Het kabinet is dat met uw Kamer eens. De Koning kan een belangrijke rol vervullen in de verbinding tussen staat en samenleving en in de wijze waarop Nederland als staat en als samenleving gemeenschappelijk naar buiten treedt. In artikel 42 van de Grondwet, eerste en tweede lid, komt die verbinding tot uiting. De motie Heijnen/van Raak nodigt het kabinet uit hier verder op in te gaan. In deze inleiding geeft het kabinet daar gevolg aan, alvorens in deze brief de overige elementen uit de motie te adresseren. De Raad van State heeft (in zijn advies van 3 september 2000) de in de motie genoemde belangrijke symboolfunctie van de Koning als volgt weergegeven. «Een staatkundig en maatschappelijk bestel kan niet kst ISSN s-gravenhage 20 Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr.

2 bestaan zonder noties van eenheid, van eigen identiteit en van staatkundig verleden. Het Nederlandse Koningschap is in sterke mate de belichaming van die noties. Daarbij voegt zich de historische waarheid dat hedendaags Koningschap alleen maar daar goed kan functioneren waar het zich heeft verbonden met de gemeenschappelijke waarden van de moderne democratie.» Het kabinet beaamt dit. Het sluit aan bij in de Nederlandse staatsrechtelijke literatuur gangbare noties over de constitutionele monarchie. Kort gezegd: democratie is meer dan staatkundige democratie; staatkundige democratie is meer dan het kiezen van volksvertegenwoordigers en het benoemen van ambtsdragers. De democratische rechtsstaat kenmerkt zich door evenwichtig tussen de macht van de overheid en de zeggenschap van burgers (de klassieke grondrechten zijn een garantie daarvoor), tussen wetgever, bestuur en onafhankelijke rechter (die voor een goed functioneren van elkaar afhankelijk zijn), tussen gekozen volksvertegenwoordigers en benoemde publieke ambtsdragers (waarin de ministeriële verantwoordelijkheid ex artikel 44 en de inlichtingenplicht ex artikel 68 van de Grondwet een belangrijke rol spelen). De Koning is niet gekozen, noch benoemd maar door geboorte aangewezen. Als symbool van continuïteit en eenheid heeft de Koning een bijzondere positie in ons staatsbestel. In de loop der geschiedenis is die positie hecht in de democratische rechtsstaat verankerd en is de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Koning nauwkeurig geregeld. De inhoud van de functie die de Koning vervult is meerzijdig (zie ook bijgevoegde voorlichting Raad van State 23 december 200). Allereerst representeert de Koning de eenheid van het staatsbestel waarin wetgever, bestuur en rechter de voornaamste machten vormen. Gezamenlijk staan wetgever, bestuur en rechter voor de continuïteit van de democratische rechtsstaat. Van die continuïteit is de Koning het symbool. Hij representeert niet alleen het bestuur, maar ook de wetgever en de rechter. Wetten worden in naam van de Koning afgekondigd; het portret van de Koning siert de rechtszalen en rechterlijke uitspraken worden in naam van de Koning geëxecuteerd. Dit alles gebeurt niet voor niets. Het herinnert volksvertegenwoordigers, bestuurders en rechters eraan dat ze niet voor zichzelf of voor een eigen «achterban» optreden maar in dienst van en met verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Daarnaast is de Koning het symbool van de nationale gemeenschap. Een democratie waarin overtuigingen, opvattingen en achtergronden uiteenlopen, kan niet zonder gemeenschap. De gemeenschap moet bij elkaar worden gehouden. Daarbij spelen symbolen een belangrijke rol. Zij vormen gemeenschappelijke oriëntatiepunten. Het Nederlandse Koningschap is nauw met de geschiedenis van ons land verweven. Zijn plaats en functioneren en de verhouding tussen Koning en ministers zijn alleen in hun historische context te begrijpen. In ander landen met een andere geschiedenis is de verhouding tussen Koning en ministers anders dan in Nederland geregeld, waarbij elk land zijn eigen specifieke kenmerken heeft. Regelingen van elders zouden hier anders uitwerken en omgekeerd. Alvorens veranderingen in de bestaande regeling te overwegen dient te worden nagegaan wat de achtergronden van de bestaande regeling zijn, welk probleem met de verandering kan worden opgelost en welke nieuwe problemen mogelijk ontstaan. Artikel Grondwet. Wie de geschiedenis overziet moet constateren dat het Nederlandse Koningschap zich binnen dezelfde staatrechtelijke regels steeds heeft weten te moderniseren en aan te passen aan de eisen van de tijd. De sinds 848 bestaande staatrechtelijke regel dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn, laat ruimte om het Koningschap Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 2

3 eigentijds in te vullen in relatie tot staatkundige en maatschappelijke ontwikkelingen. Daarvoor is een wijziging van de Grondwet niet nodig. Onder punt 2, Rol Koning binnen de regering, wordt dit verder geadstrueerd. Elementen zoals die in deze brief worden besproken, zijn eerder verwoord in de nota «beschouwing over het koningschap» (TK , , nr. ). Die nota bevat een nadere uitweiding over de constitutionele rol van de Koning en heeft de afgelopen jaren een aantal ontwikkelingen mede in gang gezet: wet (beperking) lidmaatschap Koninklijk Huis (2002), Koninklijk Besluit (ministeriële verantwoordelijkheid voor) Kabinet der Koningin (2003), actualisatie en transparantie Wet Financieel Statuut Koninklijk Huis (2008), nieuwe opzet en versobering begroting I De Koning (200) en het doen verschijnen van een Jaaroverzicht Koninklijk Huis (20). Deze ontwikkelingen hebben met elkaar gemeen het beperken van het aantal leden van het Koninklijk huis dat daadwerkelijk bijstand verleent bij de uitoefening van de Koninklijke functie, en het inperken van de voorzieningen daartoe. Onder punt 3, wordt nader ingegaan op het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. 2. Rol Koning binnen de regering Met de invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid in 848 werd de macht van de Koning ingeperkt. De sinds 983 in de Grondwet opgenomen formulering in artikel 42 dat de Koning samen met de ministers de regering vormt, was het sluitstuk van de ontwikkeling die in 848 begon. Voor de algehele herziening in 983, bevatte de Grondwet nog afzonderlijke bepalingen over «de macht des Konings», zoals de bepaling «De uitvoerende macht berust bij de Koning». Ook toen gold reeds de onschendbaarheid van de Koning en de verantwoordelijkheid van ministers voor de Koning tegenover het parlement. Echter, de Grondwet kende slechts het begrip «de Koning» en aan de hand van de concrete tekst moest die term worden begrepen als de «persoon van de Koning» dan wel als «de regering». Die laatste term kende de Grondwet voor 983 niet. In dat licht is de in 983 in de Grondwet in artikel 42 opgenomen formulering dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers (eerste lid), gegeven de bepaling dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn (tweede lid), onder het gelijktijdig afschaffen van de bepalingen omtrent «de macht des Konings» duidelijker: het benadrukt het constitutionele karakter van het koningschap in onze democratie, en het maakt in de Grondwet het onderscheid duidelijk tussen «de persoon»» van de Koning en «de regering». Zo luidde voor 983 artikel 55 «De Koning (bedoeld is de persoon van de Koining) is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk». Artikel 56 luidde: «De uitvoerende macht berust bij de Koning (bedoeld is de Koning als institutie).» Alleen het Statuut van het Koninkrijk kent, sinds 954, de term regering in de bepaling dat de Koning de regering voert van het Koninkrijk en van elk der landen. Het zou met andere woorden een misverstand zijn om te menen dat de term «regering» betrekking heeft op een «college» van Koning en ministers dat besluiten neemt. De besluitvorming berust bij de ministers, die samen de ministerraad vormen. Daar ligt ook de politieke verantwoordelijkheid. Dat wordt ook tot uitdrukking gebracht in artikel 45, derde lid, van de Grondwet, dat bepaalt dat het de «ministerraad» en niet «de regering» is die beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid. De Koning is geen lid van de ministerraad en is ook geen regeringsleider (dat is, zoals in de nota «beschouwing over het Koningschap» al beschreven, de minister-president). Als staatshoofd heeft de Koning het recht te worden «ingelicht, aan te moedigen en te waarschuwen». Het regelmatig overleg tussen de Koning en de minister-president, resp. de andere ministers, is hierop gericht. Het belang van goed overleg tussen Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 3

