Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen"

Transcriptie

1 Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen Randvoorwaarden voor natuurdoelen in het kader van Natura 2000 R.H. Kemmers F. Brouwer S.P.J. van Delft M. Knotters M.M. van der Werff Alterra-rapport 1784, ISSN

2 Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen

3 In opdracht van Dienst Landelijk Gebied Regio Oost Projectcode [ ] 2 Alterra-Rapport 1784

4 Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen; Randvoorwaarden voor natuurdoelen in het kader van Natura 2000 Rolf Kemmers Fokke Brouwer Bas van Delft Martin Knotters Maarten van der Werff Alterra-Rapport 1784 Alterra, Wageningen, 2008

5 REFERAAT Kemmers, Rolf; Fokke Brouwer; Bas van Delft, Martin Knotters, Maarten van der Werff, Bodemchemisch en geografisch onderzoek Oldematen; Randvoorwaarden voor natuurdoelen in het kader van Natura Wageningen, Alterra, Alterra-Rapport blz.; 28 fig.; 11 tab.; 24 ref. Van het natuurgebied Olde Maten is onvoldoende actuele informatie beschikbaar over bodemopbouw, voedselrijkdom van de bovengrond en de waterhuishouding om een ontwerpplan te kunnen opstellen voor inrichting als Natura-2000-gebied. Er is actuele patrooninformatie verzameld over zand- en veendikte en over verandering in het grondwaterstandverloop. Via steekproeven in drie deelgebieden bleek dat de gemiddelde fosfaatverzadigingsindex overal lager is dan 7%, de gemiddelde basenverzadiging in veen zonder kleidek ruim 50 % en in veen met een kleidek ca. 35 % bedraagt. Het gemiddelde pyrietgehalte in verlande boksloten bedraagt bijna 2% maar heeft door de goede buffereigenschappen van de bodem slechts een verlaging van enkele tienden van ph eenheden in de bodem tot gevolg bij oxidatie. Op ca. 1 m-mv komt over het gehele gebied zacht lithoclien water voor. Het risico van interne eutrofiering door vernatting is beoordeeld door fosfaatgehalten te relateren aan ijzergehalten in de bodem en is gering. Het advies over te nemen inrichtingsmaatregelen om een gewenste fosfaattoestand voor beoogde natuurdoeltypen te verkrijgen, hebben wij onderbouwd met een gebeurtenis-beslissingsboom per deelgebied. De maatschappelijke kosten van realisatie van een natuurdoeltype wordt uitgedrukt in het verschil tussen kosten en baten van de maatregel vermenigvuldigd met de fractie van het areaal waarover realisatie kan worden verwezenlijkt. De maatschappelijke opbrengsten zijn het hoogst bij uitmijnen. Trefwoorden: Natuurontwikkeling, fosfaat, ijzer, interne eutrofiering, inrichtingsmaatregel, uitmijnen. ISSN Dit rapport is gratis te downloaden van (ga naar Alterra-rapporten ). Alterra verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. Gedrukte exemplaren zijn verkrijgbaar via een externe leverancier 2009 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) ; fax: (0317) ; info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. 4 Alterra-Rapport 1784 [Alterra-Rapport 1784/januari/2009]

6 Inhoud Woord vooraf 7 Samenvatting 9 1 Inleiding 15 2 Materiaal en methoden Concepten en werkhypothesen Actualisatie van de bodem- en grondwatertrappenkaart, schaal 1 : Bodemkwaliteitsonderzoek Stratificatie Gestratificeerde enkelvoudige aselecte steekproef Bodembemonstering -en analyse Waterkwaliteitsonderzoek en ph-profielen Advisering Gebeurtenis-beslissingsboom Kosten en baten van maatregelen 27 3 Resultaten Ecologische potenties Bodem- en Gt-actualisatie Voorkomen van bezandingsdekken Afname veendikte Gt-actualisatie Bodemkwaliteit Fosfaat Pyriet Waterkwaliteit en ph profielen Advies inrichtingsmaatregelen 54 4 Conclusies en aanbevelingen 59 Literatuur 63 Bijlage 1 Boorpuntenkaart veendikte onderzoek 65 Bijlage 2 Geactualiseerde bodemkaart (1: ) 67 Bijlage 3 Grondwatertrappenkaart 69 Bijlage 4 Overzicht analyseresultaten bodemkwaliteitsonderzoek 71 Bijlage 5 Overzicht van monsterlocaties van het pyrietonderzoek 73 Bijlage 6 Locaties watermonsters, ph profielen en EGV metingen 75 Bijlage 7 Bodem-pH metingen 77 Bijlage 8 ph profielen en referentiewatertypen bij de watermonsters 79 Bijlage 9 Kosten en baten van inrichtingsmaatregelen 81

7

8 Woord vooraf In opdracht van de Provincie Overijssel wordt momenteel door de Dienst Landelijke Gebied (DLG) een ontwerp opgesteld voor het toekomstige natuurgebied Olde Maten in Noord West Overijssel. Er is bij de Dienst onvoldoende actuele gebiedsinformatie aanwezig over bodemopbouw en voedselrijkdom van de grond om een ontwerp te kunnen opstellen. De Dienst Landelijk Gebied regio Oost heeft daarom aan Alterra de opdracht verstrekt voor een bodemgeografisch en geochemisch onderzoek om in het kennis hiaat te voorzien. Namens DLG werd het onderzoek begeleid door Christina Oosterhof (DLG) en Frank Ringenaldus (Provincie Overijssel). De samenwerking is in een prettige en coöperatieve sfeer verlopen. Alterra-Rapport

9

10 Samenvatting Achtergrond en doel Het natuurgebied Olde Maten in Noord-West-Overijssel maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en zal binnenkort als Natura-2000-gebied worden aangewezen. Er is onvoldoende actuele informatie beschikbaar over bodemopbouw, voedselrijkdom van de bovengrond en de waterhuishouding om een ontwerpplan te kunnen opstellen. Factoren van de huidige bodemkaart die mogelijk zijn verouderd zijn: i) bezanding van veengronden in sommige percelen; ii) vermindering van de veendikte door oxidatie en krimp; iii) verandering in het grondwaterstandverloop (grondwatertrap). Omdat vernatting een van de mogelijke inrichtingsmaatregelen voor natuurontwikkeling is, bestaat er behoefte aan inzicht in het risico van interne eutrofiering. In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied regio Oost is onderzoek uitgevoerd met als doel: 1. Bepaling van de dikte van veen- en bezandingsdekken en de actuele Gt s in het gebied; 2. Het bepalen van de bodemkwaliteit van de bovengrond in relatie tot de te realiseren natuurdoeltypen; 3. Aangeven van gebiedsdelen waar mogelijk interne eutrofiëring kan optreden. Zand- en veendikte Het onderzoek heeft zich in de eerste fase gericht op het verzamelen van patrooninformatie over bezandingsdikte, veendikte, bodemtype en Gt. Om het huidige areaal bezandingsdekken te inventariseren is alleen in percelen waar volgens een bodemkartering uit 1985 natte veengronden (Gt II: GHG < 25 en GLG < 80 cm mv.) met een moerige bovengrond voorkwamen de bovengrond beoordeeld op aanwezigheid van een bezandingsdek. Het areaal dat hiervoor onderzocht is, bedraagt ca. 555 ha. In 1985 was ca. 19 ha van de percelen voorzien van een bezandingsdek. In 2008 blijkt de oppervlakte percelen met een bezandingsdek uitgebreid te zijn tot ruim 50 ha, die vooral in het oostelijk deel van het studiegebied zijn gelegen. De afname in veendikte is onderzocht op plaatsen waar bij de kartering uit 1985 ondiepe veengronden met een minerale ondergrond binnen 1,2 m mv voorkwamen. Op ca. 100 boorpunten uit 1985 is een nieuwe profielbeschrijving gemaakt waardoor inzicht is verkregen in de afname van de veendikte binnen het onderzoeksgebied. Tijdens deze werkzaamheden werden tevens nieuwe bodemgrenzen vastgesteld. De gemiddelde afname van het veenpakket bedraagt ca. 16,4 cm. Er is geen relatie gevonden tussen de relatieve afname in dikte van het veenpakket en de diepte van de minerale ondergrond. De te verwachten relatie door verlaging van de GHG-stand is echter wel duidelijk aangetroffen. De in 1985 nog plaatselijk aanwezige lagen met veenmosveen in de bovengrond zijn nu vrijwel verdwenen. Het aandeel podzolachtige zandondergronden is hoger dan bij het bodemkundige onderzoek van Alterra-Rapport

11 Actuele Bodem- en Gt kaart Indien veranderingen in zand- en veendikte geleid hebben tot onderscheiden van nieuwe bodemeenheden zijn bodemgrenzen geactualiseerd en op kaart weergegeven. Om de veranderingen in het grondwaterstandverloop te actualiseren en in kaart te brengen zijn gerichte opnames uitgevoerd in ca. 90 boorgaten en via regressie vergeleken met vier representatieve peilbuizen uit een bestaand meetnet in de omgeving. Uit de Gt-actualisatie blijkt dat sinds de ruilverkaveling plaatselijk gronden een lagere GHG waarde hebben gekregen en zijn veranderd van een grondwatertrap IIa naar - IIb. Er komen ook gronden voor met een hogere GHG waarde (grondwatertrap Ia) dan op de oude grondwatertrappenkaart staat afgebeeld. Deze gronden zijn sinds de ruilverkaveling niet natter geworden, maar werden toen aangemerkt als onzuiverheid binnen de grondwatertrap IIa. Van het studiegebied is een geactualiseerde Gt kaart gemaakt. Steekproeven in relatie tot ecologische potenties Om een beeld te krijgen van de ecologische potenties van het gebied is in de tweede fase een landschapsecologische systeemanalyse gemaakt. Het blijkt dat er drie subgebieden zijn te onderscheiden die in ecologische potenties verschillen op basis van een combinatie van hydrologische en bodemgenetische eigenschappen: 1) riet/zeggeveengronden met kleidekken; 2) veengronden zonder kleidekken gevormd onder invloed van kwel en 3) petgaten. Op basis van deze patrooninformatie werd puntinformatie verzameld over de voedingstoestand (fosfaat), de zuur/basentoestand en pyrietgehalten van onder- en bovengrond. In de drie subgebieden zijn daartoe voor het bodemkwaliteitsonderzoek aselecte enkelvoudig gestratificeerde steekproeven verricht. In het subgebied Veen zonder kleidekken (348 ha, natuurdoeltype blauwgraslanden) is op 20 locaties de bovengrond bemonsterd (0-15 cm). Op een selectie daarvan is tevens een monster genomen van de bodemlaag cm-mv. In het subgebied veen met kleidekken (591 ha, dotterbloemgraslanden, bloemrijk grasland en moeras) is een bemonstering uitgevoerd van alleen de bovengrond (0-15 cm) op 10 locaties. De monsters van beide subgebieden werden geanalyseerd op het fosfaatbindendvermogen, de fosfaatverzadigingsindex, beschikbaar fosfaat, de zuurgraad en de calciumverzadiging. In het subgebied Voormalige boksloten (natuurdoeltype trilveen) zijn op 10 locaties in de verlande boksloten monsters verzameld over twee dieptetrajecten (0-75 cm en cm) tot aan de zandondergrond. In dit subgebied werd het pyrietgehalte bepaald. In het deelgebied Veen zonder kleidekken is tevens nagegaan tot welke diepte in het profiel nog een mogelijke kwelinvloed aanwezig is. Daartoe zijn in dit deelgebied in ca 100 boorgaten die voor Gt-actualisatie werden geboord, tevens EGV en ph metingen verricht met veldapparatuur en werden diepteprofielen van de bodemzuurgraad vastgesteld met indicatorstrookjes. Op een subset daarvan (15 locaties) werden tevens monsters verzameld van het bovenste grondwater langs twee raaien dwars over de kwelzone om het voorkomende watertype vast te kunnen stellen. Op deze 15 locaties is op basis van de macro-ionen concentraties de verwantschap met referentiemonsters voor regenwater, kwelwater en beïnvloed 10 Alterra-Rapport 1784

12 (Rijn)water bepaald. Voor de watermonsters zijn statistische relaties afgeleid waarmee uit de ph en EGV de verwantschap met de referentiewatertypen voorspeld kan worden. Door deze relaties toe te passen op de kaarten met de hulpinformatie (bodem, GxG, AHN, grondgebruik) is een vlakdekkend beeld verkregen van het watertype in het bovenste grondwater. Resultaten pm Waterkwaliteit, basen- en zuurtoestand Voor de ontwikkeling van de beoogde natuurdoeltypen is het van belang te weten of in het bovenste grondwater lithoclien water voorkomt en of dit tot in maaiveld doordringt. Dit is onderzocht op basis van grondwatermonsters, veldmetingen van de EGV in boorgaten en ph profielen. Hoewel onder het hele studiegebied de verwantschap met zacht grondwater groot is (60 95%, blijkt wel dat plaatselijk het kwelwatertype gedeeltelijk is verdrongen door infiltratie van neerslagwater. Het blijkt dat de afstand tot een sloot in combinatie met het GLG niveau de grootste invloed hebben op de ruimtelijke verbreiding van zacht grondwater. Naar verwachting zal het opzetten van peilen in de sloten en indien mogelijk het ondieper maken van de slootbodem een positief effect hebben op de kwelinvloed in de wortelzone. In de afgegraven percelen worden neerslaglenzen gevormd door de afwezigheid van afwatering. Het voorkomen van kleidekken in het westelijk deel van het gebied heeft geen invloed op het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau, maar wel op de mate waarin de kwel in de wortelzone kan doordringen. Het blijkt dat de veengronden met een kleidek een zuurder karakter en een lagere Caverzadiging hebben dan de veengronden zonder kleidek. Dit suggereert dat de gronden met een kleidek iets sterker verzuurd zijn, mogelijk omdat aanvulling met basen via toestroming van kwelwater door het kleidek wordt afgeschermd. De veengronden zonder kleidek die dichter in de invloedsfeer van kwelstromen zijn gelegen zijn minder verzuurd en hebben plaatselijk nog een redelijke basenverzadiging mogelijk omdat nog steeds aanvulling van basen via kwelwater plaatsvindt. Pyriet De gemiddelde pyrietgehalten die werden gemeten - en ondergrond van de boksloten bedragen 1.8% in de bovengrond en 1,2 % van de droge grond in de ondergrond. Deze gehalten zijn betrekkelijk hoog in vergelijking met gehalten die in de bovengrond van natuurgebieden in Nederland werden gevonden. Ondanks de vrij hoge pyrietgehalten in de bagger van de boksloten, blijft het effect van oxidatie op de bodemzuurgraad beperkt tot een daling van enkele tienden van ph-waarden, indien de bagger over het aangrenzende perceel zou worden verspreid. De fosfaattoestand Het onderzoek naar het risico van interne eutrofiëring is gebaseerd op de theorie dat anorganisch fosfaat in een bodemvocht-oplossing wordt verondersteld te worden geadsorbeerd aan ijzer- en aluminium- oxiden, waarna zich een evenwichtsreactie instelt. De verhouding tussen fosfaat en ijzer- en aluminiumoxiden in de bodem (de fosfaatverzadigingsindex: PSI) is bepalend voor de mobilisatie en beschikbaarheid Alterra-Rapport

13 van fosfaat. Het risico van interne eutrofiering door vernatting wordt bepaald door de verhouding tussen P en Fe-oxiden in de bodem en is gering bij een overmaat aan Fe in de bodem. De gevonden adsorptieparameters stemmen in orde van grootte goed overeen met onderzoek uit andere (klei op) veengebieden. Bij de bovengronden (0-15 cm) zijn geen significante verschillen aanwezig in fosfaatverzadigingsgraad (PSI) tussen kleien veengrond. De hoeveelheid geadsorbeerd P is matig hoog. De gemiddelde fosfaatbindingscapaciteit is zeer hoog vanwege de rijkdom van ijzer en aluminium in de bodem. De gemiddelde fosfaatverzadigingsindex (PSI) van de verschillende substraten is daarentegen laag en blijft onder de 7%. In de veenbovengrond is volgens verwachting meer geadsorbeerd en makkelijk beschikbaar fosfaat aanwezig dan in de ondergrond. Het gemakkelijk beschikbare fosfaatgehalte (P-CaCl 2 ) is in de veenbovengrond significant hoger dan in de kleigrond en in de veenondergrond. De spreiding in de PSI en de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl 2 ) is groot. Dit betekent dat binnen de onderscheiden strata (veengronden met en zonder kleidek) een grote variatie aanwezig is. Risico beoordeling interne eutrofiering Op basis van onderzoekresultaten zijn wij van mening dat het risico van interne eutrofiering door vernatting in de ijzerrijke gronden van Oldematen beperkt is. Dit risico hebben wij verdisconteerd in criteria voor de fosfaatverzadigingsindex (PSI) waarbij moet worden afgegraven of kan worden volstaan met uitmijnen of verschralen om natuurdoelen te realiseren. Deze criteria zijn opgesplitst in een aantal klassegrenzen van de PSI. Beoordeeld is binnen welke PSI-klassegrenzen de gemiddelde PSI van het stratum is gelegen en in hoeveel procent van de gevallen een waarnemingspunt buiten de criteria is gelegen. Daartoe zijn de scores per stratum berekend. Deze score is vertaald naar een percentage van het areaal waarbij de bijbehorende inrichtingsmaatregel als kansrijk wordt beoordeeld. Gebeurtenis-beslissingsboom Het advies over te nemen inrichtingsmaatregelen om gewenste condities te creëren voor beoogde natuurdoeltypen waarbij de hoogste maatschappelijke maatschappelijke opbrengsten worden gerealiseerd, hebben wij onderbouwd met een gebeurtenis-beslissingsboom per deelgebied. Daarbij wordt onderzocht wat de mogelijke effecten van drie verschillende maatregelen zijn: niets doen, uitmijnen en afgraven. Dit resulteert in drie geschatte kansen op natuurherstel. Deze kansen op realisatie zijn de geschatte percentages van het areaal waarbinnen de fosfaattoestand voldoet aan de criteria waarbij, gegeven een bepaalde maatregel, realisatie van het natuurdoeltype mogelijk is. Uiteindelijk eindigt de beslissingsboom met een opsomming van voorwaardelijke resultaten: de maatschappelijke opbrengst wordt uitgedrukt in het verschil tussen de kosten en de baten van de maatregel vermenigvuldigd met de fractie van het areaal waarover realisatie kan worden verwezenlijkt. 12 Alterra-Rapport 1784

14 Een overzicht van kosten en baten van de drie maatregelen is ontleend aan literatuurbronnen en de beheersbijdragen behorende bij de subsidieregeling natuurbeheer. Advies Bij het alternatief Niets doen schatten we de kans op realisatie van het natuurdoeltype Blauwgrasland (Veengronden zonder kleidek) op 0.3, wat betekent dat het doeltype op 30 % van het oppervlakte zal ontstaan. Het verwachte resultaat (de maatschappelijke opbrengst) bedraagt 3941,= per ha en is daarom relatief laag. Niets doen in geheel stratum 1 bevelen wij daarom niet aan. Bij Uitmijnen schatten we de kans op realisatie van het gewenste natuurdoeltype op 90%. Het verwachte resultaat is 9398,=. Bij Afgraven is er weliswaar 100 % kans op natuurherstel, maar het verwachte resultaat is door de relatief hoge kosten lager dan bij Uitmijnen en Niets doen, namelijk 3037,=. Op basis van de bovenstaande analyse adviseren wij om in stratum 1 (veengronden zonder kleidek) het gewenste natuurdoeltype te realiseren door middel van Uitmijnen. De kans op realisatie van het natuurdoeltype Bloemrijke grasland en dotterbloemen (Veengronden met kleidek) is bij Niets doen 20%. Als gekozen wordt voor Uitmijnen is de kans op realisatie van het gewenste natuurdoeltype echter 100 %. Dat wil zeggen dat de natuur in heel het hele subgebied Veen met klei door uitmijnen kan worden hersteld. Het blijkt dat bij Afgraven de baten niet opwegen tegen de kosten: het verwachte resultaat is negatief. Wij adviseren Uitmijnen om in dit deelgebied het gewenste natuurdoeltype te realiseren. Alterra-Rapport

15

16 1 Inleiding Achtergrond Het natuurgebied Oldematen in Noord-West-Overijssel maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en zal binnenkort als Natura-2000-gebied worden aangewezen. De Oldematen zijn tevens als prioritair gebied opgenomen in de TOP-lijst van Overijssel ter bestrijding/voorkoming van verdroging. Voor dit gebied moet in opdracht van de Provincie Overijssel door DLG een ontwerpinrichtingsplan gemaakt worden. In het Programma van Eisen zijn voor het toekomstige Natura-2000-gebied Oldematen natuurdoeltypen aangegeven en randvoorwaarden voor bodem, hydrologie en waterkwaliteit geformuleerd die voor instandhouding van de doelen gewenst zijn. De waterhuishouding van het gebied dient gericht te zijn op versterking van de lithocliene component. De randvoorwaarden zijn ontleend aan verschillende documenten of bronnen (o.a Bal et al., 2001). Gegevens voor waterkwaliteiteisen zijn overgenomen uit het waterbeheerplan van Wieden en Weerribben. Van het gebied is een streefbeeldenkaart voor natuurdoeltypen beschikbaar (Arcadis, 2008). Probleem Er is onvoldoende informatie beschikbaar over bodemopbouw, voedselrijkdom van de bovengrond en de waterhuishouding om een ontwerpplan te kunnen opstellen. In 1985 heeft Stiboka (tegenwoordig Alterra) in het kader van de ruilverkaveling Rouveen een bodem- en grondwatertrappenkaart, schaal 1 : gemaakt (Kamping & Rutten, 1985). In de tussentijd zijn mogelijk een aantal aspecten op de bodemkaart veranderd/verouderd. De belangrijkste drie factoren die binnen het studiegebied Olde Maten kunnen zijn veranderd, zijn: - bezanding van veengronden in sommige percelen; - vermindering van de veendikte a.g.v. oxidatie en krimp (meestal door verlaging van polderpeilen, soms door veranderend grondgebruik/- bewerking); - verandering in het grondwaterstandverloop (grondwatertrap). Doel van het onderzoek Het onderzoek heeft als doel om te adviseren over de maatregelen die nodig zijn om de gewenste natuurdoeltypen in de Oldematen te realiseren. Daarvoor moet de volgende informatie worden verzameld: 1. de bodemkwaliteit van de bovengrond in relatie tot de te realiseren natuurdoeltypen, zoals aangegeven op een streefbeeldenkaart; 2. gebiedsdelen waar mogelijk interne eutrofiëring kan optreden op basis van bodemonderzoek; 3. de dikte van veen en bezandingsdekken en de actuele Gt s in het gebied. Alterra-Rapport

17 Concrete producten van het onderzoek zijn: - een boorpuntenkaart; - een geactualiseerde bodem- en Gt-kaart; - een kaart van de dikte van de bezandingslaag; - veendiktekaart; - een kaart met fosfaatverzadigingsindex (P, Fe, Al); - een potentiële ontgrondingenkaart; - beslissingsbomen waarmee de keuzes voor maatregelen voor natuurherstel kunnen worden onderbouwd. De resultaten van het onderzoek bieden de opdrachtgever actuele informatie over de bodemkwaliteit en meer zekerheid of bepaalde inrichtingsmaatregelen voor gewenste natuurdoeltypen succesvol zijn of niet. Parallel aan het bodemkundig onderzoek loopt een hydrologisch onderzoek naar effecten van peilverandering in het natuurgebied op de omgeving. De uitkomsten van beide onderzoeksprojecten worden door de Dienst Landelijk Gebied gebruikt voor onderzoek naar gewenste inrichtingsmaatregelen. Aanpak onderzoek Het bodemonderzoek heeft zich in de eerste fase gericht op het verzamelen van patrooninformatie op basis van interpolatie van puntboringen over: - veendikte; - bezandingsdikte; - bodemtype en Gt. Op basis van de verkregen patrooninformatie werd in fase 2 puntinformatie verzameld over bodemkwaliteitsaspecten. Deze informatie beperkte zich tot: - de voedingstoestand in termen van fosfaatbeschikbaarheid in relatie tot fosfaatadsorptiecapaciteit als functie van Fe- en Al-oxiden; - de zuur/basentoestand van de bouwvoor; - pyrietgehalten van onder- en bovengrond in uit te graven boksloten. - Tenslotte wordt op basis van de onderzoeksresultaten een advies gegeven over de keuze uit drie mogelijke herstelmaatregelen: 1. niets doen; 2. uimijnen; 3. afgraven van de bovengrond. 16 Alterra-Rapport 1784

18 2 Materiaal en methoden 2.1 Concepten en werkhypothesen Ecologische potenties Op basis van de bestaande 1: bodemkaart is een globale ecosysteemanalyse gemaakt (zie figuur 1), waarmee de ecologische potenties van het gebied in afhankelijkheid van hydrologische factoren (inzijgingsgebieden, kwelzones, overstromingsinvloeden) en ecologische relevante bodemfactoren in beeld zijn gebracht volgens de principes van het raamwerk Ecologische Bodemtypologie (Kemmers et al., 2002; Kemmers en De Waal, 1999). Deze landschapsecologische systeemanalyse geeft een beeld van ecologische potenties in relatie tot de streefbeeldenkaart voor te realiseren natuurdoeltypen (Arcadis, 2008.) Deze globale landschapsecologisch systeemanalyse is gebruikt als werkhypothese voor statistische stratificaties om gericht informatie te kunnen verzamelen over bodemeigenschappen in relatie tot ecologische potenties. Interne eutrofiëring Het onderzoek naar het risico van interne eutrofiëring is gebaseerd op de theorie dat in zand-, klei- en veengronden de overmaat aan fosfaat wordt gebonden aan ijzer- en aluminiumoxiden (o.a. Kemmers en Nelemans, 2007). De bodem heeft een bepaalde capaciteit om fosfaat te adsorberen. Anorganisch fosfaat in een bodemvochtoplossing wordt verondersteld te worden geadsorbeerd aan ijzer- en aluminiumoxiden, waarna zich een evenwichtsreactie instelt. De ligging van het evenwicht, en dus de beschikbaarheid van fosfaat in de bodemvochtoplossing, wordt bepaald door de verhouding tussen fosfaat en ijzer- en aluminiumoxiden (P/Al+Fe) in de bodem: de fosfaatverzadigingsindex (PSI; zie figuur 1). Naarmate deze index lager is, neemt de beschikbaarheid af. P/(Al+Fe) P-ads of PSI Beheersdoelstelling Ads.maximum: 0,4(Fe+Al)ox Gesorbeerde P-fractie Irreversibele P-fractie P-opl Figuur 1 Het verband tussen de beschikbaarheid van fosfaat (P-opl) en de fosfaatverzadigingsindex (PSI) verloopt niet lineair Alterra-Rapport

19 Zowel bodemzuurgraad als vochtcondities beïnvloeden de oplosbaarheid van ijzeroxiden en daarmee de fosfaatverzadigingsindex. Het risico van interne eutrofiering door vernatting wordt sterk bepaald door de verhouding tussen P en Feoxiden in de bodem. Dit risico is gering bij een overmaat aan Fe in de bodem. Wij hanteren bij venige gronden (Van Delft et al ) als criterium dat: - bij PSI < 0,1 afgraven niet noodzakelijk is; - bij 0,1 < PSI < 0,2 afgraven kan worden overwogen, maar ook uitmijnen een optie is; - bij PSI > 0,2 afgraven is aan te bevelen. Ons inziens is afgraven slechts effectief indien de PSI daartoe aanleiding geeft. In andere gevallen achten wij dit weinig zinvol en mogelijk zelfs schadelijk, omdat de bovengrond belangrijke bufferende eigenschappen bezit ten aanzien van de zuur/basenhuishouding en een waardevolle bron van zaden en bodemleven is. 2.2 Actualisatie van de bodem- en grondwatertrappenkaart, schaal 1 : Onderzoek naar bezandingsdekken De percelen die in het onderzoeksgebied in aanmerking komen voor bezanding zijn de natte veengronden (Gt II: GHG < 25 en GLG < 80 cm mv.) met een moerige bovengrond (Fig. 2). De overige gronden hebben minder problemen voor de draagkracht (stevigheid), waardoor de investering in bezanden te duur wordt. Het areaal dat hiervoor onderzocht is, bedraagt ca. 555 ha. Om de nieuwe bezandingsdekken te inventariseren is van elk perceel binnen het te controleren gebied de bovengrond beoordeeld op aanwezigheid van een bezandingsdek. Figuur 2 Verspreidingskaart van natte veengronden met een moerige bovengrond waar controle op aanwezigheid van bezandingsdekken noodzakelijk is. 18 Alterra-Rapport 1784

20 Onderzoek naar de afname in veendikte Voor DLG is de veendikte o.a. van belang i.v.m. de mogelijke doorsnijding van de deklaag bij het graven van nieuwe petgaten. Omdat de petgaten ca 1,5 m diep worden, moet bekend zijn waar het veenpakket minder dik is dan ca 2,0 m. De gebieden waar afname in veendikte de meeste invloed heeft op potentiële veranderingen in de bodemkaart zijn de ondiepe veengronden en moerige gronden. Moerige gronden komen in het onderzoeksgebied niet voor. Ondiepe veengronden zijn veengronden met een minerale ondergrond binnen 1,2 m mv. Uit eerder onderzoek (Pleijter 2004; De Vries, 2003) is gebleken dat binnen pleistocene zandgronden een gemiddelde veenafname van 1 cm per jaar kan optreden. Binnen holocene gebieden is dit meestal lager (Pleijter et al., 2007). Binnen het onderzoeksgebied zijn ca. 900 profielbeschrijvingen uit 1985 aanwezig. Circa 100 hiervan geven aan dat de minerale ondergrond binnen 1,5 m mv begint (rekening houdend met een max. afname van de veendikte van ca. 1 cm per jaar). Door op deze locaties (fig. 3) een nieuwe profielbeschrijving te maken, kunnen we een goed inzicht krijgen in de (gemiddelde) afname van de veendikte binnen het onderzoeksgebied. Tijdens deze werkzaamheden worden tevens nieuwe bodemgrenzen vastgesteld wanneer de veendikte zodanig is veranderd dat volgens de classificatie van De Bakker & Schelling (1989) andere bodemtypes zijn ontstaan. De gronden zijn ingedeeld volgens de legenda indeling van de oude bodemkaart van De eerst genoemde set van 100 boringen (Fig. 3) ligt erg gegroepeerd (in één cluster in het oosten), waardoor het grootste areaal van de veengronden buiten beschouwing zou blijven. Daarom zijn aanvullend ca. 25 profielbeschrijvingen uitgevoerd verspreid over de rest van het onderzoeksgebied (dus waar de veendikte volgens de opname van 1985 dikker was dan 1,5 m mv.). Figuur 3 Ligging van boorpunten bij de kartering uit De controle van de veendikte is noodzakelijk op punten waar in 1985 de minerale ondergrond binnen 1,5 m-mv begon. Alterra-Rapport

21 De geselecteerde oude bodemprofielmonsters, opgenomen in 1985 zijn met behulp van een GPS systeem zo goed mogelijk gelokaliseerd. Uit onderzoek (Hoogland Mond. Meded.) is gebleken dat coördinaten van de locaties tot op ca. zes meter nauwkeurigheid benaderd kunnen worden. In het veld zijn van elk bodemprofielmonster de variabelen opnieuw geschat en gemeten. Tevens is de profielopbouw opnieuw gekarakteriseerd en veldbodemkundig onderzocht. Gt-actualisatie Om de veranderingen in het grondwaterstandverloop in kaart te brengen zonder het gehele gebied opnieuw te karteren, zijn gerichte opnames uitgevoerd. Bij een gerichte opname worden op één tijdstip (liefst rondom GHG-niveau en/of rondom GLG-niveau) grondwaterstanden gemeten in een aantal open boorgaten tegelijk met peilbuizen in de omgeving. In deze peilbuizen zijn de GHG en GLG bekend. Deze methode om de GHG en/of GLG van een boorpunt te actualiseren verloopt via regressie-analyse tussen de gerichte metingen op een tijdstip van grondwaterstand in een open boorgat en een tijdreeks van een representatieve buis in de omgeving van het gebied (vaak DINO-buizen). Hierbij worden op dezelfde dag zowel grondwaterstanden gemeten in open boorgaten als in peilbuizen met een bekende GHG en GLG. Als open boorgat zijn die boringen gebruikt waar ook de veendikte is vastgesteld (125 punten). Via regressievergelijkingen is het dan mogelijk om voor elk boorgat de GHG en GLG vast te stellen. Een randvoorwaarde hierbij is dat de peilbui(s)/zen en de boorgaten in eenzelfde (homogene) hydrologische gebied staan. De peilbuizen in of nabij het studiegebied Olde Maten zijn voorafgaand aan de opname beoordeeld op representativiteit. De filters moeten in het freatische (ondiepe) grondwater zitten. De opnameduur en frequentie moet voldoende lang zijn (minimaal 8 jaar en liefst 2 keer per maand). Als open boorgaten zijn verspreid over gebied ca 90 locaties tot op GLG-niveau uitgeboord. De grondwaterstanden zijn op 30 augustus 2008 gelijktijdig met de peilbuizen opgenomen. 2.3 Bodemkwaliteitsonderzoek Het belangrijkste doel van het bodemkwaliteitsonderzoek was het vastleggen van de fosfaattoestand en de zuur- basentoestand van het studiegebied Stratificatie Met de patrooninformatie uit fase 1 is het gebied onderverdeeld in subgebieden (stratificatie) die overeenkomen in bodemeigenschappen, die bepalend zijn voor het adsorptiegedrag van fosfaat of de basen/zuurtoestand (substraat, Gt, Fe, kwel). 20 Alterra-Rapport 1784

22 De geactualiseerde bodemkundige- en Gt-patronen hebben als basis gediend voor een ecosysteemanalyse, de inschatting van ecologische potenties en de bodemkundige stratificatie Gestratificeerde enkelvoudige aselecte steekproef Omdat ervoor gekozen is per stratum een gemiddeld beeld te verkrijgen van de bodemkwaliteit is gekozen voor een gestratificeerde enkelvoudige aselecte steekproef (De Gruijter et al., 2006). Hiermee wordt geen patrooninformatie verkregen binnen de strata, maar een beeld of de fosfaattoestand van en stratum voldoet aan bepaalde criteria. Er zijn drie strata onderscheiden voor de steekproef: - Stratum 1: 348 ha veengronden zonder kleidek (natuurdoeltype blauwgrasland) - Stratum 2: 591 ha veengronden met kleidek( natuurdoeltype bloemrijk grasland en dotterbloemhooiland) - Stratum 3: Voormalige boksloten (natuurdoeltype trilveen) Met een gestratificeerde aselecte steekproefopzet zijn via loting monsterpunten geselecteerd. De steekproefnauwkeurigheid is afhankelijk gesteld van de natuurdoeltype. De beoogde blauwgraslanden (NDT 3.29) in de veenzone zonder kleidekken maar met potentiële kwel zijn als meest kritisch natuurdoeltype ten aanzien van o.a. eutrofiëring te beschouwen. In de zone met kleidekken ter weerszijden van de te ontwikkelen natte noord-zuid-as zijn vooral dotterbloemgraslanden (NDT 3.31), bloemrijk grasland (NDT 3.38) en moeras (NDT 3.2.4) als beoogde natuurdoeltypen gepland. Deze doeltypen kunnen als minder kritisch ten aanzien van de voedingstoestand worden beschouwd. Om deze reden hebben we in de zone zonder kleidekken een nauwkeuriger steekproef genomen dan in de zone met kleidekken. Steekproef fosfaattoestand Op basis van ervaringen in vergelijkbare projecten (Van Delft & Jansen, 2004; Van Delft, 2006; Van Delft et al., 2006) lijkt het weinig zinvol om de laag onder de bouwvoor te bemonsteren indien de bovengrond over goede buffereigenschappen beschikt voor fosfaat en zuurgraad (vooral ijzer en lutum). Het gaat hierbij vooral om de veengronden met een (ijzer- en aluminiumrijk) kleidek. De kans dat fosfaat is uitgespoeld naar de laag onder de bouwvoor is hier klein. Daarom zal in deze bodems alleen de bovengrond worden bemonsterd. Omdat deze gronden een natuurdoeltype hebben dat minder kritisch is voor interne eutrofiëring kan bovendien met een minder omvangrijke en dus iets minder betrouwbare steekproef worden volstaan. In dit stratum is een bemonstering uitgevoerd van alleen de bovengrond (0-15 cm) op 10 (gelote) locaties. In bodems die niet over deze eigenschappen beschikken (veengronden zonder kleidek) is het wel relevant de laag onder de bouwvoor te bemonsteren, omdat door de geringere fosfaatbuffer de kans dat fosfaat is uitgespoeld groter is. Omdat in deze gronden een natuurdoeltype is gepland dat juist heel kritisch is ten aanzien van Alterra-Rapport