4 staatshoofd en regeringsleider en het belang van een goed geïnformeerd staatshoofd zou niet minder zijn indien de Koning formeel geen deel zou uitmaken van de regering. Het opnemen in de Grondwet van 983 van artikel 42 eerste lid heeft dus geen wijziging in de staatsrechtelijke positie van de Koning gebracht. Integendeel, artikel 42, eerste lid is de bevestiging daarvan. De Koning is wel het symbool van de macht, maar bezit zelf géén eigen macht. Zonder eigen macht betekent evenwel niet zonder gezag. Deze positie verschilt in de kern niet van die van staatshoofden in andere Europese landen met een parlementair stelsel waarin de ministerpresident regeringsleider is. Ook in deze landen is er bijvoorbeeld regulier overleg tussen de regeringsleider en het staatshoofd. Naast een aantal formele taken het tekenen van wetten en besluiten, het bekrachtigen van internationale verdragen, het formele voorzitterschap van de Raad van State, het jaarlijks op de derde dinsdag van september uiteenzetten van het door de regering te voeren beleid heeft de Koning als staatshoofd een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol. Om misverstanden te voorkomen is het goed om te benadrukken dat de rol van de Koning bij kabinetsformaties los staat van de formulering van artikel 42 eerste lid van de Grondwet. Ook voor de grondwetswijziging van 983 vervulde de Koning een rol bij de kabinetsformatie. Die rol is gebaseerd op ongeschreven praktijk van kabinetsformaties tot nu toe. De minister-president (oud-formateur) legt daarover achteraf verantwoording af aan de Tweede Kamer. Het kabinet constateert tegen deze achtergrond dat de rol van de Koning binnen de regering geen problemen oproept. Integendeel, door de formele koppeling van Koning en ministers in de regering, onder het beslag van de ministeriële verantwoordelijkheid, wordt het risico voorkomen dat de Koning door het gezag dat hij in de samenleving heeft een eigen politieke rol opgedrongen krijgt. 3. Ministeriële verantwoordelijkheid De motie vraagt in algemene zin om in te gaan op «de» ministeriële verantwoordelijkheid. Het antwoord op deze vraag is tijdens het debat met uw Kamer over de begrotingen I («De Koning») en III («ministerie van Algemene Zaken») op 7 november jongstleden gegeven. Over de verantwoordelijkheid van ministers voor de Koning in de uitoefening van de Koninklijke functie bestaat geen misverstand; deze is volledig. Echter, voor elke drager van een functie geldt: hij of zij is aanspreekbaar op het handelen uit hoofde van die functie. Alles buiten de uitoefening van de functie is in beginsel privé, en beperkt zich tot de persoonlijke levenssfeer. De Koninklijke functie, het Koningschap, is neergelegd in de Grondwet. Bijzonder in vergelijking met andere functies is de aanspreekbaarheid van ministers daarvoor zoals neergelegd in artikel 42, tweede lid, Grondwet. Dat de Koning ook een privé domein heeft, is eveneens vastgelegd in de Grondwet, namelijk in artikel 4: «De Koning richt zijn Huis in», bijzonder is de bijkomende bepaling «met in achtneming van het openbaar belang». Voor handelingen van de andere leden van het Koninklijk Huis bestaat slechts ministeriële verantwoordelijkheid voor zover zij beschikbaar zijn voor het verlenen van bijstand bij de uitoefening van de Koninklijke functie (Kamerstukken II 200/02, , nr. 3). Het gaat hier om een «afgeleide» ministeriële verantwoordelijkheid die minder omvattend is dan de ministeriele verantwoordelijkheid voor gedragingen van de Koning. Onder «inrichten van zijn Huis» dient mede te worden begrepen de eigen levenssfeer van de Koning in meer algemene zin. Die bepaling in artikel 4 van de Grondwet is van belang voor de werking van de ministeriële verantwoordelijkheid zoals neergelegd in artikel 42 van de Grondwet. Het roept de vraag op hoe de persoonlijke levenssfeer en het openbaar belang van elkaar onderscheiden kunnen worden. Om deze specifieke vraag nader uit te diepen en te beantwoorden had mijn ambtsvoorganger al voorlichting gevraagd aan de afdeling advisering van de Raad van State. Deze voorlichting treft u hierbij aan. Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 4

5 Het kabinet kan zich geheel vinden in de door de Raad van State geformuleerde eenentwintig conclusies en aanbevelingen. De voorlichting van de afdeling Advisering van de Raad van State stelt dat de minister-president niet politiek verantwoordelijk is voor privé gedragingen, maar alleen aanspreekbaar is op de vraag of met die gedragingen het openbaar belang wordt geraakt. De Raad geeft daartoe, in lijn met het tijdens het genoemde debat met uw Kamer besprokene, nadere invulling aan het begrip «openbaar belang». Dit doet hij enerzijds door als ijkpunten bij de toetsing aan het openbaar belang te definiëren: «het niet vermengen van functionele mogelijkheden en privébelangen, het voldoen aan (inter)nationale wet- en regelgeving, handhaving van de eenheid van de kroon en van het regeringsbeleid» (conclusie 6), en anderzijds door aan te geven dat «het louter openbaar zijn, of openbaar maken van gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken, niet automatisch tot gevolg (heeft) dat daardoor het openbaar belang in het geding is» en «de beveiliging van de Koning en de leden van het Koninklijk Huis op zichzelf niet bepalend (is) voor het onderscheid tussen persoonlijke levenssfeer en openbaar belang» (conclusie 9) en «dat het aanwenden van privévermogen door de Koning of door de leden van het Koninklijk Huis (in binnen- of buitenland) op zichzelf genomen behoort tot de persoonlijke levenssfeer» (conclusie 20). Met de Raad concludeert het kabinet dat het openbaar belang, zoals bedoeld in artikel 4 van de Grondwet, niet in het geding komt door het enkele feit dat privéhandelingen openbaar zijn of worden gemaakt. Ons constitutionele bestel is gebaat bij een terughoudende opstelling van de ministers en de Staten-Generaal ten aanzien van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en de andere leden van het Koninklijk Huis. In het kader van de inlichtingenplicht ingevolge artikel 68 van de Grondwet concludeert de Raad dat de verstrekking van inlichtingen aan de Kamer achterwege blijft indien het gaat om gedragingen die het openbaar belang niet raken. Het kabinet onderschrijft de opvatting van de Raad dat de vraag op welke wijze de minister-president aan zijn verantwoordelijkheid voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en van de leden van het Koninklijk Huis inhoud geeft, in de eerste plaats afhangt van het samenspel tussen de Koning, ook in zijn hoedanigheid van hoofd van het Koninklijk Huis, en de overige leden van dat huis. Niet alleen de leden van het Koninklijk Huis, aldus de Raad, maar ook degenen die hen direct ondersteunen, zullen in dezen alert moeten zijn. In lijn met de ontwikkelingen sinds 2002, gericht op nadere afbakening van de Koninklijke functie, ligt het voor de hand dat het openbaar belang eerder aan de orde is naarmate er daadwerkelijk sprake is van (bijstand bij) de uitoefening van de Koninklijke functie. Hierbij zij opgemerkt dat in beginsel alleen de vermoedelijke troonopvolger, en diens echtgeno(o)t(e), bijstand verlenen bij de uitoefening van de Koninklijke functie. Andere leden van het Koninklijk Huis verlenen uitsluitend incidenteel en op verzoek van de Koning bijstand. Voor die gevallen geldt voor hen onverkort de ministeriële verantwoordelijkheid. Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis impliceert dus op zichzelf geen ministeriële verantwoordelijkheid. Met andere woorden, de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis heeft louter betekenis voor de bepaling van de kring van leden en van titels en namen. Zie voor het onderscheid tussen verschillende leden van het Koninklijk Huis waar het de ministeriële verantwoordelijkheid betreft het advies van de Raad van State van 3 september 2000, par. 9 2 en 6). De voorlichting van de Raad adresseert tevens het ook door uw Kamer aan de orde gestelde vraagstuk van communicatie (conclusie 2). Ook deze aanbeveling die de afdeling van de Raad van State doet, wordt door het kabinet onderschreven. Indien de persoonlijke levenssfeer van de Koning en van leden van het Koninklijk Huis in geding is in relatie tot het openbaar belang, is de minister-president verantwoordelijk en aanspreekbaar. Het kabinet onderschrijft dat het in de rede ligt dat bij Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 5