23 interne eutrofiering moet een betrouwbaardere en dus omvangrijkere steekproef worden uitgevoerd. In dit stratum is op 20 locaties via een aselecte steekproef (loting) de bovengrond bemonsterd (0-15 cm). Op een selectie daarvan (10 gelote locaties) is tevens een monster genomen van de bodemlaag cm-mv. Steekproef zuur/basentoestand De zuur/basentoestand vormt een belangrijke bodemkundige conditie die de ontwikkelingsmogelijkheden van natuurdoeltypen bepaald. Om inzicht te krijgen in de zuur/basentoestand is eenzelfde stratificatie en bemonsteringsdichtheid aangehouden als bij het vorige aspect van de bodemkwaliteit. Kleidekken hebben naar verwachting een grotere zuurbuffercapaciteit dan veengronden zonder kleidek. Naar verwachting zal de laatste categorie gronden (de blauwgraslandzone) een lagere ph vertonen, omdat verzuring vanwege beperkte zuurbuffercapaciteit verder is voortgeschreden onder invloed van o.a. afgenomen kwel tot in het maaiveld. Omdat de invloed van kleidekken op de zuurbuffercapaciteit domineert over de invloed van kwel (Kemmers et al., 2002) is de zuurbasentoestand van het stratum met kleidekken uitsluitend bepaald in de bouwvoor. In de zone zonder kleidekken staat de zuurbuffercapaciteit sterk onder invloed van kwel, die naar is gebleken sterk is teruggelopen. Hier is tevens onderzoek uitgevoerd naar het diepteverloop van de zuur/basentoestand om te traceren tot op welke diepte de invloed van lithoclien grondwater thans reikt. Pyriet In het toekomstig trilveencomplex is op 10 gelote locaties in de verlande boksloten een monster verzameld over twee dieptetrajecten (0-75 cm en cm) tot aan de zandondergrond Bodembemonstering -en analyse Bemonstering Voor de bodemkwaliteitsaspecten (interne eutrofiering, zuur/basentoestand en pyriet) zijn de monsters genomen door rondom een gelote locatie tien steken met een guts te nemen en de grond samen te voegen tot een mengmonster. Monsters werden volgens een vast protocol gestoken. Analyse Zowel voor de fosfaattoestand als de basentoestand is een intensiteits- en een capaciteitsparameter bepaald. Intensiteiten geven informatie over de concentratie (i.e. actuele beschikbaarheid), capaciteiten informeren over de voorraad. De intensiteit en capaciteitsparameters zijn met elkaar in verband gebracht in de vorm van een adsorptie-isotherm (fosfaat) en een ph-bufferdiagram. 22 Alterra-Rapport 1784

24 Aan de mengmonsters zijn de volgende eigenschappen bepaald: - Organische stof gehalte; - P-CaCl 2 (beschikbaar P); - Fosfaatverzadiging, op basis van P, Fe en Al in oxalaatextract; - ph-kcl; - Basenverzadiging (Ca-bezetting/ potentiële CEC bij ph=8.1); - Pyriet (methode Begheijn). 2.4 Waterkwaliteitsonderzoek en ph-profielen Het belangrijkste doel van dit onderdeel is een antwoord te vinden op de vraag of en waar eventuele kwel voorkomt en tot in de wortelzone doordringt. In het deelgebied zonder kleidek (Fig 4) is nagegaan tot welke diepte in het profiel nog een mogelijke kwelinvloed aanwezig is. Daartoe zijn in deze zone tijdens de veendiktekartering in fase 1 diepteprofielen van de ph vastgesteld met indicatorstrookjes en gekoppeld aan voorkomende watertypen (Van Delft et al., 2007). Figuur 4 Verspreiding van veengronden zonder kleidek en zonder podzol in de ondergrond. Alterra-Rapport

25 Daarbij is de volgende werkwijze gevolgd: - In alle boorgaten voor Gt-actualisatie in de kwelzone (ca 100) zijn EGV en ph metingen verricht met veldapparatuur. - Op een subset van de locaties voor Gt-actualisatie zijn tevens monsters verzameld van het bovenste grondwater (15 locaties) langs twee raaien dwars over de kwelzone om het voorkomende watertype vast te kunnen stellen. - Op de 15 locaties waar watermonsters zijn genomen, is op basis van de macroionen concentraties de verwantschap met referentiewatertypen bepaald. Als referentiewatertypen zijn lithotroof, atmotroof en beïnvloed (Rijn)water genomen. Het laatste referentiewatertype geeft de mate van beïnvloeding door bemesting aan. - Voor de watermonsters zijn statistische relaties afgeleid waarmee uit de ph, EGV en vlakdekkende hulpinformatie (bodem, GXG, AHN, grondgebruik) de verwantschap met referentiewatertypen voorspeld kan worden. Door deze relaties toe te passen op de kaarten met de hulpinformatie is een vlakdekkend beeld verkregen van het watertype in het bovenste grondwater. - Om de vraag te kunnen beantwoorden of eventuele kwel ook in de wortelzone doordringt is op een aantal dieptes (5, 15, 35, 55, 75, 100 en 150 cm mv.) de ph van de bodem bepaald met indicatorstrookjes. Hieruit is afgeleid of de invloed van gebufferd grondwater ook tot in de wortelzone reikt. 2.5 Advisering Gebeurtenis-beslissingsboom De opdrachtgever wil inzicht in de actuele condities verkrijgen en geadviseerd worden over te nemen inrichtingsmaatregelen om gewenste condities te creëren voor beoogde natuurdoeltypen waarbij de kans op realisatie zo groot mogelijk is. Het advies onderbouwen wij met een gebeurtenis-beslissingsboom (Lammerts van Bueren, 1987; Van der Horst et al., 2002; Knotters, 2002). Op basis van de verwachte resultaten kan een bepaalde maatregel worden gekozen. Figuur 5 geeft de algemene structuur van een gebeurtenis-beslissingsboom weer en de twee componenten waaruit deze zijn opgebouwd: gebeurtenisvorken en keuzevorken. 24 Alterra-Rapport 1784

26 Alternatieven Gebeurtenissen P A Q Keuzevork R B S Gebeurtenissenvork T C U Figuur 5 Algemene structuur van een gebeurtenis-beslissingsboom (naar Lammerts van Bueren, 1987) Beoogde natuurdoeltypen Conform de streefbeeldenkaart (Arcadis 2008) zijn de volgende natuurdoeltypen als uitgangspunt gekozen voor de gebeurtenis-beslissingsboom: - In het stratum Veengronden zonder kleidek is het beoogde natuurdoeltype Blauwgrasland (NDT 3.29). Dit stratum beslaat een oppervlakte van 348 ha. - In het stratum Veengronden met kleidek is het beoogde natuurdoeltype Bloemrijk grasland en dotterbloemhooiland (NDT 3.31). Dit stratum beslaat een oppervlakte van 591 ha. - In de voormalige boksloten is het beoogde natuurdoeltype Trilveen. Dit stratum bevat vooral lijnvormig elementen, waaraan geen oppervlakte is gekoppeld Voor de inrichting speelt inzicht in de huidige en gewenste bodemkwaliteit in termen van de fosfaattoestand een belangrijke rol. De belangrijkste beslissingen die moet worden genomen zijn of en waar en tot welke diepte moet worden afgegraven om kans op interne eutrofiering te voorkomen in relatie tot de realisatie van het gewenste natuurdoeltype. Naast afgraven kunnen natuurdoelen mogelijk via andere maatregelen worden gerealiseerd, zoals uitmijnen of alleen maaien en afvoeren ( niets doen ) Om de vraag te kunnen beantwoorden via welke maatregel en onder welke condities de grootste kans aanwezig is om gestelde doelen te kunnen realiseren, zal, gegeven de actuele situatie, een zgn. gebeurtenis-beslisboom uitgewerkt worden (Lammerts van Bueren, 1987; Van der Horst et al., 2002; Knotters, 2002) op basis van de onderzoeksresultaten. V Alterra-Rapport

27 Vragen voor de beslisboom: - Beslis voor stratum X met beoogd natuurdoeltype Y welke inrichtingsmaatregelen mogelijk zijn. - Bereken het areaal binnen het stratum waar de kans op realisatie van het natuurdoeltype zeer waarschijnlijk is indien: Niets wordt gedaan, omdat doel onhaalbaar is en beter een ander doel kan worden gekozen; omdat de condities al geschikt zijn voor het gekozen doel. Wordt uitgemijnd, omdat de condities nog suboptimaal zijn Wordt afgegraven, omdat de dan dagzomende ondergrond wel geschikte condities oplevert. Wij doorlopen de gebeurtenis-beslissingsboom per stratum, vanaf het moment dat er een natuurdoeltype voor dat stratum is gekozen. De eerste beslissing (van de opdrachtgever) is dat we onderzoeken wat de mogelijke effecten van drie verschillende maatregelen zijn. Dit resulteert in drie geschatte kansen op natuurherstel (eerste gebeurtenis). Deze kansen op realisatie zijn de geschatte percentages van het areaal waarbinnen de fosfaattoestand (PSI) voldoet aan de criteria waarbij gegeven een bepaalde maatregel realisatie van het natuurdoeltype mogelijk is. Wij zijn ervan uitgegaan dat de kans op herstel groot is indien in meer dan 75% van het areaal het beoogde natuurdoeltype gerealiseerd kan worden. De kans op herstel hebben wij klein genoemd indien realisatie in minder dan 25% van het areaal is te verwachten. Met de resultaten van deze kansberekening wordt de tweede beslissing genomen: is de kans op natuurherstel groot, dan is het advies om de maatregel te nemen. Is de kans op natuurherstel echter klein, dan moet de oorzaak daarvan worden achterhaald (zie Fig. 6). Uiteindelijk eindigt de beslissingsboom met een opsomming van voorwaardelijke resultaten: de kans op realisatie van natuurdoeltype X wordt uitgedrukt in het verschil tussen de kosten en de baten van de maatregel vermenigvuldigd met de fractie van het areaal waarover realisatie kan worden verwezenlijkt. 26 Alterra-Rapport 1784

28 Grote kans op herstel Advies; Niets doen Bereken effect Niets doen Analyseer oorzaak Kleine kans op herstel Grote kans op herstel Advies; Uitmijnen Bereken effect Uitmijnen Analyseer oorzaak Kleine kans op herstel Grote kans op herstel Advies; Afgraven Bereken effect Afgraven Analyseer oorzaak Kleine kans op herstel Figuur 6 Structuur van de gebeurtenis-beslissingsboomvoor inschatting van kansen op natuurherstel Kosten en baten van maatregelen Uitgangspunten Het overzicht van kosten en baten van de drie maatregelen ontleenden we aan Oosterbaan et al. (2008). De subsidie die terreinbeheerders kunnen ontvangen van LNV om natuurdoeltypen te realiseren schatten we op basis van de beheersbijdrage behorende bij de subsidieregeling natuurbeheer ( Voor de veengronden zonder kleidek (stratum 1, natuurdoeltype 3.29; 348 ha) gingen we uit van pakketcode 4175 (zie tabel 1). Bij uitmijnen van dit stratum wordt eerst gedurende zes jaar een overgangsbeheer verondersteld dat wordt gesubsidieerd volgens pakketcode 4040 (Tabel 2) Voor veengronden met kleidek (stratum 2, natuurdoeltype 3.38 en 3.31, 591 ha) zijn wij uitgegaan van pakketcode Ook hier wordt bij uitmijnen uitgegaan van een lagere subsidie gedurende de eerste zes jaar volgens pakketcode 4040, gevolgd door pakketcode 4245 (Tabel 2). Alterra-Rapport

29 Tabel 1Beheersbijdragen voor verschillende natuurdoeltypen die in het onderzoeksgebied worden beoogd. Pakketnaam Pakketcode Beheersbijdrage Eenheid Nat soortenrijk ,56 per ha per jaar grasland (half-) Natuurlijk per ha per jaar grasland Soortenrijk ,30 per ha per jaar weidevogelgrasland Zeer soortenrijk weidevogelgrasland ,95 per ha per jaar Berekening van kosten en baten Bij de opbrengsten uit verkoop van gewas (droge stof) is bij uitmijnen een hogere opbrengst ingeschat gedurende de eerste zes jaren, omdat dan sprake is van een hoogwaardig gewas, daarna is de grond zover verschraald dat de opbrengst en de kwaliteit van het gewas vergelijkbaar is geworden met de reguliere praktijk. Ook worden de kosten na zes jaar uitmijnen minder door het stopzetten van kali bemesting. Subsidies hebben wij geïnterpreteerd als een waardering in geld van een bepaald natuurdoeltype. Tabel 2 Overzicht van kosten en baten van inrichtings- en beheermaatregelen voor blauwgrasland en soortenrijk grasland Stratum 1, blauwgrasland, 348 ha Stratum 2, soortenrijk grasland, 591 ha Niets doen Niets doen kosten opbrengst subsidie baten kosten opbrengst subsidie baten jaarlijks jaarlijks Uitmijnen Uitmijnen 1-malig malig jaar jaar daarna daarna Afgraven Afgraven 1-malig malig jaarlijks jaarlijks Om de kosten en baten van de verschillende alternatieven met elkaar te kunnen vergelijken berekenden wij de contante waarden (Werkgroep Herziening Cultuurtechnisch Vademecum, 1988): X (1) X (2) CW 0) = + + K + X ( T ) ( 2 T ( 1+ r) ( 1+ r) ( 1+ r), waarin X(t), t=1 T de kosten of baten in jaar t zijn, T de planhorizon is en r de rente. Hierbij gingen we uit van 5 % rente (r=0.05) en een planhorizon T van 30 jaar. De uitwerking van kosten en baten voor de gekozen natuurdoeltypen in de betreffende strata is vermeld onder het hoofdstuk resultaten en opgenomen in bijlage Alterra-Rapport 1784

30 3 Resultaten 3.1 Ecologische potenties Het studiegebied ligt in de stroomvlakte van de IJssel en grenst aan de oostzijde aan de zandrug waarop Staphorst is gelegen (Fig 7). In de stroomvlakte is door natte omstandigheden (riet- en zegge)veen gevormd. Plaatselijk ontwikkelde zich daarop veenmosveen. De IJssel zette tijdens overstromingen kleidekken op het veen af. Er is sprake van een kleidek vanaf een dikte van 15 cm klei. De invloed van de overstromingen is op de bodemkaart af te lezen aan het voorkomen van kleidekken (kvc, pvc, hvc). In de zandrug van Staphorst ontwikkelden zich podzolen (Hn), waarop plaatselijk een cultuurdek is aangebracht (chn).vanuit deze zandrug vindt grondwaterstroming plaats naar de lager gelegen stroomvlakte. Deze kwelstroom kwam in het verleden aan het maaiveld in de zone met diepe (avc, Vc) of ondiepe veengronden (avz, Vz) zonder kleidekken. Waar veengronden gefundeerd zijn op een podzolgrond (avp, vwp) was in het verleden waarschijnlijk sprake van meer regenwaterinvloed en infiltratie, maar geen kwel. kleigronden Studiegebied Veengronden zandgronden Overstromingszone Kwelzone Infiltratiezone Staphorst IJssel Mv kvc pvc Kleidek hvc avc,vc,avz,vz avp vwp chn/ Hn +3 NAP -0.4 NAP veen zand Figuur 7 Landschappelijke doorsnede van het studiegebied in een ruimer verband tussen de IJssel en de zandrug waarop Staphorst is gelegen. Ecologisch relevante factoren zijn aangegeven 1) De verspreiding van kleidekken door afzetting van uit de rivier 2) De verspreiding van veengronden met een podzol in de ondergrond die de zone aangeven waar infiltratie is te verwachten en 3) de potentiële kwelzone op basis van de verspreiding van Veengronden zonder podzol in de ondegrond. Juist waar de veengronden in het oostelijke deelgebied niet gefundeerd zijn op podzolen in de ondergrond ( zie figuur 5; avz, Vc, avc, Vz ) wijst de bodemvorming op aanwezigheid van kwel, hetgeen een belangrijke potentie voor blauwgraslandontwikkeling vormt. De beoogde blauwgraslanden (NDT 3.29) zijn als meest kritisch natuurdoeltype ten aanzien van interne eutrofiering te beschouwen. In Alterra-Rapport

31 de zone ter weerszijden van de te ontwikkelen natte noord-zuid as zijn vooral veengronden met kleidekken aanwezig met dotterbloemgrasland (NDT 3.31) bloemrijk grasland (NDT 3.38) en moeras (NDT 3.24) als beoogde natuurdoeltypen. Deze doeltypen kunnen als minder kritisch ten aanzien van de voedingstoestand/ interne eutrofiering worden beschouwd. Het ligt daarom voor de hand om in de zone zonder kleidekken een nauwkeuriger steekproef uit te voeren dan in de zone met kleidekken 3.2 Bodem- en Gt-actualisatie Voorkomen van bezandingsdekken In totaal is ca. 555 ha. van het gebied onderzocht op de aanwezigheid van een bezandingsdek. Perceelsgewijs is op ca. 50 tot 100 meter vanuit de verharde weg, op meerdere locaties met behulp van een grondboor tot max. 40 cm - mv. de bovengrond beoordeeld op het voorkomen van een zanddek. De bezandingsdekken worden met name in het oostelijke deel van het gebied aangetroffen (Fig. 8). De Pleistocene zandondergrond zit daar relatief ondiep waardoor de mechanische zandopbrenging makkelijker uitvoerbaar is. Alleen de meer systematische bezandingsdekken welke dikker zijn dan ca. 5 cm, zijn op de bezandingkaart weergegeven. Om de insporing en vertrapping in de directe omgeving van de perceelsopgang te voorkomen zijn veel percelen juist daar voorzien van een meestal iets dikker bezandingsdek. Lokaal kan binnen een bezand perceel als gevolg van intensieve beweiding en vertrapping van de graszode het bezandingsdekje al deels zijn opgenomen in het bodemprofiel. Afhankelijk van de diepte en soort zandondergrond bestaat het van onder het veenpakket naar bovengehaalde bezandingdek veelal uit Cr-materiaal echter ook meer Bh/BCr bezandingsdekken komen voor. Er zijn ook percelen aangetroffen zonder een bezandingsdek maar met wel veel minerale delen in het bodemprofiel. Deze percelen zijn vermoedelijk na opbrengen van een (relatief) dun bezandingdek ca cm. verwerkt en geëgaliseerd. Ook kunnen er in laag gelegen delen van niet bezande percelen incidenteel opgebrachte zanddekken voorkomen. Tevens komen aan het maaiveld zanddekken voor op locaties waar sloten zijn gedempt. In 1985 was ca. 19 ha van de percelen voorzien van een bezandingsdek. In 2008 is dit ruim 50 ha. 30 Alterra-Rapport 1784

32 Figuur 8 De verspreiding van bezandingsdekken in 1985 en Afname veendikte Door per boorpunt de diepte van de huidige minerale ondergrond te meten en dit te vergelijken met de beschreven diepte van minerale ondergrond in 1985 blijkt een grote variatie in afname van de dikte van het veenpakket te zijn opgetreden. In figuur 9 wordt de afname in dikte van het veenpakket in verschillende klassen weergegeven. De afname van de dikte van het veenpakket kenmerkt zich ondermeer door veraarding en verwering van de aan het maaiveld voorkomende veenlagen. De mate van verwering is per horizontlaag aangegeven doormiddel van een code va (veraard), sv (sterk verweerd), mv (matig verweerd), wv (weinig verweerd) en nv (niet verweerd). In het kader van dit onderzoek wordt geen uitspraak verwacht in de mate van afname van het veenpakket per veensoortlaag. Maar de in 1985 beschreven veenmoslagen van ca cm dikte zijn, in dikte afgenomen tot slecht enkele centimeters of zijn zelfs geheel verdwenen. Lokaal komen nog enkele centimeters van deze spalterachtige, slecht verterende veenmoslaagjes voor. Naar verwachting neemt de dikte van het relatief gemakkelijker verterende zeggeveen of rietzeggeveen sneller af dan het bovenliggende veenmosveen. Dit zou mogelijk de grote spreiding in afname van de dikte van het veenpakket kunnen verklaren. Tevens blijkt uit de oude boorbeschrijvingen dat het areaal veenmosveen ten noord-westen van het natuurgebied Veerslootlanden minder groot moet zijn geweest dan op de bodemkaart wordt aangegeven. Ten noorden van dit gebied komen lokaal vanaf maaiveld veel houtresten/oude boomstronken voor. Ook in de beschreven bodemprofielen van 1985 komen tussen het zeggeveenpakket plaatselijk veel Alterra-Rapport

33 houtresten voor. Er is geen relatie gevonden tussen de relatieve afname in dikte van het veenpakket en de diepte van de minerale ondergrond. De te verwachten relatie door verlaging van de GHG-stand is echter wel duidelijk aangetroffen. De gemiddelde afname van het veenpakket bedraagt ca. 16,4 cm. Er is geen duidelijk verschil geconstateerd in afname van het veenpakket tussen de dikke - en de dunnere veenprofielen. Het aandeel podzolachtige zandondergronden is hoger dan bij het bodemkundige onderzoek van 1985 maar dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het verschil in boordiepte. Figuur 9 Kaart met de punten waar sinds 1985 oxidatie heeft geleid tot een bepaalde afname van de veendikte en de verspreiding van ondiep veen (<120 cm) en diep veen (> 120 cm) in 1985 en De geactualiseerde bodemkaart 1: is weergegeven in bijlage Gt-actualisatie Op basis van ligging, kwaliteit van meetreeks en fluctuatie zijn binnen het gebied Olde Maten vier geschikte TNO-peilbuizen aangetroffen. De gegevens van deze peilbuizen zijn uit de dataset van TNO (DINO) geselecteerd (Tabel 3). 32 Alterra-Rapport 1784

34 Tabel 3 datagegevens gebruikte TNO-peilbuizen (van 30 augustus 2008) GLG GHG GWS (dd 30/8) d-ghg d-glg Fluctuatie (GHG-GLG Buis cm-mv B21E B21E B21E B21E Uit de verkregen meetreeks blijkt dat de fluctuatie van de grondwaterstand gering is. De waterhuishouding van dit gebied wordt sterk gereguleerd. Uit de lineaire regressie vergelijking voor de berekende GHG blijkt dat er een redelijk goede relatie bestaat tussen de gemeten grondwaterstanden in de peilbuizen en die van de gerichte opname. De onderlinge relatie van de berekende GLG bleek echter onvoldoende. Voor een betrouwbare regressievergelijking bleken meer geschikte peilbuizen noodzakelijk. Uit de berekening bleek dat de berekende GHG droger was dan uit de veldwaarnemingen waarschijnlijk mocht worden geacht. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat alle geschikte peilbuizen gelegen zijn in verhoogde wegbermen binnen de invloed sfeer van een afwateringssloot. Om deze redenen is besloten om de meetreeks van de gerichte opname niet met behulp van regressie te berekenen maar deze te corrigeren met de gemiddelde afwijking van de GHG en GLG (zie tabel 3 d-ghg = -11 cm en d-glg=12 cm). Door interpolatie van meetgegevens van de gemiddelde GHG en GLG met als hulpvariabele het actuele hoogte bestand Nederland zijn de GHG en GLG geactualiseerd (Fig. 10). Bij de klasse indeling van de uit interpolatie verkregen kaarten is rekening gehouden met een tolerantiebreedte van GLG en GHG van ca. 5 cm. In bijlage 3 is de geactualiseerde Gt kaart weergegeven. Uit deze actualisatie blijkt dat sinds de ruilverkaveling plaatselijk gronden een lagere GHG waarde hebben en zijn veranderd van een grondwatertrap IIa naar - IIb. Er komen ook gronden voor met een hogere GHG waarde (grondwatertrap Ia), dan op de oude grondwatertrappenkaart staat afgebeeld. Deze gronden zijn sinds de ruilverkaveling niet natter geworden, maar werden toen aangemerkt als onzuiverheid binnen de grondwatertrap IIa. Alterra-Rapport

35 Figuur 10 Geactualiseerde waarden van GHg en GLG op basis van een interpolatie van gemghg en gemglg 3.3 Bodemkwaliteit In figuur 11 is de ligging van de aselect gekozen monsterpunten binnen de gekozen strata weergegeven. In bijlage 4 is een overzicht van de analyseresultaten van het bodemkwaliteitsonderzoek opgenomen. # K5 # K4 # K9 # K6 # K10 # K2 # V15 # V2 # V9 V6 # V22 # V23 # # # V7 # V13 V24 V12V8 V3 # # # K1 # K8 K7 K3 # V5 # # # V17 # V11 # V14 # V1 # # V10 V4 V20 Figuur 11 Ligging van aselect gekozen monsterpunten in het stratum Veengronden met kleidek (K) en het stratum Veengronden zonder kleidek (V). 34 Alterra-Rapport 1784

36 3.3.1 Fosfaat In figuur 12 zijn de resultaten van het bodemkwaliteitsonderzoek naar de fosfaattoestand per onderscheiden substraattype weergegeven. De fosfaattoestand is uitgedrukt in een capaciteitsparameter, de fosfaatverzadigingsindex (PSI), en een intensiteitsparameter, CaCl 2 -extraheerbaar P, die de beschikbare fractie P aangeeft PSI (mol/mol) Veen (0-15) Veen (20-35) Klei (0-15) Gem V1 Gem klei Gem V P-CaCl 2 (mg P/L grond) Figuur 12 De beschikbaarheid van fosfor (P-CaCl 2 ) in relatie tot de fosfaatverzadigingsindex (PSI) van de bovengrond en ondergrond van de onderzochte punten binnen het stratum Veengronden en van de bovengrond binnen het stratum Veengronden met kleidek. De gemiddelde waarden en de standaardafwijking per stratum zijn weergegeven. In tabel 4 zijn gemiddelde waarden en standaarddeviaties per stratum aangegeven (zie ook Fig 12). Tabel 4 Gemiddelden en standaardafwijkingen van enkele bodemeigenschappen per stratum Veengronden (0-15) Veengronden (20-35) Veengrond met kleidek Variabele Dimensie Gem Sd Gem Sd Gem Sd Org. stof % PSI Mol/Mol P-CaCl2 mgp/l grond P-oxalaat mmol/kg Fe-oxalaat mmol/kg Al-oxalaat mmol/kg De hoeveelheid geadsorbeerd P (P-oxalaat) is matig hoog. De gemiddelde fosfaatbindingscapaciteit (Fe- + Al-oxalaat) is zeer hoog vanwege de rijkdom van ijzer en aluminium in de bodem. De gemiddelde actuele fosfaatverzadigingsindex (PSI) van de verschillende substraten is daarentegen laag en blijft onder de 7%. Alterra-Rapport

37 In de veenbovengrond is volgens verwachting meer geadsorbeerd en makkelijk beschikbaar fosfaat aanwezig dan in de ondergrond. Ook de fosfaatverzadigingsindex van de veenondergrond is lager dan die van de bovengrond. Bij de bovengronden (0-15 cm) zijn geen significante verschillen aanwezig in fosfaatverzadigingsgraad (PSI) tussen klei- en veengrond. De PSI van de veenondergrond (20-35 cm) is significant lager dan die van de bovengrond. Het gemakkelijk beschikbare fosfaatgehalte (P-CaCl 2 ) is in de veenbovengrond significant hoger dan in de kleigrond en in de veenondergrond. De monsters uit de veenbovengrond (0-15 cm) hebben, waarschijnlijk door enige veraarding, een significant lager gehalte organische stof dan de veenondergronden, maar een significant hoger gehalte dan de kleigronden. De gemiddelde Fe-gehalten van de strata zijn niet significant verschillend. De aluminiumgehalten van de veenbovengronden zijn significant hoger dan van de veenondergronden en zwak significant lager dan in de kleigronden. Er zijn geen significante verschillen in P- oxalaat van veenbovengrond en kleigrond. De spreiding in de PSI en de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl 2 ) is groot. Dit betekent dat binnen de onderscheiden strata (veengronden met en zonder kleidek) een grote variatie aanwezig is. Adsorptiekarakteristieken In figuur 13 zijn adsorptie-isothermen weergegeven voor de veen(onder en boven)grond, de kleigrond en alle gronden tezamen. Deze isothermen worden berekend via een statistische fitcurve procedure, waarbij de bindingssterkte (K) en het adsorptiemaximum (Q) worden berekend via een iteratie. De iteratie stopt als een lijn wordt gevonden die de beste fit (r 2 ) geeft. Deze beide adsorptieparameters karakteriseren de adsorptie-isotherm. Naarmate de verklaarde variantie (r 2 ) van de isotherm hoger is gedragen de punten zich steeds beter volgens de theoretische verwachting. In tabel 5 zijn de gevonden adsorptiekarakteristieken gegeven. Het blijkt dat de verklaarde variantie (r 2 ) 61% en 75% bedraagt voor veengronden zonder resp met kleidek. Tenslotte is een isotherm berekend door te veronderstellen dat er geen verschil in fosfaatgedrag van klei en veengronden aanwezig is. Dan wordt een verklaarde variantie van ruim 68% gevonden. De hoge verklaarde varianties impliceren dat de empirisch verzamelde gegevens zich goed laten verklaren door een adsorptie-isotherm die gebaseerd is op een theoretisch concept van fosfaatadsorptie door Fe en Al-oxiden. 36 Alterra-Rapport 1784

38 PSI V (0-15) V (20-35) klei Iso veen iso klei iso all P-CaCl2 (mgp/l grond) Figuur 13 Adsorptie isothermen van fosfaat voor de verschillende strata afgeleid uit regressie analyse Uit tabel 5 blijkt dat veengronden zonder kleidek een hoger adsorptiemaximum (Q=0.146) hebben dan die met een kleidek (Q= 0.10). Veengrond zonder kleidek kan dus meer fosfaat binden dan die zonder kleidek. Daarentegen hebben de gronden met een kleidek een grotere bindingssterkte (K) dan die zonder kleidek. Omdat de bindingssterkte bij gronden met een kleidek groter is wordt fosfaat sterkere gebonden waardoor de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl 2 ) lager is dan in gronden zonder kleidek. Onder een fosfaatverzadigingsindex (PSI) van 0.08 (zie figuur 13) komen bij kleidekken daarom lagere gehalten beschikbaar fosfaat (P-CaCl 2 ) voor dan bij veengrond zonder kleidek. Tabel 5 Adsorptiekararakteristieken van de onderzochte strata die bepalend zijn voor de vorm van de adsorptieisotherm. Naarmate de bindingssterkte (k) groter is, wordt fosfaat sterker gebonden aan de ijzer en aluminiumoxiden en is de helling van de isotherm in het verticale traject steiler. Opvolume basis van de grond k Ads max R2 n Stratum l/mg mol/mol Zonder kleidek Met kleidek all De gevonden adsorptieparameters stemmen in orde van grootte goed overeen met onderzoek uit andere (klei op) veengebieden. In het Hunzedal werd bij moerige gronden met een organische stofklasse van 8 tot 22,5% een adsorptiemaximum bij een PSI van 0.16 vastgesteld en bij veengronden (OS >22,5%) bij een PSI van 0.11 (Kemmers et al. 2008a). In het Geesserstroomgebied (Kemmers et al. 2008b) werd voor gronden met minder dan 30% OS een adsorptiemaximum bij een PSI van 0.24 en bij gronden met meer dan 30% organische stof een adsorptiemaximum bij een Alterra-Rapport

39 PSI tussen 0.10 en Ook bleek uit experimenteel onderzoek (Kemmers en Nelemans, 2007) dat kleiige veengronden een grotere bindingssterkte hebben dan veengronden zonder klei. Uit al deze studies blijkt dat naarmate het organische stofgehalten hoger is het adsorptiemaximum lager wordt en dat de bindingsterkte onder invloed van klei toeneemt. Interne eutrofiering Door vernatting kan in aanwezigheid van sulfaat interne eutrofiering ontstaan. Het risico van interne eutrofiering is groot bij een overmaat aan sulfaat ten opzichte van ijzer in de bodem (Fe/S <1)). Uit een studie van Van Delft et al. (2005) bleek dat in ijzerhoudende gronden tot een concentratie van 1 mmol.l -1 sulfaat vrijwel geen effecten van interne eutrofiering konden worden aangetoond. Concentraties van 1 mmol.l -1 sulfaat kunnen als vrij hoog voor oppervlakte water worden gekenschetst. In de (klei)veengronden van Oldematen komt een gemiddeld Fe gehalte van mmol/kg voor (zie tabel. 4). Er is dus sprake van een overmaat aan ijzeroxiden, waarvan hooguit enkele molen door pyrietvorming kunnen verdwijnen. De P- buffercapaciteit wordt door sulfaataanvoer en daarop volgende sulfaatreductie nauwelijks aangetast. Uit empirisch onderzoek (van Delft et al., 2005) bleek dat bij vernatting aanwezigheid van sulfaat geen extra effect had op de mobilisatie van fosfaat. Uit experimenteel onderzoek van Kemmers en Nelemans (2007) bleek dat in ijzerrijke gronden de fosfaatadsorptiecapaciteit na vernatting toeneemt door nieuwvorming van amorfe Fe-oxiden uit kristallijne Fe-oxiden. Daardoor bleek de fosfaatbeschikbaarheid na een aanvankelijke toename tijdens de eerste week van vernatting weer af te nemen in de daarop volgende weken. Op basis van bovenstaand onderzoek zijn wij derhalve van mening dat het risico van interne eutrofiering door vernatting in ijzerrijke gronden (zoals in Oldematen) beperkt is. Dit risico hebben wij verdisconteerd in criteria (Tabel 6) voor de fosfaatverzadigingsindex (PSI) waarbij moet worden afgegraven of kan worden volstaan met uitmijnen of verschralen om natuurdoelen te realiseren. Deze criteria zijn aangescherpt en opgesplitst in een aantal klassegrenzen van de PSI op basis van hierboven genoemde recente inzichten. Tabel 6 Criteria voor de fosfaatverzadigingsindex (PSI) uitgesplitst naar organische stofklassen en aanwezigheid van kleidekken, waarbij de condities ongeschikt, kansrijk of geschikt zijn voor natuurontwikkeling. Organische stofklassen (%) PSI >22, ,5 met klei zonder klei > ongeschikt/afgraven Kansrijk na uitmeinen ongeschikt geschikt kansrijk na uitmeinen <0.05 geschikt Evaluatie van fosfaatcriteria Bij de evaluatie van de geschiktheid van de onderscheiden strata voor natuurdoelen zijn de chemische analyseresultaten zoals in figuur 11 weergegeven, het uitgangspunt 38 Alterra-Rapport 1784

40 geweest. Per stratum is een gemiddelde met standaarafwijkingen van de PSI berekend. Beoordeeld wordt binnen welke PSI-klassegrenzen de gemiddelde PSI van het stratum is gelegen en in hoeveel procent van de gevallen een waarnemingspunt buiten de criteria is gelegen. Daartoe zijn de scores per stratum berekend (Tabel 7). Dit wordt vertaald naar een percentage van het areaal waarbij de bijbehorende inrichtingsmaatregel als kansrijk wordt beoordeeld. Tabel 7 Scores van monsterpunten binnen de strata per PSI klasse PSI-klassen PSI-klassen > <0.05 > <0.05 Monster Bovengrond stratum 1 Ondergrond stratum 1 V V V V V V V V V V V Totaal scores per PSI klasse V V V V V V V V V Totaal scores per PSI klasse Bovengrond stratum 2 K K K K K K K K K K Totaal scores per PSI klasse Zuur/Basentoestand De analyseresultaten van de Ca-bezetting en de potentiële CEC bleken niet realistisch te zijn, omdat het quotiënt van beide variabelen (de Ca-verzadiging) in de meeste gevallen veel groter dan 1 is. Dit is onmogelijk. Bij heranalyse van een aantal Alterra-Rapport

41 monsters veranderden de resultaten niet wezenlijk. Mogelijk dat in de monsters kalkzouten als gevolg van recente kalkbemesting aanwezig zijn geweest. Om toch een goede indruk van de Ca-verzadiging te krijgen hebben we die berekend uit de ph-kcl met een regressievergelijking (r 2 =0.86), die gebaseerd is op een groot aantal waarnemingen uit natuurgebieden (Van Delft; pers. archief). Figuur 14 geeft het verband tussen de gemeten ph-kcl en de berekende Ca-verzadiging ph-kcl Veen Kleidek Gem. Veen Gem. Kleidek Ca-verzadiging Figuur 14 Gemeten ph-kcl waarden en berekende waarden van de Ca-verzadiging van de monsters uit het stratum Veen en het stratum Kleidek. De gemiddelden per stratum en de standaardafwijking zijn met een afzonderlijk symbool aangegeven Het blijkt dat de veengronden met een kleidek een zuurder karakter en een lagere Caverzadiging hebben dan de veengronden zonder kleidek. Dit suggereert dat de gronden met een kleidek iets sterker verzuurd zijn, mogelijk omdat aanvulling met basen niet meer plaatsvindt. De veengronden zonder kleidek die dichter in de invloedsfeer van kwelstromen zijn gelegen (zie figuur 7) zijn minder verzuurd en hebben plaatselijk nog een redelijke basenverzadiging mogelijk omdat nog steeds aanvulling van basen via kwelwater plaatsvindt. De punten van met name het Veen stratum die buiten de spreidingsgrenzen voorkomen wijzen op uitzonderlijke omstandigheden. Dit zijn plekken die mogelijk onder sterke invloed van kwel staan (V10, V2) of juist onder sterke invloed van regenwater (V3, V8) Pyriet Pyrietoxidatie en zuurneutralisatie De pyrietgehalten die werden gemeten in de boven- en ondergrond van de boksloten (zie bijlage 5) staan vermeld in tabel 8. Het gemiddelde pyrietgehalte in de bovengrond bedraagt 1.8% en in de ondergrond 1,2 % van de droge grond. Deze gehalten zijn betrekkelijk hoog in vergelijking met gehalten die in de bovengrond van natuurgebieden in Nederland werden gevonden door van Delft et al. (2005). 40 Alterra-Rapport 1784