6 privégedragingen waardoor het openbaar belang niet wordt geraakt een reactie wordt gegeven namens het lid (de leden) van het Koninklijk Huis in kwestie, en niet namens de minister-president. Duidelijker dan thans zal onderscheid worden gemaakt tussen woordvoering door de Rijksvoorlichtingsdienst in het kader van het openbaar belang, en woordvoering door de Rijksvoorlichtingsdienst namens een lid van het Koninklijk Huis in een privé aangelegenheid. 4. Fiscale vrijstellingen De motie van de leden Heijnen en Van Raak vraagt tot slot om in te gaan op de fiscale vrijstellingen. Op dit vraagstuk is uitgebreid ingegaan bij de vaststelling van de geactualiseerde Wet Financieel Statuut Koninklijk Huis in De leden van het Koninklijk Huis hebben geen fiscale vrijstellingen behoudens uitzonderingen die functioneel van aard zijn. Die vrijstellingen vloeien voort uit artikel 40 van de Grondwet dat bepaalt dat uitkeringen ten laste van het Rijk voor de desbetreffende leden van het Koninklijk Huis, alsmede vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, vrij zijn van persoonlijke belastingen en dat hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het Koninklijk Huis vrij is van rechten van successie, overgang en schenking. Over de vergoedingen op grond van de Wet Financieel Statuut Koninklijk Huis is geen loon- en inkomstenbelasting verschuldigd (door de Koning, vermoedelijke opvolger en afgetreden Koning alsmede evt. echtgenoten; de overige leden van het Koninklijk Huis ontvangen geen vergoeding). Hiervoor is om praktische redenen gekozen, ter voorkoming van omslachtige brutering (vestzak/broekzak discussie). De vrijstelling voor rechten van successie geldt uitsluitend voor de Koning en diens vermoedelijk opvolger voor hetgeen krachtens erfrecht verkregen wordt van een lid van het Koninklijk Huis. Hiervoor is gekozen om redenen van behoud van vermogen dat, bijvoorbeeld bij roerende zaken, mede ten dienste staat van het Koningschap en de financieel onafhankelijke positie van de Koning garandeert. Voor de andere leden van het Koninklijk Huis geldt dat niet. De vrijstelling van schenken door leden van het Koninklijk Huis, is een bepaling ten gunste van burgers die de schenking ontvangen. Deze bepaling is begrensd tot schenkingen uit hoofde van functie en hoedanigheid. Deze fiscale bepalingen zijn in de overwegingen betrokken bij de recente doorlichting en het verder transparant maken van de bekostiging van onze staatsvorm resp. ons staatshoofd, zoals dat geresulteerd heeft in de sinds 200 geldende nieuwe opzet van begroting I («De Koning») en het doen verschijnen van een Jaaroverzicht Koninklijk Huis. De minister-president, De minister van Algemene Zaken, M. Rutte Zie het rapport van de commissie belastingvrijdom Koninklijk Huis (de z.g. commissie Simons) van 22 april 967. Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 6

7 Bijlage s-gravenhage, 23 december 200 Bij brief van 3 mei 200 heeft de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, op de voet van artikel 8, tweede lid, van de Wet op de Raad van State verzocht om voorlichting over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het koninklijk huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten- Generaal. Volgens het verzoek om voorlichting gaat het in het bijzonder om de betekenis van de artikelen 0, 4, 42 en 68 van de Grondwet in hun onderlinge verhouding en samenloop, en om de omgang met de spanning die kan bestaan tussen de uitoefening van de onderscheiden verantwoordelijkheden van regering en parlement en de bescherming van het grondrecht van de persoonlijke levenssfeer van de leden van het koninklijk huis alsmede om de mogelijkheden die spanningen te redresseren. Inhoudsopgave. Inleiding en samenvatting 7 2. Het koningschap 9 3. Ministeriële verantwoordelijkheid 0 a. Ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning 0 b. Ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het koninklijk huis 4. Inlichtingenplicht regering jegens de Staten-Generaal 2 a. Inlichtingenplicht algemeen 2 b. Inlichtingenplicht inzake gedragingen van de Koning en de leden van het koninklijk huis 4 5. Positie minister-president 4 6. Persoonlijke levenssfeer en openbaar belang 5 a. Persoonlijke levenssfeer van de Koning en van de leden van het koninklijk huis in algemene zin 5 b. De grens tussen persoonlijke levenssfeer van de Koning en van de leden van het koninklijk huis en het openbaar belang 7 c. Woordvoering namens het koninklijk huis 9 7. Conclusies en aanbevelingen 20. Inleiding en samenvatting Per september 200 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State. Sinds die datum kent de Raad van State naast de al bestaande Afdeling bestuursrechtspraak een Afdeling advisering. Gelet op de onmiddellijke werking van genoemde wet, worden verzoeken om voorlichting aan een afdeling van de Raad van State van vóór september 200 na die datum afgedaan door de Afdeling advisering van de Raad van State. 2 Onder «gedragingen» worden in deze voorlichting mede begrepen de ook wel gebruikte begrippen: handelingen, optreden, (privé)activiteiten, doen en laten, handelen en nalaten. De aanleiding voor het verzoek om voorlichting is onduidelijkheid over het antwoord op de vraag welke gedragingen van de Koning en de leden van het koninklijk huis die tot de persoonlijke levenssfeer behoren het openbaar belang raken of kunnen raken. Het antwoord op die vraag is tevens van belang voor de bepaling van de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en de leden van het koninklijk huis en de inlichtingenplicht tegenover de Staten-Generaal. Gedragingen 2 van personen in de persoonlijke levenssfeer hebben een grote verscheidenheid. Te denken valt onder meer aan: de keuze van persoonlijke contacten (partner, vrienden, anderen), de opvoeding van kinderen (waaronder de keuze van scholen en opleidingen), de eigen geloofsovertuiging (waaronder de wijze waarop daaraan inhoud wordt gegeven), de besteding van de vrije tijd (waaronder het inzetten van middelen en het afwegen van risico s), de zorg voor de eigen gezondheid (waaronder de keuze van medische behandelingen), financiële transacties (waaronder de aanwending van eigen vermogen). De omstandigheid dat Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 7