42 Wij hebben onderzocht wat het effect van oxidatie van deze pyrietvoorraden zou zijn op de zuurgraad van de bodem als de boksloten zouden worden uitgebaggerd en de bagger over het aangrenzende perceel zou worden verspreid. Oxidatie van pyriet verloopt volgens de volgende reactievergelijking: 4FeS O H 2 O 4Fe(OH) H SO 4 2- Bij oxidatie wordt pyriet (FeS 2 ) omgezet in ijzeroxide, waarbij tevens zuur- en sulfaationen vrijkomen. Per Mol pyriet komt 4Mol H + vrij. Deze zuurionen kunnen tot verzuring leiden, tenzij ze worden geneutraliseerd door een zuurbuffer. De belangrijkste zuurneutralisatiecapaciteit in deze gronden wordt gevormd door het kationenadsorptiecomplex (CEC). Het kationenadsorptiecomplex wordt bezet door zuurionen en basische kationen. Het deel van het adsorptiecomplex dat niet door zuurionen wordt bezet, wordt de basenbezetting genoemd en is in principe beschikbaar voor zuurneutralisatie. De basenbezetting wordt ook wel gerelateerd aan de totale omvang van het adsorptiecomplex en wordt dan de basenverzadiging genoemd. De basenverzadiging van de boven- en ondergrondmonsters uit de boksloten is vermeld in tabel 8. Vrijkomend zuur bij pyrietoxidatie (H + ) kan geneutraliseerd worden door omwisseling tegen basische kationen (Ca 2+, Mg 2+, K +, Na + ) op het adsorptiecomplex. De zuurneutralisatiecapaciteit (ZNC) van het adsorptiecomplex wordt berekend door de geadsorbeerde basen te sommeren (zie Tabel 8). Door de zuurproductie via pyrietoxidatie af te trekken van de zuurneutralisatiecapaciteit wordt de resterende zuurneutralisatiecapaciteit berekend na oxidatie. Zuurtoestand na pyrietoxidatie Indien basen van het adsorptiecomplex worden aangesproken bij zuurneutralisatie, dan zal de basenbezetting, de basenverzadiging en dus de zuurneutralisatiecapaciteit dalen. Via het verband tussen zuurgraad en basenverzadiging (Fig. 15) zal daardoor ook de zuurgraad dalen. De nieuw te verwachten ph is berekend met de regressievergelijking van figuur 15 en weergegeven in tabel ph-kcl y = x R 2 = Basenverzadiging Figuur 15 Verband tussen de basenverzadiging en de ph-kcl van de bodemmonsters afkomstig uit de boksloten. (De twee afzonderlijke punten, locatie P10, zijn voor de regressie buiten beschouwing gelaten) Alterra-Rapport

43 Tabel 8 Analyseresultaten pyrietonderzoek en effect van de oxidatie van aanwezig pyriet op de zuurgraad. Intern Alterra diepte ph Org. Bascomb Basen Pyriet ZNC Zuur Resterende Nieuwe KCl stof Uitwisselbare basen Verzadiging als FeS2 productie ZNC basen ph nr. nr Ca Mg K Na H CEC verzadiging KCl cm-mv - % cmol+/kg cmol/cmol mg/100g cmol+/kg cmol/cmol - OM 1 P OM 3 P OM 5 P OM 7 P OM 9 P OM 11 P OM 13 P OM 15 P OM 17 P OM 19 P OM 2 P OM 4 P OM 6 P OM 8 P OM 10 P OM 12 P OM 14 P OM 16 P OM 18 P OM 20 P Gemiddelden bovengrond ondergrond geheel Standaardafwijking bovengrond ondergrond geheel Ondanks de niet onaanzienlijke pyrietgehalten in de bodem van de boksloten blijft het effect van oxidatie op de zuurgraad beperkt tot een daling van de huidige phwaarden met enkele tienden. 3.4 Waterkwaliteit en ph profielen Een van de doelstellingen van de inrichting in het kader van Natura 2000 is dat de waterhuishouding gericht dient te zijn op het leveren van lithoclien water tot in het maaiveld in het laagveenmoerasecosysteem. Hiervoor is het van belang te weten of in het bovenste grondwater lithoclien water voor komt en of dit tot in maaiveld doordringt. Dit is onderzocht op basis van grondwatermonsters, veldmetingen van de EGV in boorgaten en ph profielen. In bijlage 6 is aangegeven waar deze metingen zijn gedaan. De analyseresultaten van de watermonsters zijn opgenomen in tabel Alterra-Rapport 1784

44 Tabel 9 Analyseresultaten watermonsters. Code EC Cl Ca K Mg Na S ph IC [µs/cm] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] OM ,6 54,3 3,1 3,2 11,1 2,0 8,2 23,0 OM ,3 66,1 2,9 4,6 8,6 5,1 8,3 33,1 OM ,1 32,8 20,5 6,4 15,8 14,2 7,7 21,8 OM ,4 32,3 1,1 6,0 2,0 15,1 7,9 11,7 OM ,1 97,9 3,5 14,7 9,6 49,3 8,3 32,9 OM ,2 53,3 2,0 4,9 12,0 14,3 8,1 18,1 OM ,7 60,6 2,0 8,4 16,1 27,0 8,1 13,3 OM ,7 58,7 2,2 5,2 5,9 13,7 8,2 18,7 OM ,1 83,1 0,9 12,6 2,3 42,3 8,2 21,4 OM ,7 53,6 0,8 9,8 2,2 4,8 8,1 24,3 OM ,4 110,0 0,8 13,5 2,1 52,6 7,8 30,5 OM ,1 57,7 6,0 25,3 12,6 4,6 8,1 39,4 OM ,3 71,0 3,3 8,7 7,6 4,0 8,4 36,1 OM ,6 75,9 3,8 15,3 20,5 14,9 8,3 40,8 OM ,3 1,1 13,0 20,5 3,0 8,2 27,8 Tabel 10 Resultaten MAION berekeningen Verwantschap referentie (%) Aandelen K+A K-A IR Lithotroof Code meq/l % % ATM RHLOB THX Duvel Ang Atm Duvel Rijn OM01 6, ,7-41,9 36,4 3,5 91,9 89, OM02 7,8 6, ,7 35,3 9,8 94,7 95, OM03 6,4 5,6 80,5-38,4 25,6 2,5 92,7 88, OM04 4,4 1,6 85,9-12,6 13,9-7, OM05 12,7 3,9 93,5-14,6 39,2 27,2 67,2 76, OM06 6,8 7,5 77,6-20,5 40,1 7,7 83,1 82, OM ,9 80,1 0,2 42,1 15,7 61,6 64, OM08 6,6 11,6 84,7-27,1 30,4 3,5 82,9 82, OM09 10,1 4,9 90,7-7,7 34,1 21,1 60,6 68, OM10 6,3 14,4 86,6-48,9 19,6-3, , OM11 12, ,7 36, ,4 72, OM12 10,3 10,4 72,3-60,2 38,5 21,3 86, OM13 8,4 11,1 86,7-52,1 31,7 8,8 94,8 95, OM ,9 84,5-46,4 42,9 21,5 92,4 95, OM15 6,8 7,2 70,2-52,4 35,8 9, , Voorkomen van zacht grondwater en neerslaginvloed De analysegegevens van de watermonsters (tabel 8) zijn met het model MAIONF (Van Wirdum, 1991) geïnterpreteerd naar verwantschap met referentiewatertypen (zie tabel 10). Hiervoor wordt de samenstelling vergeleken met referentiemonsters van regenwater (atmotroof; ATM), rijnwater (RHLOB), zeewater (thalassotroof; THX) en grondwater (Lithotroof). Voor lithotroof water kunnen twee verschillende referentiemonsters gebruikt worden. Een monster uit Hoge Duvel (Duvel) is representatief voor zacht grondwater, voor hard grondwater wordt een monster uit Angeren (Ang) gebruikt. In Olde Maten blijken de watermonsters het beste vergeleken te kunnen worden met zacht grondwater (referentie Hoge Duvel). Het verwantschap met rijnwater wordt gebruikt als referentie voor verontreinigd lithotroof water. Vervolgens is een mengverhouding bepaald voor deze Alterra-Rapport

45 referentiewatertypen die nodig zou zijn om de in de monsters gevonden samenstelling te bereiken (tabel 10). Hiermee wordt een inschatting gemaakt hoe groot de invloed is van respectievelijk zacht grondwater (referentie Hoge Duvel), neerslagwater (referentie atmotroof) of beïnvloeding door bemesting (referentie rijnwater). In alle watermonsters blijkt de verwantschap met zacht grondwater hoog te zijn (60 95%). Dit wijst er op dat onder het hele studiegebied dit grondwatertype relatief ondiep aanwezig is. Bij een deel van de watermonsters is echter ook een meer of minder grote invloed van neerslagwater te herkennen. Dat blijkt uit de aandelen neerslag (atm) in de mengverhouding van de laatste kolom van tabel 10. Ook is bijna overal een lichte beïnvloeding (5 10%) door bemesting voor te komen., Verwantschap referentie (%) Aandeel neerslag (%) Neerslag Zacht grondwater Landbouw Figuur 16 Relatie van het aandeel neerslag met referentiewatertypen in de watermonsters. Hoewel aanzienlijke hoeveelheden neerslag in het bovenste grondwater voor kunnen komen blijft de verwantschap met zacht grondwater over het algemeen hoog (zie figuur 16). Tot 60% neerslagbijmenging is de verwantschap met zacht grondwater groter dan 80%, maar ook bij een bijmenging tot 85% neerslag is deze verwantschap nog steeds groter dan 60%. Dat is te verklaren door de grotere ionconcentratie in het grondwater ten opzichte van neerslagwater. Daardoor treedt vooral een verdunningseffect op, zonder dat het grondwater volledig verdrongen wordt. Dat is pas het geval bij een neerslagbijmenging van meer dan 80 à 85% (Van Delft et al. 2008). De verdeling van referentiewatertypen in de watermonsters binnen het studiegebied is weergegeven in figuur 17. Hieruit blijkt dat de bijmenging van neerslagwater deels ruimtelijk bepaald is. Het lijkt vooral voor te komen in het westelijk deel van het zuidelijk transect (OM03 t/m OM05) en het oostelijk deel van het noordelijk transect (OM07 t/m OM09 en OM11). Ook OM06 heeft een groot aandeel neerslagwater. 44 Alterra-Rapport 1784

46 OM15 OM14 Legenda EGV meting in boorgat (ms/m) > 70 Verdeling referentiewatertypen Neerslag Zacht grondwater Beïnvloed OM12 OM08 OM07 OM11 OM10 OM09 OM13 OM06 OM05 OM04 OM03 OM02 OM Meter Figuur 17 Verhouding tussen referentiewatertypen in de watermonsters en in de boorgaten gemeten EGV. Door middel van regressie met hulpvariabelen is een voorspelling gedaan van de ruimtelijke verbreiding van zacht grondwater. Hiervoor is een relatie afgeleid tussen de in de boorgaten gemeten EGV en het aandeel zacht grondwater in de watermonsters (zie figuur 18). Alterra-Rapport

47 100 Aandeel zacht grondwater (%) Monsters Model EGV (ms/m) Figuur 18 Relatie tussen EGV in de boorgaten en het aandeel zacht grondwater in de watermonsters. Voor de EGV is een ruimtelijke interpolatie met hulpvariabelen uitgevoerd, waarop de eerder gevonden relatie tussen EGV en aandeel zacht grondwater is toegepast. Van alle meetpunten waar een EGV meting gedaan is (zie figuur 17) is de waarde van een aantal mogelijk relevante hulpvariabelen bepaald. Hiervoor zijn vlakdekkend beschikbare variabelen gekozen waarvan verwacht werd dat ze mogelijk van invloed zijn op het voorkomen van zacht grondwater of de vorming van neerslaglenzen. Deze variabelen zijn afgeleid van de beschikbare kaarten: Het hoogtebestand, bodemkaart en grondwatertrappenkaart. - Van het hoogtebestand (AHN) zijn zowel de absolute maaiveldhoogte genomen als de relatieve maaiveldhoogte binnen zoekstralen van 25, , 200 en 400 meter. - Van de grondwatertrappenkaart zijn de GHG en GLG in cm mv. genomen (zie figuur 10). - Uit de bodemkaart zijn de volgende kenmerken in een aantal klassen afgeleid: Aard van de bovengrond (kleigehalte) Dikte van het veenpakket Aanwezigheid van podzol in de minerale ondergrond Doormiddel van voorwaartse selectie is een meervoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd waarbij alleen variabelen zijn opgenomen die een significante bijdrage leveren aan de verklaring van de variatie in EGV in de meetpunten. Alleen de relatieve maaiveldhoogte met een zoekstraal van 25 en 50 meter en de GHG en GLG blijken een significante bijdrage te kunnen leveren aan het model (tabel 11). Het regressiemodel (R 2 = 31,7%) is vlakdekkend toegepast voor het hele onderzoeksgebied en via de relatie in figuur 18 omgerekend naar het aandeel zacht grondwater in figuur Alterra-Rapport 1784

48 Tabel 11 Modelparameters voor het voorspellen van de EGV. Variabele estimate s.e. t(88) t pr. Constante 37,9 10,3 3,70 <0,001 Rel_25-1,032 0,343-3,01 0,003 Rel_50 1,271 0,375 3,38 0,001 GHG 1,361 0,367 3,70 <0,001 GLG -0,816 0,375-2,18 0,032 En deel van de variatie in EGV wordt bepaald door de relatieve maaiveldhoogte binnen een zoekstraal van 25 of 50 meter. Omdat het hier een vlak veengebied betreft en de afstand waarbinnen de relatieve maaiveldhoogte een rol speelt beperkt is lijkt het er op dat dit vooral bepaald wordt door de afstand tot de sloten en het daarbij behorende drainage-effect. Dit komt tot uiting in een ribbelpatroon in figuur 22. Een relatief hoge ligging ten opzichte van de directe omgeving (< 25 m) geeft een afname van het aandeel zacht grondwater. Dit betreft punten in de nabijheid van sloten, waar het drainerend effect en daarmee de bergingscapaciteit voor neerslag het grootst is. Daar staat tegenover dat een relatief hoge ligging ten opzichte van de iets verdere omgeving (tot 50m) juiste een toename van het aandeel zacht grondwater geeft. Dit doet zich voor in het midden van percelen (vooral bredere percelen) waar het drainerend effect van de sloten klein is en kwelwater mogelijk hoger in het profiel kan doordringen. Relatieve maaiveldhoogte heeft dus vooral effect op perceelsniveau. Het effect van de grondwaterstanden is ook tegengesteld. Een diepere GLG geeft een afname van het aandeel zacht grondwater, terwijl een (iets) diepere GHG juist een toename geeft. Hierin komt zowel het effect van ontwatering (drainage) op de GLG als afwatering op de GHG tot uiting. Een diepere GLG zal het gevolg zijn van een relatief diepe ontwatering, waardoor de berging voor neerslagwater toeneemt en kwelwater verdrongen wordt. Een zeer ondiepe GHG is vaak het gevolg van een beperkte afwatering waardoor neerslagwater wordt vastgehouden en kwelwater verdrongen wordt. Zowel een diepe GLG als een ondiepe GHG lijken dus nadelig te zijn voor het aandeel grondwater. Verschillen in grondwaterstandsverloop (GHG en GLG) komen in figuur 21 meer vlaksgewijs tot uiting. Dit in tegenstelling tot de relatieve maaiveldhoogte die een meer perceelsgewijze invloed heeft. Vlakken met een relatief diepe GHG (zie figuur 10) hebben in figuur 22 een groot aandeel zacht grondwater, bijvoorbeeld rondom OM14, OM02 en OM36, terwijl bij een ondiepe GHG (OM17, OM06) het aandeel zacht grondwater geringer is. De bodemeigenschappen lijken een ondergeschikte rol te spelen bij het verklaren van de variatie in de EGV en het voorkomen van zacht grondwater op GLG niveau. Voor eigenschappen van de bovengrond is dat niet zo vreemd omdat de weerstand van een eventueel kleidek vooral van invloed zal zijn op de mate waarin een kwelflux tot in maaiveld kan doordringen. Veendikte en de aanwezigheid van een podzol zijn kennelijk niet van doorslaggevend belang geweest voor het doordringen van zacht grondwater tot GLG niveau. Het kan wel zijn dat de kwelflux tot GLG niveau (en tot maaiveld) nadelig beïnvloed wordt door de dikte van het veenpakket. Aanwezigheid van een podzol onder het veen is in principe een fossiel bodemkenmerk. Op de podzolbodems is immers laagveen ontwikkeld onder invloed Alterra-Rapport

49 van kwelwater. Dit kan verklaard worden uit de ontwikkeling van het laagveenmoeras. De pleistocene afzettingen liggen in het oosten van het studiegebied hoger dan in het westen. Voor de aanvang van de veenvorming was hier sprake van infiltratie en dus podzolering. In het natte, westelijk deel van het gebied trad laagveenvorming op onder invloed van kwel. Naarmate de dikte van het veenpakket toenam zal de kwelstroom meer naar het oosten zijn afgebogen door toenemende weerstand en vernatting. Hierdoor is bij de podzolgronden in het oosten een kwelmilieu ontstaan en de vorming van laagveen op gang gekomen. Kwelinvloed naar maaiveld (ph profielen) Hoewel onder het hele studiegebied de verwantschap met zacht grondwater groot is, blijkt wel dat plaatselijk het kwelwater gedeeltelijk is verdrongen door infiltratie van neerslagwater. Om vast te stellen waar de invloed van kwelwater nog tot in het maaiveld kan doordringen zijn ph profielen opgesteld bij de locaties waar watermonsters genomen zijn (N = 15) en op een deel van de locaties waar gerichte metingen van de grondwaterstanden gedaan zijn (N = 25). De locaties zijn aangegeven in bijlage 5. De metingen zijn gedaan met ph-indicatorstrookjes en opgenomen in bijlage 8. Voor de locaties waar watermonsters genomen zijn (OM01 t/m OM15) zijn de ph profielen en de verdeling van de referentiewatertypen uitgezet in bijlage Aandeel referentie (%) ,8 5 5,2 5,4 5,6 5,8 Bodem ph op 80 cm - mv. Neerslag Zacht grondwater Figuur 19 Relatie tussen de bodem ph op 80 cm diepte en het aandeel neerslag en zacht grondwater in de watermonsters op GLG niveau. De mate waarin kwel (zacht grondwater) van invloed is op de bodemeigenschappen komt ondermeer tot uiting in de zuurgraad. Op of direct onder GLG-niveau mag verwacht worden dat de bodem-ph in evenwicht is met de aard van het freatisch grondwater. Hoger in het profiel zal de ph deels bepaald worden door het evenwicht tussen een opwaartse flux (kwel en/of capillaire opstijging) en een neerwaartse flux van infiltrerend neerslagwater. In de wortelzone zal ook zuurproductie door de wortels en mineralisatie van organische stof de ph mede beïnvloeden. De relatie 48 Alterra-Rapport 1784