8 deze gedragingen openbaar (kunnen) worden of in de openbaarheid (kunnen) komen, ontneemt daaraan niet het privékarakter. Essentieel in een democratische rechtsstaat is het onderscheid tussen publiek ambt en persoonlijke levenssfeer van de drager van dat ambt. Publieke ambtsdragers moeten worden beoordeeld op de wijze waarop zij hun ambt uitoefenen, niet op hun privégedragingen, zolang althans bij die gedragingen functionele mogelijkheden en privé belangen niet met elkaar worden vermengd en die gedragingen in overeenstemming zijn met de nationale en internationale wet- en regelgeving. De toegenomen media-aandacht voor de persoon van de publieke ambtsdrager doet aan het essentiële onderscheid tussen publiek ambt en persoonlijke levenssfeer niet af. Hetgeen geldt voor publieke ambtsdragers, geldt in beginsel ook voor de Koning. Het koningschap is echter geen «gewoon» publiek ambt. Anders dan voor andere publieke ambtsdragers geldt dat het koningschap de Koning krachtens geboorte toevalt en zijn hele leven bepaalt. Daardoor is het onderscheid tussen ambt en privé bij de Koning moeilijker scherp te markeren. In tegenstelling tot gekozen en benoemde ambtsdragers kan de Koning beslissingen over privégedragingen niet uitstellen tot na zijn ambtstermijn. Gedragingen in het kader van de vervulling van het koningschap worden ook aan de Koning als persoon toegerekend en gedragingen in de persoonlijke levenssfeer leiden al snel tot commentaar op het koningschap. De uiterlijke glans van het koningschap kleurt het beeld van het leven dat de Koning persoonlijk leidt. De leden van het koninklijk huis ondervinden hiervan de weerslag. Dit alles kan er niet aan afdoen dat ook de Koning en a fortiori de leden van het koninklijk huis recht hebben op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Artikel 0 van de Grondwet geldt ook voor hen. Ruimte voor een persoonlijk leven is ook essentieel om publieke taken lang en met inzet te kunnen vervullen. Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Grondwet zijn de ministers politiek (door de Staten-Generaal) aanspreekbaar op elke gedraging van de Koning bij de vervulling van het koningschap. Op grond van deze bepaling moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen van de Koning bij de vervulling van het koningschap en die van de Koning als privépersoon. De ministers zijn niet aanspreekbaar op privégedragingen, maar zijn op grond van hun verantwoordelijkheid ingevolge artikel 42, tweede lid, iuncto artikel 68 van de Grondwet, wel gehouden aan te geven waarom het naar hun oordeel om een privégedraging gaat. 2 Daarmee ligt in de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de Koning bij de vervulling van het koningschap de bescherming van de persoonlijke levenssfeer besloten. Op die verantwoordelijkheid is de minister-president in het parlement aanspreekbaar. Artikel 0 Grondwet luidt als volgt:. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. 2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. 3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens. 2 Zie ook paragraaf 4 Inlichtingenplicht regering jegens de Staten-Generaal. De aanspraak die de Koning en de leden van het koninklijk huis hebben op het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer vindt haar grens daar waar hun privégedragingen een directe weerslag hebben op het koningschap en daarmee het openbaar belang raken. De precieze duiding van de grens is moeilijk en niet in abstracto aan te geven. Juist daarom is het van belang die grens tussen openbaar belang en persoonlijke levenssfeer voortdurend en nauwgezet te bewaken. Het is aan de Koning en de leden van het koninklijk huis zelf om te bepalen hoe zij hun persoonlijke levenssfeer willen inrichten. Zij moeten dan ook als eersten beoordelen of met die inrichting in concrete gevallen het openbaar belang kan worden geraakt. Als dat het geval is of daarover in redelijkheid twijfel mogelijk is, moet de minister-president worden geïnformeerd. Respect voor het onderscheid tussen het koningschap als ambt en de drager ervan als privépersoon is in het bijzonder ook relevant voor de ministeriële Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 8

9 inlichtingenplicht op grond van artikel 68 van de Grondwet. Die inlichtingenplicht kan nooit zover gaan dat daardoor het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en de leden van het koninklijk huis in de kern wordt aangetast. Door ontwikkelingen in de media wordt meer en sneller bekendheid gegeven aan hetgeen de Koning en de leden van het koninklijk huis doen of verondersteld worden te doen, ook privé. De belangstelling voor de persoon van de Koning en de vermoedelijke troonopvolger en diens echtgenoot is groot. Berichten over privégedragingen van leden van het koninklijk huis krijgen ook sneller dan vroeger een eigen dynamiek. Aanhoudende berichten in één medium worden door andere media niet genegeerd en dat kan weer leiden tot Kamervragen. De minister-president is echter niet politiek verantwoordelijk voor privégedragingen. Hij is alleen aanspreekbaar op de vraag of met die gedragingen het openbaar belang wordt geraakt. Met enige regelmaat komt de minister-president voor de vraag te staan op welke wijze hij aan zijn verantwoordelijkheid voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en van de leden van het koninklijk huis inhoud geeft, reagerend of anticiperend. Het antwoord op die vraag hangt in de eerste plaats af van het samenspel tussen de Koning, ook in zijn hoedanigheid van hoofd van het koninklijk huis, en de overige leden van dat Huis met de minister-president. Dat samenspel is essentieel om de grens tussen openbaar belang en persoonlijke levenssfeer te bewaken. Niet alleen de leden van het koninklijk huis, maar ook de leden van hofhouding die hen direct ondersteunen, zullen alert moeten zijn op die eigen dynamiek in de berichtgeving. Geruchtvorming kan door openheid over het waarom van concrete gedragingen worden tegengegaan. Feitelijk onjuiste berichtgeving moet namens de leden van het koninklijk huis tijdig en stelselmatig worden weersproken. In de loop van de jaren heeft de Raad een aantal adviezen uitgebracht en voorlichting gegeven over de ministeriële verantwoordelijkheid met betrekking tot de Koning en de leden van het koninklijk huis. Zo heeft de Raad in zijn advies van 5 september 999 bij de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2000 de algemene aspecten van de ministeriële verantwoordelijkheid besproken (Kamerstukken II 999/2000, , VII, A). In het advies van 3 september 2000 bij het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Algemene Zaken (III) voor het jaar 200 heeft de Raad een beschouwing gegeven over de inhoud en vormgeving van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en de andere leden van het Koninklijk Huis (Kamerstukken II 2000/0, III, A). In de hierna volgende beschouwing over (de omvang en reikwijdte van de) ministeriële verantwoordelijkheid en de inlichtingenplicht is een aantal elementen uit die eerdere adviezen en voorlichting verweven. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in deze voorlichting eerst een korte uiteenzetting over de vervulling van het koningschap. Daarna gaat zij in op de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en de leden van het koninklijk huis. Vervolgens komt de inlichtingenplicht van de ministers in relatie tot die ministeriële verantwoordelijkheid aan de orde. Hierna volgt een beschrijving van de positie van de ministerpresident. Tot slot wordt een schets gegeven van de verhouding tussen het openbaar belang en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en de leden van het koninklijk huis en de grens daartussen. 2. Het koningschap De vervulling van het in de Grondwet verankerde koningschap is een zaak van openbaar belang. Gedragingen die afbreuk doen aan een goede vervulling van het koningschap dienen derhalve te worden voorkomen. In relatie tot het koningschap heeft het begrip openbaar belang een bereik, waarvan de precieze grens steeds opnieuw moet worden getrokken en soms alleen achteraf kan worden bepaald. De inhoud van het koningschap is meervoudig. Allereerst representeert de Koning de eenheid van het staatsbestel. Dat bestel wordt gekenmerkt door het onderscheid tussen drie functies: wetgeving, bestuur en rechtspraak. Die staan niet los van elkaar. Gezamenlijk staan wetgever, bestuur en rechter voor de taak inhoud te geven aan de democratische rechtsstaat. Daarvan is de Koning het symbool. Hij representeert niet alleen het bestuur, maar ook de wetgever en de rechter. Wetten worden in naam van de Koning afgekondigd; ministers worden door de Koning benoemd; het portret van de Koningin siert de rechtszalen en rechterlijke uitspraken worden in naam van de Koning (uitgesproken en) geëxecu- Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 9