50 tussen bodem-ph onder GLG-niveau (hier is 80 cm gekozen) en het aandeel neerslagwater of zacht grondwater is weergegeven in figuur 19. Boven ph 5,2 wordt het bovenste grondwater geheel bepaald door zacht grondwater. Tussen ph 5,2 en 5,0 neemt het aandeel zacht grondwater af en het aandeel regenwater toe. Lager dan ph 5,0 zijn op deze diepte vrijwel geen metingen gedaan, omdat de verwantschap met zacht grondwater in alle watermonsters groot tot zeer groot is. Bij ph-waarden lager dan 5,0 wordt verondersteld dat de kwelinvloed zeer gering of afwezig is. Op basis van deze criteria kunnen ph profielen vertaald worden naar zgn. hydrotypen waarmee aangegeven wordt in welke mate kwelinvloed tot in de wortelzone aanwezig is, of dat sprake is van meer of minder neerslaginvloed (zie tabel 12). De diepte waarop neerslaginvloed aanwezig is, is mede bepalend voor het type maatregel dat genomen moet worden om dit tegen te gaan. Ondiepe neerslaglenzen zijn over het algemeen het gevolg van een beperkte afwatering en kunnen met interne hydrologische maatregelen bestreden worden. Diepe neerslaglenzen hebben meestal een meer regionale oorsprong en moeten bestreden worden door het verhogen van de drainagebasis en het stimuleren van kwel. Tabel 12 Sleutel voor hydrotypen op basis van aandeel lithotroof water en veldmeting van de ph. ph profiel (bodem) Hydrotype ph max ph 0-20 ph 20 - GLG Omschrijving Kw 5,2 5,0 5,2 Kwelinvloed in wortelzone Ro 5,2 < 5,0 5,2 Kwelinvloed aanwezig, ondiepe regenwaterlens Rd 5,2 < 5,0 < 5,2 Kwelinvloed aanwezig, diepe regenwaterlens Me 5,2 5,0 < 5,2 Mengwater In < 5,2 < 5,0 < 5,2 Infiltratieprofiel Voor alle ph profielen is het hydrotype bepaald volgens de sleutel in tabel 10 en aangegeven in bijlage 5 en 6. In figuur 22 zijn de hydrotypen ruimtelijk uitgezet, samen met het voorspelde aandeel zacht grondwater op GLG-niveau. De gemiddelde ph profielen per hydrotype zijn uitgezet in figuur 20. Met uitzondering van de infiltratieprofielen is de ph in de iets diepere ondergrond (ca 150 cm mv.) hoger dan 5,2, zodat daar waarschijnlijk sprake is van niet verdund zacht grondwater. Bij de kwelprofielen is er vrijwel geen sprake van neerslaginvloed. Bij de overige hydrotypen neemt deze invloed toe in de volgorde (Ro, Rd, Me en In). Het lijkt er op dat bij de infiltratieprofielen het neerslagwater het diepst is doorgedrongen. De mate waarin neerslagwater in het profiel is doorgedrongen komt ook tot uiting in het aandeel zacht grondwater bij de verschillende hydrotypen (zie figuur 21). Alterra-Rapport

51 Cluster: kw (N=3) Cluster: Ro (N=18) Cluster: Rd (N=12) ph bodem N=3 matig zuur N=3 zwak zuur 20 N=1 N=2 40 ph bodem N=18 matig zuur N=18 zwak zuur 20 N=7 N=11 40 ph bodem N=12 matig zuur N=12 zwak zuur 20 N=3 N= N=3 60 N=18 60 N=12 Diepte (cm - mv.) N=3 N=3 N=2 N=1 Diepte (cm - mv.) N=7 N=18 N=14 N=18 Diepte (cm - mv.) N=12 N=12 N=2 N= N=1 200 N=6 200 N=3 Cluster: Me (N=3) Cluster: In (N=4) Diepte (cm - mv.) ph bodem N=3 matig zuur N=3 zwak zuur 20 N=1 N=2 40 N=3 60 N= N=3 120 N=1 140 N= N=1 Diepte (cm - mv.) ph bodem N=4 matig zuur N=4 zwak zuur 20 N=3 N=1 40 N=4 60 N= N=4 120 N=1 140 N=3 160 Figuur 20 Gemiddelde ph profielen per hydrotype. Aandeel zacht grondwater (%) kw (N=1) Ro (N=7) Hydrotypen Rd (N=3) Me (N=1) In (N=3) Alles (N=15) Figuur 21 Gemiddelde en spreiding van het aandeel zacht grondwater in de watermonsters per hydrotype. Ruimtelijke verbreiding van kwelinvloed De ruimtelijke verbreiding van kwelinvloed is in figuur 22 weergegeven aan de hand van het voorspelde aandeel zacht grondwater en hydrotypen bij de ph profielen. De grootste kwelinvloed lijkt voor te komen in het noordelijk deel bij OM14 en in de zuidoosthoek bij OM02, OM36 en OM37. De laatste zone lijkt zich voort te zetten ten westen van het midden, van OM38 tot OM19. Het centrale deel ten westen van OM12, OM 17 en OM18 lijkt minder kwelinvloed te hebben. Dat geldt ook voor de zone ten noorden en westen van het natuurreservaat. Met name waar de kwelinvloed minder groot is, zijn de ontwateringseffecten binnen de percelen het duidelijkst herkenbaar. 50 Alterra-Rapport 1784

52 OM14 $+ OM15 $+ Legenda hydrotype Aandeel zacht grondwater $+ kw (kwel) 11 $+ Ro (Neerslaglens ondiep) $+ Rd (Neerslaglens diep) $+ Me (Mengwater) $+ In (Infiltratie) OM12 $+ OM17 $+ OM18 $+ OM19 OM20 $+ $+ OM11 OM26 $+ OM21 OM08 $+ OM30 $+ $+ OM07OM27 $+ OM09 $+ $+ $+ OM23 OM10 OM22 $+ $+ OM24 OM35 $+ $+ OM29 OM34 $+ $+ OM28 $+ OM13 $+ OM06 $+ OM33 $+ OM32 $+ OM31 $+ OM04 OM03 $+ $+ OM05 $+ OM38 $+ OM40 OM39 $+ $+ OM02 OM01 $+ $+ OM37 $+ OM36 $ Meter Figuur 22 Aandeel zacht grondwater (voorspelling) en hydrotypen bij ph profielen. Het voorkomen van verschillende hydrotypen wordt deels ook verklaard door de positie in het perceel. In figuur 22 valt op dat OM04 en OM05 beide als infiltratieprofiel beoordeeld zijn terwijl de profielen bij OM38 t/m OM40 alleen een ondiepe neerslaglens hebben. Uit figuur 21 kan opgemaakt worden dat er een relatie is tussen de hydrotypen en het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau. Dit deel van figuur 22 is uitvergroot in figuur 23, waarbij de relatie met de afstand tot de sloten duidelijk tot uiting komt. OM04 en OM05 liggen relatief dicht bij een sloot en hebben een infiltratieprofiel. De profielen OM38 t/m OM40 liggen meer in het midden van een perceel. Naar verwachting zal het opzetten van peilen in deze sloten Alterra-Rapport

53 en indien mogelijk het ondieper maken van de slootbodem een positief effect hebben op de kwelinvloed in de wortelzone. OM04 $+ OM03 $+ OM05 $+ $+ OM40 OM38 $+ OM39 $ Meter Figuur 23 Detail van figuur 22. De verdeling van de referentiewatertypen is weergegeven als in figuur 17. Zowel het aandeel zacht grondwater als het hydrotype worden mede bepaald door de positie binnen het perceel. Figuur 24 Afgegraven perceel bij OM06. Ten westen van het natuurreservaat is bij een aantal percelen enkele dm van de bovengrond afgegraven. Hierbij is langs de randen van de percelen een strook niet afgegraven die als een soort dijk fungeert en voorkomt dat oppervlaktewater uit de omliggende sloten het perceel niet kan binnendringen (zie figuur 24). Hierdoor is echter ook geen afwatering mogelijk en vindt accumulatie van neerslagwater plaats. Dat is duidelijk te zien in figuur 25. In het watermonster bij OM06 komt ook een groot aandeel neerslagwater voor, terwijl dat bij OM13 niet het geval is. Ook aan de vegetatieontwikkeling binnen het afgegraven perceel is dit te zien. In de lagere delen groeit vrij veel veenmos en plaatselijk ook moeraswolfsklauw. Alleen in een hogere rand van het oostelijk deel van het perceel is een ontwikkeling naar blauwgrasland te zien. Zowel OM06 als OM13 hebben als hydrotype een ondiepe neerslaglens (zie ook bijlage 7). Bij OM06 is dit duidelijk het gevolg van het vasthouden van neerslag. Hierbij moet worden opgemerkt dat, door de lagere maaiveldligging bij OM06 de neerslag in absolute zin dieper in de bodem is doorgedrongen dan bij OM Alterra-Rapport 1784

54 Om deze neerslaglenzen tegen te gaan moet de afwatering van de afgegraven percelen verbeterd worden. Dat kan door een oppervlakkige begreppeling, maar heeft alleen zin als afgewaterd kan worden op de waterlopen. Hiervoor zou een duiker met een klep aangelegd kunnen worden in de omringende dijk, waardoor instroom van vervuild oppervlaktewater voorkomen wordt. Een andere oplossing zou het afvoeren van overtollig neerslagwater door middel van windmolens kunnen zijn. $+ OM13 OM06 $ Meter Figuur 25 Detail van figuur 22. De verdeling van de referentiewatertypen is weergegeven als in figuur 16.In de afgegraven percelen ten westen van het natuurreservaat vindt accumulatie van neerslag plaats. Ook in andere percelen kan door gebrekkige afwatering de vorming van neerslaglenzen gestimuleerd worden. Dat zou het geval kunnen zijn bij OM03 (zie ook figuur 23). Dit punt ligt in een breed perceel waar aanwezige greppels dichtgegroeid zijn (zie figuur 26). Hierdoor stagneert neerslag op de bodem en verdringt de kwel. Herstel van de oppervlakkige afwatering door het opschonen van deze greppels en eventueel nieuw aan te leggen greppels in vergelijkbare percelen zal de kwelinvloed versterken. Deze afwatering is ook van belang om bij vernatting interne eutrofiëring tegen te gaan. Figuur 26 De ligging van OM03 in een breed perceel met verwaarloosde greppels. Alterra-Rapport

55 Uit de analyse van de calciumverzadiging kwam naar voren dat bij de veengronden met kleidek de calciumverzadiging en ph lager zijn dan bij de veengronden zonder kleidek (zie 3.3.2). Het lijkt er niet op dat in het stratum met kleidek minder zacht grondwater voor komt dan in het stratum zonder kleidek. Het kan wel zijn dat door verschil in weerstand van de bovengrond kwelinvloed minder goed tot in de wortelzone kan doordringen. Van dat stratum zijn slechts enkele ph profielen opgenomen waardoor een vergelijking niet goed mogelijk is. In figuur 27 zijn de gemiddelde ph profielen weergegeven, geclusterd naar de aard van de bovengrond. Voor de bovengrond zijn de verschillen niet erg groot, maar het lijkt er op dat bij de kleiarme bovengronden de ph iets hoger is dan bij de kleiig moerige en klei bovengronden. Verder lijkt onder het kleidek de ph sterker toe te nemen met de diepte dan bij de ander bovengronden, maar de spreiding is groot en het aantal profielen beperkt. Cluster: kleiarm (N=19) Cluster: kleiig moerig (N=18) Cluster: klei (N=3) ph bodem ph bodem ph bodem Diepte (cm - mv.) N=19 matig zuur N=19 zwak zuur 20 N=3 N=16 40 N=19 60 N= N= N=3 140 N= N=7 Diepte (cm - mv.) N=18 matig zuurn=18 zwak zuur 20 N=11 N=7 40 N=18 60 N= N= N=8 140 N= N=3 Diepte (cm - mv.) N=3 matig zuur N=3 zwak zuur 20 N=1 N=2 40 N=3 60 N= N=3 120 N=1 140 N= N=1 Figuur 27 ph profielen, gemiddeld naar de aard van de bovengrond. Beoordeling zuurgraad voor natuurdoeltype Er zijn duidelijke verschillen in de mate waarin kwel de zuurgraad in de wortelzone beïnvloed. In de huidige situatie zijn alle bovengronden matig zuur (zie figuur 19). Alleen bij de echte kwelprofielen is een deel van de bovengronden zwak zuur. Voor de beoogde natuurdoeltypen is dat geen probleem. Volgens Waternood (Runhaar en Hennekens 2006) is zowel voor Blauwgrasland als Dotterbloemhooiland de optimale zuurgraad zwak of matig zuur. Zeker als de vorming van neerslaglenzen tegen gegaan kan worden zal de zuurgraad geen groot probleem zijn. 3.5 Advies inrichtingsmaatregelen Fosfaattoestand Als basis voor het advies gelden de realisatiekansen van de natuurdoeltypen (Tabel 6) en de kosten en baten van de drie alternatieve maatregelen (Tabel 2, Bijlage 9) Deze informatie verwerkten we in de gebeurtenis-beslissingsbomen voor de twee strata. Figuur 28 geeft de gebeurtenis-beslissingsboom voor stratum 1. Bij het alternatief Niets doen schatten we de kans op realisatie van het natuurdoeltype op 0.3 (zie Tabel 7: PSI <0.05; 6 scores uit 20). Dat wil zeggen dat we verwachten dat bij Niets doen op 30 % van het oppervlakte het gewenste natuurdoeltype zal ontstaan. Het verwachte resultaat, 3941,=, is daarom relatief laag. Niets doen in geheel stratum 54 Alterra-Rapport 1784

56 1 bevelen wij daarom niet aan. Als ook de andere twee alternatieven geen optie zijn, dan zou het gewenste natuurdoeltype opnieuw in overweging moeten worden genomen. De onzekerheid over de geschatte realisatiekans bij Niets doen is vrij groot: de standaardfout is Een keuzemogelijkheid die de gebeurtenis-beslissingsboom niet vermeldt is om extra patroononderzoek uit te voeren, teneinde nauwkeurige informatie te krijgen over de ligging van het oppervlakte waar met Niets doen het natuurdoeltype kan worden gerealiseerd. De kosten van dit extra patroononderzoek zouden dan meegenomen moeten worden in de berekening van de verwachte resultaten. Als stratum 1 erg heterogeen blijkt te zijn, dan is het uitvoeren van verschillende maatregelen naast elkaar overigens geen optie. Kemmers et al. (2008a) tonen aan dat de patronen van fosfaatverzadiging heterogeen kunnen zijn. Bij Uitmijnen schatten we de kans op realisatie van het gewenste natuurdoeltype op 0.9. Het verwachte resultaat is 9398,=. Bij Afgraven is er weliswaar 100 % kans op natuurherstel, maar het verwachte resultaat is door de relatief hoge kosten lager dan bij Uitmijnen en Niets doen, namelijk 3037,=. Risicomijding kan een reden zijn om toch voor Afgraven te kiezen. Een andere mogelijkheid is om met gedetailleerd patroononderzoek de ligging van de circa 10 % grond die moet worden afgegraven te lokaliseren en dit gedeelte van het stratum af te graven. Dit brengt extra onderzoekskosten met zich mee, en als de heterogeniteit groot is, dan is gedeeltelijk afgraven geen realistische mogelijkheid. Op basis van de bovenstaande analyse adviseren wij om in stratum 1 (veengronden zonder kleidek) het gewenste natuurdoeltype te realiseren door middel van Uitmijnen. Alterra-Rapport

57 Stratum 1 Bereken effect Niets doen kans op herstel = 0.3(s.e.=0.11) Advies; Niets doen Analyseer oorzaak Kies ander natuurdoeltype Niets doen R1 = 0.3 x = 3941 Kleine kans op herstel Kies andere maatregel Bereken effect Uitmijnen Kans op herstel = 0.9 (s.e.=0.07) Advies; Uitmijnen Analyseer oorzaak Kies ander natuurdoeltype Uitmijnen R2 = 0.9 x = 9398 Kleine kans op herstel Kies andere maatregel Bereken effect Afgraven Kans op herstel= 1 (0) Advies; Afgraven Afgraven R3 = 1 x 3037 = Figuur 28 Gebeurtenis-beslissingsboom voor stratum zijn de beslismomenten Figuur 29 geeft de gebeurtenis-beslissingsboom voor stratum 2 (veengronden met kleidek). De kans op realisatie van het gewenste natuurdoeltype bij Niets doen in dit stratum is klein: 0.2 (standaardfout 0.13). Als gekozen wordt voor Uitmijnen is de kans op realisatie van het gewenste natuurdoeltype echter 100 %. Dat wil zeggen dat de natuur in heel het stratum door uitmijnen kan worden hersteld. Het blijkt dat bij Afgraven de baten niet opwegen tegen de kosten: het verwachte resultaat is negatief. Wij adviseren Uitmijnen om in stratum 2 het gewenste natuurdoeltype te realiseren. 56 Alterra-Rapport 1784

58 Stratum 2 Bereken effect Niets doen kans op herstel = 0.2(s.e.=0.13) Advies; Niets doen Analyseer oorzaak Kies ander natuurdoeltype Niets doen R1 = 0.2 x 5472 = 1094 Kleine kans op herstel Kies andere maatregel Bereken effect Uitmijnen Kans op herstel = 1 (s.e.=0) Advies; Uitmijnen Analyseer oorzaak Kies ander natuurdoeltype Uitmijnen R2 = 1 x 5308 = 5308 Kleine kans op herstel Kies andere maatregel Bereken effect Afgraven Kans op herstel= 1 (0) Advies; Afgraven Afgraven R3 = 1 x = Figuur 29 Gebeurtenis-beslissingsboom voor stratum zijn de beslismomenten Waterhuishouding en kwel Uit de analyse van de waterkwaliteit en ph profielen (3.4) komt naar voren dat kwel in het hele gebied voor kan komen. Of de invloed van kwel ook tot in de wortelzone merkbaar is zal vooral afhangen van de locale waterhuishouding. Met name in de delen van Olde Maten waar kwelinvloed minder sterk lijkt te zijn, is een goede afstemming van de ontwatering en afwatering noodzakelijk. Door het opzetten van peilen en het deels ondieper maken van slootbodems kan de afvoer van kwel naar de sloten tegen gegaan worden. Door verminderde ontwatering zal, met name langs de randen van de percelen minder kwelwater wegvloeien en minder neerslagwater infiltreren. Tegelijkertijd moet de oppervlakkige afwatering gegarandeerd worden door het graven en onderhouden van ondiepe greppels. Voor de afvoer van neerslagwater door die greppels moet dan wel de aansluiting op de hoofdafwatering verzekerd zijn. Bij afgegraven percelen kan dat geregeld worden met een duiker met klepstuw of via windmolens. Alterra-Rapport