10 teerd. Dat alles gebeurt niet voor niets. Het herinnert volksvertegenwoordigers, bestuurders en rechters eraan dat ze niet voor zichzelf of voor hun eigen «achterban» optreden, maar in dienst van en met verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Daarnaast vertegenwoordigt de Koning als staatshoofd het Koninkrijk in het buitenland. Voorts is de Koning een bijzonder symbool van de nationale gemeenschap. Democratie kan niet zonder gemeenschap. Die gemeenschap moet bij elkaar worden gehouden. Daarin spelen symbolen een belangrijke rol. Een levende democratie wordt onder meer gekenmerkt door publieke betrokkenheid bij wat de gemeenschap raakt, door aandacht voor nieuwe ontwikkelingen, door het overstijgen van deelbelangen en door het erkennen van de menselijke maat. Als een symbool van de nationale gemeenschap levert de Koning een eigen bijdrage aan die kenmerken van een levende democratie. De beperkingen die voortvloeien uit artikel 42 van de Grondwet bieden hem daartoe de ruimte. Deze beschermen de Koning tegen al wat het leven van ministers tekent: de verbinding met één partij, de noodzaak verkiezingsbeloften waar te maken, de verantwoordelijkheid voor de resultaten van het coalitiebeleid. Het gezag van het koningschap wordt mede ontleend aan de wijze waarop die ruimte door de Koning wordt benut in het algemeen belang. 3. Ministeriële verantwoordelijkheid Ministeriële verantwoordelijkheid is het staatsrechtelijk uitgangspunt dat de ministers gezamenlijk en afzonderlijk aanspreekbaar zijn op het doen en laten van de regering bij de behartiging van het algemeen belang en bij de vervulling van de taken die aan het ambt van minister zijn verbonden. Dit uitgangspunt vormt de basis voor de politieke controle door de volksvertegenwoordiging op het functioneren van de regering. De reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt besloten in drie bepalingen in de Grondwet: de artikelen 42, 44, eerste lid, en 68. Artikel 42 bepaalt dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. Ingevolge artikel 44, eerste lid, staan de ministeries onder leiding van een minister. Op grond van artikel 68, van de Grondwet verschaffen de ministers aan de Eerste en Tweede Kamer de verlangde inlichtingen waarvan het verlenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van de staat. Hierna wordt eerst ingegaan op de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning respectievelijk voor de leden van het koninklijk huis. De inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal komt aan de orde in paragraaf 4. a. Ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning Artikel 44, eerste lid, waarin de ministeriële verantwoordelijkheid voor het doen en laten van ambtenaren besloten ligt, blijft hier verder buiten beschouwing. De ministeriële verantwoordelijkheid is het complement van de onschendbaarheid van de Koning. Deze onschendbaarheid houdt in dat de Koning geen politieke verantwoordelijkheid draagt, en aldus niet zelf politieke verantwoording schuldig is aan het parlement, en dat ministers voor alle gedragingen van de Koning bij de vervulling van het koningschap politieke verantwoording dienen af te leggen. Het voorgaande betekent overigens niet dat de Koning geen eigen verantwoordelijkheid draagt. Bij zijn beëdiging zweert (of belooft) de Koning steeds de Grondwet te zullen onderhouden en handhaven, de onafhankelijkheid en het grondgebied van de staat te zullen verdedigen en bewaren, de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle onderdanen te zullen beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 0

11 alle middelen te zullen aanwenden die de wetten te zijner beschikking stellen, «zoals een goed Koning schuldig is te doen». De politieke ministeriële verantwoordelijkheid is in 848 ingevoerd, niet alleen om de macht van de Koning in te perken, maar ook om de plaats van het erfelijk koningschap in het staatsbestel te waarborgen. Binnen de bestaande grondwettelijke regels is het sindsdien mogelijk gebleken om het ambt steeds opnieuw aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Er was (en is) binnen de grondwettelijke regels ruimte voor een eigen invulling van het koningschap. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning vindt haar grondslag in artikel 0 van de Grondwet, nader aangevuld door artikel 4 van de Grondwet. Daarin wordt bepaald dat de Koning met inachtneming van het openbaar belang zijn Huis zelf inricht. Op het openbaar belang is de minister-president aanspreekbaar. Zolang het openbaar belang bij die inrichting in acht wordt genomen, zal de minister-president zich niet met die inrichting mogen bemoeien. b. Ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het koninklijk huis In de Grondwet is bepaald dat de wet regelt wie lid is van het koninklijk huis. 2 Volgens de Wet lidmaatschap koninklijk huis is de Koning hoofd van het koninklijk huis. Leden van het koninklijk huis zijn degenen die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen en deze niet verder bestaan dan in de tweede graad van bloedverwantschap, de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan, alsmede de echtgenoten van hen die ingevolge het vorengenoemde het lidmaatschap van het koninklijk huis bezitten. 3 Voor de leden van het koninklijk huis geldt de koninklijke onschendbaarheid niet. Zij zijn niet zelf de dragers van het koningschap. Toch hebben ook zij met de ministeriële verantwoordelijkheid te maken. Bij de wijziging van de Wet lidmaatschap koninklijk huis in 2002 stelde de regering dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het koninklijk huis is gerelateerd aan de beschikbaarheid voor verlening van bijstand bij de vervulling van het koningschap. 4 Wanneer de leden van het koninklijk huis deze bijstand verlenen, zijn de ministers daarvoor verantwoordelijk. De beschikbaarheid houdt tevens in dat de leden van het koninklijk huis zich dienen te onthouden van gedragingen waardoor het koningschap in het geding komt en (dus) het openbaar belang wordt geraakt. De Koning heeft als hoofd van het koninklijk huis een centrale rol bij de afstemming van de bijstand die leden van het koninklijk huis verlenen en bij de beoordeling van gedragingen waardoor het koningschap in het geding zou kunnen komen. Zie ook Jaarverslag Raad van State 2002, blz. 9 en Handelingen I 2003/04, blz Artikel 39 van de Grondwet. 3 Artikelen en 2 van de Wet lidmaatschap koninklijk huis. 4 Kamerstukken II 200/02, , nr. 3, blz Hun bijzondere positie blijkt ook uit de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, aangezien zij met de Koning behoren tot de uitkeringsgerechtigde leden van het koninklijk huis (artikel van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis). 6 Kamerstukken II III, A, blz. 4 (punt ). De leden van het koninklijk huis die in het bijzonder bij de vervulling van het koningschap zijn betrokken, zijn de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, eenmaal meerderjarig geworden, en diens echtgenoot. 5 Gedragingen van deze personen «rondom de troon» zullen vaker het openbaar belang raken («ja tenzij...») dan die van de andere leden van het koninklijk huis. 6 Gelet op hun betrokkenheid bij de vervulling van het koningschap bestaat in de regel voor hun gedragingen ministeriële verantwoordelijkheid. Die ministeriële verantwoordelijkheid is niet gelijk aan, maar in de praktijk wel in belangrijke mate vergelijkbaar met die voor gedragingen van de Koning. Door die ministeriële verantwoordelijkheid wordt de persoonlijke levenssfeer van deze leden van het koninklijk huis niet onnodig beperkt. Integendeel, in de ministeriële verantwoordelijkheid voor hun betrokkenheid bij de vervulling van het koningschap ligt de verantwoordelijkheid voor de Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr.

12 bescherming van de persoonlijke levenssfeer besloten. De overige leden van het koninklijk huis worden minder direct en regelmatig betrokken bij de vervulling van het koningschap. Als regel heeft de Afdeling hier dan ook geformuleerd dat er slechts dan ministeriële verantwoordelijkheid voor hun gedragingen geldt als het openbaar belang daardoor wordt geraakt («nee tenzij {»). Leden van de koninklijke familie die geen lid zijn van het koninklijk huis vallen buiten de ministeriële verantwoordelijkheid. 2 Dat geldt niet alleen voor hun gedragingen in de persoonlijke levenssfeer, maar ook voor hun werk. 4. Inlichtingenplicht regering jegens de Staten-Generaal a. Inlichtingenplicht algemeen Ingevolge artikel 68 van de Grondwet geven de ministers de kamers mondeling of schriftelijk de door één of meer leden van de kamers verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. De in artikel 68 van de Grondwet neergelegde inlichtingenplicht vloeit voort uit en is daarmee een belangrijk onderdeel van de in artikel 42 van de Grondwet neergelegde ministeriële verantwoordelijkheid. 3 Op grond van de inlichtingenplicht zijn de ministers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aanspreekbaar op hun doen en laten als leden van de regering bij de behartiging van het algemeen belang. In het verleden heeft de Raad van State er op gewezen dat alleen de (leden van de) kamers ministers kunnen aanspreken op de nakoming van de in artikel 68 van de Grondwet neergelegde inlichtingenplicht, en aldus de ministers ter verantwoording kunnen roepen. 4 Zij zijn het ook die moeten beoordelen of de regering terecht een beroep doet op de grondwettelijke uitzonderingsgrond. 5 Wanneer een minister persisteert bij zijn weigering om de verlangde inlichtingen te verschaffen en de Tweede (of de Eerste) Kamer het beroep van de minister op de uitzonderingsgrond niet honoreert, kan de Kamer het vertrouwen opzeggen. Advies van de Raad van State van 3 september 2000 over het voorstel van wet met memorie van toelichting en bijlagen tot vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Algemene Zaken (III) voor het jaar 200 (Kamerstukken II III, A, blz. 4 (punt 2)). 2 Kamerstukken II 200/02, , nr. 3, blz Kamerstukken II 976/77, (R 05), nr. 3, blz Advies van 9 juli 2007 over de deelname van leden van het Europees Parlement aan debatten in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 3 202, nr. 4) en de voorlichting van afdeling II van 5 april 2009 over de manier waarop de Tweede Kamer invulling zou kunnen geven aan de controlerende functie, rekening houdende met de afwegingen en de besluiten van de regering die gemaakt zijn bij het besluit informatie over de vervanging van de F-6 niet openbaar te maken dan wel ook niet vertrouwelijk aan de Kamer te willen overleggen (Kamerstukken 2008/09, , nr. 69). 5 Kamerstukken II 2008/09, , nr. 5, blz.. 6 Kamerstukken II 985/86, 9 04 (R 284), nr. 5, blz Kamerstukken II 976/77, (R 05), nr. 3, blz. 4. Inherent aan het verstrekken van verlangde inlichtingen ex artikel 68 van de Grondwet is dat de inlichtingen openbaar worden verstrekt. 6 Dit vloeit voort uit het parlementaire stelsel, waarin de controle door de kamers en het afleggen van verantwoording door bewindspersonen in openbaarheid plaatsvindt, in het parlement. Enkel indien openbare verstrekking niet verantwoord is met het oog op de bescherming van het belang van de staat, wordt in de praktijk soms naar een modaliteit gezocht die zoveel mogelijk recht doet aan de plicht het parlement te informeren. Daarbij valt te denken aan het vertrouwelijk verstrekken van stukken, dan wel vertrouwelijke mondelinge informatieverstrekking aan een Kamercommissie. Keerzijde van vertrouwelijke verstrekking van stukken of informatie is dat geen controle en verantwoording in openbaarheid plaatsvindt. Van een dergelijke modaliteit behoort dan ook slechts in uitzonderingsgevallen gebruik gemaakt te worden. Volgens de memorie van toelichting bij de wetsvoorstellen in het kader van de grondwetsherziening van 983 is de reikwijdte van de inlichtingenplicht niet in artikel 68 van de Grondwet afgebakend, maar wordt deze in de staatkundige praktijk bepaald. 7 Dit geldt ook voor de uitzonderingsgrond in artikel 68 van de Grondwet, het belang van de staat. Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 2

13 Op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk kunnen zich de volgende aan het belang van de staat ontleende weigeringsgronden voordoen: «veiligheid van de staat», de «persoonlijke levenssfeer», de «eenheid van de kroon», «vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie», «persoonlijke beleidsopvattingen, inclusief opvattingen van bewindspersonen, in stukken voor intern beraad», «gegevens betreffende een strafrechtelijk onderzoek» en «gegevens die vallen onder een wettelijke geheimhoudingsplicht». Een beroep op één van deze gronden heeft tot gevolg dat geen inlichtingen worden verstrekt aan de desbetreffende Kamer. De ministeriële verantwoordelijkheid richt zich in dat geval op verantwoording van de weigering. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 68 van de Grondwet blijkt dat een beroep op de verschoningsgrond «het belang van de staat» uitzondering dient te zijn. «Vereist is dat het staatsbelang om de inlichtingen te weigeren zo zwaar weegt dat het eveneens zwaar wegende belang de Staten-Generaal te informeren daarvoor niettemin moet wijken. De betekenis van de clausule bestaat niet in de laatste plaats hierin dat de regering erdoor genoopt wordt daarop uitdrukkelijk een beroep te doen en voor dat beroep argumenten aan te voeren.» 2 Zoals hiervoor geschetst, berust het uiteindelijke oordeel over de vraag of terecht inlichtingen worden geweigerd bij de Kamer die het aangaat. Een vraag die in dit verband rijst, is hoe het begrip «openbaar belang» dat het ijkpunt is bij de afbakening van de persoonlijke levenssfeer van de Koning in artikel 4 van de Grondwet zich verhoudt tot het begrip «belang van de staat» dat de in artikel 68 van de Grondwet opgenomen inlichtingenplicht begrenst. In de parlementaire geschiedenis bij de behandeling van de grondwetsherziening van 983 is gerefereerd aan de in het artikel 4 van het ontwerp voor een Wet openbaarheid van bestuur opgesomde gronden (Kamerstukken II 976/77, (R 05), nr. 3, bijlage II, blz. 0). Zie ook Kamerstukken II 200/02, , nr. 2, blz Kamerstukken II 976/77, (R 05), nr. 3, blz Het voorgestelde artikel 3 van de staatscommissie. Een minderheid van de staatscommissie was van mening dat een erkenning van de eigen levenssfeer van de Koning zo vanzelfsprekend was, dat dit niet uitdrukkelijk in de Grondwet behoefde te worden vastgelegd. 4 Kamerstukken II 979/80, (R 38), nr. 3, blz. 8. De regering tekende hierbij nog aan dat ook de Ministers van Staat Drees en Oud in hun advies met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid in aangelegenheden van het koninklijk huis de term «openbaar belang» gebruikten. Bij dezelfde grondwetsherziening van 983 is deze verhouding tussen de begrippen «openbaar belang» en «belang van de staat» aan de orde geweest. In het voorstel van de meerderheid van de staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (commissie Cals/Donner) voor het huidige artikel 4 van de Grondwet werd gesproken over «het belang van de staat». 3 De regering koos, in afwijking van het voorstel, voor de term «openbaar belang». Ter toelichting op deze afwijking werd verwezen naar de opmerking van één van de leden van de staatscommissie dat de betekenis van de term «belang van de staat» beperkt is, «in die zin, dat daarmee zeker niet alle belangen die de regering moet dienen, worden aangeduid, doch alleen die welke van bijzondere betekenis zijn. In dit verband dient ook nog te worden verwezen naar het artikel inzake het geven van inlichtingen door de ministers (...) [bedoeld is artikel 68 van de Grondwet] en de daarbij behorende toelichting (...). Wanneer in het artikel [bedoeld is artikel 4 van de Grondwet] de term «belang van de staat» zou worden gebruikt, dan zou ten onrechte de indruk gewekt kunnen worden, dat de Koning bij de inrichting van zijn Huis slechts met zulke belangen van bijzondere betekenis rekening zou moeten houden en niet met het regeringsbeleid als zodanig.» 4 Uit het voorgaande volgt dat de begrippen «openbaar belang» en «belang van de staat» niet kunnen worden gezien als begrippen die elkaar overlappen. Het zijn begrippen die duidelijk van elkaar dienen te worden onderscheiden. Dat wil zeggen: als het «openbaar belang», in de zin van artikel 4 van de Grondwet wordt geraakt, dan moeten inlichtingen worden verstrekt. Is dat niet het geval, dan blijft verstrekking van inlichtingen achterwege. Op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk moet het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning en de leden van het koninklijk huis worden gerekend tot het belang van de staat. Tweede Kamer, vergaderjaar , 32 79, nr. 3