59

60 4 Conclusies en aanbevelingen Bodem- en Gt actualisatie In 1985 was ca. 19 ha van de percelen voorzien van een bezandingsdek. In 2008 is dit ruim 50 ha. De gemiddelde afname van het veenpakket sinds 1985 bedraagt ca. 16,4 cm. Er is geen duidelijk verschil geconstateerd in afname van het veenpakket tussen de dikke - en de dunnere veenprofielen. Het aandeel podzolachtige zandondergronden is hoger dan bij het bodemkundige onderzoek van 1985 maar dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het verschil in boordiepte. Uit de Gt-actualisatie blijkt dat sinds de vorige kartering van 1985 plaatselijk gronden een lagere GHG waarde hebben gekregen en zijn veranderd van een grondwatertrap IIa naar - IIb. Er komen ook gronden voor met een hogere GHG waarde (grondwatertrap Ia), dan op de oude grondwatertrappenkaart staat afgebeeld. Deze gronden zijn sinds de ruilverkaveling niet natter geworden, maar werden toen aangemerkt als onzuiverheid binnen de grondwatertrap IIa. Fosfaattoestand De hoeveelheid geadsorbeerd P (P-oxalaat) is matig hoog. De gemiddelde fosfaatbindingscapaciteit (Fe- + Al-oxalaat) is zeer hoog vanwege de rijkdom van ijzer en aluminium in de bodem. De gemiddelde actuele fosfaatverzadigingsindex (PSI) van de verschillende substraten is daarentegen laag en blijft onder de 7%. De spreiding in de PSI en de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl 2 ) is groot. Dit betekent dat binnen de onderscheiden strata (veengronden met en zonder kleidek) een grote variatie aanwezig is. Veengrond met kleidek kan meer fosfaat binden dan die zonder kleidek. Daarentegen hebben de gronden met een kleidek een grotere bindingssterkte dan die zonder kleidek. Omdat de bindingssterkte bij gronden met een kleidek groter is wordt fosfaat sterker gebonden waardoor de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl 2 ) lager is dan in gronden zonder kleidek. Op basis van bovenstaand onderzoek zijn wij van mening dat het risico van interne eutrofiering door vernatting in ijzerrijke gronden (zoals in Oldematen) beperkt is. Waterkwaliteit en zuur- basentoestand Onder het hele studiegebied komt rond GLG-niveau water voor met een sterke tot zeer sterke verwantschap met zacht lithoclien grondwater. Plaatselijk is dit grondwater verdund door infiltratie van neerslagwater. De mate waarin zacht grondwater door neerslagwater is verdrongen hangt af van de relatieve maaiveldhoogte binnen het perceel en van het grondwaterstandsverloop. Door de drainerende werking van de sloten is het aandeel zacht grondwater langs de randen van de percelen lager dan in het Alterra-Rapport

61 midden. De hoogste aandelen zacht grondwater worden gevonden bij een ondiepe GLG en een niet te ondiepe GHG. Een diepe GLG (als gevolg van ontwatering) geeft een hogere bergingscapaciteit voor neerslag. Een ondiepe GHG kan het gevolg zijn van een slechte afwatering, waardoor teveel neerslagwater wordt vastgehouden. Bodemeigenschappen lijken niet van invloed te zijn op het relatieve voorkomen van zacht lithoclien grondwater op GLG-niveau. Het voorkomen van podzolprofielen onder het veen in het oosten van Olde Maten is waarschijnlijk een fossiel bodemkenmerk. Door de uitbreiding van het veenpakket in het verre verleden is hier infiltratie overgegaan in kwel. De mate waarin kwelinvloed kan doordringen in de wortelzone of verdrongen wordt door neerslagwater wordt afgelezen aan de ph profielen die hiervoor vertaald worden naar hydrotypen. Afhankelijk van het verloop van de bodem ph met de diepte worden kwelprofielen (kw), ondiepe neerslaglenzen (Ro), diepe neerslaglenzen (Rd), mengwatertypen (Me) en infiltratieprofielen (In) onderscheiden. De hydrotypen komen goed overeen met het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau. Het voorkomen van kleidekken in het westelijk deel van het gebied heeft geen invloed op het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau, maar wel op de mate waarin de kwel in de wortelzone kan doordringen. Het blijkt dat de veengronden met een kleidek een zuurder karakter en een lagere Ca-verzadiging hebben dan de veengronden zonder kleidek. Dit suggereert dat de gronden met een kleidek iets sterker verzuurd zijn, mogelijk omdat aanvulling met basen niet meer plaatsvindt. De veengronden zonder kleidek zijn minder verzuurd en hebben plaatselijk nog een redelijke basenverzadiging, mogelijk omdat nog steeds aanvulling van basen via kwelwater plaatsvindt. De huidige zuurgraad vormt nergens een belemmering voor de beoogde natuurdoelen, mits de vorming van neerslaglenzen wordt tegengegaan. Gebeurtenis-beslissingsboom Een gestratificeerde enkelvoudig aselecte steekproef levert de benodigde informatie om te adviseren over maatregelen voor natuurherstel op het niveau van bodemkundig-landschappelijke deelgebieden (strata). Gebeurtenis-beslissingsbomen zijn een goed middel om de keuze tussen verschillende maatregelen voor natuurherstel te ondersteunen. Op basis van de verwachte financiële resultaten (kosten en baten) kunnen de maatschappelijke kosten van een bepaalde maatregel in beeld worden gebracht. De subsidies geven daarbij een geldelijke waardering aan het nagestreefde natuurdoeltype. Als er binnen een deelgebied verschillende maatregelen naast elkaar moeten worden uitgevoerd, dan is gedetailleerd patroononderzoek noodzakelijk. In de toekomst zou aanvullend patroononderzoek als keuzeoptie aan de gebeurtenis-beslissingsboom kunnen worden toegevoegd, om de keuze voor verschillende maatregelen binnen één stratum te kunnen ondersteunen. 60 Alterra-Rapport 1784

62 In de huidige toestand is er een bepaalde ruimtelijke variatie in biotische en abiotische omstandigheden. Onderzocht zou moeten worden of deze variatie door natuurherstel toeneemt of afneemt, en of deze toe- of afname gewenst is. Aanbevelingen Wij adviseren Uitmijnen als maatregel om de gewenste fosfaattoestand voor de nagestreefde natuur te realiseren. Te diepe ontwatering moet voorkomen worden om voldoende kwel tot in het maaiveld te kunnen realiseren. Vorming van neerslaglenzen moet voorkomen worden door verbeteren van de oppervlakkige afwatering. Naar verwachting zal het opzetten van peilen in de sloten en indien mogelijk het ondieper maken van de slootbodem een positief effect hebben op de kwelinvloed in de wortelzone. In de afgegraven percelen worden neerslaglenzen gevormd door de afwezigheid van afwatering. Dit kan verbeterd worden door aanleg van duikers met een klepstuw of windmolens. Ook in andere, met name brede, percelen moet de oppervlakkige afwatering verbeterd worden als de ontwikkeling van neerslaglenzen niet gewenst is. Bij het opschonen van oude boksloten blijft het effect van opgebrachte bagger op de ph van aangrenzende percelen beperkt tot een daling van de ph met enkele tienden van ph eenheden. Alterra-Rapport

63

64 Literatuur Arcadis, Alternatieve Plankaart Oldematen Bakker, H. de & J. Schelling, Systeem van bodemclassificatie voor Nederland; de hogere niveaus. Wageningen. Pudoc. Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M van Opstal en F.J. Zadelhof Handboek Natuurdoeltypen; Tweede, geheel herziene editie. Wageningen. Expertise Centrum LNV. Delft, S.P.J. van en P.C. Jansen, Randvoorwaarden natuurontwikkeling Onderlaatse Laak; Bodemkundige en hydrologische kansen en beperkingen voor de realisatie van natuurdoelen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 799. Delft, S.P.J. van, Kemmers R.H. & Jongmans A.G., Pyrietvorming in relatie tot interne eutrofiëring en verzuring. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1161 Delft, S.P.J. van, F. Brouwer, R.H. Kemmers, B. Sijtsma 2006; Inrichtingsplan Naardermeer Oost. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport. Delft, S.P.J. van, W.J.M. de Groot, W.J. Chardon, Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling. Karakterisering van 7 terreinen in de provincie Limburg. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Delft, S.P.J. van, F. Brouwer en M.M. van der Werff, Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel; Geïntegreerd Bodemkundig en hydrologisch onderzoek nar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Delft, S.P.J. van, F. Brouwer en R.H. Kemmers, Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt; Ecopedologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Gruijter, J.J. de, D.J. Brus, M.F.P. Bierkens en M. Knotters, Sampling for natural resource monitoring. Berlijn, Springer. Horst, J.B.F. van der, T. Hoogland en M. Knotters, Onzekerheid als beslissende factor. Een verkenning van de toepassing van gekwantificeerde onzekerheid in het grondwaterbeheer. Wageningen, Alterra-rapport 442. Alterra-Rapport

65 Kamping, G. en G. Rutten, De bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid van het landinrichtingsgebied "Rouveen. Wageningen. Stichting Bodemkartering. Rapport Kemmers, R.H. & R.W. de Waal, Ecologische typering van bodems. Deel 1 Raamwerk en humusvormtypologie. Wageningen. DLO-Staring Centrum. Rapport Kemmers, Rolf, Rein De Waal, Bas van Delft en Peter Mekkink, Ecologische typering van bodems; Actuele informatie over bodemkundige geschiktheid voor natuurontwikkeling. Landschap 19(.): Kemmers, R.H. en J. Nelemans, Vergroting van de fosfaatadsorptiecapaciteit en afname van de chemische beschikbaarheid van fosfaat in gronden door wisselvochtigheid; Resultaten van desorptie- en adsorptie-experimenten met zand-, klei- en veengrond. Wageningen, Alterra, Alterra-Rapport 1546 Kemmers, R.H., P. Bolhuis, E.J. Lammers en B. de Jong, Voorkomen en bestrijden van Pitrus-dominantie in natte schraallanden; Praktijkexperiment Gees. Wageningen, Alterra, Alterra Kemmers, R.H., F.M. van Egmond en E.H. Loonstra Kartering van fosfaatbecshikbaarheid in de bodem met behulp van natuurlijke radioactiviteit. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Knotters, M., Onzekerheid is welkom bij beslissingen in het grondwaterbeheer. Stromingen 8(4): Lammerts van Bueren, W.M., Omgaan met onzekerheid, het kwantificeren van onzekerheden bij beleidsbeslissingen. Den Haag, Staatsuitgeverij. Oosterbaan, A., J.J. de Jong & A.T. Kuiters, Vernieuwing in ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden op voormalige landbouwgrond op droge zandgronden; Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1669 Pleijter, M. 2004; Veengronden en moerige gronden op de Bodemkaart van Nederland anno 2003; Onderzoek naar de afname van het areaal veengronden rondom Schoonebeek. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport Pleijter, M., F. Brouwer & M.M. van der Werff, Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland; Zuider- en Noordeinderpolder; Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1585 Vries, F. de, Bodemkundige basisinformatie provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 696. Werkgroep Herziening Cultuurtechnisch Vademecum, Cultuurtechnisch Vademecum. Utrecht, Cultuurtechnische Vereniging. 64 Alterra-Rapport 1784

66 Bijlage 1 Boorpuntenkaart veendikte onderzoek Alterra-Rapport

67

68 Bijlage 2 Geactualiseerde bodemkaart (1: ) Alterra-Rapport

69

70 Bijlage 3 Grondwatertrappenkaart Alterra-Rapport

71

72 Bijlage 4 Overzicht analyseresultaten bodemkwaliteitsonderzoek Lab Monster ph Org. stof Bulkd Ca CEC CEC Ca/CEC P-PO4 P-PO4 Al Fe P PSI code nr. [cmol(+)/kg KCl [%] kg/dm3 [cmol(+)/kg] ] berekend (-) [mg/kg P] [mg/l grond] mmol/kg mmol/kg mmol/kg mol/mol 1 V1 0-15cm V2 0-15cm V3 0-15cm V4 0-15cm V5 0-15cm V6 0-15cm V7 0-15cm V8 0-15cm V9 0-15cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm gem sd V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm V cm gem sd K1 0-15cm K2 0-15cm K3 0-15cm K4 0-15cm K5 0-15cm K6 0-15cm K7 0-15cm K8 0-15cm K9 0-15cm K cm gem sd Tprob klei-veen boven-onder Alterra-Rapport

73 72 Alterra-Rapport 1784

74 Bijlage 5 Overzicht van monsterlocaties van het pyrietonderzoek Alterra-Rapport

Bepalen kansrijke percelen

Bepalen kansrijke percelen Bepalen kansrijke percelen S.P.J. van Delft, Alterra, augustus 2013. De doelstelling van het experiment is: Verbeteren kwaliteit van grond- en oppervlaktewater in het gebied dat hydrologisch de Natura

Nadere informatie

Natuurpotentie projectgebied Veldweg-Reeënweg in De Wieden

Natuurpotentie projectgebied Veldweg-Reeënweg in De Wieden atuurpotentie projectgebied Veldweg-Reeënweg in De Wieden Bodemchemisch en -geografisch onderzoek S.P.J. van Delft F. Brouwer Alterra-rapport 1917, ISS 1566-7197 atuurpotentie projectgebied Veldweg-Reeënweg

Nadere informatie

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN Bijlage 2 bij de toelichting BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN i BODEMONDERZOEK GROEILOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN In opdracht van: Tuinbouw Ontikkelings Maatschappij

Nadere informatie

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling Fosfaatverzadiging als uitgangspunt fosfaatverzadigingsindex (PSI) Plaggen en fosfaatverzadiging van de grond Plaggen is een veelgebruikte methode om de voedingstoestand

Nadere informatie

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas reg.nr. 17.87199 17.100697 Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas 1. Hydrologie 1.1 Hydrologische voorwaarden voor Schoenetum : zomergrondwaterstanden die niet verder

Nadere informatie

Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roossink

Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roossink Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roossink Bas van Delft en Fokke Brouwer Alterra Wageningen UR April 2012 In opdracht van Dienst Landelijk Gebied, Regio Oost 1 2012 Alterra (instituut binnen

Nadere informatie

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Perry de Louw (Deltares) Jan van Bakel (De Bakelse Stroom) Judith Snepvangers (Landschap Overijssel) Natura2000-gebied Boetelerveld

Nadere informatie

Veenactualisatie Bodemkaart van Nederland Digitale Bodemkartering

Veenactualisatie Bodemkaart van Nederland Digitale Bodemkartering Veenactualisatie Bodemkaart van Nederland Digitale Bodemkartering Bas Kempen Symposium BIS2014 Wageningen, 14 Februari 2011 Inhoud Korte introductie: Bodemkaart van Nederland en noodzaak actualisatie Efficiënt

Nadere informatie

Biochemisch onderzoek SKNL-project Visser t Hooft

Biochemisch onderzoek SKNL-project Visser t Hooft Biochemisch onderzoek SKNL-project Visser t Hooft Bas van Delft en Popko Bolhuis Alterra Wageningen UR April 2011 In opdracht van Dienst Landelijk Gebied, Regio Oost Biochemisch onderzoek SKNL-project

Nadere informatie

Van Bodemkaart tot. Ruilklassenkaart

Van Bodemkaart tot. Ruilklassenkaart Van Bodemkaart naar Van Bodemkaart tot Titel Ruilklassenkaart Ruilklassenkaart Gert Stoffelsen Bodemkartering of Bodemgeografisch onderzoek van de deelgebieden Scheerwolde en Oldemarkt De deelgebieden

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

Stand van zaken. 13 juni

Stand van zaken. 13 juni Stand van zaken Bodemchemische h en ecohydrologische h studie Landschap de Liereman en omgeving 13 juni 2012 20-6-2012 1 Opdracht binnen het raamakkoord onderzoek naar de kansen voor natuurontwikkeling

Nadere informatie

Ontwikkeling Blauwgrasland door plaggen in Oostelijke Vechtplassen. Selectie op basis van ecopedologisch en bodemchemisch onderzoek. S.P.J.

Ontwikkeling Blauwgrasland door plaggen in Oostelijke Vechtplassen. Selectie op basis van ecopedologisch en bodemchemisch onderzoek. S.P.J. Ontwikkeling Blauwgrasland door plaggen in Oostelijke Vechtplassen Selectie op basis van ecopedologisch en bodemchemisch onderzoek S.P.J. van Delft Ontwikkeling Blauwgrasland door plaggen in Oostelijke

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden

Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden Nominatie door: Gert Stoffelsen, Alterra Een van de profielen die voor mij een bijzondere dimensie

Nadere informatie

Actualisatie van de bodemkaart

Actualisatie van de bodemkaart Actualisatie van de bodemkaart Folkert de Vries 11 februari 2010 Presentatie op Symposium actualisatie BIS2014 Wist u dat de Bodemkaart van Nederland.. Veel gebruikt wordt als wandversiering Wist u dat

Nadere informatie

Handleiding bepaling MijnBodemConditie

Handleiding bepaling MijnBodemConditie Handleiding bepaling MijnBodemConditie Beter boeren met de BodemConditieScore! Versie 1.0 uitgewerkt voor de Beemsterpolder (NH) Deze handleiding bevat instructies hoe een BodemConditieScore voor een enkele

Nadere informatie

Figuur 2 ontwateringsituatie

Figuur 2 ontwateringsituatie Bijlage Achtergrondrapportage beleidsregel toepassen drainage in keurbeschermings- en attentiegebieden Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de

Nadere informatie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Resultaten WAHYD Hoe zit het in elkaar: afkijken bij Noord-Brabant In het onderzoeksproject WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse)

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland

Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland Polder Middelburg en Tempel M. Pleijter M.M. van der Werff Alterra-rapport 1591, ISSN 1566-7197 Actualisatie areaal en ligging van de veengronden

Nadere informatie

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen

Kaart 1 Overzichtskaart. Legenda. Duurswold. Veenkoloniën. Hunze. Drentse Aa. Peilbesluit Paterswolde en stad Groningen Duurswold Veenkoloniën Hunze Drentse Aa Peilbesluit en stad Kaart 1 Overzichtskaart 0 500 1.000 2.000 3.000 4.000 Schaal: 1:100.000 Datum: 4-11-2014 O:\Peilbesluit\Pr ojects\_stad groningen\kaarten 1646

Nadere informatie

DOORLATENDHEIDSONDERZOEK WOUTERIJ 55 TE KOEWACHT

DOORLATENDHEIDSONDERZOEK WOUTERIJ 55 TE KOEWACHT DOORLATENDHEIDSONDERZOEK WOUTERIJ 55 TE KOEWACHT Rapportage doorlatendheidsonderzoek Wouterij 55 te Koewacht Opdrachtgever Rho Adviseurs voor leefruimte Nieuwstraat 27 4331 JK Middelburg Rapportnummer

Nadere informatie

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN i BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN-EIND RESULTATEN VELDWERK EN INFILTRATIEBEREKENINGEN Uitgebracht aan:

Nadere informatie

Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor

Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor Doelstelling Onderzoek naar geschiktheid van bodem voor natte natuur te creëren 72 ha open water

Nadere informatie

NIEUWE BODEMKAART VEENGEBIEDEN PROVINCIE UTRECHT, SCHAAL 1:25.000

NIEUWE BODEMKAART VEENGEBIEDEN PROVINCIE UTRECHT, SCHAAL 1:25.000 jan PeeteRs 1, esther stouthamer 2 & MaRjoleiN BouMaN 3 1. Deltares/TNO Bouw en Ondergrond, Utrecht. 2. Universiteit Utrecht, Departement Fysische Geografie, Postbus 80115, 3508 TC Utrecht. 3. ADC ArcheoProjecten,

Nadere informatie

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015

Nadere informatie

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Natte en Vochtige bossen Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Indeling Landschappelijke positie natte en vochtige bossen Verdroging Waar liggen de kansen? Hoe te herkennen