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Minister President Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500

Nadere informatie

Raad. No.WOl, /1 's-gravenhage, 23 december 2010

Raad. No.WOl, /1 's-gravenhage, 23 december 2010 Raad vanstate AFSCHRIFT No.WOl, 10.0181/1 's-gravenhage, 23 december 2010 Bij brief van 3 mei 2010 heeft de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, op de voet van artikel 18, tweede lid, van de

Nadere informatie

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau. 1. Koning Artikel 24 Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau. Artikel 25 Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 409 Beschouwing over het koningschap Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 16 034 (R 1138) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Nadere informatie

& Droogleever. Voordat ik antwoord geef op de gestelde vraag, schets ik het juridisch kader waarbinnen deze vraag moet worden beantwoord.

& Droogleever. Voordat ik antwoord geef op de gestelde vraag, schets ik het juridisch kader waarbinnen deze vraag moet worden beantwoord. New Babylon Bezuidenhoutseweg 57 2594 AC Den Haag Postbus 11756 2502 AT Den Haag telefoon (070) 515 30 00 www.pelsrijcken.nl - ~:::.:;.;::...:. -.. -..._ - Pels Rijeken & Droogleever Fortuijn advocaten

Nadere informatie

Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden naar mij en ik informeer je over de scoren.

Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden naar mij en ik informeer je over de scoren. Quiz over politiek, Europa en staatsrechtelijke spelregels Toelichting In de periode 2008-2010 werkte ik als staatsrechtjurist binnen het projectteam versterking Grondwet bij het Miniserie van BZK. Dit

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 710 Besluit van 29 september 2010 tot instelling van het Kabinet van de Gouverneur van Curaçao 0 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 10 mei 2011 Betreft Externe contacten van ambtenaren

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 10 mei 2011 Betreft Externe contacten van ambtenaren > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Constitutionele Zaken en Wetgeving Constitutionele Zaken Herengracht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 550 I Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2017 Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 495 Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het reglement van orde voor de ministerraad in verband met de opheffing van de Nederlandse

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2018 2019 35 099 (R2114) Voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen (Rijkswet Koninkrijksgeschillen) A GEWIJZIGD

Nadere informatie

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag 2017 Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Vooraf De Algemene Rekenkamer

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds kandidaat-minister-president en kandidaat-gevolmachtigde Minister;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds kandidaat-minister-president en kandidaat-gevolmachtigde Minister; STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 30236 21 oktober 2014 Besluit van 17 oktober 2014, houdende aanwijzing aan de Gouverneur van Sint Maarten tot het aanhouden

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 312 Besluit van 14 juni 2011 tot instelling van het Kabinet van de Gouverneur van Aruba (Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Aruba)

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 A Den Haag Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving Turfn,arkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag Kenmerk

Nadere informatie

Resultaten verantwoordingsonderzoek

Resultaten verantwoordingsonderzoek Resultaten verantwoordingsonderzoek 2014 hoofdstuk de Koning (I) 20 mei 2015 Dit document bevat alle resultaten van ons Verantwoordingsonderzoek 2014 bij zoals gepubliceerd op www.rekenkamer.nl/verantwoordingsonderzoek.

Nadere informatie

Bestuurslagen in Nederland rijksoverheid provinciale overheid gemeentelijke overheid

Bestuurslagen in Nederland rijksoverheid provinciale overheid gemeentelijke overheid Vak Maatschappijwetenschappen Thema Politieke besluitvorming (katern) Klas Havo 5 Datum november 2012 Hoofdstuk 4 Het landsbestuur (regering en parlement) Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 236 Voorstel van wet van de leden Duivesteijn en Santi tot wijziging van de Woningwet (landelijke ombudsman voor huurders) Nr. 2 VOORSTEL VAN

Nadere informatie

DE GRONDWET - ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS - G.

DE GRONDWET - ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS - G. DE GRONDWET - ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis. WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR Inhoudsopgave 1. De leden van het koninklijk huis 2. Titels van de

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Datum 28 maart 2012

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Datum 28 maart 2012 > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Kabinet Minister-President Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Hoofdstuk I. Definities

Hoofdstuk I. Definities Wet van 31 oktober 1991, houdende regelen betreffende de openbaarheid van bestuur Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073 Rapport Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni 2013 Rapportnummer: 2013/073 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat een consulent van de sociale dienst van de gemeente Weert hem heeft

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon Onderwerp Uw Wob-verzoek met betrekking tot het gevangeniswezen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 370 Besluit van 13 september 2000 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren

Nadere informatie

IP Tweede Kamer STATEN-GENERAAL

IP Tweede Kamer STATEN-GENERAAL 9 VR IP Tweede Kamer DER STATEN-GENERAAL Voorzitter Aan de Vice-President van de Raad van State Postbus 20018 2500 EA Den Haag T070 318 30 33 Den Haag, 18 februari 2014 Geachte heer Donner, De Kamer heeft

Nadere informatie

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad*

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 016 Regeling van de mogelijke toewijzing van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 000 III Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB)

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Datum 16 AUG2018. Betreft Wob-besluit

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Datum 16 AUG2018. Betreft Wob-besluit 201S000069977g > Retouradres Postbus 20011 2500 baden Haag Turtmarkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag wwwrijksoverheid.ni bepaalde in de artikelen 10 en 11. Wob, wordt een verzoek om informatie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 0 33 079 Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 26 oktober 2016 Betreft Belastingvrijdom

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 26 oktober 2016 Betreft Belastingvrijdom > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A Raad van de Europese Unie Brussel, 19 mei 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2016/0190 (CNS) 9317/17 JUSTCIV 113 NOTA van: aan: het voorzitterschap nr. vorig doc.: WK 5263/17 Nr. Comdoc.: 10767/16

Nadere informatie

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar.

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 15 april 2019 Betreft beslissing op uw bezwaar tegen het Wob-besluit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 31 127 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met aanpassing van de groep met recht op bijstand bij langer verblijf buiten Nederland

Nadere informatie

6 NOV Rijksvastgoedbedrijf. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

6 NOV Rijksvastgoedbedrijf. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Korte Joorhout 7 Afdeling Verkoop Projecten Directie Transacties & Rljksvastgoedbedrijl > Retouradres Postbus 16700, 2500 BS Den Haag omdat dit document reeds openbaar is. Ik heb besloten om het document

Nadere informatie

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag 2018 Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Vooraf De Algemene Rekenkamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 710 I Jaarverslag en slotwet van de Koning 2010 Nr. 2 RAPPORT BIJ HET JAARVERSLAG 2010 VAN DE KONING (I) Aan de voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Eindexamen maatschappijleer 2 vmbo gl/tl II

Eindexamen maatschappijleer 2 vmbo gl/tl II BEOORDELINGSMODEL Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 punt toegekend. MASSAMEDIA 1 maximumscore 2 Juiste antwoorden zijn (twee van de volgende redenen): De opera s (programma s) zijn

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 8 maart 2016

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 8 maart 2016 > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Minister-President Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500

Nadere informatie

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting door een scholier 1047 woorden 16 maart 2008 5,7 7 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Democratie en rechtstaat Hoofdstuk

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag De heer B.J.S.A.A.F. de Winter DGBK/Burgerschap en Informatiebeleid Interactie Schedeldoekshaven 200

Nadere informatie

wijziging van het Barp in verband met de invoering van de wet op de medische keuringen

wijziging van het Barp in verband met de invoering van de wet op de medische keuringen Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijziging van het Barp in verband met de invoering van de wet op de medische keuringen Datum 27 oktober 1998 Aan de Korpsbeheerders van de regionale

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 223 Regeling van het lidmaatschap koninklijk huis alsmede daaraan verbonden titels (Wet lidmaatschap koninklijk huis) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Handleiding behandeling WOB-verzoeken

Handleiding behandeling WOB-verzoeken Handleiding behandeling WOB-verzoeken 1. Inleiding Omdat niet altijd helder is hoe om te gaan met verzoeken op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) is deze handleiding opgesteld. Het is een

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 924 Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) B ADVIES

Nadere informatie

DE GRONDWET - ARTIKEL 74 - RECHTSPOSITIE LEDEN

DE GRONDWET - ARTIKEL 74 - RECHTSPOSITIE LEDEN DE GRONDWET - ARTIKEL 74 - RECHTSPOSITIE LEDEN 1. De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 140 Besluit van 24 februari 1998, houdende vaststelling van de Instructie voor het militair gezag (Instructie voor het militair gezag) Wij Beatrix,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 140 Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en van het Reglement van de commissie voor de

Nadere informatie

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding Wijziging van de wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare

Nadere informatie

Adviescommissie voor. Vreemdelingenzaken. 1. Inhoud van het voorstel. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Adviescommissie voor. Vreemdelingenzaken. 1. Inhoud van het voorstel. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. bezoekadres Postadres 2500 EA Den Haag aan Postbus 20018 De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het associatierecht EEG-Turkije ACVZ/ADV/20 16/010 datum 7juni 2016 06-4684 0910 Mr. D.J.

Nadere informatie

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK 107381 Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. in het geding tussen: UITSPRAAK de medezeggenschapsraad van A, gevestigd te G, H en J, verzoeker,

Nadere informatie

2 Vergaderjaar

2 Vergaderjaar T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL 2 Vergaderjaar 2005-2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat EUROPESE COMMISSIE Straatsburg, 11.3.2014 COM(2014) 158 final ANNEXES 1 to 2 BIJLAGEN bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Een nieuw EU-kader voor het versterken van

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 100

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 100 15 (1992) Nr. 3 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1995 Nr. 100 A. TITEL Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek

Nadere informatie

Regeling ambtelijke bijstand aan raadsleden

Regeling ambtelijke bijstand aan raadsleden Gemeente Haarlem Regeling ambtelijke bijstand aan raadsleden Verordening nr. Datum in werking 15 Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. bijstand: het ambtelijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 378 Wet van 3 juli 1996, houdende algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 494 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 138 Besluit van 3 april 2017, houdende de overdracht van de bevoegdheden in het kader van de organisatie en de uitvoering van de verkiezingen

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 5 oktober 2018

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 5 oktober 2018 > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

: esluit. Autoriteit Consument t Markt. / m46at Lo,~.

: esluit. Autoriteit Consument t Markt. / m46at Lo,~. : esluit Ons kenmerk: ACM/DM/2017/201292 Zaaknummer: 16.1098.51 Bijlagen: Juridisch kader, inventarislijsten en bijlagen getoetst op grond van artikel 10 Wob Onderwerp: op uw verzoek om openbaarmaking

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2010 GT no. 26 Landsverordening openbaarheid van bestuur 1 Hoofdstuk 1. Definities Artikel 1 In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt

Nadere informatie

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus 8983 3009 TC ROTTERDAM Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon

Nadere informatie

Klokkenluidersregeling

Klokkenluidersregeling Klokkenluidersregeling Inleiding Deze regeling wordt toegevoegd aan het personeelshandboek, opdat JMW voldoet aan de formele vereisten. Aanleiding voor deze nieuwe regeling vormen: o Invoering op 1 juli

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1986-1987 19859 Regelen betreffende de openbaarheid van bestuur (Wet openbaarheid van bestuur) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 32 420 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december

Nadere informatie

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar Bijlage 1.

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar Bijlage 1. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Uw brief (kenmerk) Datum 22 december 2017 Betreft Besluit Wob-verzoek

Nadere informatie

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT De Regeringen van de hierna genoemde landen: De Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk,

Nadere informatie

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht,

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht, Inleiding Vice-President Raad van State tijdens de bijeenkomst van een delegatie van de Raad met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling donderdag 12 februari 2009 Dames en heren, Voor de Raad van State

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 073 Wet houdende een nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds

Nadere informatie

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag

Resultaten verantwoordingsonderzoek De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag 2016 Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 De Koning (I) Rapport bij het jaarverslag Inhoud 1 Conclusies 2 Feiten &

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 258 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand, houdende de oprichting van een Huis voor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 768 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de samenloop van de vordering op de boedel ingeval

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 515 Wet van 26 september 2002 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling Wij

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 871 Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855,

Nadere informatie

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Noot van de editor De beginselprogramma's zijn gescand, en zover nodig gecorrigeerd. Hierdoor is het mogelijk dat de tekst niet meer

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 282 Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES Nr. 6 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Privacy reglement kinderopvang Opgesteld volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens (W.B.P.)

Privacy reglement kinderopvang Opgesteld volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens (W.B.P.) Privacy reglement kinderopvang Opgesteld volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens (W.B.P.) 1. Begripsbepalingen 1. Persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 10 (1992) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1993 Nr. 51 A. TITEL Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 B. TEKST De Nederlandse

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 424 Wijziging van de Wet personenvervoer 2000, houdende regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 32 220 Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en de Algemene pensioenwet politieke

Nadere informatie

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2011-2012 33 079 Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 202 Staat van de Europese Unie 2007 2008 Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 480 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek alsmede van enige andere wetten in verband met de vaststelling van kinderalimentaties (Wet

Nadere informatie

Brussel, 14 mei 2003 (16.05) SECRETARIAAT. het secretariaat de Conventie De rol van de nationale parlementen in de ontwerp-grondwet

Brussel, 14 mei 2003 (16.05) SECRETARIAAT. het secretariaat de Conventie De rol van de nationale parlementen in de ontwerp-grondwet EUROPESE CONVENTIE Brussel, 14 mei 2003 (16.05) SECRETARIAAT CONV 738/03 NOTA van: aan: Betreft: het secretariaat de Conventie De rol van de nationale parlementen in de ontwerp-grondwet Het secretariaat

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 123 Wet van 26 februari 2011 tot wijziging van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet in verband met het plegen van onderhoud door

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 516 Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering van de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1997 30 Besluit van 16 januari 1997, houdende uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)

Nadere informatie