Nadere informatie

Bodemonderzoek 8 percelen in Landgoed Oldenaller. Bas van Delft

Bodemonderzoek 8 percelen in Landgoed Oldenaller. Bas van Delft Bodemonderzoek 8 percelen in Landgoed Oldenaller Bas van Delft Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 2 Bodemopbouw 5 3 ph profielen 7 4 Fosfaat 7 5 Conclusies 8 Bijlage 1 Profielbeschrijvingen 9 Bijlage 3 ph profielen

Nadere informatie

Effect van hydrologische maatregelen op maaivelddaling

Effect van hydrologische maatregelen op maaivelddaling Effect van hydrologische maatregelen op maaivelddaling Jan van den Akker, Rob Hendriks, Idse Hoving, Matheijs Pleijter, Frank Lenssinck, Karel van Houwelingen, e.v.a. Componenten maaivelddaling Consolidatie,

Nadere informatie

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08 NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08 In samenwerking met de werkgroep Landbouw is in voorjaar 2006 het monitoringsplan opgesteld: "Monitoring grondwaterstanden in landbouw percelen, DLG, 1

Nadere informatie

Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt

Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt Ecopedologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling S.P.J. van Delft F. Brouwer R.H. Kemmers Alterra-rapport 1658, ISSN 1566-7197 Natuurpotentie

Nadere informatie

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree)

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree) Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree) Gegevens opdrachtgever: Kellerberg Bosgoed B.V. Helenaveenseweg 45 5985 NL Grashoek 0493-536068 Contactpersoon: De heer

Nadere informatie

4 Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek 4 Archeologisch onderzoek 99044462 Inhoudsopgave ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 1 Inleiding... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Aanleiding en doelstelling... 2 2 Bureauonderzoek... 3 2.1 Werkwijze... 3 2.2 Resultaten

Nadere informatie

Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel

Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel Geïntegreerd Bodemkundig en Hydrologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling Kaarten bij het rapport S.P.J. van Delft

Nadere informatie

Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen

Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen Workshop 1.4 Kennisconferentie Deltaprogramma Jan van den Akker Alterra / Wageningen UR janjh.vandenakker@wur.nl Bodemdaling Component

Nadere informatie

Bijlage: bodemanalyses als nulmeting

Bijlage: bodemanalyses als nulmeting Credits for Carbon Care CLM Onderzoek en Advies Alterra Wageningen UR Louis Bolk Instituut Bijlage: bodemanalyses als nulmeting In het project Carbon Credits hadden we oorspronkelijk het idee dat we bij

Nadere informatie

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Logo MEMO Aan : Henrike Francken Van : Michiel Krutwagen Kopie : Dossier : BA1914-112-100 Project : SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24 Ons

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART

ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART GEMEENTE NUENEN C.A. ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART GEMEENTE NUENEN C.A. In opdracht van Gemeente Nuenen c.a. Opgesteld door Auteur Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant Keizer Karel V Singel 8 Postbus 8035

Nadere informatie

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties Uitgangssituatie Algemeen Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties Projectnummer: 2009_015 Projectnaam: Zwart Water_Inrichting Schaaps- en diepbroek incl sanering stort 1

Nadere informatie

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. 29 september 2010 Inhoud 1 Tekstdelen uit van 5 varianten naar 2 alternatieven 3 1.1 Referentiesituatie 3 1.2 Effecten waterkwaliteit KRW 5 2 Nieuw tekstdeel 7 ARCADIS

Nadere informatie

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha Kavelpaspoort Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk Pilot Natuurlijk Ondernemen 2,952 ha Geografie en ligging Het gebied van Son en Breugel ligt in het stroomgebied van De Dommel. Tussen de

Nadere informatie

SAMENVATTING. www.woerden.nl/onderwerpen/wonen-en-leefomgeving/grondwaterstand en funderingen

SAMENVATTING. www.woerden.nl/onderwerpen/wonen-en-leefomgeving/grondwaterstand en funderingen SAMENVATTING Aanleiding In het westelijke deel van het Schilderskwartier zijn de woningen gefundeerd op houten palen met betonopzetters. Uit onderzoeken in de jaren 90 is gebleken dat de grondwaterstand

Nadere informatie

Bodemgesteldheid en potenties voor natuurontwikkeling van 4 deelgebieden in het herinrichtingsgebied Beekdal Linde, 4 de module Wolvega-Zuid

Bodemgesteldheid en potenties voor natuurontwikkeling van 4 deelgebieden in het herinrichtingsgebied Beekdal Linde, 4 de module Wolvega-Zuid Bodemgesteldheid en potenties voor natuurontwikkeling van 4 deelgebieden in het herinrichtingsgebied Beekdal Linde, 4 de module Wolvega-Zuid In opdracht van DLG Fryslân Bodemgesteldheid en potenties voor

Nadere informatie

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Inleiding In 2008 heb ik een onderzoek uitgevoerd naar een groot aantal afwijkend gevormde depressies op de Appelse heide. 1 De conclusie van dit onderzoek

Nadere informatie

Bodem en Water, de basis

Bodem en Water, de basis Bodem en Water, de basis Mogelijkheden voor verbeteringen 5 febr 2018 Aequator Groen & Ruimte bv Het jaar 2017 April tot 30 juni April tot sept Aequator Groen & Ruimte bv 2 Jaar 2017 2017 Zomer warmer

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441 Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 25 oktober 2011 Kenmerk N001-4817394TER-mfv-V01-NL Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441 1 Inleiding Autobedrijf Van den

Nadere informatie

BOFEK2012 versie 2.1 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2.1 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f cad

BOFEK2012 versie 2.1 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2.1 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f cad Identificatie BOFEK2012 versie 2.1 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2.1 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f2787088cad Creatiedatum: 2012-04-27 Publicatiedatum: 2013-02-08

Nadere informatie

TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -'

TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -' TOELICHTING OP DE raatwfc V- 1 -' ISEMWV. -:aio.- M E. ia ^^^ ^^-B^'nYt^T^-n.MET DE ZOHERGROND-.i.RSTANDEN TIJDENS DROGE I?E JAREN IN DE GEBIEDEN WAAR AL OF NIET VERANDERING IN DE PRODUKTIEWAARDE IS TE

Nadere informatie

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010.

Aanvulling. Dictaat Inleiding Bodem. Voor versie Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010. Aanvulling Dictaat Inleiding Bodem Voor versie 2009 Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) Oktober 2010 Inhoud - Figuur 8.8.2.5-2 in Bijlage 8.8-1 Vaststelling gradatie vochtleverend

Nadere informatie

Veldwerkplaats vochtige bossen

Veldwerkplaats vochtige bossen Veldwerkplaats vochtige bossen Hoe kan hydrologisch herstel (vermesting), verzuring en verdroging tegen gaan? Emiel Brouwer, onderzoekcentrum BWARE Rob van den Burg, Bosgroep Zuid Nederland Bos op de pleistocene

Nadere informatie

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers Marleen Plomp en Gerjan Hilhorst (Wageningen Livestock Research) Maart 217 Inhoud 1. Inleiding... 2 2. Dataset...

Nadere informatie

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant Westelijke Langstraat Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant 11 maart 2019 Project Opdrachtgever Westelijke Langstraat Provincie Noord-Brabant Document Bijlage VIII - Land- en tuinbouw

Nadere informatie

Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes

Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes Veldwerkplaats Herstel van vochtig schraalland 14 juli 2016 Fons Mandigers Natuurmonumenten Ecologische Hoofdstructuur (Natte

Nadere informatie

Vernatten en akkerbouw? Olga Clevering (Praktijkonderzoek Plant en Omgeving) Bram de Vos en Francisca Sival (Alterra)

Vernatten en akkerbouw? Olga Clevering (Praktijkonderzoek Plant en Omgeving) Bram de Vos en Francisca Sival (Alterra) Vernatten en akkerbouw? Olga Clevering (Praktijkonderzoek Plant en Omgeving) Bram de Vos en Francisca Sival (Alterra) Inhoud Vormen van vernatten Modelberekeningen Veldexperimenten Conclusies en discussie

Nadere informatie

stedenbouwkundige / landschappelijke ontwikkeling met een gesaneerde vuilstort VERKEER PLANKAART WENSBEELD structuurschets d.d.

stedenbouwkundige / landschappelijke ontwikkeling met een gesaneerde vuilstort VERKEER PLANKAART WENSBEELD structuurschets d.d. PLANKAART WENSBEELD diverse opties auto entrees fiets- en wandelnetwerk informele landelijke wegen (karrespoor van asfalt) eenvoudige smalle fietspaden (zoals parallel aan Zuidereinde) - nb omwille van

Nadere informatie

Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB

Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Colofon Titel: Bodemonderzoek op locaties Pilot OMAB Opdrachtgever: Stimarke Uitgebracht door: Status: Badus Bodem & Water Bevrijdingsstraat 24 6703 AA Wageningen

Nadere informatie

BOFEK2012 versie 2 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f cad

BOFEK2012 versie 2 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f cad Page 1 of 5 Identificatie BOFEK2012 versie 2 Alternatieve titel: Bodemfysische eenheden kaart 2012 Versie:2 Unieke Identifier: 62de2d81-5cc9-44a4-9f8f-4f2787088cad Creatiedatum: 2016-10-25 Publicatiedatum:

Nadere informatie

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject 381 Drachten Drentse grens Rapportage Auteur: C.H. van Immerzeel 15 oktober 2010 - IDO-Doesburg B.V. 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Uitgangspunten en

Nadere informatie

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld Notitie Contactpersoon Inkie Goijer Datum 1 augustus 2008 Kenmerk N002-4579913IGO-evp-V03-NL 1.1 Inleiding De watertoets De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin

Nadere informatie

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg Notitie Contactpersoon Johannes Weemstra Datum 21 november 2012 Kenmerk N003-1210450WEJ-rrt-V01-NL Geohydrologische situatie Burg. Slompweg 1 Inleiding In opdracht van de gemeente Steenwijkerland heeft

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling

Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling Karakterisering van 7 terreinen in de provincie Limburg In opdracht van DLG Regio

Nadere informatie

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Opsteller: B. van Sprew Opdrachtgever: H. de Jongh (H. de Jongh Advies) Datum: 22-8-2012 Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

RWS INFORMATIE Nieuwe methode bepaling corrosietoeslag bij stalen damwanden in waterkeringen

RWS INFORMATIE Nieuwe methode bepaling corrosietoeslag bij stalen damwanden in waterkeringen RWS INFORMATIE Nieuwe methode bepaling corrosietoeslag bij stalen damwanden in waterkeringen Datum Status definitief Colofon Uitgegeven door programmabureau HWBP-2 Informatie Henk Senhorst Telefoon 06

Nadere informatie

Effecten van steenmeel op de bodemecologie gefinancierd door provincies Noord-Brabant en Gelderland

Effecten van steenmeel op de bodemecologie gefinancierd door provincies Noord-Brabant en Gelderland Effecten van steenmeel op de bodemecologie gefinancierd door provincies Noord-Brabant en Gelderland Jaap Bloem 1, Gert-Jan van Duinen 2, Maaike Weijters 3 1 Wageningen Environmental Research 2 Stichting

Nadere informatie

BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR "HET PARKHUIS" TE DUBBELDAM

BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR HET PARKHUIS TE DUBBELDAM Stichting voor Bodemkartering St aringgebouw Wageningen Tel. O857O - 6573 Rapport nr. 900 BODEMKUNDIG ADVIES AANGAANDE TUINAANLEG EN DROOG LEGGING VAN HET BOUWTERREIN VOOR "HET PARKHUIS" TE DUBBELDAM door

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE?

IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE? BIBLIOTHEEK INSTITUUT VOOR 631.8 BODEMVRUCHTBAARHEID GRONINGEN No... /O 7.. ' IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE? TH. J. FERRARI Instituut voor Bodemvruchtbaarheid,

Nadere informatie

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR. analyse GGOR afweging en uitgangspunten Het GGOR voor Alm&Biesbosch richt zich op het realiseren van de gewenste peilen ten behoeve van de geambieerde natuurdoeltypen van de provincie Noord-Brabant voor

Nadere informatie

Samenvatting 203 Klimaatverandering leidt volgens de voorspellingen tot een toename van de mondiale temperatuur en tot veranderingen in de mondiale waterkringloop. Deze veranderingen in de waterkringloop

Nadere informatie

Validatie bodemkaart van de veengebieden in Noord-Holland

Validatie bodemkaart van de veengebieden in Noord-Holland Alterra is onderdeel van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research centre). De missie is To explore the potential of nature to improve the quality of life. Binnen Wageningen

Nadere informatie

Bodemontwikkeling voor natuur. Het uitmijnexperiment voor de Westelijke Langstraat

Bodemontwikkeling voor natuur. Het uitmijnexperiment voor de Westelijke Langstraat Bodemontwikkeling voor natuur Het uitmijnexperiment voor de Bas van Delft & Wim Chardon Alterra Wim Dijkman (Green Deal) 1 Doelstelling uitmijnen Startbijeenkomst 20 september 2013 Het verlagen van de

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat)

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat) 2.6 Geohydrologie 2.6.1 Algemeen Ten behoeve van het ontwerp van de locatie dient inzicht te worden verkregen in de opbouw van de bodem, de heersende grondwaterregimes en de terreingesteldheid. In deze

Nadere informatie

Zie Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2013 bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten versie 3 september 2007.

Zie Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2013 bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten versie 3 september 2007. Toelichting Deze notitie beschrijft de resultaten van de uitgevoerde actualisatie. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting voor de actualisatie van PCB s, daarnaast worden ook de consequenties

Nadere informatie

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen Notitie / Memo Aan: Kees de Vries Van: Anke Luijben en Jasper Jansen Datum: 25 januari 2017 Kopie: Ons kenmerk: WATBE5026-136N001D0.2 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Nadere informatie

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) Bureauonderzoek 2016I81 Landschappelijk booronderzoek 2016I121 Nazareth 2016 Colofon Opdrachtgever: Waterwegen

Nadere informatie

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde). Projectnummer 2013-11-002: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw Landgoed Huize Winfried Natuurbegraven Nederland T.a.v. de heer W. Peters Postbus 29 5201 AA s-hertogenbosch Betreft: Variatie in

Nadere informatie

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII Versie 13 april 2018 M.W. Näring, MSc (Hoogheemraadschap van Delfland) 1 Inleiding Het beheergebied van Delfland

Nadere informatie

Fosfaat en natuurontwikkeling

Fosfaat en natuurontwikkeling Fosfaat en natuurontwikkeling Verslag veldwerkplaats Laagveen- en zeekleilandschap Arcen, 28 augustus 2008 Inleiders: Fons Smolders, B-Ware Nijmegen en Michael van Roosmalen van Stichting Het Limburgs

Nadere informatie

Ter Wisch. Kaart 1; Overzicht. Peilbesluit Ter Wisch Westerwolde bebouwing boezem. rijksgrens. hoofdweg hoofdspoorwegennet.

Ter Wisch. Kaart 1; Overzicht. Peilbesluit Ter Wisch Westerwolde bebouwing boezem. rijksgrens. hoofdweg hoofdspoorwegennet. Kaart 1; Overzicht Peilbesluit Westerwolde bebouwing boezem Nieuweschans Uiterburen Zuidbroek Muntendam Heiligerlee Winschoten hoofdweg hoofdspoorwegennet hoofdwaterlichaam Veendam Ommelanderwijk Oude

Nadere informatie

Natuurpotentie Bondte Vos. Briefadvies. S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen. Oktober 2008

Natuurpotentie Bondte Vos. Briefadvies. S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen. Oktober 2008 Natuurpotentie Bondte Vos Briefadvies S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen Oktober 2008 In opdracht van Dienst Landelijk Gebied Natuurpotentie Bondte Vos Briefadvies S.P.J. van Delft en G.H. Stoffelsen

Nadere informatie

Landbouwkundig belang van een goede waterhuishouding Everhard van Essen Jan van Berkum

Landbouwkundig belang van een goede waterhuishouding Everhard van Essen Jan van Berkum Landbouwkundig belang van een goede waterhuishouding Everhard van Essen Jan van Berkum Aequator Groen & Ruimte bv Opzet presentatie Wat is het belang van een goede waterhuishouding? Wat is een optimale

Nadere informatie

Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roelofs

Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roelofs Biochemisch onderzoek SKNL-project Familie Roelofs Bas van Delft en Fokke Brower Alterra Wageningen UR April 2012 In opdracht van Dienst Landelijk Gebied, Regio Oost 1 2012 Alterra (institt binnen de rechtspersoon

Nadere informatie

Uitmijnen: een bodemvriendelijke manier om bodems te verschralen.

Uitmijnen: een bodemvriendelijke manier om bodems te verschralen. Uitmijnen: een bodemvriendelijke manier om bodems te verschralen. Herstelmaatregel voor de toekomst? Afgegraven op zijn retour? Francisca Sival (Sival Advies & Onderzoek), Ineke Nusselder (provincie Gelderland)

Nadere informatie

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden Opdrachtnummer : 1220128 Opdrachtgever : Wooncorporatie ProWonen Postbus 18 7270 AA BORCULO Coördinaten: X = 218.040 Y = 457.210 Datum : 14 december

Nadere informatie

Vegetatieontwikkeling van schraalland op fosfaatrijke grond

Vegetatieontwikkeling van schraalland op fosfaatrijke grond Vegetatieontwikkeling van schraalland op fosfaatrijke grond Verslag veldwerkplaats ----algemeen Meppen, 20 april 2010 Inleiders: Rolf Kemmers (Alterra, WUR), Bernard de Jong (Staatsbosbeheer), Felix van

Nadere informatie

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming NOTITIE Onderwerp Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming Project Grensmaas Opdrachtgever Projectbureau Consortium Grensmaas Projectcode HEEL14-29 Status Definitief Datum 18 mei 2016 Referentie

Nadere informatie

Advies Bouwlocatie Oranjestraat te Tubbergen, gem. Tubbergen

Advies Bouwlocatie Oranjestraat te Tubbergen, gem. Tubbergen Laagland Archeologie Rapport 38 Advies Bouwlocatie Oranjestraat 10-14 te Tubbergen, gem. Tubbergen December, 2016 Versie 1.0 (concept) In opdracht van: SOM= 7 Colofon Laagland Archeologie Rapport 38 Auteur:

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans 2 Voorwaarden

Nadere informatie

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Theunis Osinga, Wetterskip Fryslân Wiebe Terwisscha van Scheltinga, Wetterskip Fryslân Johan Medenblik, Provincie Fryslân Leeuwarden,

Nadere informatie

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda *OMWB524761* Postbus 75 5000 AB Tilburg 013 206 01 00 info@omwb.nl http://www.omwb.nl Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda Vooronderzoek

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans Opmerking vooraf:

Nadere informatie

Grondwaterstanden juni 2016

Grondwaterstanden juni 2016 Grondwaterstanden juni 2016 Kennisvraag: In beeld brengen van de grondwatersituatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: op vrijwel alle meetlocaties waar analyse mogelijk was komt de maximale waterstand

Nadere informatie